Terug naar zoekresultaten

2.09.40.01 Inventaris van het archief van de Centrale Commissie voor de Crisis-Tuchtrechtspraak, 1934-1941

Het archief van de Centrale Commissie voor de Crisis-Tuchtrechtspraak voor de voedselvoorziening (1934-1941) bestaat uit dossiers met de uitspraken in hoger beroep, en een toegang op de namen van de gedaagden.
Voer een zoekterm in
1 / 1 gevonden
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.09.40.01
Inventaris van het archief van de Centrale Commissie voor de Crisis-Tuchtrechtspraak, 1934-1941

Auteur

R.H.C. van Maanen

Versie

27-01-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1986 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Centrale Commissie voor de Crisis-Tuchtrechtspraak
Centr. Cie. Crisis-Tuchtrechtspraak

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1934-1941

Archiefbloknummer

L23909

Omvang

; 10 inventarisnummer(s) 2,20 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Centrale Commissie voor de Crisis-Tuchtrechtspraak voor de voedselvoorziening

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief van de Centrale Commissie voor de Crisis-Tuchtrechtspraak voor de voedselvoorziening (1934-1941) bestaat uit dossiers met de uitspraken in hoger beroep, en een toegang op de namen van de gedaagden.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Geschiedenis van de (crisis-)tuchtrechtspraak voor de voedselvoorziening
Door diverse, zowel nationale als internationale oorzaken daalde de opbrengst van onze landbouwproducten sinds 1929 aanzienlijk.
Exporteerden we in 1928 nog voor een bedrag van f 690.200.000,-- aan landbouwproducten, in 1930 was dit al gedaald tot f 582.800.000, --, in 1931 tot f 459.400.000,-- en in 1932 zelfs tot f 306.500.000, --.
Deze scherp afnemende export werd onder andere veroorzaakt door een algemene wereldverarming; onder andere de muntdepreciatie, de val van de Engelse pondsterling, de betalingsmoeilijkheden van Duitsland (een naslepend gevolg van de Eerste Wereldoorlog), terwijl er tevens sprake was van een internationale overproductie van landbouwproducten.
Sommige landen, waaronder het al eerdergenoemde Duitsland, gingen ertoe over hun landbouwproducten voor dumpprijzen op de internationale markt te brengen, waardoor diezelfde producten aanzienlijk goedkoper werden dan de in ons land verbouwde producten.
Bovendien kwam hierbij dat Nederland als enigste land een niet-beschermde (van regeringswege) landbouw had.
In 1929 werd dan ook het eerste initiatief-voorstel ingediend om te komen tot een steunmaatregel voor een bepaald onderdeel van de landbouw. De leden van de Tweede Kamer, de heren Van den Heuvel, Kortenhorst, Weitkamp en Bierema dienden bij begeleidend schrijven van 28 februari 1929 een voorstel van wet in, om te komen tot het verlenen van tijdelijke steun aan de biet-wortelsuikerindustrie.
Dit voorstel werd later echter door de Eerste Kamer verworpen.
Tot 1931 zou het bij incidentele financiële bijstand - welke direct uit de schatkist kwam - blijven.
Gezien 's lands slechte economische positie ging men over op een systeem van heffingen waaruit fondsen voor steunverlening, de zogenaamde steunwetten, ontstonden. Voorbeelden hiervan zijn de Tarwewet (1931), de Crisis-Zuivelwet (1932) en de Crisis-Varkenswet (1932).
Daar er diverse maatregelen onafhankelijk van elkaar werden genomen werd het geheel echter vrij onoverzichtelijk en ontstond de behoefte aan een uniform systeem in opzet en uitvoering.
Dit was echter alleen dan te verwezenlijken, indien de te nemen maatregelen zouden steunen op één wet en de regering ten aanzien van dezelfde maatregelen grotere bevoegdheden zou krijgen.
In 1933 werd dan ook het voorstel tot één algemene Crisis-steunwet - de zogenaamde Landbouw-crisiswet van 1933 - ingediend, die na veel deliberatie, op 5 mei 1933, Stbl. 261, werd afgekondigd.
Deze wet beoogde onder meer de opbrengst van landbouwproducten te verhogen door de boeren een geldelijke toeslag op de prijs van hun product(en) te verlenen. Deze toeslag moest deels door de consument (hogere prijzen), deels door de import (extra invoer-heffingen) opgebracht worden.
Verder beoogde de wet de landbouwbedrijven aan de gewijzigde omstandigheden aan te passen door het verkleinen van de bedrijven, om zodoende zoveel mogelijk arbeidsplaatsen te behouden.
Grote bevoegdheden werden indirect aan de minister van Economische Zaken verleend via de verplichting aangesloten te zijn bij een door of vanwege de Kroon aan te wijzen rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam. De uitvoering hiervan werd neergelegd in het Crisis-Organisatiebesluit 1933, van 28 juli 1933, Stbl. 410, waarin de eisen waren vastgelegd waaraan deze lichamen moesten voldoen.
De minister van Economische Zaken had de bevoegdheid statuten en reglementen van bovengenoemde lichamen (crisisorganisatie) te wijzigen en, zo nodig, door andere te vervangen. Eenzelfde bevoegdheid bezat hij in deze ten aanzien van besluiten van de organisaties die hij kon wijzigen of vernietigen en door andere laten vervangen.
Door ondertekening van een aanmeldingsformulier ontstond een privaatrechtelijke band tussen de crisisorganisatie en de georganiseerde.
De voornaamste verplichting van de georganiseerde jegens de organisatie was de maatregelen van de regering ten aanzien van de crisisproducten, de statuten, reglementen en verdere besluiten van de organisaties nauwgezet in acht te nemen.
De organisaties, meestal in de vorm van stichtingen, kregen op grond van het verenigingsrecht de bevoegdheid tuchtrecht te doen uitoefenen over de bij de organisaties aangeslotenen, ingeval van overtreding van de bepalingen van de statuten en reglementen.
Gekozen werd voor tuchtrechtspraak aangezien dit aan minder strenge rechtsregels was gebonden dan de strafrechtspraak, welke gebonden was aan scherp afgegrensde juridische formuleringen en waarbij geen straffen kon worden opgelegd als bepaalde formaliteiten niet geheel in acht waren genomen.
Recht werd gesproken door het Bestuur der Organisaties of soms door een in de statuten of reglement aangewezen college, met de mogelijkheid van hoger beroep bij een Raad van Discipline.
Toezicht werd uitgeoefend door de Regeringsgemachtigden, deze waren echter organen der organisaties in het huishoudelijk reglement als zodanig genoemd.
De straffen die opgelegd konden worden liepen uiteen van schrapping als georganiseerde (voor max. 10 jaar) tot het opleggen van geldboetes (max. f 10.000,--).
Een bezwaar was dat indien er tevens strafrechtelijke vervolging was ingesteld, de mogelijkheid bestond op dubbele berechting.
Voor rechtsgeschillen tussen de organisaties en georganiseerden onderling benoemde de minister een Crisis-Arbitragecommissie, welke haar werkzaamheden in het begin van 1934 aanving.
Bij Koninklijk besluit van 11 april 1934, Stb. 144, werd de tuchtrechtspraak losgekoppeld van de organisaties zelf en opgedragen aan van de organisaties geheel onafhankelijke deskundige colleges, terwijl zij tevens, meer dan voorheen, met waarborgen werd omgeven.
Nu kwam voor elke provincie een commissie voor de crisis-tuchtrechtspraak bestaande uit drie leden, waarvan twee juristen en één deskundig lid.
Het deskundig lid werd, afhankelijk van de te behandelen zaken, door de voorzitter aangewezen.
Voor zaken in hoger beroep werd de Centrale Commissie voor de Crisis-Tuchtrechtspraak, gezeteld te 's-Gravenhage, ingesteld, welke bestond uit twee rechtsgeleerde leden, waarvan één tevens voorzitter, en een deskundig lid.
Met de vervolging der overtredingen werd een hoofdambtenaar, bijgestaan door meerdere ambtenaren, belast.
Deze hoofdambtenaar was als enige bevoegd om via een schriftelijke klacht de zaak bij de bevoegde commissie aanhangig te maken, of te beslissen dat een georganiseerde een klacht kon voorkomen door storting van een door hem (de hoofdambtenaar) vastgesteld bedrag, te betalen binnen een tevens door hem bepaalde termijn.
Op 25 augustus 1935, Stb. 522, werd het Crisis-Organisatiebesluit in zoverre gewijzigd dat het maximum bedrag der geldboete van f 10.000,-- op f 50.000,-- werd gebracht.
Dit om te voorkomen dat de boete lager zou kunnen zijn dan het ten onrechte uit het fonds genoten steun of voordeel.
Tegen het einde van de dertiger jaren ging zich steeds duidelijker aftekenen dat het landbouw-crisisapparaat haar doelstelling moest gaan wijzigen.
Voorheen richtte men zich op landbouw-steunmaatregelen, bedoeld ter bestrijding van eerder geschetste problemen.
Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog moest deze doelstelling noodgedwongen plaatsmaken voor de bescherming van de voedselvoorziening van een dichtbevolkt land, dat door de oorlogsomstandigheden van alle buitenlandse voedselbronnen werd afgesneden en afhankelijk werd van de productie van eigen bodem.
Hiernaast bestond de plicht om een vijandelijke legermacht, hier te lande gelegerd, te voeden. De maatregelen, genomen krachtens de Landbouw-crisiswet 1933 waren sterk verouderd en vroegen door de oorlogsomstandigheden om een grondige wijziging.
Ter vervanging van de Landbouwcrisiswet 1933 werd het Voedselvoorzieningsbesluit (nr. 12/1941) ingesteld. Dit besluit gaf aan het begrip voedselvoorziening de volgende inhoud:
"Tot de voedselvoorziening worden geacht te behoren de voortbrenging van, de handel in en de be- en verwerking van alle producten van de voedselvoorziening - met inbegrip van genotmiddelen -, zoomede van die producten van den Nederlandschen landbouw, welke niet voor voedselvoorziening zijn bestemd, waarbij wordt verstaan onder landbouw:
  1. akkerbouw, tuinbouw of eenige andere tak van bodemcultuur, met uitzondering van boschbouw;
  2. veehouderij en pluimveehouderij.
Tot de voedselvoorziening wordt voorts geacht te behoren de handel in die artikelen, welke als grondstoffen of hulpmiddelen voor den landbouw en de visscherij van bijzondere betekenis zijn".
Met de uitbreiding van het aantal voorschriften, dat de voedselvoorziening regelde nam niet alleen de tuchtrechtspraak dienovereenkomstig in omvang toe, maar ook de gewone strafrechter kreeg de handen vol.
Elk onderdeel van het voedselvoorzieningsgebied werd geregeld, waardoor de gelegenheid tot overtreding van een van die voorschriften steeds groter werd. De krapheid van de voedselrantsoenen leidde ertoe dat de morele remmen, die de burger nog van een wetsovertreding hadden weten te weerhouden, meer en meer verzwakten.
Om aan deze golf van wetsovertredingen nog sneller en effectiever het hoofd te kunnen bieden, werd op 15 mei 1941 het instituut van de economische rechter ingevoerd (besluit nr. 71/1941).
Zijn voornaamste taak werd de berechting van overtredingen van de voorschriften op het gebied van de voedselvoorziening en van de voorziening van industrie, handel en consument van producten van handel en nijverheid. Eenheid in de voorschriften voor de economische rechters met betrekking tot opsporing, vervolging en bestraffing van de economische delicten werd verkregen door inwerkingstelling van het Economische Sanctiebesluit (6 september 1941).
De organisatie van de tuchtrechtspraak correspondeerde echter steeds minder met de zich steeds verscherpende toestand in het land.
De reismogelijkheden werden allengs slechter en ook de snelheid van afdoening van openstaande zaken liet te wensen over.
Op 1 november 1941 werd in het Crisis-Organisatiebesluit dan ook een wijziging aangebracht.
Tot dusver waren de ambtenaren van de crisis-tuchtrechtspraak gevestigd geweest op het bureau van de hoofdambtenaar te 's-Gravenhage. Van daaruit reisden zij naar de tien andere zittingsplaatsen van de commissies voor de crisis-tuchtrechtspraak, zo dikwijls deze een zitting hielden. Thans vond er een dislocatie van de ambtenaren voor de tuchtrechtspraak over de 19 arrondissementen plaats. (zie ook 'Besluit Tuchtrechtspraak Voedselvoorziening van 1942')
Verder werd overgegaan tot instelling van alleenrechtsprekende tuchtrechters voor de voedselvoorziening, bijgestaan door een jurist-secretaris (dit in de plaats van de bestaande commissies voor de crisis-tuchtrechtspraak).
De naam crisis-tuchtrechtspraak werd bovendien gewijzigd in tuchtrecht-spraak. Het geheel der voorschriften met betrekking tot de tuchtrechtspraak, alsmede de activiteiten van de landbouw-crisisorganisaties ten opzichte van de georganiseerden kregen een steeds sterker wordende publiekrechtelijke grondslag.
Overigens betekende dit niet dat de commissie voor de crisis-tuchtrecht-spraak per 1 november ophielden te bestaan. Gewoonlijk werden de nog lopende zaken afgedaan.
Zo kon in het arrondissement Leeuwarden tot 1 januari 1942 zowel de commissie voor de crisis-tuchtrechtspraak als de tuchtrechter voor de voedselvoorziening werkzaam zijn.
Wanneer een nog openstaande zaak door de tuchtrechter voor de voedselvoorziening werd overgenomen ter verdere afdoening, dan moest deze opnieuw door de (hoofd-)ambtenaar voor de tuchtrechtspraak worden aangebracht.
Reeds vóór de Tweede Wereldoorlog bestond het voornemen bij de regering om het bedrijfsleven een zekere zelfstandigheid op wetgevend, uitvoerend en besturend gebied te geven. Dit werd mogelijk gemaakt door de grondwetswijziging van 1938 (artt. 152-154).
De invoering van het Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941 (nr. 69/1941) had tot gevolg dat de werkzaamheden van de Landbouwcrisisorganisaties langzamerhand werden overgenomen door nieuwe organisaties, genoemd in art. 2, lid 2 van bovengenoemd besluit, waarbij deze organisaties inderdaad verordenende bevoegdheid werd verleend. Zij werden door de Secretaris-Generaal van het Departement van Landbouw en Visserij mede met de tuchtrechtspraak belast.
We constateren het ontstaan van de hoofdbedrijfschappen en bedrijfschappen (de zogenaamde verticale organisaties), alsmede de bedrijfsgroepen, onder-bedrijfsgroepen, vakgroepen en onder-vakgroepen, die tevens een horizontale functie hebben. Laatstgenoemde groepen zijn echter nooit met de tuchtrechtspraak belast geweest.
Bij besluit van de Secretaris-Generaal voornoemd van 16 oktober 1942 (nr. 30657) werden de volgende organisaties met de tuchtrechtspraak belast:
De hoofdbedrijfschappen voor zuivel, margarine, vetten en oliën; akkerbouwproducten; tuinbouwproducten, de bedrijfschappen voor vee en vlees; zuivel; margarine, vetten en oliën; granen, zaden en peulvruchten; zaaizaad en pootgoed; veevoeder; aardappelen; vlas en hennep; suiker; hooi, stro en ruwvoeder; griend en riet; pluimvee en eieren; groenten en fruit; sierteeltproducten; tuin- en bouwzaden.
Bij besluit van 17 november 1942 kwam hier een bedrijfschap voor visserijproducten bij.
Dubbele berechting
Thans ontstond de situatie dat de economische rechter grotendeels op het zelfde terrein werkte als de tuchtrechter voor de voedselvoorziening, waarbij moet worden opgemerkt dat laatstgenoemde uitsluitend aangeslotenen bij de crisisorganisaties berechtte.
De economische rechter was competent ten aanzien van alle delinquenten, dus ook ten aanzien van de georganiseerden.
Hierdoor kon het voorkomen dat er door beide rechters uitspraken werden gedaan met betrekking tot één enkele overtreding.
Overigens waren personele unies (plv.)economische rechter - (plv.)- tuchtrechter voor de voedselvoorziening bepaald geen uitzondering.
Mr. H.K.A. Stoffels merkt in zijn boek "Het besluit tuchtrechtspraak voedselvoorziening" op dat het hier veelal ging om "eenvoudige lieden, die niet gewend waren, veel met de Justitie in aanraking te komen en die zich vaak van het feit eener dubbele berechting eerst bewust werden, als de tweede veroordeling werd geëxecuteerd".
Het gevaar bestond dat dezelfde overtreding door beide rechters op verschillende wijze en volgens andere strafmaten werden berecht. Dit werkte rechtsongelijkheid in de hand.
Een extra probleem hierbij was dat voor de opsporing van de economische delicten eveneens bevoegd was de Centrale Crisis Controle Dienst (sedert 1 oktober 1942 genaamd Centrale Controle Dienst), ressorterende onder het Departement van Landbouw en Visserij.
Een delict, opgespoord door deze dienst (een georganiseerde betreffende) werd middels een tuchtrechtelijke verklaring aanhangig gemaakt bij de hoofdambtenaar voor de tuchtrechtspraak. Deze liet een van zijn ambtenaren ter plaatse poolshoogte nemen en diende zonodig een klacht in bij de tuchtrechter voor de voedselvoorziening. De gewone politie, die ook regelmatig delicten opspoorde, was echter meer gewend in contact te treden met de Officier van Justitie.
Dit werd haar bovendien voorgeschreven door art. 152 e.v. van het Wetboek van Strafvordering.
Gelukkig bestonden er afspraken tussen de economische parketten en de tuchtrechtambtenaren, waardoor regelmatig overdracht van strafzaken plaatsvond. Dit kon bijvoorbeeld gebeuren wanneer de tuchtrechter voor de voedselvoorziening een bij hem in behandeling zijnde zaak van een dermate ernstige aard achtte, dat hij deze doorzond naar de economische rechter, zodat deze een zwaardere straf kon opleggen. De tuchtrechter voor de voedselvoorziening kende bijvoorbeeld niet de mogelijkheid om een vrijheidsstraf uit te spreken.
Met het inwerkingtreden van het Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941 (hierboven reeds genoemd) verloren dus de landbouw-crisisorganisaties allengs haar taak, weIke werd overgenomen door de in dat besluit aangewezen bedrijfschappen.
Teneinde door het wegvallen van die crisisorganisaties het instituut van het tuchrecht niet tevens te verliezen, moest worden overgegaan tot het nemen van wetgevende maatregelen, waarbij een basis voor een vernieuwd tuchtrecht zou worden gelegd.
Mede om deze reden kwam op 21 september 1942 het Besluit Tuchtrechtspraak Voedselvoorziening tot stand.
Twee andere factoren die tot het opstellen van dit nieuwe besluit hebben geleid zijn:
  1. de dubbele berechting door de tuchtrechter en de straf-(economische) rechter en de ongelijke strafmaten, door deze beide instanties aangelegd;
  2. de totstandkoming van de organisaties voor de voedselvoorziening (bedrijfschappen) op zuiver publiekrechtelijke grondslag.
Het nieuwe besluit zou een veel grotere spanwijdte krijgen.
Waar de tuchtrechtspraak zich in het Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941 uitsluitend toelegde op berechting van overtredingen van de voorschriften, welke door de verschillende organisaties zelf waren uitgevaardigd, omvat het nieuwe besluit van 1942 tevens de door de Staat terzake uitgevaardigde voorschriften.
De tuchtrechter kreeg een dermate sterke verwantschap met de gewone straf(economische)rechter dat langzamerhand getwijfeld mocht worden aan het zuiver tuchtrechtelijke karakter. Onder eigenlijke tuchtrechtspraak dient immers te worden verstaan rechtspraak binnen een bepaalde groep van personen ten aanzien van vergrijpen, welke uitsluitend door die personen als groepslid worden begaan.
In de nieuwe opzet zou de tuchtrechter ook kennis moeten nemen van overtredingen door niet-groepsleden. We hebben (aldus Stoffels) te maken met strafrecht, waaraan een tuchrechtelijk tintje is gegeven.
Besluit Tuchtrechtspraak Voedselvoorziening van 1942 (nr. 183)
Art. 1 van het besluit geeft de omvang van de nieuwe tuchtrechtspraak aan:
Handelingen in strijd met:
  1. een voorschrift, gesteld bij of krachtens de Landbouw-Crisiswet 1933;
  2. een voorschrift, gesteld bij of krachtens de Distributiewet 1939;
  3. een voorschrift, gesteld bij of krachtens het Voedselvoorzieningsbesluit 1941;
  4. een voorschrift, gesteld bij of krachtens het Organisatiebesluit voedselvoorziening 1941, begaan hetzij door ondernemers, behorende tot een organisatie, als bedoeld in art. 2, lid 2 van het Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941, hetzij door personen, aangesloten bij een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam, als bedoeld in art. 13 van de Landbouw-Crisiswet 1933;
konden tuchtrechtelijk worden afgedaan in de gevallen, waarin met tuchtrechtelijke straffen en maatregelen kon worden volstaan.
Blijkens art. 4 geschiedde tuchtrechtelijke berechting door:
  • hetzij de tuchtrechters voor de voedselvoorziening met in de daarvoor in aanmerking komende gevallen hoger beroep op het Centraal College voor de Tuchtrechtspraak;
  • hetzij door eerdergenoemde bedrijf- en hoofdbedrijfschappen.
De bevoegdheid van de tuchtrechters voor de voedselvoorziening was algemeen; die van de organisaties was beperkt tot handelingen, begaan in strijd met voorschriften; gesteld bij of krachtens door háár uitgevaardigde verordeningen. Deze beide soorten waren geenszins verschillend, want de veroordeelde kon tegen de uitspraak van een bedrijfschap een bezwaarschrift indienen bij de Hoofdambtenaar voor de Tuchtrechtspraak, die de zaak bij de tuchtrechter voor de voedselvoorziening aanhangig moest maken.
In het oude crisistuchtrecht was de tuchtrechtspraak provinciaalsgewijze georganiseerd. In afwijking van deze oude regeling werd in de nieuwe opzet voor ieder arrondissement een tuchtrechter voor de voedselvoorziening benoemd, die zijn zetel had ter plaatse, waar de arrondissementsrechtbank was gevestigd. Bovendien konden één of meer plaatsvervangers worden benoemd.
Tot tuchtrechter voor de voedselvoorziening kon worden benoemd:
"hij die aan een Rijks- of daarmee gelijkgestelde Nederlandse universiteit heeft verkregen een doctorale graad in de rechtswetenschap, rechtsgeleerdheid of de hoedanigheid van meester in de rechten".
De arrondissementsgewijze indeling had enkele zwaarwegende voordelen.
De organisatie van de tuchtrechtspraak kon makkelijker worden aangepast aan die van de gewone strafrechter. De verschillen in strafmaat konden door het intensieve contact tot een minimum worden beperkt. Bovendien werd er een personele unie tussen de tuchtrechter voor de voedselvoorziening en de economische rechter mogelijk gemaakt.
(zie ook onder 'Dubbele berechting')
De verdeling in arrondissementen houdt overigens niet in, dat alleen zitting werd gehouden op de arrondissementsrechtbanken.
In het arrondissement Middelburg werd ook o.m. zitting gehouden te Goes, Terneuzen en Oostburg.
In het arrondissement Breda was dat het geval met zittingen gehouden te Tilburg.
Overigens moet hierbij rekening mee worden gehouden dat ook het arrondissement 's-Hertogenbosch zitting hield te Tilburg.
Een volgende wijziging in het besluit van 1942 had betrekking op de ambtenaren voor de tuchtrechtspraak. Voorheen werden alle vervolgingshandelingen uitsluitend verricht door of in naam van de hoofdambtenaar. Nu kregen de ambtenaren, waarvoor het aantal bureaus eveneens op 19 (aantal arrondissementsrechtbanken) was gebracht, meer eigen verantwoordelijkheid.
De hoofdambtenaar gevestigd bij het Centraal College voor de Tuchtrechtspraak en vertegenwoordigde daar het tuchtrechtelijk openbaar ministerie.
Om de verhouding tussen de tuchtrechtambtenaren en de bedrijfschappen te verbeteren, verschenen zogenaamde contactambtenaren van die bedrijfschappen ten tonele.
Als centraal orgaan voor hoger beroep bleef het Centraal College te 's-Gravenhage bestaan.
In het nieuwe besluit zijn verder nog enkele organisatorische wijzigingen in het tuchtrechtsysteem aangebracht, terwijl ook het straffen-arsenaal wat werd uitgebreid.
Tengevolge van de steeds nijpender wordende voedselschaarste nam het aantal delicten in deze sector nog steeds toe. De hoeveelheid werk van de opsporingsambtenaren, de vervolging en de berechting groeide in gelijke mate mee.
Met name de omstandigheden tijdens de hongerwinter heeft van het tuchtrechtapparaat veel tact en omzichtigheid geëist. De algemene gedachte heerste dat alles wat de producent nog wist voort te brengen in handen van de bezetters verdween, om vervolgens te worden getransporteerd naar Duitsland. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er een goede relatie groeide met de illegaliteit.
Gedurende de laatste maanden van de oorlog kreeg het tuchtrecht een enigszins chaotisch karakter. De oproepingen om ter zitting te verschijnen werden normaliter aangetekend aan de verdachte toegezonden. Daar echter de Posterijen geen aangetekende stukken meer voor verzending aannamen, werd hiervoor in oktober 1944 ontheffing verleend. De in de oproeping genoemde datum van de rechtszaak werd echter aangehouden, zodat het voorkwam dat er uitspraak werd gedaan zonder dat de verdachte bij de zitting aanwezig was. Deze kon tegen de uitspraak in verzet komen wanneer hij aannemelijk kon maken dat de oproeping hem te laat had bereikt en hij dus niet tijdig op de hoogte was geweest van de zittingsdatum. (Aan deze mogelijkheid kwam een einde toen na afloop van de oorlog de oproepingen weer gewoon aangetekend werden verstuurd). Tevens werden de uitspraken uitvoerbaar bij voorraad verklaard, daar behandeling in hoger beroep voor het Centraal College voor de tuchtrechtspraak te 's-Gravenhage vrijwel onmogelijk was vanwege de spoorwegstaking.
Gebrek aan vervoer, de razzia's en het oorlogsgeweld waren er de oorzaak van dat de opsporing en berechting nagenoeg onmogelijk werden. De werkzaamheden waren nog slechts op zeer geringe schaal mogelijk, zodat in het algemeen nog slechts zij ter zitting werden opgeroepen die in de naaste omgeving van de zetel van de tuchtrechter woonden. Om aan dit probleem nog in enige mate het hoofd te kunnen bieden, werd er in Groningen een tweede bureau van de hoofdambtenaar gevestigd voor de tuchtrechtspraak, die aldaar met een tweede Centraal College voor de tuchtrechtspraak de berechting in hoger beroep ter hand nam.
Bij besluit van de Secretaris-Generaal van Landbouw en Visserij van 25 oktober 1944 werden de Directeur-Generaal en de Provinciale Voedselcommissarissen gemachtigd om daar waar het nodig was zelf dergelijke maatregelen te nemen.
De Provinciale Voedselcommissarissen waren gehouden om over deze aangelegenheden overleg te plegen met de ambtenaren voor de tuchtrechtspraak.
Totstandkoming van de Wet op de Economische Delicten
In de vijf oorlogsjaren kreeg de handhaving van de sociaal-economische voorschriften door de gewone strafrechter meer betekenis, omdat alleen hij vrijheidsstraffen kon opleggen. Men begon nu ook binnen het gewone straf- en strafprocesrecht en de Rechterlijke organisatie bijzondere voorzieningen voor de berechting van economische delicten te treffen. Hierboven werd reeds het instituut van de economische rechter genoemd. Het hoger beroep op een uitspraak van de economische rechter vond plaats bij het economisch gerechtshof te 's-Gravenhage.
Na de bevrijding trad voor deze regelingen het op 31 oktober 1944 te Londen uitgevaardigde Besluit Berechting Economische Delicten in de plaats.
Het Besluit Tuchtrechtspaak Voedselvoorziening 1942 bleef hiernaast voorlopig onverminderd van kracht, totdat het bij het Besluit Bezettingsmaatregelen werd geschorst.
Mede op basis van bovengenoemd Besluit Berechting Economische Delicten en vrijwel gelijkluidend aan het geschorste besluit, werd vervolgens een nieuw Besluit Voorlopige Tuchtmaatregelen Voedselvoorziening uitgevaardigd (19 november 1945, nr. F. 284), welk besluit de bevoegdheden van de tuchtrechters voorlopig handhaafde.
Reeds toen bestond het voornemen om de berechting van de economische delicten vrijwel geheel in handen te brengen van de economische rechter.
Het besluit Berechting Economische Delicten, dat te beschouwen was als een noodregeling, diende daartoe grondig te worden gewijzigd. In 1945 werd dan ook een commissie ingesteld om een nieuwe uniforme regeling voor de opsporing, vervolging en berechting van economische delicten voor te bereiden. Deze commissie, onder voorzitterschap van prof.mr. G.E. Langemeijer, bracht twee jaar later haar verslag met een ontwerp van wet en toelichting uit.
Na een uitvoerige behandeling in de Tweede Kamer van de Staten-Generaal, waarbij het ontwerp nog enkele wijzigingen onderging, werd het op 27 april 1950 door de Tweede Kamer en op 20 juni 1950 door de Eerste Kamer aangenomen.
Ingevolge een Koninklijk Besluit van 3 april 1951 trad de Wet op de Economische Delicten op 1 mei 1951 in werking.
Bij art. 61 van de nieuwe wet werd het Besluit Tuchtrechtspraak Voedselvoorziening vervallen verklaard.
Overigens hield het Centraal College voor de tuchtrechtspraak na 1 mei 1951 nog 17 maal zitting.
Ten tijde van de inwerkingtreding van de wet waren er echter nog zaken die weliswaar door tuchtrechters voor de voedselvoorziening of het Centraal College voor de tuchtrechtspraak waren afgedaan, maar waarvan de executie nog niet, of nog niet geheel, had plaatsgehad.
De art. 60 en 61 W.E.D. bepaalden dat de executie van nog lopende zaken zou worden overgenomen door de Officieren van Justitie voor wat betreft de uitspraken van de tuchtrechters voor de voedselvoorziening en door de Procureurs-Generaal voor wat betreft de uitspraken van het Centraal College voor de tuchtrechtspraak. De zetel van de tuchtrechter voor de voedselvoorziening die bij een hoger beroep-zaak een uitspraak in eerste aanleg had gedaan, was bepalend voor het feit welke' Procureur-Generaal de zaak verder zou executeren.
Bij de uitvoering van de executietaak (op basis overigens van de art. 37-40 van het vervallen Besluit Tuchtrechtspraak Voedselvoorziening) zou het openbaar ministerie zich echter geplaatst zien voor een voor haar ongewone en ingewikkelde materie, waarvan de hantering moeilijkheden zou kunnen opleveren.
Inmiddels was ingesteld een liquidatie-centrale, genaamd Afwikkelings-bureau Tuchtrechtspraak Voedselvoorziening, dat van de terzake gestelde voorschriften en bestaande procedures volledig op de hoogte was.
Bij dit bureau waren twee ambtenaren van het bureau van de hoofdambtenaar voor de Tuchtrechtspraak permanent met deze taak belast.
Het werd wenselijk geoordeeld een regeling te treffen waarbij dit orgaan namens het betrokken openbaar ministerie (Procureurs-Generaal) c.q. Officieren van Justitie) de nog niet ten uitvoer gelegde vonnissen zou executeren.
Voor het afwikkelingsbureau werd een speciale instructie opgesteld.
Van de naar schatting 520.000 behandelde zaken in de periode 1934-1951 waren er op 31 december 1951 793 nog niet geëxecuteerd.
Het bij de tuchtrechtspraak werkzame personeel werd inmiddels ondergebracht bij enkele diensten van de Rechterlijke macht.
Per 30 april 1953 werd de financiële administratie van het Afwikkelings-bureau afgesloten en ging de financiële afdoening over naar het parket van het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Op 1 juli ging de laatste op het Afwikkelingsbureau werkzaam zijnde kracht met pensioen.
Tot in de jaren zestig was het parket van het Gerechtshof te 's-Gravenhage met de financiële administratie belast.
Overzicht ontstaan (crisis-) tuchtrechtspraak voor de voedselvoorziening
1933 Crisis-Organisatiebesluit (28 juli Stbl. 410):
Instelling van crisisorganisaties, bevoegd tot het uitoefenen van tuchtrecht.
1934 Koninklijk Besluit van 11 april, nr. 144:
Instelling van onafhankelijke Commissies voor de crisis-tuchtrechtspraak en van de Centrale Commissie voor de crisis-tuchtrechtspraak (hoger beroep).
Met de vervolging van de overtredingen wordt belast de Hoofdambtenaar voor de crisis-tuchtrechtspraak.
1941 Wijziging in het Crisis-Organisatiebesluit (per 1 november):
Instelling van alléénrechtsprekende tuchtrechters voor elke provincie (ter vervanging van de onafhankelijke commissies).
1942 Besluit Tuchtrechtspraak voor de Voedselvoorziening (21 september, Stbl. 183):
Aanwijzing tuchtrechters per arrondissement.
1945 Besluit Voorlopige Tuchtmaatregelen voor de Voedselvoorziening (19 november, Stbl. F 284):
Handhaving van de bevoegdheden van de tuchtrechters.
1951 Wet op de Economische Delicten (22 juni 1950, Stbl. K 258) treedt in werking:
Besluit Tuchtrechtspraak voor de Voedselvoorziening wordt vervallen verklaard; het instituut van de tuchtrechter verdwijnt.
De executie van nog lopende zaken wordt overgenomen door de Officieren van Justitie voor wat betreft de uitspraken van de tuchtrechters en door de Procureurs-Generaal voor wat betreft de uitspraken van het Centraal College.
Daar het openbaar ministerie niet bekend was met de ongewone en ingewikkelde materie van de tuchtrechtspraak, werd het Afwikkelingsbureau Tuchtrechtspraak Voedselvoorziening met deze taak belast.
Overzicht van de voornaamste wettelijke bepalingen ten aanzien van de voedselvoorziening
1931 Tarwewet (21 februari, Stbl. 65)
1932 Crisis-Zuivelwet (10 juni, Stbl. 290)
Crisis-Varkenswet (25 juli, Stbl. 374)
1933 Landbouw-Crisiswet (5 mei, Stbl. 261)
Crisis-Organisatiebesluit (28 juli, Stbl. 410)
1934 Koninklijk Besluit van 11 april, nr. 144
1939 Distributiewet (24 juni, Stbl. 633)
1941 Economisch Sanctiebesluit (23 augustus, Stbl. 709)
Voedselvoorzieningsbesluit (Verordeningsblad stuk 2, no. 12)
1942 Besluit Tuchtrechtspraak voor de Voedselvoorziening (21 september, Stbl. 183)
1944 Organisatiebesluit Voedselvoorziening (28 maart, Stbl. S 701)
Besluit Berechting Economische Delicten (31 oktober, Stbl. E 135)
1945 Besluit Voorlopige Tuchtmaatregelen Voedselvoorziening (19 november, Stbl. F 284)
1950 Wet op de Economische Delicten (22 juni, Stbl. K 258)
Geschiedenis van het archiefbeheer
De verwerving van het archief
Overbrenging van een overheidsarchief

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking
Verantwoording van de inventarisatie (1981)
In 1951, na de inwerkingtreding van de Wet op de Economische Delicten, zijn de archieven van de tuchtrechters en het Centraal College (berustend op verschillende parketten) samengebracht in het Centraal Archief van het Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening te Schiedam.
Uit de, overigens schaarse correspondentie die in de archieven werd aangetroffen, blijkt dat de tuchtrechters al eerder oud-archief naar dit centrale depôt hadden afgestoten.
Aangezien de taak van de berechting van economische delicten door de inwerkingtreding van de Wet op de Economische Delicten van voornoemd Ministerie overging naar het Ministerie van Justitie, diende het archief aan Justitie te worden overgedragen. Deze overdracht vond plaats bij procesverbaal van 25 maart 1964. Bij incidentele vernietiging werden de mondelinge uitspraken uit het archief verwijderd.
Bij aanvang van de inventarisatie werden 24 kisten "Tuchtrechtspraak" en een groot aantal kaartenbakjes aangetroffen.
De ongeveer 20.000 dossiers die zich in de kisten bevonden waren voor een groot deel tot pakken bijeen gebonden en hier en daar voorzien van een label met opschrift.
Na het doorkijken van de kisten kon de volgende scheiding worden aangebracht:
  • dossiers, afkomstig van de tuchtrechters in de verschillende arrondissementen. Het betreft voornamelijk de schriftelijke uitspraken, voor het merendeel afzonderlijk opgeborgen in aparte dossieromslagen;
  • dossiers, afkomstig van respectievelijk de Centrale Commissie en het Centraal College voor de tuchtrechtspraak. Dit zijn de uitspraken in hoger beroep.
Al spoedig bleek dat de kaarten uit de aangetroffen kaartenbakjes als ingang hebben gediend voor de dossiers.
Een korte beschouwing over de werkwijze van de tuchtrechtspraak maakt het systeem van archivering duidelijk.
Een gepleegde overtreding werd geconstateerd door een controleur van de binnen het betrokken departement (voor 1942 provincie) zetelende ambtenaar voor de tuchtrechtspraak.
Uit naam van de hoofdambtenaar werd het feit door middel van een schriftelijke klacht ter kennis gebracht bij de tuchtrechter in hetzelfde arrondissement (tenzij een door de hoofdambtenaar voorgestelde schikking - meestal een gering geldbedrag - door de verdachte werd aanvaard, waardoor deze een rechtszaak voor de tuchtrechter kon voorkomen).
De klacht kreeg een bepaald nummer, welk numraer in de loop van de rechtszaak zou gaan dienen als "zaaknummer". Alle op de zaak betrekking hebbende stukken kregen dit nummer en ook het uiteindelijke dossier (met daarin de uitspraak) werd van dit nummer voorzien.
Enkele voorbeelden:
Bo. 345, een zaak voor de tuchtrechter te Den Bosch,
Ut. 2057, een zaak voor de tuchtrechter te Utrecht etc..
Om het archief (eigenlijk de archieven) weer in zijn oorspronkelijke orde terug te brengen, werden de dossiers naar de verschillende arrondissementen uitgesplitst. Zodoende ontstonden 21 verschillende archieven (Tilburg en Goes zijn weliswaar geen arrondissementsrechtbankplaatsen, maar hadden vóór 1942 ook een zetel van de tuchtrechter).
Voor het bepalen van de onderlinge volgorde van de dossiers hebben twee factoren meegewerkt:
  • de dossiers waren reeds voor een groot deel op zaaknummer gebundeld,
  • de kaarten, die als ingang tot de dossiers dienen zijn alfabetisch geordend op naam van de verdachte (persoon of firma). Per rechtbank geordend, bevatten de kaarten gegevens over alle uitspraken die zijn gedaan ten aanzien van één verdachte. De gegevens omtrent de gepleegde overtredingen en de terzake gedane uitspraken worden op deze kaarten voorafgegaan door de op verschillende zaken betrekking hebbende zaaknummers.
Om aan de hand van het zaaknummer op de kaart het bijbehorende dossier te kunnen vinden, moeten de dossiers dus op zaaknummer zijn geordend.
Een uitzondering hierop vinden we bij de tuchtrechter te Goes.
Tot 1941 zijn hier de dossiers namelijk gebundeld per zitting. Op de omslag van elke bundel staat de zittingsdatum vermeld, alsmede de namen van alle verdachten ten aanzien waarvan er op die zitting uitspraak werd gedaan.
De stukken blijven toegankelijk doordat er op de kaarten van de verdachten (welke voor de tuchtrechter te Goes zijn opgenomen in het kaartsysteem Middelburg) tevens aantekening is gedaan van de datum van uitspraak.
Van het vorengenoemde kaartsysteem zijn in totaal 264 laden met kaarten aangetroffen, met gemiddeld ongeveer 800 kaarten per lade.
De kastjes (met ieder twee laden) verkeren gedeeltelijk in minder goede staat. Waar dit nog niet het geval was, zijn de kastjes voorzien van aanduidingen omtrent de inhoud ervan.
Verantwoording van de herinventarisatie (1985)
In 1985 bleek een herinventarisatie noodzakelijk enerzijds als gevolg van achteraf aangetroffen archiefbescheiden, anderzijds als gevolg van nieuwe gegevens die een ander beeld gaven van de oorspronkelijke archiefordening.
Het bleek nu mogelijk onderscheid te maken tussen de archieven van de commissies voor de crisis-tuchtrechtspraak en die van de tuchtrechters voor de voedselvoorziening.
In tegenstelling tot wat voorheen werd aangenomen bleken ook de archieven van de Hoofdambtenaar voor de Crisis-tuchtrechtspraak en van de Hoofdambtenaar voor de tuchtrechtspraak, weliswaar fragmentarisch, nog aanwezig te zijn.
Het Afwikkelingsbureau gebruikte de dossiers aangelegd door de Tuchtrechters voor de voedselvoorziening c.q. Hoofdambtenaar voor de tuchtrechtspraak, voor de executie van denog niet ten uitvoer gelegde vonnissen. De door dit orgaan gevoerde correspondentie werd dan ook in bovenbedoelde dossiers gevoegd.
In 1985 werd een rondschrijven gericht aan de Gerechtshoven en Arrondissementsrechtbanken in Nederland met het oogmerk mogelijke verblijfplaatsen van archiefbescheiden, afkomstig van de organen voor de (crisis-)tuchtrechtspraak (voor de voedselvoorziening) te traceren.
Uitgezonderd te Leeuwarden en Alkmaar leverde dit onderzoek echter niets op.
Crisis-tuchtrechtspraak
Tijdens de herinventarisatie bleek dat er vermenging plaatsgevonden had van de archieven van de Commissies voor de crisis-tuchtrechtspraak, de Hoofdambtenaar voor de crisis-tuchtrechtspraak, de Tuchtrechters voor de voedselvoorziening en de Hoofdambtenaar voor de tuchtrechtspraak.
Na splitsing konden alsnog de archieven van bedoelde organen worden gereconstrueerd.
De archieven zijn echter nog maar fragmentarisch aanwezig, als gevolg van een in het verleden uitgevoerde vernietiging op voorspraak van een ambtenaar van de Hoofdambtenaar.
Bij deze vernietiging zijn echter ook de ingangen op de dossierbestanden verloren gegaan. Het gevolg hiervan was dat door de inventarisator nieuwe ingangen moesten worden vervaardigd.
Tevens werd een ingang vervaardigd op het dossierbestand van de Centrale Commissie voor de crisis-tuchtrechtspraak.
Tuchtrechtspraak voor de voedselvoorziening
De reeds eerder beschreven vermenging van de archieven was ook hier een probleem.
Tijdens de herinventarisatie zijn de archieven van de tuchtrechters voor de voedselvoorziening te Goes en te Tilburg gevoegd in de archieven van de arrondissementen Middelburg en Breda.
Motivatie hiervoor is het feit dat vanuit de arrondissementen Middelburg en Breda zitting werd gehouden te resp. Goes en Tilburg. In het geval van Tilburg moet er rekening mee worden gehouden dat ook vanuit het arrondissement 's-Hertogenbosch hier zitting werd gehouden. Daar echter niet altijd kon worden bepaald welk arrondissement zitting te Tilburg hield, zijn de desbetreffende dossiers gevoegd in het archief van het arrondissement Breda.
De bovenbedoelde dossiers zijn (meestal) voorzien van de lettercodering Tb.
In 1954 werd door de Algemeen Rijksarchivaris toestemming gegeven tot de vernietiging van de archieven van de onderscheidene Tuchtrechters voor de voedselvoorziening, de Hoofdambtenaar voor de tuchtrechtspraak en het Centraal College.
Van deze vernietiging moesten de vonnissen van de Tuchtrechters en de minuten van de uitspraken van het Centraal College worden uitgezonderd. De praktijk wijst echter uit dat men zich niet aan dit advies heeft gehouden.
Het voorbeeld hiervan zijn de archieven van de Tuchtrechters voor de voedselvoorziening te Roermond, 's-Hertogenbosch en Breda. Uitgezonderd de kaartsystemen is niets bewaard gebleven.
Het archief van het Centraal College gezeteld te 's-Gravenhage was oorspronkelijk numeriek geordend.
De oorspronkelijke toegang op het dossierbestand bleek echter niet meer aanwezig te zijn, wat overigens ook voor een deel van het dossierbestand zelf geldt.
Besloten werd daarom het bestand, bestaande uit ± 10.000 dossiers, te herordenen, nu op het criterium arrondissement.
Bijkomend voordeel van bovengenoemde ordening is dat geen nieuwe toegang behoefde te worden samengesteld, maar dat volstaan kon worden met een verwijzing naar de kaartsystemen in de archieven van de onderscheidene Tuchtrechters voor de voedselvoorziening resp. de Hoofdambtenaar voor de tuchtrechtspraak.
De archieven van het Centraal College resp. de Hoofdambtenaar voor de tuchtrechtspraak gezeteld te Groningen, bleken zich te vinden in de archieven van het Centraal College resp. de Hoofdambtenaar voor de tuchtrechtspraak gezeteld te 's-Gravenhage.
Wegens de zeer geringe hoeveelheid is deze situatie gecontinueerd.
Praktisch gezien werden de kaartsystemen van de Tuchtrechters voor de voedselvoorziening gerangschikt naar woonarrondissement, welk arrondissement meestal samenviel met dat waarin de overtreding was begaan.
Uitzondering hierop vormde registratie van de overtredingen op het gebied van de visserij. De verdachten werden vervolgd in het arrondissement, waarin de overtreding was begaan en werden ook in dit arrondissement geregistreerd.
In het kaartsysteem van de Hoofdambtenaar voor de tuchtrechtspraak werden allen die ten aanzien van een bepaalde persoon geconstateerde overtredingen geregistreerd, wanneer deze overtredingen althans in hoger beroep werden behandeld.
Overigens bleek dat de (alfabetische) ordening in de onderscheidene kaartsystemen - waarschijnlijk als gevolg van interne verhuizingen - verstoord was.
In voorkomende gevallen is zoveel mogelijk getracht dit te herstellen.Bij het in 1985 uitgevoerde onderzoek (zie eerder) werd op de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar een deel van het archief van de Ambtenaar voor de tuchtrechtspraak aangetroffen, en vervolgens overgedragen aan het Ministerie van Justitie ter inventarisatie.
Van de archieven van de elders ressorterende Ambtenaren voor de tuchtrechtspraak is geen spoor aangetroffen.
Op de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden werd een deel van de algemene correspondentie, gevoerd door de Commissie voor de Crisis-tuchtrechtspraak en de Tuchtrechter voor de voedselvoorziening aangetroffen en ter inventarisatie aan het Ministerie van Justitie overgedragen.
Het totaal nog aanwezige bestand beslaat 46 m'.
Verspreiding en raadpleging
In 1986 werden de hier beschreven archieven over verschillende rijksarchiefbewaarplaatsen verdeeld. De archieven van de Centrale Commissie voor de Crisis-tuchtrechtspraak, de Hoofdambtenaar voor de Crisis-tuchtrechtspraak, het Centraal College voor de Tuchtrechtspraak en de Hoofdambtenaar voor de Tuchtrechtspraak werden aan de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief overgedragen, de overige archieven gingen naar de rijksarchieven in de provincies waarin de commissies resideerden. In deze inventaris staat dit nader aangegeven. In de verklaringen van overdracht is vastgesteld dat voor raadpleging van stukken, jonger dan 50 jaar na hun ontstaansdatum, de toestemming is vereist van de rijksarchivaris onder wie de archieven kwamen te berusten. Voor raadpleging van de stukken berustend bij de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief is dus toestemming van de rijksarchivaris van de Tweede Afdeling vereist.
Voor uitleg van de betekenis van het dossierstelsel, zie: Verantwoording van de inventarisatie.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Centrale Commissie voor de Crisis-Tuchtrechtspraak, nummer toegang 2.09.40.01, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Centr. Cie. Crisis-Tuchtrechtspraak, 2.09.40.01, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
Nationaal Archief:
NL-HaNA, 2.09.40.02, Hoofdambtenaar voor de Crisistuchtrechtspraak 1934-1941
NL-HaNA, 2.09.40.03, Centraal College voor de Tuchtrechtspraak 1941-1951 (1953)
NL-HaNA, 2.09.40.04, Hoofdambtenaar voor de Tuchtrechtspraak 1941-1951 (1953)
NL-HaNA, 3.05.22, Commissie voor de Crisis-Tuchtrechtspraak te 's-Gravenhage
NL-HaNA, 3.05.23, Tuchtrechter te 's-Gravenhage
NL-HaNA, 3.05.24, Tuchtrechter voor de Voedselvoorziening te Rotterdam
NL-HaNA, 3.05.25, Tuchtrechter voor de Voedselvoorziening te Dordrecht
Overig:
Commissie voor de Crisis-Tuchtrechtspraak te Groningen (Groninger Archieven)
Commissie voor de Crisis-Tuchtrechtspraak te Leeuwarden (Tresoar)
Commissie voor de Crisis-Tuchtrechtspraak te Assen (Drents Archief)
Commissie voor de Crisis-Tuchtrechtspraak te Zwolle (Historisch Centrum Overijssel (HCO))
Commissie voor de Crisis-Tuchtrechtspraak te Arnhem (Gelders Archief)
Commissie voor de Crisis-Tuchtrechtspraak te Utrecht (Het Utrechts Archief)
Commissie voor de Crisis-Tuchtrechtspraak te Alkmaar (Noord-Hollands Archief)
Commissie voor de Crisis-Tuchtrechtspraak te Goes (Zeeuws Archief)
Commissie voor de Crisis-Tuchtrechtspraak te Tilburg (Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC))
Commissie voor de Crisis-Tuchtrechtspraak te Roermond (Regionaal Historisch Centrum Limburg (RHCL))
Tuchtrechter voor de Voedselvoorziening te Groningen (Groninger Archieven)
Tuchtrechter voor de Voedselvoorziening te Leeuwarden (Tresoar)
Tuchtrechter voor de Voedselvoorziening te Assen (Drents Archief)
Tuchtrechter voor de Voedselvoorziening te Zwolle (Historisch Centrum Overijssel (HCO))
Tuchtrechter voor de Voedselvoorziening te Almelo (Historisch Centrum Overijssel (HCO))
Tuchtrechter voor de Voedselvoorziening te Arnhem (Gelders Archief)
Tuchtrechter voor de Voedselvoorziening te Zutphen (Gelders Archief)
Tuchtrechter voor de Voedselvoorziening te Utrecht (Het Utrechts Archief)
Tuchtrechter voor de Voedselvoorziening te Amsterdam (Noord-Hollands Archief)
Tuchtrechter voor de Voedselvoorziening te Haarlem (Noord-Hollands Archief)
Tuchtrechter voor de Voedselvoorziening te Alkmaar (Noord-Hollands Archief)
Tuchtrechter voor de Voedselvoorziening te Middelburg (Zeeuws Archief)
Tuchtrechter voor de Voedselvoorziening te Den Bosch (Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC))
Tuchtrechter voor de Voedselvoorziening te Breda (Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC))
Tuchtrechter voor de Voedselvoorziening te Tilburg (Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC))
Tuchtrechter voor de Voedselvoorziening te Maastricht (Regionaal Historisch Centrum Limburg (RHCL))
Tuchtrechter voor de Voedselvoorziening te Roermond (Regionaal Historisch Centrum Limburg (RHCL))
Ambtenaar voor de tuchtrechtspraak te Alkmaar (Noord-Hollands Archief)
Publicaties
Geraadpleegde literatuur DE LANDBOUW-CRISISMAATREGELEN, HUNNE WERKING EN UITVOERING. driemaandelijks verslag aan de Staten-Generaal 1934-1938 4 delen PRIVAATRECHTELIJKE INSTELLINGEN IN DE LANDBOUW-CRISISWETGEVING. door H.M. Zwart 1937 DE LANDBOUW-CRISISWETGEVING . Beknopt overzicht van de totstandkoming en werking van de landbouw-crisiswetgeving in Nederland vanaf 1929 samengesteld in opdracht van het Departement van Economische Zaken 1940 3 delen HET BESLUIT TUCHTRECHTSPRAAK VOEDSELVOORZIENING . door mr. H.K.A. Stoffels 1943 COMMENTAAR OP DE WET OP DE ECONOMISCHE DELICTEN . door prof.mr. A. Mulder 1970 Staatsalmanakken (Bestuursalmanakken) 1942-1943, 1943-1944, 1946, 1947

Bijlagen

Staat van de lettercodes gebruikt op de dossiers
Ad. en Nw. Ad.
Amsterdam
Ah. en Nw. Ah.
Arnhem
Am. en Nw. Am.
Alkmaar
Ao. en Nw. Ao.
Almelo
As., An. en Nw. An.
Assen
Bd. en Nw. Bd.
Breda
Bo. en Nw. Bo.
's-Hertogenbosch
Do. en Nw. Do.
Dordrecht
Gn. en Nw. Gn.
Groningen
Gs. en Nw. Gs.
Goes
Hg. en Nw. Hg.
's-Gravenhage
Hl. en Nw. Hl.
Haarlem
Lw. en Nw. Lw.
Leeuwarden
Ma. en Nw. Ma.
Maastricht
Mb. en Nw. Mb.
Middelburg
Rd. en Nw. Rd.
Rotterdam
Rm. en Nw. Rm.
Roermond
Tb. en Nw. Tb.
Tilburg
Ut. en Nw. Ut.
Utrecht
Zl. en Nw. Zl.
Zwolle
Zu. en Nw. Zu.
Zuthphen