Terug naar zoekresultaten

2.09.42.01 Inventaris van het archief van de Stichting Toezicht Politieke Delinquenten (STPD), 1945-1951 (1953)

Bekijk de zoekhulp bij dit archief

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.09.42.01
Inventaris van het archief van de Stichting Toezicht Politieke Delinquenten (STPD), 1945-1951 (1953)

Auteur

V. van den Bergh, M.W.M.M. Gruythuysen

Versie

03-03-2023

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1993 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Stichting Toezicht Politieke Delinquenten (STPD)
Stichting Toezicht Politieke Delinquenten

Periodisering

archiefvorming: 1945-1951
oudste stuk - jongste stuk: 1945-1953

Archiefbloknummer

I20020

Omvang

; 1763 inventarisnummer(s) 232,45 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Stichting Toezicht Politieke Delinquenten, 1945-1952

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief van de Stichting Toezicht Politieke Delinquenten bevat correspondentie met de afdelingen en met de verschillende functionarissen van de Stichting, circulaires, verslagen, notulen, financiële stukken, stukken betreffende het personeel en stukken betreffende de taakuitvoering, waaronder persoonsdossiers welk afkomstig zijn uit verschillende plaatsen. Het archief bevat een eigentijdse toegang door een klapper op persoonsdossiers. Tevens bevat het archief stukken betreffende de uitzending van politieke gevangenen naar Nieuw-Guinea in de periode 1947-1950.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Voorgeschiedenis
Tijdens de bezetting werd een radicale scheiding getrokken tussen "goede" en "foute" Nederlanders. Bij de bevrijding van Nederland domineerde het streven om de samenleving te ontdoen van alle smetten van samenwerking met de vijand. Ook de halve tegenstanders en de halve meelopers bepaalden volgens de illegale opiniepers het succes van de nazi's.
Bij regering in ballingschap en de bevolking als geheel heerste reeds ruim voor het einde van de oorlog de gedachte dat elke landverrader, collaborateur of meeloper spoedig en streng berecht diende te worden. Daartoe bereidde de regering in Londen al vroeg - mede ter voorkoming van bijltjesdag - een aantal besluiten voor, die arrestatie en berechting op grote schaal mogelijk moest maken. Tegen het eind van de oorlog werd door verschillende personen en groeperingen een gematigder en genuanceerder standpunt hieromtrent ingenomen.
Tijdens de bevrijding van het Zuiden van ons land werden de massale arrestaties van politieke delinquenten - of wie als zodanig werden beschouwd - algemeen als een gerechtvaardigde noodzakelijke veiligheidsmaatregel gezien, in verband met het mogelijke optreden van een vijfde colonne. Na de oorlog geschiedde de arrestatie echter uitsluitend uit het oogpunt van bestraffing. Daarbij werd chaotisch, willekeurig, hard en onrechtvaardig te werk gegaan, zoals door de slechte voorbereiding en de stemming bij de bevolking te verwachten was. Hoewel een bijltjesdag uitgebleven is, is wel door het hele land een materiële bijltjesdag gevierd.
Door alle politieke delinquenten, zware en lichte gevallen, jong en oud, over één kam te scheren raakten de bewaringskampen overvol. Meer dan 150.000 personen zijn kortere of langere tijd van hun vrijheid beroofd. Naar schatting heeft ca. een half miljoen personen (politieke delinquenten en hun gezinsleden) daardoor in geestelijke en materiële moeilijkheden verkeerd. Het werd duidelijk dat een perfectionistische berechting van zoveel personen jaren zou gaan duren, waardoor een langdurige ontwrichting van een grote groep lichte gevallen met hun gezinsleden te verwachten was. Twee instanties, zij het beide vanuit een andere invalshoek, zouden zich in de naoorlogse periode van 1945 - 1950 gaan belasten met de groep "foute" Nederlanders en hun gezinsleden: het Bureau Bijzondere Jeugdzorg en de Stichting Politieke Delinquenten.
Stichting Politieke Delinquenten
Oprichting, doelstelling en liquidatie
Uit sociale, ethische én praktische overwegingen is onder druk van verschillende maatschappelijke groeperingen tegen de heersende mening in het Besluit Politieke Delinquenten 1945 (Stbl. F 244, aangevuld bij Stbl. F 280) tot stand gekomen, dat o.a. voorzag in de mogelijkheid van buitengerechtelijke afdoening door middel van (on)voorwaardelijke buitenvervolgingstelling en de overdracht van een belangrijk deel van de bevoegdheden van de rechter-commissaris aan het openbaar ministerie.
Personen, verdacht van feiten en gedragingen, vallende onder het Besluit Buitengewoon Strafrecht (Stbl. D 61) en het Tribunaalbesluit (Stbl. E 101), konden onder een twaalftal bijzondere voorwaarden buiten vervolging gesteld worden. Eén van deze voorwaarden was de ondertoezichtstelling van de Stichting Toezicht Politieke Delinquenten, met als voornaamste doel de politieke delinquent en zijn gezin weer op normale wijze in te schakelen in het maatschappelijk leven.
Ten gevolge van de buitenvervolgingstelling, voorwaardelijke niet ten uitvoerlegging der internering en vervroegd ontslag der geïnterneerden alsmede voorwaardelijke invrijheidstelling van tot gevangenisstraf veroordeelden, daalde het aantal gedetineerden drastisch van ca. 100.000 in oktober 1945 tot 60.000 in juli 1946 en via 50.000 in oktober 1946 en 25.000 in maart 1947 tot 8200 in januari 1948.
Medio augustus 1945 kwamen op initiatief van prof mr F.J.F.M. Duynstee enkele personen bijeen, die allen op enigerlei wijze betrokken waren geraakt bij de bijzondere rechtspleging en/of de zuivering. Zij waren verontrust door de sociale en morele ontwrichtingsverschijnselen die de massale zuiveringsmaatregelen in het leven hadden geroepen, zulks te meer omdat in brede lagen van de bevolking en met name ook in het overheidsapparaat, de neiging merkbaar was politieke delinquenten en hun gezinsleden als de samenleving onwaardige leden uit te sluiten. Hun overleg leidde dan ook spoedig tot de conclusie, dat een instelling in het leven diende te worden geroepen, die zich met het weer inschakelen van de in vrijheid gestelde politieke delinquenten en hun gezinsleden in het maatschappelijk verkeer zou belasten, in hoofdzaak door bemiddelend op te treden. Deze zou ook de taak voor haar rekening kunnen nemen, die ten aanzien van criminele delinquenten door de bestaande reclasseringsverenigingen werd verricht.
Na advies te hebben ingewonnen van enige met de reclasseringsproblematiek en -organisatie vertrouwde personen, werd de minister van Justitie in kennis gesteld van dit voornemen. Deze betuigde hiermee zijn instemming en verklaarde zich bereid een zodanige subsidie ten laste van zijn departement uit te trekken, dat de werkzaamheden van de in het leven te roepen organisatie daaruit vollledig zouden kunnen worden gefinancierd. De Stichting heeft zich desondanks zeer onafhankelijk tegenover de overheid opgesteld. Op 20 september 1945 werd de akte verleden, waarbij de Stichting Toezicht Politieke Delinquenten werd opgericht.
Het doel van de stichting wordt als volgt omschreven:
  1. het bevorderen van de terugschakeling van daarvoor in aanmerking komende politieke delinquenten met hun gezin naar normale verhoudingen in de ruimste zin des woords;
  2. het geven van voorlichting aan de rechter en het openbaar ministerie in die politieke zaken, met inbegrip van tribunaalzaken, betrekking hebbende op feiten, die gepleegd zijn gedurende de tijd van de Duitse bezetting;
  3. ter bevordering van het sub a) omschreven doel het geven van voorlichting op dat terrein aan de publieke opinie en het verlenen van hulp en het deelnemen aan voor de heropvoeding noodzakelijke werkzaamheden.
De Stichting beperkte haar werkzaamheden tot personen, die op 10 mei 1940 Nederlander of uit anderen hoofde Nederlands onderdaan waren. In de akte werd voorts nog vastgelegd, dat een vertegenwoordiger van de minister van Justitie toegang zou hebben tot alle vergaderingen.
De Stichting ging, begeleid door een commissie van toezicht, in liquidatie per 1 januari 1950. Pas medio 1951 was de liquidatie een feit en werd de taak overgenomen door bestaande particuliere reclasserings-instellingen, te weten het Nederlands Genootschap tot Reclassering, het Leger des Heils, de Protestants-Christelijke Reclasseringsvereniging en de Rooms-Katholieke Reclasseringsvereniging.
Bestuur en organisatie
Aanvankelijk traden de oprichters op als bestuur; in de akte van oprichting was echter reeds voorzien, dat de voorzitters van de op te richten plaatselijke afdelingen qualitate qua als lid van het hoofdbestuur zouden fungeren. Naast het hoofdbestuur zijn in de Stichting te onderscheiden: het dagelijks bestuur, de directeur van de stichting, de raad van bijstand, de gewestelijke directeuren en de plaatselijke afdelingen, onderafdelingen en correspondentschappen.
Het bestuur heeft bij de opbouw van de landelijke organisatie, behoudens ten aanzien van het financiële beheer, een sterke decentralisatie doorgevoerd om de noodzakelijke regionaal en lokaal gedifferentieerde aanpak mogelijk te maken. Het landelijk bureau werd in Den Haag gevestigd en stond onder leiding van de directeur. Gewestelijke directeuren, met standplaats in de provincie, waren onder zijn supervisie belast met de coördinatie van de werkzaamheden van de plaatselijke afdelingen. Uit bezuinigingsoverwegingen is deze functie per 1 juni 1948 opgeheven. Daarna functioneerde wel een inspecteur in algemene dienst.
Medio 1946 kon de organisatie voltooid worden geacht; in 25 steden was toen een plaatselijke afdeling opgericht. In de bestaansperiode van de stichting zijn verschillende kleinere wijzigingen in dit organisatiestramien voorgevallen. Een vermeldenswaardige verandering is de oprichting van een afzonderlijke afdeling Jeugdzaken, die per 1 januari 1947 met haar 8 plaatselijke bureaus en 3 gewestelijke inspecteurs de nazorg voor de jeugdige politieke delinquenten (geboren na 31-12-1922) formeel overnam van het Bureau Bijzondere Jeugdzorg (van de 7e afdeling van het ministerie van Justitie.
Het aantal medewerkers (uit de sociale en financieel-administratieve sectoren) per afdeling varieerde van ca. 3 tot ca. 21. Daarnaast functioneerde een aantal gescreende leken-toezichthouders.
Lijst van bestuursfunctionarissen
  • prof mr F.J.F.M. Duynstee, Nijmegen, voorzitter.
  • mr F. Hollander, Wassenaar, vice-voorzitter.
  • mr J.M. Barents, Den Haag, secretaris-penningmeester.
  • mr W. Riphagen, Den Haag, lid
  • jhr mr ir F. de Wijckersloot de Weerdesteijn, Den Haag, lid.
  • Van dit bestuur, voor het merendeel bestaande uit de voorzitters van de plaatselijke afdelingen, hebben o.a. deel uitgemaakt:
  • prof mr J.M. van Bemmelen, Leiden, hoogleraar strafrecht.
  • ds J.F. Berkel, Apeldoorn, hofpredikant.
  • mr J. Cramer, Assen, directeur Prov. Opbouworgaan in Drenthe.
  • H.M.J. Dassen, Heerlen, Tweede Kamerlid (KVP).
  • mr A. Duynstee, Roermond, kantonrechter.
  • mej G. van Elzelingen, Den Haag.
  • mr P. van Empel, Middelburg, rechter.
  • mr A. Engelhard, Gouda.
  • mr Chr.J. Enschedé, Rotterdam, rechter.
  • dr G.F. Fortanier, Amsterdam, dir. Gewestelijk Arbeidsbureau.
  • dr R. Hornstra, Arnhem, dir. Prov. Opbouworgaan in Gelderland.
  • J.G. Jansonius, Leeuwarden.
  • H.F. Klaassen, Hilversum.
  • mr F. Kolkman, Breda.
  • dr C. Kortenhorst, Den Bosch, lid Alg. Raad voor Psychopathenzorg
  • dr N. Muller, Amsterdam, rechter, tevens voorzitter van het Nederlands Genootschap tot Reclassering.
  • ds D. Oosten, Enschedé.
  • ds N. Padt, Zutphen.
  • dr A.L.C. Palies, Groningen, Rijksinspecteur voor de Volksgezondheid te Zutphen (later directeur van het Rijksasyl voor Psychopathen te Avereest).
  • H. Ploeg jr., Utrecht, Tweede Kamerlid (PvdA)
  • mr Th.F. Raedt, Haarlem, kantonrechter.
  • H.F.P. Sandifort, Zwolle.
  • mr H. Scholten, Alkmaar.
  • kap. H.J.A. Schouten, Delft, later inspecteur STPD doorgangshuizen
  • A. Steinmetz, Wassenaar, directeur Gewestelijk Arbeidsbureau
  • mr J.E. Visser, Dordrecht.
  • mr J. Le Poole, Den Haag
    • mr A.M. baron van Tuyll van Serooskerken, Heiloo, voorzitter, procureur-fiscaal bij de Bijzondere Raad van Cassatie
    • mr A.L.M. van Berckel, Wassenaar, vice-voorzitter, president van het Bijzondere Gerechtshof te Den Haag.
    • mr W.G.F. Borgerhoff Mulder, Den Haag, vice-voorzitter, vice-president van het Bijzondere Gerechtshof te Den Haag.
    • K. Vorrink, Den Haag, vice-voorzitter, voorzitter van de Partij van de Arbeid
    • mr J.M. Barents, Den Haag, secretaris.
    • J. Barents, plv. hoofdredacteur van De Nieuwe Nederlander.
    • gen-maj. A.R. van den Bent, Amersfoort.
    • mr Th.L. van Berckel, Den Haag.
    • mr W.J. Berger, Den Haag, procureur-generaal.
    • mr dr J.A. Bruins Slot, Aerdenhout, Kamerlid (ARP), hoofdredacteur Trouw
    • mr L.A. Donker, Rotterdam, later Minister van Justitie (PvdA).
    • prof dr N.A. Donkersloot, Amsterdam, Kamerlid (PvdA).
    • mr J. Donner, Den Haag, president van de Hoge Raad.
    • vice-adm. L.A.C.M. Doorman, Amsterdam.
    • prof dr. H. Dooyeweerd, Amsterdam, voorzitter Protestants-Christelijke Reclasseringsvereniging.
    • mr K.H. Gaarlandt, Emmen, burgemeester van Emmen.
    • dr R.M.M.A. Geuljans, Roermond, burgemeester van Roermond.
    • ds K.H.E. Gravemeijer, Den Haag, scriba Generale Synode Nederlandse Hervormde Kerk.
    • dr H.A. Gribnau, Roosendaal.
    • prof dr. J.A. van Hamel, president Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam.
    • mr G.J. van Heuven Goedhart, Amsterdam, hoofdredacteur van Het Parool.
    • prof mr H.R. Hoetink, Amsterdam.
    • jhr dr M.L. van Holthe tot Echten, Breukelen, burgemeester van Breukelen.
    • kapt. ter zee b.d. W.H.C. Hoog, den Haag.
    • mr J.P. Hooykaas, Amsterdam.
    • mr F.J. de Jong, Den Haag.
    • mr J. Kalff, Arnhem.
    • ds F. Kleijn, Scheveningen.
    • mr L.G. Kortenhorst, Den Haag, Kamerlid (KVP).
    • E. Kupers, Bloemendaal, Kamerlid (PvdA), voorzitter NVV.
    • prof mr G.E. Langemeijer, Den Haag, advocaat-fiscaal.
    • mr L.W.E.M. Lasonder, Groningen.
    • mgr F.H.A. van de Loo, Utrecht, Officiaal Aartsbisdom Utrecht.
    • mr J.H. Marinus, Wassenaar.
    • ir W. Martens, Eygelshoven.
    • jhr mr P.G.M. van Meeuwen, Ulestraten (L.)
    • dr J. ter Meulen, Den Haag, bibliothecaris van het Vredespaleis.
    • A.N. van Mill, Den Haag.
    • ds P. Nomes, Den Haag, gereformeerd predikant.
    • mr Ch. Paulussen, Maastricht.
    • prof mr W.P.J. Pompe, Utrecht, raadsheer in de Bijzondere Raad van Cassatie.
    • mr J.J.A. van der Putt, Eindhoven.
    • H.M. van Randwijk, Amsterdam, redacteur van Vrij Nederland.
    • mevr. mr E. Ribbius Peletier, Amsterdam, Kamerlid (PvdA).
    • maj. M.M.C.H. Russel, Venlo.
    • mr A.F. Schepel, Voorburg.
    • mr dr J.H.R. Sinnighe Damsté, Scheveningen.
    • A. Stapelkamp, Utrecht, Kamerlid (ARP), voorzitter CNV.
    • mr D.U. Stikker, Amsterdam, Kamerlid (VVD), voorzitter Stichting van de Arbeid.
    • mr A.S.M. Struycken, Breda (later minister van Justitie KVP).
    • mr F.L.S.F. baron van Tuyll van Serooskerken, Den Haag.
    • mr A.H. van de Veen, Amsterdam.
    • mr J. Versteeg, Wassenaar.
    • mr E.H.J. baron van Voorst tot Voorst, Tilburg, burgemeester van Tilburg.
    • mr F. baron van Voorst tot Voorst, Vught.
    • mr T.A. Vos, Appingedam.
    • mr J. Wedeven, Leeuwarden, president Bijzonder Gerechtshof te Leeuwarden.
    • mr Th.R.J. Wijers, Vught (later minister van Justitie KVP).
    • mr C.F.H. Wijffels, Brunssum.
    • jkvr mr C.W.I. Wttwaall van Stoetwegen, Den Haag, Kamerlid (CHU)
Lijst van afdelingsbureaus en bureaus jeugdzaken
  • Alkmaar
  • Amsterdam
  • Apeldoorn
  • Arnhem
  • Assen/Drenthe
  • Breda
  • Delft
  • Dordrecht
  • Eindhoven
  • Enschedé
  • Gouda
  • 's-Gravenhage
  • Groningen
  • Haarlem
  • Heerlen/Maastricht/Zuid-Limburg
  • Hengelo/Overijssel/Gelderland
  • 's-Hertogenbosch
  • Hilversum/'t Gooi
  • Leeuwarden
  • Leiden
  • Middelburg
  • Roermond
  • Rotterdam
  • Utrecht
  • Tilburg/Goirle
  • Zutphen
  • Zwolle
  • Amsterdam
  • 's-Gravenhage
  • Groningen
  • Maastricht
  • Rotterdam
  • Tilburg
  • Utrecht
  • Zwolle
Taken en werkwijze
In overleg met de regering en de bestaande verzuilde reclasserings-instanties was besloten dat de Stichting alle verantwoordelijkheid zou krijgen voor de reclasserings-activiteiten ten behoeve van de vrijgelaten politieke delinquenten. Het toezicht van de stichting hield naast toezicht op de naleving van bij de voorwaardelijke buitenvervolgingstelling, voorwaardelijke veroordeling of voorwaardelijke invrijheidstellling gestelde voorwaarden ook in: verlening van bijstand in de meest ruime zin bij het hervinden van een plaats in de maatschappij.
Het aan de stichting opgedragen toezicht werd uitgeoefend door op hun bezettingsantecedenten getoetste en voor het werk geïnstrueerde vrijwilligers (leken). In kleinere gemeenten werkten deze niet zelfstandig, maar in commissie-verband. Naar gelang de situatie vereiste, werd door de toezichthouder contact gehouden met zijn reclassenten. Per kwartaal werd door de toezichthouder een rapport over zijn bevindingen ingezonden; het eerste rapport was voorzien van een uitvoerige ingevulde vragenlijst.
Na gunstige rapportage kon door de Stichting besloten worden aan de gerechtelijke instanties voor te stellen de bovenbedoelde ondertoezichtstelling voortijdig te beëindigen.
Op de volgende terreinen werden aktiviteiten ontplooid:
  • voorlichting
  • snelle drastische vermindering van het aantal in interneringskampen gehouden politieke delinquenten
  • beperking van de berechting tot de zware gevallen
  • voorbereidend werk in de kampen en gevangenissen
  • gezinshereniging
  • opvang in doorgangstehuizen (gehuurd door de Stichting)
  • huisvesting
  • materiële hulpverlening (huisraad, kleding)
  • financiële steun
  • inschakeling in het arbeidsproces
  • herstel van burgerrechten
  • schadevergoedingen, teruggave van inbeslaggenomen goederen
  • herstel van pensioenrechten
  • herverkrijging van Nederlanderschap
  • tewerkstelling op Nederlands Nieuw-Guinea
  • rentree in het sociale leven
  • geestelijke steun en heroriëntering
De Stichting ontving voor de jaren 1945/46, 1947 en 1948 respectievelijk fl. 850.000, fl. 1.500.000 en fl. 1.120.000. De boeken werden gecontroleerd door de Centrale Accountantsdienst van het ministerie van Financiën. De bijdragen van de Vereniging tot steunverlening aan de Stichting Toezicht Politieke Delinquenten bedroeg over 1945-1947 ca. fl. 22.000.
Relaties tot andere organen
De relaties tot andere organen worden gekenmerkt door samenwerking, overleg en informatie-uitwisseling. De reclassering van politieke delinquenten, sinds 1 januari 1947 ook van jeugdige politieke delinquenten, vormde bij uitsluiting het terrein van de Stichting. Financieel was de stichting afhankelijk van het Ministerie van Justitie.
Organen, waarmee veelvuldige contacten werden onderhouden waren: het Ministerie van Justitie (met name het Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging en het Bureau Bijzondere Jeugdzorg), de Bijzondere Gerechtshoven en Tribunalen, de Hoge Autoriteiten (ex art. 4 K.B. van 23 december 1944 Stb. E 153: fiat executie Tribunaaluitspraken), de Bijzondere Raad van Cassatie, de Procureurs-Fiscaal, kampen en gevangenissen, Militair Gezag (van korte duur), het Nederlandse Beheersinstituut, de Commissie Nazorg Politieke Delinquenten en gemeentelijke hulpinstanties.
Overzicht van relevante wet- en regelgeving
  • Wetboek van Strafrecht
  • Besluit Buitengewoon Strafrecht (Stb. D 61)
  • Besluit Buitengewone Rechtspleging (Stb. D 63)
  • Tribunaalbesluit (Stb. E 101)
  • Zuiveringsbesluit 1944 (Stb. E 14)
  • Zuiveringsbesluit 1945 (Stb. F 132)
  • Besluit Politieke Delinquenten 1945 (Stb. F 244/280)
  • Regeling Ontzetting Rechten (Stb. G 218)
  • Wet van 27 juni 1947 houdende nadere voorzieningen met betrekking tot de bijzondere rechtspleging (Stb. H 206)
  • Uitvoeringsregeling voorwaardelijke invrijheidstellling (Stb. 1915/505)
  • Reclasseringsregeling 1947 (Stb. H 423)
  • Interneringsregeling 1946 (Stb. G 310)
  • Bewaringsregeling (M.B. van 28-2-1946)
  • Besluit Vijandelijk Vermogen (Stb. E 133)
  • Besluit Huwelijken met Vrouwen van Vijandelijke Nationaliteit (Stb. F 278)
  • Algemene Vorderingsregeling 1944 (Stb. E 140) jo. Beschikking ministers van Financiën en Justitie van 22-5-1946.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Na liquidatie van de stichting werd het archief van de stichting gedeponeerd bij het ministerie van Justitie, die tot 1 januari 1947 immers belast was met de zorg voor de jeugdige politieke delinquenten.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.
In 1973 werd het archief overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief. ( In 1982 vond een aanvulling plaats. In 1992 werd het inspecteursarchief van Weusten toegevoegd aan het archief, zie hiervoor archief Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief, dossier X4.233. )

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Het archief van de Stichting Toezicht Politieke Delinquenten is archieftechnisch gezien eigenlijk een vermenging van op verschillende plaatsen gevormde archieven.
Het bestand bestaat uit het archief gevormd bij het Landelijk Bureau van de Stichting (hierna te noemen directie- of beleidsarchief), aangevuld met fragmenten van de bij de afdelingen gevormde archieven. Deze fragmenten betreffen in hoofdzaak de door de afdelingen aangelegde persoonsdossiers van de onder hun hoede staande politieke delinquenten en de toegangen daarop. Van de afdelingen Alkmaar en Hilversum/'t Gooi is bovendien nog ander archiefmateriaal aanwezig, zij het weinig. De persoonsdossiers van jeugdigen bevatten soms ook stukken afkomstig uit het archief van de afdeling Bijzondere Jeugdzorg van het ministerie van Justitie, die tot 1 januari 1947 immers belast was met de zorg voor de jeugdige politieke delinquenten. Verder kunnen in de persoonsdossiers stukken uit archieven van kampen en tehuizen aanwezig zijn. Daarnaast zijn er nog archieffragmenten van enige functionarissen aangetroffen.
Overigens bestaat de indruk dat het archief, afgezien van de reguliere vernietiging, niet geheel compleet is: zo is bij steekproeven in de chronologische correspondentie van de directie gebleken, dat namen van politieke delinquenten, waarvan in die correspondentie sprake was, niet voorkomen in de klapper op de dossiers; het is onwaarschijnlijk dat van die personen geen dossiers bestaan zouden hebben. Bij genummerde persoonsdossiers kon soms geconstateerd worden dat dossiers niet meer aanwezig waren.
Bij steekproeven is gebleken dat brieven over een bepaalde politieke delinquent in de correspondentieseries van het directie-archief niet tevens voorkomen in de serie persoonsdossiers. Voor complete gegevens over een politieke delinquent moet dus zowel in zijn persoonsdossier als in de briefwisseling van het directie-archief gezocht worden.
De serie minuten van uitgaande brieven (doorslagen) is door de administratie geordend op nummer, echter niet consequent, zodat noch numeriek, noch chronologisch juist geordend is. Sommige brieven ontbreken in deze serie. Bepaalde doorslagen ervan zijn eveneens te vinden in de series correspondentie. In die series zijn de minuten van uitgaande brieven vaak minder in aantal dan de ingekomen brieven. Het sterkst is dit het geval bij de correspondentie met de afdelingen.
De enige eigentijdse toegang wordt gevormd door de klapper op de persoonsdossiers die de hele periode van het archief bestrijkt. De klapper blijkt niet correct alfabetisch-lexicografisch geordend te zijn, met name op het punt van de ordening van namen met een zelfde uitspraak maar verschillende schrijfwijze. Ook hierin is bij deze globale herinventarisatie geen verandering gebracht om bovenvermelde redenen. Op het persoonskaartje van de klapper staat met stempel aangegeven onder welk afdelingsbureau de reclassent ressorteerde en (meestal) wat zijn dossiernummer was. Met behulp van de in de inventaris opgenomen lijst van per plaats alfabetisch of numeriek geordende persoonsdossiers - in de grotere plaatsen meer dan één serie - kan het betreffende dossier gevonden worden. Overigens vertoont ook de serie persoonsdossiers daar, waar deze alfabetisch-lexicografisch geordend is, onjuistheden in de volgorde door onjuiste ordening in het verleden en door fouten bij ompakkingen. Men moet dus, wanneer men op een bepaalde plek iets niet vindt, wat daar aanwezig zou behoren te zijn, ook in de buurt daarvan zoeken.
Selectie en vernietiging
In 1986 is c. 5 m' aan financiële bescheiden op reguliere wijze vernietigd.
Verantwoording van de bewerking
In het kader van de globale inventarisatie van 1988 is bewust van verdere schoning van het archief afgezien, vanwege het zeer arbeidsintensieve karakter van de selectie in de tienduizenden stukken van het beleidsarchief en de persoonsdossiers.
De omvang van het archief bedroeg vóór inventarisatie 193 m' en na inventarisatie 230,8 m' (tengevolge van betere verpakking).
Bij de inventarisatie is de oorspronkelijke interne ordening van de groepen stukken waar mogelijk gehandhaafd; de groepen zelf zijn in beter systematisch verband geplaatst.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Deels openbaar, deels beperkt openbaar (B). Beperking openbaarheid verlengd tot 1-1-2025
Beperkingen aan het gebruik
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Een klein aantal stukken van dit archief is in een slechte materiële staat, wat tot gevolg heeft dat het niet aangevraagd kan worden.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Stichting Toezicht Politieke Delinquenten (STPD), nummer toegang 2.09.42.01, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Stichting Toezicht Politieke Delinquenten, 2.09.42.01, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Bewaarplaats van originelen
Nationaal Archief, Den Haag
Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
Archief van het Bureau Bijzondere Jeugdzorg (7e Afdeling D) van het Ministerie van Justitie, 1945-1950. Zie toegang 2.09.42.02

Bijlagen

Overzicht van geraadpleegde bronnen
Publicaties Overzicht der werkzaamheden van het Militair Gezag gedurende de Bijzondere Staat van Beleg, 14 september 1944 - 4 maart 1946 , z.j., samengesteld door het Afwikkelingsbureau Militair Gezag. Belinfante, A.D. In plaats van bijltjesdag. De geschiedenis van de bijzondere rechtspleging na de Tweede Wereldoorlog , Assen 1978. Duynstee, F.J.F.M. en Bosmans, J. Het Kabinet Schermerhorn-Drees, 1945-1946 , Assen 1977. Jong, L.de, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog , deel 10A, Den Haag 1980. Idem, deel 12 , eerste helft, epiloog, Leiden 1988. Romijn, P. 'Als goede Nederlanders. De bestraffing van lichte gevallen van landverraad', in: Intermediair jrg. 18 nr. 18 blz. 1-7. Romijn, P. Snel, streng en rechtvaardig. Politiek beleid inzake de bestraffing en reclassering van "foute" Nederlanders 1945-1955 , Houten 1989.
Archieven Archief van het Ministerie van Justitie (1915-1955), Nationaal Archief.
nummer toegang: 2.09.22
Archieven van het directoraat-generaal voor de Bijzondere Rechtspleging, Nationaal Archief.
nummer toegang: 2.09.08 en 2.09.10
Archieven van organen betreffende de bijzondere rechtspleging, formeel bij het Ministerie van Justitie (opsporing, vervolging en berechting): materieel bij het Nationaal Archief Archief van het Militair Gezag, Nationaal Archief.
nummer toegang: 2.13.27 en 2.13.28
Archief van het Nederlandse Beheersinstituut, Nationaal Archief.
nummer toegang: 2.09.16
Archief van J. le Poole, 1946-1992, Nationaal Archief.
nummer toegang: 2.21.205

Archiefbestanddelen