In dit hoofdstuk staan de stukken betreffende Sankt Vith en Bütgenbach beschreven. In de verzameling Kaarten Hingman (aanwezig op het Algemeen Rijksarchief), VTH, inv.nr. 3831 bevindt zich een kaart van Sankt Vith uit de 19e eeuw.
Bijlage Inhoudsopgave van de rekening.
Ontleend aan de rekening over het jaar 1768, NDR inv.nr. 16010.
Recette en grainRecette en seigle des fermes des moulins Recette en seigle des dismes Recette en seigle des cens Recette extraordinaire en seigle Recette en avoine dittes tailles ou schaafthavers Recette en avoine des dismey en la cour d'Amel et Recht Recette en avoine des dismeys en la cour de Pronsfelt Recette en avoine des disrnes en la cour de Bütgenbach Recette en avoine des pasturages et Recette en avoine des cens en la cour d' Amel et Pronsfelt Recette en avoine des cens en la cour de Bütgenbach et Bullange Recette en dismey des Toppennambours ou poires des terres
Depense en grainDepense ordinaire en seigle Depense extraordinaire en seigle Depense en seigle de frainte Depense en seigle vendu Depense en avoine pour gages des officiers Depense en avoine des heritage abandonneés Depense en avoine vendu Depense en avoine de frainte Depense en poires des terres pour gages Depense en poire de terres vendu
Recette en argentRecette en argent des tailles de meij Recette en argent des tailles de St. Remy Recette en argent de la claire grasse Recette en argent du droit d'avis Recette en argent des thonlieux Recette en abroiage ou Banwein Recette en parchons de bois Specifications des praires de champs Recette en corvey des vins Recette en argent de pastures Recette en argent des poriques des moulins Recette en argent des cens a Neundorff Recette en argent des cens en la cour d' Amel Recette en argent des eens en la mayerie de Recht Recette en argent des cens a Bügelsdorf de Brucken Recette en argent des cens a Pronsfelt Recette en argent des cens de la cour de Bullange Recette en cens a Wamspach Recette en argent des eens en la cour de Bütgenbach Recette en cire de miel Recette en chapons des moulins Recette en chapons Recette en gelines et oeufs Recette en argent des fiefs Recette en cervoires Recette en argent des amandes Recette en poisons Recette en argent provenant du seigle vendu Recette en argent provenant de l'avoine vendu Recette en argent provenant des toppinanbours vendu Recette en argent des confiscations Recette en argent des autres droits appartenant a Son Altesse Sereniss. Recette en argent des heritage abandonneés
Depenses en argentDepense en argent opour fiefs Depense en argent pour gages Depense en argent pour gages des officiers Depense en argenl pour accoustrements Depense en argent pour fraix de messages Depense en argent pour reparations Depense en argent pour fraix de justice Depense en argent meleé.
Sankt Vith en Bütgenbach kwamen, tesamen met Vianden en Dasburg, in het bezit van de Oranje-Nassaus door vererving van de kinderloos gestorven Elizabeth van Vianden aan de kleinzonen van Adelheid van Nassau uit haar huwelijk in 1331 met Otto II van Nassau, stichter van de Dillenburgse linie. Door huwelijk van Simon van Sponheim met Maria van Vianden, moeder van Adelheid van Vianden werden Sankt Vith en Bütgenbach in een hand met Vianden verenigd.
Zie Drossaers I, I, pp. 140 e.v en M.Mazel, 'Het graafschap Vianden' in: Prof. Dr. F.J.L. Kramer e.a. Je maintiendrai. Een boek over Nassau en Oranje {Leiden, 1905), pp. 88-102.
In 1795 werden Sankt Vith en Bütgenbach tot nationaal domein verklaard. Tot 1811 bleven zij onder het beheer van de rechtsopvolgers van de Domeinraad. Grondgebied en benamingSankt Vith en Bütgenbach liggen in het huidige België. Zij vormden een heerlijkheid. Bütgenbach was van oorsprong een afzonderlijke heerlijkheid, waar echter niet veel meer van over was. Het werd gerekend tot de heerlijkheid Sankt Vith. Deze heerlijkheid werd gevormd door de stad Sankt Vith en zeven 'banken' (ressorten). Iedere bank had de hoge jurisdictie. Onder de bank van Neuendorf viel de vrijheid Sankt Vith. De banken van Bullingen en Recht hingen wat betreft de hoge jurisdictie af van de bank Bütgenbach.
De meier van Sankt Vith werd benoemd door de abt van Stavelot. De schepenen deden hun eed in handen van de meier aan de abt en aan de prins van Oranje.
.NDR inv.nr. 769, folio 1814.
Een belangrijke economische activiteit van de bewoners was het transport. De landbouw was vrij schraal.
Rechten en bevoegdhedenIn Sankt Vith en Bütgenbach hield de heer de hoge jurisdictie en het recht van jacht en de visserij, welke evenals in Vianden en Dasburg was uitbesteed aan de hoogschout.
.NDR inv.nr. 769, folio 1814 e.v.
De heer benoemde er de volgende functionarissen:. Ontleend aan het Ambtboek, NDR inv.nr. 686.
In Sankt Vith: Controlleur Griffier Hoogschout Klerk jure Leenman Manrichter van het Leenhof Meier van recht Meier van wampag Ontvanger of rentmeester van de domeinen Schepen Sergeant van de justitie Schout van Amel Schout van Bullingen Schout van Brunsveld Voue of schout In Bütgenbach: Controlleur Griffier Klerk Rentmeester Schout
BeheerHet huis van Oranje heeft niet ononderbroken het beheer over St. Vith en Bütgenbach gevoerd. Tussen 1683-1698 en tussen 1702-1759 had het huis Isenghien beslag gelegd op deze goederen. De rentmeesters van de domeinen Sankt Vith en Bütgenbach waren:
Ontleend aan het ambtboek.
Tot 1759 werden de rekeningen Afgehoord door functionarissen van de prins van Isenghien
Stukken betreffende het beheer van Turnhout zijn ook te vinden in de inv.nrs. 913 en 608-618; registers van uitgaande stukken aan de belanghebbenden.
Er zijn maar weinig stukken betreffende Turnhout in het archief van de Nassause Domeinraad bewaard gebleven.
Amalia van Solms ontving in 1648 met de Vrede van Munster Turnhout als een erfelijk leen van de Spaanse Habsburgers. Na haar dood erfde haar kleinzoon Willem III het domein. Het vruchtgebruik kwam in 1676 toe aan Maria van Zimmeren, de jongste dochter van Amalia. Na haar dood verviel de gehele baronie aan Willem III.In 1711 kwam Turnhout in het bezit van Frederik I van Pruisen. Het Hof van Brabant vonniste ten gunste van hem in het geschil met de Friese Nassaus over Turnhout als deel de nalatenschap van Willem III. In 1732 met de totstankoming van het verdrag van Partage tussen Willem IV en Frederik-Willem I van Pruisen, deed Willem IV definitief afstand van Turnhout.
Harry de Kok, Turnhout, Nassau en de scheiding van de Nederlanden. Turnhout 1985.
Turnhout is maar kort in het bezit geweest van de Oranje-Nassaus. Het beheer van de baronie werd buiten het beheer van het complex goederen van het huis van Oranje-Nassau door de Domeinraad gehouden. Turnhout was een particulier bezit van Amalia van Solms. Gedurende de tijd van Willem III werd de administratie van het beheer wel opgenomen in de administratie door de Domeinraad.In dit hoofdstuk staan de stukken betreffende Vianden beschreven. Van Vianden berusten nog weinig stukken in het archief van de Nassause Domeinraad. Veel stukken betreffende Vianden en Sankt Vith zijn in 1849 overgedragen aan de Commissie voor de nalatenschap van koning Willem II en terechtgekomen in het Koninklijk Huisarchief.
Toch is er in het archief van de Nassause Domeinraad over Vianden meer te vinden dan op het eerste gezicht lijkt. In de 'algemene' series: de notulen, de registers van uitgaande stukken, zijn gegevens te vinden betreffende Vianden. Zie daarvoor de rubriek Stukken van algemene aard.
Elizabeth van Vianden stierf in 1417 kinderloos. Haar bezit -Vianden met St. Vith, Dasburg en Bütgenbach - liet zij na aan de kleinzonen van haar zus Adelheid. Adelheid van Vianden was getrouwd met Otto II van Nassau, stichter van de Dillenburgse linie. Haar kleinzonen waren dus Nassaus. Zij erfden Vianden gezamenlijk. In 1450 was de enige bezitter van Vianden graaf Jan IV van Nassau.
Zie: Drossaers I,I, pp. 140 e.v. en M. Mazel, 'Het graafschap Vianden'.
Het graafschap Vianden werd in 1566 door Philips II geconfisqueerd. Pas na de dood van graaf Pierre-Ernest de Mansfeld, die door Philips II als beheerder was aangesteld, kwam het graafschap weer in handen van een Oranje-Nassau: Philips-Willem.
Jean Milmeister, 'Le comté de Vianden sous la Maison de Nassau', overdruk uit Hémecht 2/70, p. 217.
Deze liet de Luxemburgse goederen na aan zijn halfbroer Maurits.In 1683 en in 1702 werd door de graaf van Isenghien beslag gelegd op het graafschap Vianden, als gevolg van het geschil tussen het huis Isenghien en het huis van Oranje Nassau over de aanspraken op het erfdeel van Françoise de Lannoy, moeder van Anna van Egmond. In 1759 werd het geschil beëindigd en het beslag opgeheven.
Jean Milmeister, Le comté de Vianden dans le conflit de Nassau et Isenghien (Luxembourg, 1973).
In 1789 werd Luxemburg door de Fransen bezet. In 1795 werd Vianden tot nationaal bezit verklaard en door François Jacques van de Wall, intendant-generaal voor de Hollandse domeinen in de Franse departementen in bezit genomen. In 1806 werd het graafschap gevoegd bij de domeinen van Lodewijk Napoleon. Deze ruilde Vianden met zijn broer Napoleon voor de abdij van Echternach en Oost-Friesland. Napoleon schonk het graafschap in 1810 aan Laurent François Marie de Marboeuf, officier in zijn leger. Na diens dood in 1812 op Russische bodem, verviel het graafschap weer aan Napoleon. In 1815 echter wees het Congres van Wenen het groothertogdom Luxemburg toe aan koning Willem I. Daarmee kwam ook Vianden, zij het kleiner dan voorheen, weer aan een Oranje-Nassau.
Milmeister, Nassau et Isenghien, 193.
Grondgebied en benamingVianden ligt in het tegenwoordige Luxemburg en bestond uit de stad Vianden, het kasteel en uit 90 dorpen en gehuchten in zeven meierijen. De hoge jurisdictie in het gehele graafschap werd namens de heer uitgeoefend door een overambtman. De meierijen waren: Geichlingen en Wallendorf, Carlshausen, Geckler, Mittendorff, Nussbaum en Lahr. Aan het hoofd van een meierij stond een meier. Een meierij kon omvatten de hoge of lage jurisdictie, het grondgebied, of de dienstbaren (lijfeigenen).
NDR inv.nr. 767, folio 1135.
De hoofdbank van Vianden werd door verscheidene andere heerlijkheden en lagere rechtbanken erkend, hetgeen betekende dat deze instellingen advies over vonnissen bij de hoofdbank van Vianden dienden te halen. Voorts fungeerde in het graafschap nog een aantal grondbanken die aan een andere heer dan de graaf van Vianden behoorden.
NDR inv.nr. 769, folio 1774 e.v.
Vianden was vanouds een souverein graafschap. In de 13e eeuw werd het leenroerig aan de graaf van Luxemburg. Nadat het hertogdon Luxemburg in handen kwam van de Bourgondiërs, verloor Vianden ook zijn souvereiniteit.
Mazel, 'Het graafschap Vianden, pp. 98 e.v.
De stad Vianden wordt doorsneden door de rivier de Our. Op de rechteroever ligt het oudste gedeelte van de stad -de hoge stad geheten- met het kasteel en op de linkeroever het jongere gedeelte van de stad -de lage stad geheten.Het kasteel kwam, na vanaf de 15e eeuw niet meer als residentie van de graven van Vianden te hebben gefungeerd, te vervallen en werd een ruïne.
Rechten en bevoegdhedenDe heer had in het graafschap Vianden de hoge, middelbare en lage jurisdictie. In twee meierijen -Geichlingen en Wallendorf- had de heer uitsluitend de hoge jurisdictie. Deze twee meierijen hadden een andere 'grondheer'. De overige vijf meierijen - Carlshausen, Geckler, Mittendorff, Nussbaum, Lahr- waren zogenaamde 'dienstbare' meierijen. Dat wil zeggen dat de onderdanen lijfeigenen waren. Het lijfeigenschap hield in dat de lijfeigene herendiensten moest verrichten en/of verbonden was aan de grond: de voogdij. De lijfeigene mocht de grond niet verlaten, dan na vrijkoop. Anderzijds mocht de heer de voogdij niet aan een ander toebedelen, zolang er nog familie van de lijfeigene in leven zou zijn en aanspraak maken.
NDR inv.nr. 769, folio 1834.
Buiten het graafschap bezat de heer van Vianden in Neuenburg nog het dorp Krautscheid en enige dienstbare lieden; dus lijfeigen aan de graaf van Vianden.
Voorts bezat de heer de tienden en had hij bossen in eigendom. Ook had hij recht op de levering van hout uit de 'gemene' bossen. De heer bezat 10 molens in het graafschap.
NDR inv.nr. 769, folio 849.
De heer benoemde de volgende functionarissen:Ontleend aan het Ambtboek, NDR inv.nr. 686.
Bewaarder van de ammunitie van oorlog op het kasteel Griffier en controlleur van stad en graafschap Justicier (meier) Klerk Leenman Manrichter van het Leenhof Rentmeester of ontvanger van de domeinen Opperintendant Overambtman Stadhouder van de lenen
BeheerHet huis van Oranje heeft niet ononderbroken het beheer over Vianden kunnen voeren. Tussen 1683-1698 en tussen 1702-1759 had het huis Isenghien beslag gelegd op deze goederen. Het domein werd beheerd door een rentmeester.
De rentmeesters waren:
In dit hoofdstuk staan de stukken betreffende Zichem beschreven. In deel 1, hoofdstuk 1, Stukken van algemene aard en in deel 9, hoofdstuk Gezamenlijke domeinen in de Zuidelijke Nederlanden bevinden zich ook stukken en gegevens betreffende het domein Zichem.
Stukken betreffende de leenzaken van Diest en Zichem zijn vanwege de vermenging van de administraties van de lenen geplaatst onder Diest, rubriek Het Leenhof van Diest en Zichem.
Verantwoording van de inventarisatieOmdat het aantal stukken betreffende de verpachting van goederen gering is, is besloten deze stukken te plaatsen onder de rubrieken van de desbetreffende goederen en rechten.
Bijlage Inhoudsopgave van de rekening
Ontleend aan de rekening over het jaar 1768, NDR inv.nr. 16268
OntfangChijnsen te Zichem en Scherpenheuvel Chijnsen tot Thielt Chijnsen tot Miscom en Waenrode Chijnsen tot Beckevort, Wersbeeck, en Molenbeeck Diversche thollen Pachten van landen ende beemden Ambachtgelden te Zichem Wisselen en lombaer aldaer Orloven en consenten Bosschen Vogelrijen en waranden visscherijen achter de borgth Diensten en corweijden Pontpenningen te Zichem Idem te Scherpenheuvel Verbeurde goederen en beleijden Pontpenningen van goederen gegoed voor scheepens van Loven Pontpenningen tot Thielt Pontpenningen te Beckevort Pontpenningen te Hauwaert Pontpenningen te Waenrode Pontpenningen te Miscom Idem te Wersbeek en Molebeeck Keuren na doode hand Exploicten van justitie Watermolen te Zichem Pachten tot St. Andries Ontfang extraordinaris
UijtgaveChijnsen en rentjens Gagien en tantiesme Voiagien en procedures Bosschen en plantagien Renten op't domeijn Reparatien aen't slot te Zichem Idem aende Kerkhofmolen Idem aende brugge te Waenrode Aen de wekelijcke misse Fauten van chijnsen Oncosten tot ontfang van chijnsen Uijtgave ordinaris Aenkleedinge van dienaers Aen publicque Iasten Uijtgave extraordinaris
In 1499 ruilde Willem van Gulik de heerlijkheid Diest samen met het land van Zichem, Zelem, Meerhout en Vorst en het burggraafschap Antwerpen voor Vucht, Gangelt en Millem in bezit van Engelbrecht II van Nassau. De heerlijkheid Diest en het land van Zichem bleven sindsdien in het bezit der Nassaus tot 1795. Het land van Zichem werd als een apart domein beheerd. Tot Zichem behoorde Scherpenheuvel
Grondgebied en benamingZichem ligt, net als Diest, in het gewest Brabant, in het kwartier van Leuven, aan de rivier de Demer. De heerlijkheid bestond uit de stad Zichem, de stad Scherpenheuvel en het land van Zichem waaronder de dorpen Tielt (een bedevaartsplaats ter ere van Onze Lieve Vrouw), Nieuwrode en Houwaart, Beckevoort, Molenbeek, Wersbeek, Waanrode en Miscom vielen.
I.S. Tirion, Tegenwoordige Staat van Oostenrijsche, Fransche en Pruisische Nederlanden (Amsterdam 1738), X, pp. 256 e.v. en De Seyn, Geschied- en aardrijkskundig woordenboek, pp. 1213 en 1566.
De stad Zichem was in de 17e eeuw, als gevolg van rampen als watervloed, oorlog en pest, in vervallen staat geraakt. In de 17e en 18e eeuw verschilde de stad in niets van een niet al te welvarend dorp. In Zichem stonden nog de resten van het slot en de toren uit de 12e eeuw, door een brand in 1593 verwoest.
De stad werd bestuurd door een meier en zeven schepenen, die door de heer werden benoemd. De meier was tevens meier van het land van Zichem en van Scherpenheuvel en werd daarom hoofdmeier genoemd. De schepenen kozen twee burgemeesters. De secretaris, tevens secretaris van het land van Zichem en Scherpenheuvel, werd aangesteld door de heer. In het land van Zichem was een laatbank van het kapittel van St. Pieter te Leuven gevestigd. Deze oefende alleen rechten uit betreffende goederen, cijnsroerig aan het kapittel.
NDR inv.nr. 15216, pp.73 e.v.
In 1578 zijn de archieven van de heer van Zichem die nog op het slot bewaard bleven, bij de inname van de stad door de Spanjaarden, door de laatsten meegenomen en zo verloren geraakt, reden waarom er uit die tijd weinig stukken bewaard zijn gebleven van Zichem, Meerhout en Vorst.
NDR inv.nr. 15216 pp. 66 e.v.
Vlakbij Zichem ligt Scherpenheuvel. Scherpenheuvel maakte deel uit van Zichem, tot het in 1606 stadsrechten verkreeg van de aartshertogen Albert en Isabella. Scherpenheuvel is bekend om het Maria of Lieve Vrouwenbeeld, dat daar werd vereerd wegens de wonderen die het zou hebben verricht. De aartshertogen hebben in Scherpenheuvel een basiliek laten bouwen ter verering van het beeldje. De basiliek kwam in 1621
In De Seyn, Geschied- en aardrijkskundig woordenboek is er sprake van het jaartal 1627, waarin de bouw van de basiliek voltooid was. Het jaartal 1621 is ontleend aan NDR inv.nr. 15216, p. 73.
gereed. Rechten en bevoegdhedenDe Nassaus had in Zichem de hoge, middelbare en lage jurisdictie. Zij bezaten het Leenhof van Zichem, dat afhankelijk was van het Leenhof van Brabant. Zij deelden de dorpen Nieuwrode en Houwaart met de Prins van Rubempré. Verder bezat de heer het recht op de grote jacht en de vrije warande. Dit recht werd bezeten onder voorwaarden dat de hertog van Brabant vrij mocht jagen.
NDR inv.nr 15216.
Ook bezat de prins van Oranje cijnzen onder Zichem en Scherpenheuvel. De cijnzen onder Zichem waren voor de helft van het kapittel van St. Pieter te Leuven en voor de helft van de prins van Oranje. Dat gold ook voor de watertol van Zichem. De andere helft van de tol werd dan nog gedeeld met de familie Rombouts.
Zie hiervoor NDR inv.nr. 16145.
Ook de molen in Zichem was slechts voor een deel in het bezit van het huis van Oranje-Nassau. Een ander recht van de heer was dat van de keur van de dode hand: het recht om na de dood van een eigenaar/bezitter van land een som geld te vorderen.NDR inv.nrs. 764, folio 259; 766, folio 845 en 768, folio 1338.
De heer benoemde in Zichem de volgende functionarissen:Ontleend aan het Ambtboek, NDR inv.nr. 685.
Boswachter Drossaard Kastelein Meier Meier, luitenant Opperjagermeester Rentmeester Schepen van het Leenhof Secretaris Secretaris van Tielt, Houwaart, Wersbeek, Nieuwrode, Beckevoort, Molenbeek, Waanrode en Miscom Stadhouder en Griffier van de Lenen
BeheerDe lenen van Zichem werden geadministreerd door de stadhouder en griffier van het Leenhof
Diest en Zichem. Hij deed rekening van pondpenningen en heergewaden tot 1626. De lenen van Meerhout werden door het Leenhof geadministreerd tot 1626. Vanaf die tijd werden deze lenen apart geadministreerd. Het Leenhof van Diest was gevestigd in het huis op de Warande.
Rentmeesters van het domein Zichem waren:
Ontleend aan het Ambtboek en de rekeningen van de rentmeesters.
Zie onder Grimbergen, NDR inv.nr. 15401.
Waarschijnlijk diende dit voor het opstellen van de 'instructieve memorie', NDR inv.nr. 15216.
Zie NDR, nummer toegang ##, inv.nr. 15367 in de deelinventaris Diest.
Waanrode was een van Zichem afhankelijke heerlijkheid in het land van Zichem.
Zie onder Diest, NDR, nummer toegang ##, inv.nr. 15401.
De helft van de mei-cijnzen in Zichem behoorde aan het kapittel van St Pieter te Leuven.
Met per post verwijzingen naar folionummers van [ ].
Zie rubriek Diest en het Leenhof van Diest en Zichem, subrubriek Cijnzen en grondrenten, NDR, nummer toegang ##, inv.nr. 15420.
In een vonnis van de Raad van Brabant uit 1620 in een geschil tussen prins Maurits en het klooster werd bepaald dat de eerstgenoemde alle renten, die door de confiscatie van de Nassause goederen door de Spaanse partij achterstallig waren geraakt aan het klooster diende te voldoen, of het klooster in staat moest stellen door overgave van de administratie -deze renten en cijnzen te innen.
De registers hebben ieder een andere ordening van de posten. Beide registers verwijzen naar elkaar.
Zie NDR, nummer toegang ##, inv.nr. 15439, rubriek Diest en het Leenhof van Diest en Zichem, subrubriek Jacht.
Deze stukken zijn afkomstig van agent J.L. van Ravesteijn.
In het deelarchief Orange werden enkele stukken betreffende dit domein aangetroffen, voornamelijk bewijsstukken, in Den Haag overgelegd door de surintendant Gédéon Vaulfin.
De bezittingen en rechten in Châteaurenard, een stadje in Frankrijk 88 km ten oosten van Orleans, hadden toebehoord aan Louise de Coligny (het ligt dicht bij het stamslot der Colignys in Châtillon-Coligny). Frederik Hendrik erfde deze goederen, die ver van de overige bezittingen van de Nassaus in Frankrijk verwijderd waren. Het is derhalve niet te verwonderen dat in 1647 het besluit viel om de goederen te verkopen.De rechten van de Nassaus werden behartigd door een surintendant. Onder Frederik Hendrik werden de inkomsten uit Châteaurenard op soortgelijke wijze als die van Orange verpacht.
De nummering van de stukken in de oorspronkelijke lias is bij de afzonderlijke eenheden vermeld.
nr. 53
nr. 4-5 en 6-10
nr. l
nr. 66-71
nr. 57-58.
nr. 35-36
nr. 22. Op de acte is door Esme Ville een verkla ring van ontvangst in 1636 voor de kosten van de reparatie bijgeschreven.
nr. 62-65
Nrs 18-21
nr. 32
nr. 26-27
De goederen uit de erfenis van Chalon in Franche-Comté (het Paltsgraafschap Bourgondië dat in handen van de Habsburgers was gebleven nadat koning Lodewijk XI van Frankrijk het hertogdom Bourgondië had bezet) bestonden uit een aantal plaatsen rond Lons-ie-Saulnier, enkele bezittingen bij Salins-les-Bains, een aandeel in de zoutwinning aldaar en het burggraafschap van Besançon. De prinsen van Orange uit het huis van Chalon resideerden niet in Orange, maar in hun kastelen van Nozeroy en Lons-le-Saunier. Onder het huis van Chalon werd het beheer van deze goederen gedaan vanuit Dôle, de toenmalige hoofdplaats van Franche-Comté (waarvan de Chalon's voor de Habsburgers als stadhouders optraden). De archieven werden bewaard in Nozeroy, de meest oostelijk gelegen heerlijkheid. Hendrik van Nassau bracht de archieven over naar het kasteel van 'Saint-Asne'.
Drossaers I, I, pp. 182-184. Over de identificatie van Saint-Asne bestaat enige onduidelijkheid. Vermoedelijk gaat het om Sainte-Anne ten Noord-Oosten van Salins (nu département Doubs.) Twijfel ontstaat door de mogelijke identificatie, geopperd door Drossaers, met Saint-Annes/Sainte-Agnés. Die plaats ligt tussen Salins en Lons-le-Saunier
Prins Willem I stichtte een aparte rekenkamer in Châtelguyon.Volgens W.F. Leemans en E. Leemans-Prins, La Principauté d'Orange de 1470 à 1580, line société en mutation. (Hilversum, 1986), I, p. 324 een kasteel bij Salins-les-Bains
De hoogste vertegenwoordiger van Willem I in Franche-Comté was de abt van het tussen Châteauchalon en Lons-le-Saunier gelegen klooster van Baume als intendant-général.W.F. Leemans en E. Leemans-Prins, Guillaume de Nassau et la Principauté d'Orange (Haarlem, 1969), p 24
De goederen in Franche-Comté waren voor de Nassaus een verre van ongestoord bezit. De heerlijkheden waren, met uitzondering van het burggraafschap Besançon, lenen van de bezitter van Franche-Comté: de koning van Spanje tot 1674 (onderbroken door een korte Franse bezetting in 1668) en van de koning van Frankrijk sinds 1674. Ze waren door Philips II aan het begin van de Nederlandse opstand genaast. Misschien dat het burggraafschap Besançon in het bezit van de Nassaus bleef, althans er is een benoeming van een greffier aanwezig uit 1638.
Zie NDR inv.nr. 578, folio 22verso-23
Mogelijk heeft dit te maken met het feit dat Besançon een vrije rijksstad was en dus niet onder de koning van Spanje viel. De bisschop van Besançon was de leenheer van dat burggraafschap.Na de vrijlating van Philips Willem uit Spaanse gevangenschap was er een korte onderbreking in het Spaanse beslag op de goederen in Franche-Comté. In 1603 vroeg Philips Willem aan de aartshertogen om het beslag op de goederen in Franche-Comté op te heffen. Hij bezocht in 1603 Nozeroy. De teruggave had nogal wat voeten in de aarde, maar was in ieder geval rond 1610 een feit. Philips Willem verruilde met de aartshertogen zijn aandeel in de zoutwinning in Salins-les-Bains tegen de heerlijkheid Turnhout.
Zie Nass. Dom. Folio 1692 xii(ontbreekt)
Na Philips Willem's dood in 1618, tijdens het Twaalfjarig Bestand, kon Maurits zonder problemen de heerlijkheden erven. Bij het einde van het Twaalfjarig Bestand werd echter terstond weer beslag gelegd.Zie NDR inv.nr. 1043, folio v-vi.
Krachtens de Vrede van Munster kon Willem II de genaaste bezittingen in 1648 weer opeisen. Het ongestoorde bezit duurde weer niet lang. Een tijdelijke crisis ontstond toen Lodewijk XIV in 1668 gedurende korte tijd Franche-Comté bezette en van de gelegenheid gebruik maakte om de vijf aan Willem III toebehorende kastelen in het gebied radicaal te slopen.Zie NDR inv.nr. 581 folio 497.
Nog in hetzelfde jaar trokken de Fransen zich terug overeenkomstig de condities van de Vrede van Aken. Toen echter Spanje in 1674 in oorlog raakte met Frankrijk werd Franche-Comté door de Fransen geannexeerd en werden de goederen van Willem III genaast. Conform de bepalingen van de Vrede van Nijmegen werden de heerlijkheden echter gerestitueerd in 1679, opnieuw in beslag genomen bij het volgende conflict tussen Willem III en Lodewijk XIV, gerestitueerd na de Vrede van Rijswijk, en weer geconfisqueerd bij de dood van Willem III.Zie NDR inv.nr. 1052, eerste kapittel.
Het graafschap TontterreIn dit hoofdstuk bevinden zich ook enkele stukken betreffende het graafschap Tonnerre, een Frans leen in het uiterste westen van het hertogdom Bourgondië. De pretenties van de Nassaus op het bezit van Tonnerre waren gegrond op de erfenis van René van Chalon. De stukken betreffende Tonnerre zijn goeddeels retroacta die zowel op Tonnerre als op goederen in Franche-Comté te maken hebben, de twee enige latere stukken betreffen een betalingsverplichting.9
Zie NDR inv.nr. 16340
Beheer en bestuurEr zijn slechts weinig stukken bewaard gebleven betreffende het beheer van deze goederen. De Rekenkamer van Châtelguyon verdween met de eerste Spaanse bezetting. In de latere perioden bestond er een (sur) intendant of rentmeester-generaal van de goederen in Franche-Comté. Er zijn weinig gegevens aanwezig over het beheer onder Philips Willem. Onder Willem III waren er nog 26 heerlijkheden, waarvan Nozeroy verreweg de belangrijkste was. Deze heerlijkheden werden in 1673 afzonderlijk verpacht voor een totaalbedrag van 30286 ponden.1
Zie NDR inv.nr. 764, folio 366. Hierin een lijst van de heerlijkheden met voor iedere heerlijkheid afzonderlijk de pachtsom.
De pachter moet er weinig plezier van gehad hebben, na een jaar volgde reeds de Franse bezetting. In 1699 waren ze verpacht als één blok aan François Bénédict Corneillat de Nion voor 28000 pond Hollands geld. Evenals dat het geval was met Orange geschiedde de betaling door tussenkomst van Amsterdamse bankiers.Met de administratie van de goederen in Franche-Comté was een aparte procureur général en intendant van de domeinen in 'Bourgogne' belast, en er was ook een aparte gruyer (houtvester). In de registers betreffende Orange in deel 1 van het archief van de Domeinraad komen vanaf 1648 een groot aantal stukken betreffende de goederen in Franche-Comté voor. Het betreft hier voornamelijk benoemingen van Iokale functionarissen: kasteleins, kapiteins, baljuws, kanseliers, notarissen. Een lijst van functionarissen wordt gegeven in een aanhangsel bij deze inleiding.
Lijst van functionarissen voorkomend in de registers van de Domeinraad betreffende Orange en Franche-Comté:
De plaatsnamen zijn geïdentificeerd met behulp van de lijst van parochies in het département Jura in J. Berlioz en C. Rochet, Guide du généalogiste et du biographe dans le Jura (Lons-le-Saunier 1980), pp. 35-86. De plaatsnamen die niet geïdentificeerd konden worden zijn gemerkt met een asterisk. Onzekere identificaties zijn gemerkt met een vraagteken.
Agent et intendant en Bourgogne Premier bailli et intendant d'affaires des bien de Chalon et Châtelbelin Trésorier général en Bourgogne Lons-le-Saunier (capitaine) Bletterans (bailli, capitaine et gouverneur) *Joigne, *Roche-Jean en *Châtelblanc (capitaine, procureur et tabellion) *Réaulmont (capitaine) Saint-Laurent-la-Roche (capitaine) Montaigu (capitaine en bailli) Orgelet (capitaine) Montrevel en Châtelneuf (bailli, procureur, sergent royal in Châtelneuf) Dammartin-Marpain (bailli) *Arguel en Montfaucon (Bailli, châtelain, capitaine, procureur et tabellion) ?La Rivière [Grande Rivière?] en ?Chalaumont [Chaumont?] (procureur de 1'office, châtelain et co-tabellion, scribe) Montfleur en Chavanne (bailli) Nozeroy (capitaine, chancelier, procureur, scribe, ook collatierecht voor een kanunnik) Arlay (bailli) Châtillon (procureur) Vers-sous-Sellières, *Mourand en Valempolières (bailli) Sellières (chancelier) *Abbans (scribe) Besançon. greffier de la mairie, juges
De wijze van bewaring van de stukken betreffende Franche-Comté bij de Domeinraad in Den Haag is niet geheel duidelijk. De stukken betreffende Franche-Comté in het bestand betreffende Orange die zich in het archief van de Domeinraad bevonden zijn beschreven in de inventaris Sauzin, NDR inv.nr. 16499, folio 189-199. Enkele stukken daaruit, samen met andere, meest nieuwere stukken zijn beschreven in de oude Folio inventaris folio 1691 v-1693v.
In het archief in Orange bevonden zich vermoedelijk maar weinig stukken betreffende Franche-Comté, hetgeen te verwachten is aangezien er maar weinig relaties waren tussen Orange en Franche-Comté. De oude inventaris van Orange vermeldde de stukken betreffende Franche-Comté op folio 1166-1170
Het aangetroffen deelarchief Orange bevatte slechts enkele incidentele stukken betreffende de bezittingen in het hertogdom Bourgondië en in Franche-Comté. Het gaat daarbij om retroacta die te maken lijken te hebben met acties van Philips Willem om restitutie van de bezittingen te verkrijgen, zowel afschriften van oude archivalia als uittreksels betreffende het huis Chalon uit historische werken. Door Drossaers werden de stukken tot 1581 uit de bestanden Folio en Orange gelicht. Tijdens de inventarisatie Drossaers schijnen ook nog meer latere stukken aanwezig te zijn geweest, maar deze werden nu niet meer aangetroffen.3
Zie bijlage bij deze inventaris
Ook het bestand Orange in het Koninklijk Huisarchief bevat enkele stukken betreffende Franche-Comté uit het bestand Orange van de Domeinraad.Deze verzameling afschriften uit diverse archieven, vooral uit dat van de Rekenkamer van Franche-Comté in Dôle, is vermoedelijk aangelegd in samenhang met de pogingen van Philips Willem om de stukken terug te krijgen. Het stuk Nass. Dom 16773 houdt vermoedelijk verband met deze verzameling.
Nr. 8
Nr. 7
Nr. 6
Nr. 5
Nr. 4
Nr. 24
Nr. 22.
Nr. 23
Nr. 1
Nr. 21.
Nr. 9
Nr. 10
Nr. 11-12; 14-20, 25
Bevat: Akte van overeenkomst betreffende de verdeling van de domeinen tussen Philips Willem, Maurits en Frederik Hendrik, 1609.
Deductie van Louis de Chalon inzake zijn rechten op het graafschap Tonnerre, 1440.
Rapport van Quentin de Veaul en Guillaume Bertin inzake hun optreden namens prins Willem I in het proces betreffende Tonnerre, Grignon en bezittingen in Franche-Comté, 1533-1534.
Lijst van de inkomsten in Franche-Comté over de jaren 1566-1568.
Brief van de Laloust, advocaat van prins Frederik Hendrik te Parijs aan de Domeinraad betreffende de betaling van achterstallige schulden van Frederik van de Palts en zijn vrouw aan de Sayve, 1636. Arrest van de Chambre de l'Édit in het geschil tussen de Sayve en Frederik van de Palts over een jaarlijkse rente, 1634.
De bijlage betreft de admodiatie van de heerlijkheden in Bourgondië over 1655-1660.
Deze stukken schijnen bij de inventarisatie Drossaers aanwezig geweest te zijn, Drossaers heeft toen stukken tot 1582 gelicht. Voorzover latere stukken als 'adest' in de inventaris Ferrand vermeld zijn, ontbreken ze nu. Merkwaardig is dat één band die als ontbrekend is vermeld, zich blijkt te bevinden in het archief NDRO Vervolg Orange (zie NDR inv.nr. 16340, hierboven in de inventaris vermeld.) In de hieronder volgende lijst zijn de stukken vermeld onder de nummering van de inventaris Ferrand, met tussen haakjes de nummering in de inventaris NDRO FOLIO.
Met uithangend zegel. (Eigenlijke plaats blz. 593).
Vermeld als ontbrekend in de inventaris NDRO Folio. Bevindt zich in NDR inv.nr. 16340
Orange behoorde tot de erfenis van René van Chalon en kwam na diens dood aan zijn erfgenaam Willem I (voor Orange prins Willem IX). Het bezit was verre van ongestoord. Tijdens de godsdienstoorlogen in Frankrijk was de toestand in de Provence dermate instabiel dat Willem I en Maurits (als regent voor zijn in Spaanse gevangenschap verkerende broer Philips Willem) hun autoriteit slechts met moeite en dan nog in beperkte mate konden doen gelden. Het bestuur van Orange werd door lokale facties gedomineerd. Toen de katholieke Philips Willem vrij kwam kon hij het bestuur alleen dankzij Franse steun overnemen. Daarna verliep de opvolging tamelijk soepel, hoewel ruzies over het regentschap over Willem III tot een tijdelijke Franse bezetting leidden. Tijdens die bezetting werden de belangrijkste fortificaties geslecht. Tijdens Willem III's meerderjarigheid leidde iedere oorlog met Frankrijk tot een Franse bezetting van het weerloze Orange. Aangezien het bezit van het souvereine prinsdom Orange voor het prestige van Willem III zeer belangrijk was, oefende deze tijdens vredesonderhandelingen iedere keer grote druk uit om hersteld te worden in het bezit van het prinsdom. Na de dood van Willem III werd het prinsdom opnieuw door Frankrijk bezet en ging het definitief voor de Nassaus verloren.
Voor de Nassaus was Orange belangrijk, niet zozeer om de inkomsten, maar om de status van souverein vorst die zij dankzij Orange bezaten. Dankzij het bezit van Orange hadden zij het muntrecht en konden zij adeldom verlenen. Orange zelf had weinig profijt van zijn verre prinsen. Het was onder de Nassaus een kleine, maar omstreden pion in het Europese machtsspel. Er hebben zich bizarre politieke zaken afgespeeld, zoals b.v. door Poelhekke uit voornamelijk Vaticaanse bronnen beschreven intriges rond het verraad van een gouverneur. Daarover bevinden zich in dit deelarchief fascinerende geheime rapporten, die gezien de gebrekkige staat van ontsluiting van het archief destijds aan Poelhekke onbekend zijn gebleven. Ondanks die verbinding met de grote politiek was Orange een dwergstaatje. Terecht schreef Poelhekke: '...het zielige lapje aan de Rhône waarvan de souvereine eigenaars... nauwelijks zouden zijn losgekomen van het tweede plan als zij niet toevallig zo'n belangrijke rol hadden gespeeld in de nieuw-ontloken republiek aan de Noordzee.'1
J J. Poelhekke, 'Het bezoek van Frederik Hendrik aan Orange en Avignon' in: Mededelingen van het Nederlands Historisch lnstituut te Rome, 3e reeks, dl. 9, (1957) pp. 196-213), p. 197
GrondgebiedHet prinsdom Orange lag aan de oostelijke oever van de Rhône ten noorden van Avignon. Het prinsdom bestond uit vier steden (Orange, Jonquière, Courthezon en Gigondas) en een aantal dorpen (La Plane, Beauregard, Causans, Montmirail, Châteauneuf de Redortier, Suzette en Saint André de Romières). Het was aan de landzijde geheel omringd door Pauselijk bezit: het Comtat Vènaissin, een enclave tussen de Dauphiné en de Provence. Aan de westzijde grensde het prinsdom aan de Rhône, de andere oever van de Rhone was Frans bezit. Buiten Orange hoorden tot het prinsdom ook nog de enclaves Trescléoux, Orpierre, Montbrison en Curnyer, alle in de bergen van de Dauphiné. Degoederen in deze samenstelling waren in hoofdlijnen geërfd door het geslacht Chalon van het tweede prinselijk geslacht van Orange, des Baux. Tot de Chalonse erfenis hadden meer goederen en rechten behoord, in het bijzonder een aantal heerlijkheden in Franche-Comté en een aandeel in de zoutwinning in Salins-les-Bains. Deze goederen en rechten, grotendeels in gebied beheerst door de koning van Spanje, hadden sinds 1568 een heel aparte geschiedenis. De weinige documenten die betreffende de administratie van deze goederen resteren zijn hiervoor in een apart hoofdstuk beschreven.
Eveneens een aparte status hadden rechten in Châteaurenard bij Orleans die door Frederik Hendrik van zijn moeder Louise de Coligny waren geërfd en waarvan de enkele overgebleven stukken ook in een apart hoofdstuk zijn beschreven.
Rechten en goederenHet prinsdom Orange, oorspronkelijk een leen van Provence, was een souvereine staat als gevolg van een oorkonde van René, koning van Napels als souverein graaf van Provence. Het gaat hier om een schuldbekentenis van René van Napels uit 1436, waarbij bepaald wordt dat indien René zijn schuld niet op tijd betaalt, al zijn rechten op Orange aan de prins vervielen. René kon niet betalen en zo vervielen zijn rechten als leenheer.2
Schuldbekentenis van René vermeld in Inventaris Sauzin, NDR inv.nr. 16499, folio 22verso-23verso. Het origineel is niet meeraanwezig.
Aangezien het recht van René om deze souvereiniteit te verlenen niet geheel onbetwistbaar was, en de prinsen hem ook wel eens formeel hebben moeten opgeven, bleven er van tijd tot tijd geschillen over de erkenning van de souvereiniteit opkomen.Bij het prinsdom hoorden enkele rechten en goederen die lenen van Frankrijk waren. De tol op de Rhône bij het plaatsje Balthasar was in ieder geval een leen van Frankrijk en de prins deed daarvoor leenhulde aan de Franse koning. De lenen in de Dauphiné waren sinds de inlijving van de Dauphiné door Frankrijk ook leenroerig aan de Franse koning.
Uit dit archiefbestand is het onmogelijk een volledige lijst op te maken van de goederen en rechten van de Nassaus binnen Orange en de daarbij behorende goederen in Provence en Dauphiné. De stukken die daarover uitsluitsel zouden kunnen geven zijn verloren gegaan. Enig inzicht kan worden verschaft door de registers van uitgaande stukken betreffende Orange in het archief van de Domeinraad in Den Haag.
Zie NDR inv.nrs. 578-582 (jaren 1637-1697).
De prins was souverein van het prinsdom Orange. Hij had daar derhalve het muntrecht en hij kon als souverein ook adeldom verlenen, hetgeen incidenteel gebeurde.
Adeldomsverleningen zijn te vinden in NDR inv.nrs. 578-582. Het muntrecht bestond al voordat de souvereiniteit werd toegekend, afbeeldingen van munten uit de 17e eeuw in NDR inv.nr 580, folio 21.
Zelfs is er een geval waar hij aan een edelman de rang van markies verleende. In Orange had de prins ook een eigen legertje. Ook pretendeerde de prins als souverein het recht om de bisschop van Orange te benoemen, maar in de periode waarop dit archief betrekking heeft kon dit recht niet worden uitgeoefend.De katholieke Philips Willem werd in de gelegenheid gesteld daarvoor bewijzen aan te voeren, zie inv.nr. OR 48.1. Uit de registers van uitgaande stukken van de Domeinraad blijkt met dat bij de benoemingen in 1641 en 1647 de prins het benoemingsrecht uitoefende. De latere bisschoppen werden onder Frans tussenbestuur benoemd.
Het patronaatsrecht dat de prins uitoefende over de kathedraal, het kapittel en sommige kloosters, en dat weerslag vindt in een aantal stukken in dit deelarchief was een simpel heerlijk recht dat niet uit de souvereiniteit voortvloeide. Bestuur, rechtspraak en beheerGezien het karakter van het prinsdom als een apart functionerend souverein territorium met een heel eigen structuur, en gezien het feit dat het bewaardgebleven archief vooral politieke zaken betreft zijn in deze inleiding afwijkend van het gebruik elders in de inventaris de hoofdstukken bestuur en beheer samengevoegd.
In het prinsdom Orange werd de hoge jurisdictie uitgeoefend door een parlement naar het model van de Franse parlementen. De leden van dat parlement werden door de prins benoemd, het waren Fransen, niet altijd uit Orange zelf. De autoriteit van het parlement als souverein hof werd niet door het aangrenzende Franse parlementen van de Dauphiné in Grenoble erkend, hetgeen tot moeizame juridische disputen aanleiding gaf. Aan het parlement was een ad vocaat- en procureur-generaal verbonden, die tevens als behartiger van de domeinbelangen van de prins in rechte optrad. Daarnaast bestonden er juges, rechters in eerste aanleg.
De stad Orange werd volgens het Franse systeem bestuurd door consuls en een raad, vergelijkbaar met burgemeesters en vroedschap in een Nederlandse stad. De stedelijke rechterlijke autoriteiten (viguiers) werden door de prins benoemd, de minuten van hun benoemingsakten zijn in de registers van de Domeinraad betreffende Orange te vinden. Viguiers waren rechters in kleine zaken, voor grote zaken waren de juges competent wier gezag zich over het gehele prinsdom uitstrekte. Vanaf het bestuur van Philips Willem waren er 4 consuls (twee voor iedere religie) en 26 raadsleden (13 voor iedere religie).
NDR inv.nr. 581, folio 298
In Courthezon, Jonquière en Gigondas benoemde de prins een kapitein en kastelein en een griffier.De hoogste vertegenwoordiger van de prins in Orange was de gouverneur. Deze was in de eerste plaats een militair commandant, maar als zodanig had hij lange tijd de feitelijke macht in handen. Als hoogste vertegenwoordiger van de prins onderhield hij ook de relatie met de lokale bestuursorganen: het door de stad gekozen bestuur en vergaderingen die vergelijkbaar zijn met statenvergadering en in de Nederlanden (Etats-Généraux de la Principauté, Assemblée generate, Assemblee des communautés). De gouverneur werd meestal door de prins van buiten aangetrokken. Fricties tussen de gouverneur en lokale bestuursorganen kwamen veelvuldig voor, vooral in de tijd van de godsdiensttwisten onder de protestantse gouverneurs Blacons en Valkenburg.
Behalve het recht om de bisschop voor te dragen had de prins van Orange ook het benoemingsrecht betreffende de kanunniken van de kathedraal en van de abdissen van de kloosters van Saint-André de Romières (of Ramières) en van Saint-Pierre du Puy bij Orange. Sinds 1340 had Orange een universiteit, die soms een tamelijk armetierig bestaan leidde. De prins bekostigde de leerstoel in burgerlijk en canoniek recht.
In Orange bestond geen functie die vergelijkbaar was met die van rentmeester, de domeinadministratie stond op een wat hoger plan. Er bestond oorspronkelijk een eigen rekenkamer die voor het laatst onder Philips Willem vermeld wordt. Later blijkt deze instantie enigszins gedegradeerd tot een 'Bureau des Domaines et Finances', ook wel kortweg 'Bureau d'Orange' genoemd, maar dit bureau fungeerde nog wel feitelijk als rekenkamer; de rekeningen van Orange werden door het bureau afgehoord.
Zie NDR inv.nr. 1043, folio iv
Onder Willem III bestond dat bureau uit twee raadsleden en een griffier, de raadsleden waren beide tevens lid van het parlement. Gezien de samenstelling was dit nog steeds wel een soort domeinraad. Aan het bureau waren ook een thesaurier-generaal en een ontvanger (receveur) verbonden. De griffier beheerde ook het archief van de domeinadministratie van het prinsdom en onderhorige heerlijkheden. Uit een vergelijking van de omvang van de inventaris van de archieven van het bureau in Orange (ruim 1200 folia) met de omvang van de zeventiende-eeuwse inventaris door de griffier Sauzin van het deelarchief bij de Domeinraad in Den Haag (ruim 200 folia) blijkt wel hoeveel omvangrijker de administrate in Orange was. Zoals eerder vermeld werden om veiligheidsredenen enige malen aanzienlijke aantallen belangrijke stukken uit het archief van het bureau naar de Domeinraad in Den Haag overgebracht. Deze stukken vormen de kern van het in Den Haag berustende bestand betreffende Orange.Gezien de afstand moet het bureau een aanzienlijke vrijheid van handelen gehad hebben. Uit de eerdergenoemde registers van uitgaande stukken betreffende Orange in het archief van de Domeinraad in Den Haag (die in ieder geval een doorlopend volledig overzicht geven van de Haagse bestuurshandelingen tussen 1637 en 1697) blijkt dat de Haagse acties vooral benoemingen, interventies in geschillen en goedkeuring van vervreemdingen, algemene verpachtingen en bijzondere uitgaven betroffen. Daarbij lijkt het ook dat vanaf de meerderjarigheid van prins Willem III de Haagse Domeinraad zich wat meer met het bestuur van Orange bemoeide dan voordien.
Uit stukken uit het begin van de 17e eeuw blijkt ook dat de advocaat- en procureur-generaal van het parlement een belangrijke functie bij het domeinbeheer vervulde, hij was verantwoordelijk voor de handhaving van de domaniale rechten van de prins.
Gedurende het regentschap van Maurits tijdens de Spaanse gevangenschap van Philips Willem was het gezag van de regent over Orange niet meer dan symbolisch, Franse Hugenoten hadden er de macht gegrepen. Het is dan waarschijnlijk ook geen toeval dat in het archief van de Domeinraad in Den Haag al in de 17e eeuw geen rekeningen van Orange voorhanden waren over de jaren 1585-1604. Pas onder Philips Willem werd het gezag van de prins hersteld. Toen werden ook op nieuw om veiligheidsredenen archiefbescheiden van Orange naar Den Haag overgebracht.
Van het eigenlijke domeinbeheer is weinig bekend omdat nu geen rekeningen meer aanwezig zijn van het prinsdom. Onder Frederik Hendrik werd tot een algemene verpachting van de domeininkomsten overgegaan, eerst aan bankiers in Lyon, later aan een inwoner van Orange. De opbrengst van die algehele verpachting lag tussen de 58.000 en de 47.000 livres per jaar; de opbrengst was in dalende lijn. Een vergelijking ter illustrate: tijdens Willem III, toen de algemene verpachting 50.000 livres opbracht (waarbij toen ook de goederen in Franche-Comté waren inbegrepen), bedroeg de opbrengst van de algemene verpachting van de inkomsten van de koning van Frankrijk bijna 30 miljoen livres. De uitgaven bedroegen rond de 20.000 livres, waarvan driekwart militaire uitgaven, het grootste deel van het restant voor salarissen van door de prins benoemde functionarissen.1
Zie NDR inv.nr. 581, folio 899-917, cf inv.nr. 1051 folio 3
Frankrijk betaalde aan Willem III een schadeloosstelling voor de jaren waarin Orange bezet was. De laatste verpachting, in 1697, was aan een Fransman in Parijs voor 47.000 livres. Betaling geschiedde altijd door berniddeling van bankiers in Amsterdam.2Zie NDR inv.nr. 1052, eerste kapittel.
Lijst van gouverneurs en commandeurs vanaf 1571
Gezien het feit dat een aantal ambten pas in een betrekkelijk late periode verschijnt, is het mogelijk dat sommige functionarissen eerder door de gouverneur als hoge vertegenwoordiger van de prins werden aangesteld. Opgemerkt moet worden dat het hierbij zowel om aanstellingen gaat die voortvloeien uit de souvereiniteit (bij voorbeeld creatie van notarissen) als om bestuurlijke benoemingen (admissie -in tegenstelling tot creatie- van notarissen en benoemingen van rechters) en benoemingen voortvloeiend uit het domeinbeheer (leden van het Bureau des Domaines). Deze zijn niet altijd duidelijk te scheiden.
1. algemeen bestuurlijk en militair:Gouverneur, later commandeur; Kapiteins. luitenants en kasteleins van Courthezon, Jonquière en Orpierre; Commus des munitions de Guerre
2. Uitoefening van het muntrecht:Général de la Monnaye; Monnayeur; Garde en contre-garde de la Monnaye; Ouvrier et ajusteur de la Monnaye
3. Rechterlijk en notarieel:President van het parlement; Leden van het parlement Griffier van het parlement; Advocaat- en procureur-generaal bij het parlement; Huissiers van het parlement; Viguiers (soms van stad en prinsdom, soms van stad alleen) Juges in de stad, juge in Orpierre en and ere plaatsen in de Dauphiné; Griffiers van Jonquière, Gigondas; Kanselier van Orpierre; Aanstelling van notarissen en tabellions in Orange, Jonquière, Courthezon
4. Domeinbeheer:Leden van het Bureau des Domaines; Griffier van de Domeinen; Trésorier of trésorier-général (gewoonlijk gecombineerd met het ambt van général de la monnaye; Gruyer (houtvester); Contrarolleur van de Rhônetol
5. Diversen:Hoogleraar in burgerlijk en canoniek recht aan de Universiteit
De historische achtergrondDe geschiedenis van het prinsdom Orange tijdens de tweede helft van de 16e en de gehele 17e eeuw werd bepaald door de reflecties van godsdiensttwisten in Frankrijk en de wisselende relaties tussen de prinsen en Frankrijk als regionale grootmacht. Het in dit hoofdstuk beschreven bestand bestaat grotendeels uit stukken die politieke gebeurtenissen tijdens de godsdiensttwisten reflecteren en voor een goed begrip is het nuttig om hier een summier overzicht van de geschiedenis van Orange onder het bestuur van de Nassaus te geven.!
Het beste overzicht is A. de Pontbriant, Histoire de la Principautéd' Orange (Avignon, 1891). Hierop is in essentie het volgende verhaal gebaseerd met enkele correcties en aanvullingen.
Tweemaal werd onder prins Willem I (voor Orange was hij prins Willem IX) Orange in de oorlogen tussen de Habsburgers en Frankrijk bezet, maar ook tweemaal bij vredesverdragen teruggegeven bij zogenaamde acten van réintégrande. De laatste maal was bij de vrede van Cateau Cambrésis in 1559. In de Rhônevallei waren de Hugenoten zeer machtig en Orange diende hen als een soort uitvalspoort en vluchtplaats. In 1571 vonden bloedige twisten plaats en in 1572 namen de protestanten in Orange de macht over. Sindsdien volgden de protestanten in Orange een geheel eigen politieke lijn met herhaalde conflicten met het pauselijk bestuur in Avignon zonder zich veel aan de prins gelegen te laten liggen. In 1578 namen Franse Hugenoten onder Chabert de macht over van de door prins Willem I benoemde gouverneur.
Bij de dood van Willem I erfde Philips Willem, diens oudste zoon, Orange, maar de stand van zaken in de omgeving, waar de protestanten domineerden, maakte het mogelijk dat Maurits als regent voor zijn broer, die in Spaanse gevangenschap verkeerde, het gezag over Orange op zich nam. Hij legitimeerde ondanks klachten vanuit Orange het de facto gezag van Blacons als gouverneur, waarna de situatie in Orange gekarakteriseerd wordt door gewelddadige conflicten tussen Blacons en de president van het parlement, Colla. Bij de dood van Blacons in 1596 greep het parlement de macht, maar de zoon van Blacons wist uiteindelijk de overhand te krijgen en verdreef Colla. Maurits stuurde op verzoek van een deputatie uit Orange Marnix van Sint-Aldegonde en Brederode naar Orange, maar deze lieden konden niets uitrichten. De situatie veranderde echter door twee factoren: Philips Willem was in 1596 vrijgekomen en in 1598 was in Vervins de Franse godsdienstvrede tot stand gekomen. Blacons beloofde in 1598 op aandrang van Philips Willem herstel van de rechten van de katholieken in Orange. Philips Willem bezocht Orange in een geest van verzoening in 1599, maar in 1603 drongen de katholieken opnieuw aan op de vervanging van Blacons. Philips Willem reisde opnieuw naar Orange en trof Blacons in voile opstand aan. Philips Willem trok zich terug naar Courthezon en vroeg aan Frankrijk om steun. De prijs voor die steun was een huwelijk tussen Philips Willem en een Franse prinses, Eléonore de Bourbon. De steun kwam in 1605, en een Franse troepenmacht onder Chesnaye bezette de stad Orange. Aangezien Philips Willem aarzelde met het inlossen van zijn trouwbelofte, maakte Chesnaye hem enige tijd het leven zuur.
NDR inv.nr. 16373.
In 1606 trouwde Philips Willem en nu kon hij ook een nieuwe gouverneur benoemen, Grysperre, en de rechten van de katholieken volledig herstellen. Na klachten werd Grysperre vervangen door een andere gouverneur, Croeser.Na de dood van Philips Willem in 1618 werd Maurits prins van Orange. Croeser werd eerst bevestigd, maar bleek later in intriges met de bisschop verwikkeld te zijn en werd vervolgens op aandrang van een protestantse afvaardiging uit Orange vervangen door personen die Maurits meer loyaal aan zijn persoon achtte. Dat waren Maurits' neef prins Emmanuel van Portugal, die gouverneur werd, en Jan de Hertoge, heer van Valkenburg, die als Emmanuel's luitenant werd aangesteld. Frederik Hendrik werd naar Orange gestuurd om de nieuwe machthebbers te installeren. Emmanuel stelde weinig voor en Valkenburg was de feitelijke machthebber. Op dat moment begonnen echter nieuwe godsdiensttwisten in Frankrijk en om op alle eventualiteiten voorbereid te zijn gaf Maurits de opdracht Orange van moderne versterkingen en van een garnizoen Zwitserse protestanten te voorzien. Valkenburg wist Maurits te overreden Emmanuel terug te roepen en hem gouverneur te maken, maar al spoedig kwamen er ernstige klachten in Den Haag over Valkenburg. Maurits was inmiddels overleden en Frederik Hendrik was genoodzaakt op te treden toen Valkenburg zich in ernstige intriges met de Fransen wikkelde over een eventuele overdracht van Orange aan Frankrijk.
Betreffende de affaires rond Valkenburg zijn veel bronnen voorhanden in Vaticaanse en Franse archieven. Hierop zijn verscheidene publicaties gebaseerd: J.J. Poelhekke, 'Het bezoek van Frederik Hendrik aan Orange en Avignon'; B.M. Vlekke, 'Intrigues rondom het Prinsdom Oranje', in: Mededelingen van het Nederlandsch Historisch Instituut te Rome, 2e serie dl. 9 (1939), pp. 57-80, A. Waddington, 'Une intrigue sécrète sous Louis XIII, visées de Richelieu sur la Principaute' d'Orange (1625-1630)', in. Revue Historique, 58 (1895), pp. 276-291
Een eerste missie in 1628 leverde echter niets op, en tenslotte werd De Knuijt, een lid van de Haagse Domeinraad, gestuurd om het met geheime intriges en geweld te proberen. De Knuijt wist het platteland achter zich te krijgen en tenslotte van daaruit de stad Orange te veroveren. In straatgevechten raakte Valkenburg gewond en trok zich terug in de citadel. Daar bezweek hij echter aan zijn wonden en de citadel gaf zich over aan De Knuijt. Vervolgens benoemde Frederik Hendrik zijn zwager, Christoffel von Dohna als gouverneur. In 1638 werden alle inkomsten van het prinsdom verpacht aan inwoners van Orange.Zie Koninklijk Huisarchief Orange inv.nr 161; NDR inv.nr. 578, folio 98
Betreffende de hierna volgende periode zijn bijna geen bescheiden in het hier beschreven archieffragment meer aanwezig. Die zijn echter wel aanwezig in het bestand in het Koninklijk Huisarchief terwijl ook de eerder genoemde registers van uitgaande stukken betreffende Orange in het archief van de Domeinraad doorlopen.
Na Christoffel von Dohna's dood benoemde Willem II diens zoon, Frederik als gouverneur. De twisten tussen de weduwen van Frederik Hendrik en Willem II over het regentschap over Orange hadden ernstige consequenties voor het prinsdom. De gouverneur Dohna koos de zijde van zijn tante Amalia van Solms, terwijl het parlement de zijde koos van Mary Stuart. Op verzoek van Mary greep de Franse koning in en dwong in 1660 Dohna de citadel aan hem over te geven. Als voorzorgsmaatregel liet Lodewijk XIV de door Maurits aangelegde versterkingen van Orange slopen, waardoor de stad in de toekomst onverdedigbaar werd.
Zie over deze twisten. J.M. Sernée, Het geschil over het Prinsdom Oranje in de jaren 1650-1660 (Amsterdam, 1916); W. van Rijssen-Zwart, La contestation politique de la principaute d'Orange pendant la période 1660-1665; le rôle important d'une petite principauté dans la politique Européenne au XVHe siècle (Mémoire de maîtrise, stencil, Strasbourg, 1983).
Toen Willem III meerderjarig werd, droeg Lodewijk XIV Orange eerlijk aan hem over. Willem III stuurde Huygens naar Orange, die een katholieke gouverneur installeerde. In 1672 vielen de Fransen Orange aan, dat na wat symbolische tegenstand van het oude kasteel zich overgaf. Nu werd ook dat kasteel gesloopt. De Vrede van Nijmegen bevatte echter een clausule dat Willem III Orange terugkreeg, en aldus geschiedde. Lodewijk XIV bleef echter juridische bezwaren maken tegen de souvereiniteit van het prinsdom. De protestanten in Orange waren in een weerloze positie en verkregen van Willem III de toestemming om een deel van de fortificaties te herstellen. Lodewijk XIV kon deze provocatie niet over zijn kant laten gaan en greep in. Willem III kon niets ondernemen daar de Staten-Generaal niet bereid waren om een oorlog met Frankrijk op dat moment te beginnen. Na de opheffing van het Edict van Nantes trokken veel Franse Hugenoten naar Orange, hetgeen tot een hernieuwd ingrijpen van Lodewijk XIV leidde. De macht was daar reeds geheel in Franse handen toen na Willem III's tocht naar Engeland Lodewijk XIV de finale stap nam en Orange inlijfde (24 december 1688).Bij de Vrede van Rijswijk kreeg Willem III Orange opnieuw terug. Een nieuwe gouverneur, Lubières werd aangesteld. Willem Ill's autoriteit was niet meer dan symbolisch. Er werd opnieuw ingegegrepen toen Lubières op aandrang van de protestanten enige kruisen liet verwijderen die onder het Franse bestuur op de ruïnes van de versterkingen waren geplaatst. Lubières kwarm voor enige tijd in Franse gevangenschap. Niet lang daarna volgde de dood van Willem III. Frankrijk greep in en kende alle bezittingen in Frankrijk toe aan de prins van Conti als volgende erfgenaam van René van Chalon. Daarmee was de titel prins van Orange voor de Nassaus een papieren titel geworden.
Het in dit hoofdstuk beschreven archieffragment bestaat uit stukken van verscheiden herkomst betreffende het souvereine prinsdom Orange en de daarmee verbonden bezittingen in de Dauphiné en in de Provence die in leen gehouden werden van de koning van Frankrijk. Al deze goederen waren afkomstig uit de erfenis van René van Chalon. De stukken betreffende het prinsdom werden als een apart bestand bij de Domeinraad bewaard, Het deelarchief is een willekeurig afgescheiden fragment van wat resteerde van de stukken in het archief van de Domeinraad betreffende Orange. De rest (voorzover bewaard gebleven) bevindt zich in het Koninklijk Huisarchief.
Het oorspronkelijke bestand zoals dat bij de Domeinraad gevormd is bestond voornamelijk uit drie elementen: aankomsttitels en andere juridisch belangrijke stukken die bij verschillende gelegenheden naar Nederland zijn overgebracht, stukken meegebracht door missies vanuit Orange en Frankrijk naar de prins en administratieve stukken die door de administraties in Orange geregeld naar Den Haag zijn gestuurd.
In het oorspronkelijke bestand 'Nassause Domeinraad: Vervolg Oranje' bevonden zich enige bescheiden betreffende de bezittingen van het huis van Nassau in het Hertogdom en in het Paltsgraafschap Bourgondië (=Franche-Comté). Aangezien deze goederen gedurende de 16e en 17e eeuw een eigen geschiedenis en administratie hadden en aangezien er binnen het archief geen overlappingen aanwezig waren, is zoals eerder vermeld dit onderdeel afgesplitst apart beschreven.
Het deelarchief Orange wijkt in zijn huidige samenstelling sterk af van de overige archieven van de Domeinraad. Dit is grotendeels toe te schrijven aan het feit dat de meeste stukken betreffende het eigenlijke domeinbeheer verloren zijn gegaan, terwijl het grootste deel van wat daarvan overgebleven is zich in het Koninklijk Huisarchief bevindt. Het resultaat hiervan is dat het hier beschreven deelarchief een sterk politiek accent heeft, met als kernpunt de positie van Orange in de nadagen van de godsdiensttwisten.
Bij de Domeinraad in Den Haag bevond zich een aparte kast of kist met stukken betreffende Orange en de andere bezittingen geerfd van René van Chalon. Een inventaris daarvan werd rond 1650 gemaakt door de griffier van het bureau in Orange, Sauzin. De basis van dit bestand werd gevormd door stukken die bij verschiliende gelegenheden om veiligheidsredenen uit het archief te Orange werden overgebracht, of afschriften van stukken uit Orange gestuurd. Dergelijke overbrengingen vonden plaats in 1569, 1607, 1614 en 1618. Daarbij werd de lopende administratie geplaatst voorzover die in Den Haag geschiedde, en dit bestand werd nog uitgebreid met allerlei nieuwere bundels correspondenrie en administratieve stukken. Zo vermeldt Sauzin's inventaris nog een groot aantal algemene rekeningen die alle nu verdwenen zijn. Vermoedelijk in de Franse tijd zijn dan een groot aantal stukken verdwenen, andere uit hun oorspronkelijk verband geraakt en dossiers zijn gesplitst geraakt. Bij de splitsing tussen Koninklijk Huisarchief en Algemeen Rijksarchief kwam het grootste deel bij het Koninklijk Huisarchief terecht, deze stukken betroffen vooral de periode van Willem I en de periode van Frederik Hendrik en later. Wat uiteindelijk bij het Algemeen Rijksarchief kwam bestond uit het grootste deel van de charters uit de periode van de families des Baux en Chalon, enkele cruciale registers van uitgaande brieven, akten en commissies over de periode 1637-1697, een aantal dossiers en losse stukken uit de periode van Philips Willem en Maurits, alsmede wat losse stukken uit andere perioden.
Het was in het kader van de inventarisatie van de archieven van de Nassause Domeinraad niet mogelijk om de stukken in het Koninklijk Huisarchief bij de inventarisatie te betrekken. Dit zou alleen zin hebben in het kader van een uiterst moeizame reconstruct van het oorspronkelijke archief, een onderneming met onzekere afloop.
Daarom is gekozen voor een tamelijk diepgaande beschrijving van de afzonderlijk stukken met instandhouding van nog aangetroffen oude verbanden. Oude dossiers van min of meer gemengde inhoud werden door inhoudslijsten nader toegankelijk gemaakt.
De gecompliceerde herkomst van de stukken (verschillende overbrengingen, stukken gepresenteerd door deputaties uit Orange, lopende 'briefwisseling') en het fragmentarische karakter van het bestand maken het onmogelijk om veel van een oude orde te herkennen. Weliswaar heeft de griffier Sauzin in de 17e eeuw een beschrijving gemaakt van de inhoud van de kast Orange bij de Domeinraad in Den Haag, maar het is lang niet altijd mogelijk om de nu bestaande stukken daarin met zekerheid te herkennen. Daarom is een kunstmatige indeling gemaakt, die zoveel mogelijk de algemene indeling van de nieuwe inventarisatie volgt. Daarbij zijn wel zoals al eerder vermeld herkenbare oude verbanden gehandhaafd, en maakte de bijzondere samenstelling van het bestand enkele afwijkingen van de algemene orde en kruisverwijzingen noodzakelijk. Om oude liassen bijeen te houden zijn die beschreven als verzamelbeschrijvingen met onderbeschrijvingen voor de afzonderlijke onderdelen. Dat maakte het onmogelijk om verder nog onderwerpsgerichte verzamelbeschrijvingen in te voegen, zodat binnen de rubrieken verder de beschrijvingen in chronologische volgorde zijn geplaatst.
De chronologische scheiding met de inventaris van het archief van de periode tot 1582 is niet goed te maken. Drossaers erkende al dat haar groepering van alle stukken tot 1582 in het archief van de Raad en Rekenkamer in Breda archivistisch discutabel was: veel van de middeleeuwse stukken waren pas na 1582 vanuit Orange naar Nederland overgebracht. Enkele stukken zijn aan de aandacht van Drossaers ontsnapt en bevinden zich nog in het hier beschreven archief. Het leek niet zinnig om kleine aanvullingen aan te brengen aan een veelverspreide gedrukte inventaris, de stukken zijn derhalve in het hier beschreven archief gelaten, ook al omdat een verplaatsing tot verbreking van aanwezige verbanden zou leiden.
Een apart probleem vormen in de 17e eeuw gemaakte afschriften van allerlei oorspronkelijke rechtstitels van het prinsdom vanaf de 13e eeuw. Het valt nu niet meer in alle gevallen met zekerheid vast te stellen waar deze stukken als retroacta gediend hebben, de beste oplossing leek om ze op plekken onder te brengen die zo goed mogelijk op hun inhoud aansluiten.
Qua karakter lijkt het bestand niet veel op de andere bestanden in het archief van de Nassause Domeinraad. Het resterende bestand bevat relatief veel stukken van politieke aard, verband houdende met de instabiele situatie in de regio. De overbrenging van de rechtstitels om veiligheidsredenen was ook de achtergrond van de aanwezigheid in Nederland van middeleeuwse stukken die beschreven zijn in de inventaris Drossaers; die stukken behoren meteen tot de oudste in het archief van de Nassause Domeinraad.
Het bijzondere karakter van het bestuur over het prinsdom Orange en de aard van de bewaardgebleven stukken is weerspiegeld in de rubriek Bestuur van de inventaris, die evenzeer te maken heeft met ingewikkelde politieke affaires als met de uitoefening van de feitelijke heerlijke en souvereine rechten. Ook hier geldt dat de administratie in Orange werd gevoerd en dat de Domeinraad alleen met probleemoplossing te maken had. Een extra moeilijkheid wordt gevormd door het gemengde karakter van sommige stukken. Dat geldt dan vooral voor de stukken betreffende de positie van de Katholieke Kerk, waarin onderhandelingen met pauselijke autoriteiten, die enerzijds op grensgeschillen met Comtat-Vénaissin en onderhandelingen over vrijheid van religie slaan, anderzijds betrekking hebben op souvereine rechten (presentatie van bisschoppen) en heerlijke rechten (patronaatsrecht over het kapittel). Bij het kapittel loopt dan nog het pure patronaatsrecht dooreen met een interne zaak van de Katholieke Kerk: de secularisatie van het Kapittel dat oorspronkelijk aan de orde der Augustijnen behoorde. Omdat de stukken betreffende deze katholieke kerkelijke zaken alleen door veel kruisverwijzingen en het verbreken van oude dossiers te onderscheiden zouden zijn tussen kerkelijke zaken en patronaats-, collatie- en presentatierechten, is geen poging gedaan om in de rubriek kerkelijke zaken van bestuur politieke stukken te scheiden van uitoefening van heerlijke en souvereine rechten.
Een andere rubriek in de inventaris, waar tamelijk heterogene stukken niet te scheiden waren, is de rubriek leenzaken. Leenzaken en bestuurszaken waren niet strikt gescheiden: eden van trouw als onderdaan van het prinsdom als souvereine staat zijn soms gemengd met leeneden.
Zie NDR inv.nr. 16484
Wat tenslotte de spelling van Franse namen betreft, deze zijn in de gangbare versie weergegeven, plaatsnamen in hun moderne vorm. Het adelsparticule de wordt conform Frans gebruik altijd met kleine letter gedrukt. De prinsen worden aangeduid met hun Nederlandse rangnummer, dus Willem I - Willem III, niet Willem IX - Willem XI. Bij aanduidingen van Maurits gedurende zijn regentschap, wanneer hij nog niet in rechte van de aan Philips Willem toebehorende titel van prins gebruik kon maken, wordt Maurits aangeduid als graaf Maurits.
Het origineel in Raad en Rekenkamer van Breda 1, nr. 1132
Vermoedelijk heeft de aanwezigheid van dit stuk te maken met een betwisting van het souvereine recht van de prins om adeldom te verlenen.
Zie ook het in dossier met klachten over Valkenburg NDR inv.nrs. 16380-16383
Gouvernet was de schoonvader van Blacons.
Deze missie had te maken met het feit dat Blacons ongenegen was Orange aan Philips Willem over tedragen.
Deze stukken zijn vermeld in de oude inventaris folio 45-45v onder de rubriek souvereiniteit.
Deze verzameling bestaat gedeeltelijk uit stukken die vanuit Orange door de oppositie tegen Valkenburg naar Den Haag zijn gestuurd, gedeeltelijk uit stukken verzameld door De Knuijt in Orange. Ook zijn enige retroacta betreffende het ambt van gouverneur aanwezig. De verzameling is in de inventaris Sauzin vermeld onder hoofdstuk XVI en bevat tevens enkele retroacta.
De oorspronkelijke nummering in de lias is, voorzover aangetroffen, in de onderbeschrijvingen als vermeld.
Nr. 18
Maakte oorspronkelijk deel uit van nr. 18 in de lias
Nr. 17
Nr. 22
Nr. 17
Met de gecodeerde boodschap' 'L'estat est en danger de ce perdre, il fault remedier promptement Monsieur le Gouverneur, I'Evesque et les Juliens sont tousiours ensemble...'
Nr. 28
Nr. 27
Nr. 29
Nr. 30
Nr. 31.
32
Afschrift van de vermelding op de achterzijde van het origineel van de aan de afgezanten gegeven commissiebrief