Terug naar zoekresultaten

2.13.151 Inventaris van het gewoon en geheim verbaalarchief van het Ministerie van Oorlog/Defensie, 1946 - 1963, en opgelegde archiefbescheiden van mr. F. J. Kranenburg, 1953-1957 en mr. W.H. Fockema Andrea , 1949-1992

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.13.151
Inventaris van het gewoon en geheim verbaalarchief van het Ministerie van Oorlog/Defensie, 1946 - 1963, en opgelegde archiefbescheiden van mr. F. J. Kranenburg, 1953-1957 en mr. W.H. Fockema Andrea , 1949-1992

Auteur

CAD-Defensie

Versie

18-09-2023

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2005 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministerie van Defensie: Gewoon en Geheim Verbaalarchief en daarbij opgelegde bescheiden
Defensie / Verbaalarchief

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1946-1992

Archiefbloknummer

D56

Omvang

; 1583 inventarisnummer(s) 107,00 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Ministerie van Oorlog Minister van Oorlog Staatssecretaris van Oorlog Chef van de Generale Staf Kwartiermeester-Generaal Secretaris-generaal Adjudant-Generaal Legerraad Directie Administratieve Diensten Chef van de Luchtmachtstaf Directeur Materieel Landmacht Directeur Directoraat Personeel Directoraat-Generaal van Oorlog Ministerie van Defensie Minister van Defensie Staatssecretaris van Defensie Defensieraad Bureau Algemene Beleidszaken Directie Algemene Beleidszaken

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het verbaal archief van het ministerie van Oorlog, later Defensie bevat gewone, geheime en zeer geheime verbalen, minuten en uitgaande brieven met de daarbij behorende ingekomen stukken, alsmede eigentijdse ingangen daarop. Ook zijn er een aantal niet afgedane exhibita.
Het archief van het (Militair) Kabinet van de minister van Oorlog, later Defensie en het Bureau Staatssecretaris van Oorlog, later Defensie bevat o.a. indices en agenda's en een aanwijzing voor het gebruik ervan, verder is er correspondentie, stukken betreffende allerlei raden, commissies, comités en organisaties als de NAVO. Ook zijn er stukken thematisch ingedeeld betreffende zaken als materieel, gebouwen en terreinen en organisatie/personeel. Tevens zijn er stukken betreffende Nederlands-Indië/Indonesië, de overige overzeese gebiedsdelen en Korea.
Tenslotte bevat dit archief een aantal gedeponeerde archieven, zoals het persoonlijk archief van de staatssecretaris van Oorlog, mr. F.J. Kranenburg, 1953-1957 en het persoonlijk archief van mr. W.H. Fockema Andreae, staatssecretaris van Oorlog, 1949 - 1992.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Organisatie van het Ministerie van Oorlog/Defensie, 1945 - 1976
1945 - 1946
Op 1 november 1945 werd - in het kader van de vaststelling van de topstructuur van de legerleiding - ook de organisatie van het Ministerie van Oorlog geregeld. De Chef van de Generale Staf en Kwartiermeester-Generaal stonden rechtstreeks onder de minister. De Adjudant-Generaal was onder de secretaris-generaal geplaatst. Tegelijkertijd werd de Legerraad opgericht. Deze had tot doel de minister van Oorlog te adviseren op hoofdlijnen.
Op 1 maart 1946 werd de Sociale Dienst van het Ministerie van Oorlog opgericht. ( Bij ministeriële beschikking van 25 maart 1946 (LO 1946,nr. 86) ) In deze dienst was de voormalige Sectie IX van de Staf van de Bevelhebber der Nederlandse Strijdkrachten opgenomen. Bij ministeriële beschikking van 23 maart werd met ingang van 25 maart 1946 daaropvolgend het Bureau Militair-Juridisch Adviseur van de minister van Oorlog ingesteld. Het bureau werd rechtstreeks onder de secretaris-generaal geplaatst. ( Legerorders, 1946, nr. 84. ) Een lang leven was dit bureau echter niet beschoren; krap een jaar later werd het bureau al weer opgeheven. ( LO, 1947, nr. 75. )
1947 - 1950
Een eerste reorganisatie van de structuur van het ministerie vond plaats op 1 januari 1947. De Adjudant-Generaal was voortaan rechtstreeks onder de minister geplaatst. Nieuw was de Directie Administratieve Diensten. Hierin werden een aantal, tot dan toe zelfstandige, diensten en bureaus ondergebracht. Dit ontsloeg de secretaris-generaal van de directe leiding van deze onderdelen.
Twee maanden nadien, met ingang van 1 maart 1947, werd het ministerie uitgebreid met de Luchtmachtstaf. ( Ministeriële beschikking van 15 maart 1947, LO 1947, nr. 119. ) Ingaande 1 mei 1949 ( Ministeriële beschikking van 27 april 1949, Kabinet nr.52 ) werd het ministerie als volgt samengesteld:
  1. Minister, staatssecretaris, secretaris-generaal, Kabinet;
  2. Chef van de Generale Staf, plaatsvervangende Chef van de Generale Staf, Hoofdkwartier van de Generale Staf
  3. Chef van de Luchtmachtstaf, plaatsvervangende Chef van de Luchtmachtstaf ( Deze functie wordt voorhands niet vervuld; de daartoe behorende bevoegdheden worden uitgeoefend door de Chef van de Luchtmachtstaf. ), Luchtmachtstaf;
  4. Kwartiermeester-Generaal, Hoofdkwartier van de Kwartiermeester-Generaal;
  5. Adjudant-Generaal, Staf van de Adjudant-Generaal;
  6. Directeur Administratieve Diensten, Directie Administratieve Diensten.
Het bestuur berustte bij de minister van Oorlog, terzijde gestaan door de staatssecretaris van Oorlog. De uit deze bestuursfunctie voortvloeiende bevelsbevoegdheid over de Koninklijke Landmacht werd naar hun aanwijzingen uitgeoefend:
  1. Voor wat betreft de Koninklijke Landmacht met uitzondering van de Legerluchtmacht door de Chef van de Generale Staf; onder hem ressorteerden de plaatsvervangende Chef van de Generale Staf, de Kwartiermeester-Generaal en de Adjudant-Generaal. De reden dat de Kwartiermeester-Generaal voortaan onder de Chef van de Generale Staf was geplaatst, was gelegen in het feit dat de coördinatie tussen deze twee functionarissen in de praktijk tot veel problemen leidde.
  2. Voor wat betreft de Legerluchtmacht, door de Chef van de Luchtmachtstaf, onder wie ressorteerden de plaatsvervangende Chef van de Luchtmachtstaf, de Kwartiermeester-Generaal en de Adjudant-Generaal.
Een en ander met dien verstande, dat de Kwartiermeester-Generaal voor wat betreft het doen van aanschaffingen, evenals de Adjudant-Generaal, voor wat betreft nader door de minister te bepalen aangelegenheden, rechtstreeks onder de minister (staatssecretaris) ressorteerde.
Voorts ressorteerden rechtstreeks onder de minister (staatssecretaris) de Directeur Administratieve Diensten en de Directeur Demobilisatie.
Het Kabinet van de minister vormde de persoonlijke staf van de minister, de staatssecretaris en de secretaris-generaal.
1951 - 1963
Nog geen twee jaar later, eind 1950, werd al weer een organisatiewijziging ( Geheim verbaalarchief 1950, nr. D 216 ) doorgevoerd. Inzet was te komen tot een gecentraliseerd beleid inzake personeel en materieel. Hiertoe werd de Kwartiermeester-Generaal vervangen door de Directeur Materieel Landmacht; het takenpakket van laatstgenoemde werd echter aanzienlijk beknot. Ook nieuw was de functie Directeur Directoraat Personeel ( Voor een organisatieschema en taakomschrijving van deze directie: zie de ministeriële beschikking van 28 juli 1952, nr. 311935, LO 1952, L-LM 228. ) , ten dele de opvolger van de Adjudant-Generaal. Na de herschikking bestond het ministerie uit de Generale Staf, de Directie Militair Materieel, de Directie Personeel, de Directie Administratieve Diensten, de Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen en de Luchtmachtstaf.
Bij ministeriële beschikking van 5 juni 1953, nr. 3846 werd het Directoraat-Generaal van Oorlog ingesteld. Dit DG werd verantwoordelijk voor de coördinatie en uitvoering van financiële en economische aangelegenheden en de daarmee samenhangende administratie en regelgeving; de coördinatie van Europese Defensie Genootschapzaken (EDG), het bevorderen van de efficiency en de behandeling van de juridische afhandeling van zaken welke samenhingen met schadevergoedingen, vorderingen, inkwartiering enzovoorts. Het DG was samengesteld uit 4 afdelingen - Financieel-administratieve Zaken, Efficiency en Administratieve Organisatie, EDG-aangelegenheden en (civiel) NAVO-zaken en Comptabiliteit - en de Accountantsdienst.
Bij KB van 19 mei 1959 (Stb. 170) werden de Ministeries van Oorlog en Marine samengevoegd onder gelijktijdige naamswijziging in Ministerie van Defensie. Hiermee werd een bestaande situatie geformaliseerd. Vanaf 1947 bestond er feitelijk een personele unie tussen beide ministeries, in zoverre dat de minister van Oorlog altijd de functie van minister van Marine ad interim vervulde. Ook na de fusie veranderde er organisatorisch niets. Zie in dit verband van de inventaris.
Bij beschikking van 3 augustus 1960, nr. 253400H ( Zie gegevensbestand KMG, handeling 6. ) werd het Directoraat Materieel Landmacht samen met een aantal andere diensten en inspecties opgeheven om tezamen (wederom) de Dienst van de Kwartiermeester-Generaal te vormen. Onder leiding van de Kwartiermeester-Generaal ressorteerden drie plaatsvervangers, die respectievelijk verantwoordelijk waren voor de aanschaffing, techniek en logistiek. Deze reorganisaties werden doorgevoerd omdat de top van het ministerie onvoldoende greep had op de organisatie. Men trachtte deze onder meer te vergroten door het creëren van een éénhoofdige leiding, welke werd gerealiseerd door de samensmelting van het Directoraat Materieel Landmacht en de materieelorganen van de Generale Staf.
Organogram van het Ministerie van Oorlog, oktober 1951
Overgenomen uit inv.nr. 6019, verbaal van 21 oktober 1951, nr. 1973/1976
Embedded Image
1963 - 1976
In 1963 werd het Ministerie gereorganiseerd tot een zogenaamde verticale organisatie. ( Centraal Archievendepot, archief Ministerie van Defensie, dossier 247.421. ) Drie verticale zuilen, elk krijgsmachtdeel één, onder politieke leiding van een eigen staatssecretaris en plaatsvervangend secretaris-generaal, terwijl de coördinatie plaatsvond in horizontale raden. Dat was het idee achter de reorganisatie die plaatsvond eind 1963. Deze organisatie hield stand tot 1976, waarna de volgende herstructurering van het Ministerie van Defensie plaatsvond.
De SG kreeg een coördinerende taak t.o.v. de drie plaatsvervangers; tegelijkertijd werd de functie van directeur-generaal overbodig, zodat deze functie met ingang van 1 november 1963 werd opgeheven. In deze zogenaamde verticale organisatiestructuur werd de zelfstandigheid van de drie krijgsmachtdelen tot vlak onder de minister doorgetrokken. Elk krijgsmachtdeel kreeg een eigen staatssecretaris en een eigen plaatsvervangend secretaris-generaal. Op de belangrijkste beleidsterreinen, zoals operationeel, personeel en materieel, werden de taken in principe verricht door de verschillende afdelingen van elk krijgsmachtdeel. Als coördinerende en adviserende organen bleven het Comité Verenigde Chefs van Staven, de Personeelsraad en Materieelraad bestaan. Op centraal niveau werden enkele zelfstandige, overkoepelende afdelingen ingesteld, zoals Dienstplichtzaken, Comptabiliteit en Gebouwen, Werken en Terreinen, die taken verrichtten voor alle drie de krijgsmachtdelen. Zo ontstonden drie zuilen, waarin het beleid werd voorbereid en uitgevoerd, waarbij bepaalde taken, zoals comptabiliteit, personeelszaken en juridische zaken, juist gecentraliseerd werden en werden ondergebracht bij een centrale organisatie.
Bovendien werd in 1963 een Grote Staf of Grote Raad ingesteld, de latere Defensieraad, die als toporgaan boven de krijgsmachtdelen werd gesteld. De Defensieraad adviseerde de minister op het hoogste niveau over alle zaken van belang voor het defensiebeleid. In de Defensieraad zat de minister voor. Dit betekende dat hij formeel zowel de Defensieraad voorzat, als de krijgsmachtdeelraden. In de praktijk werden de krijgsmachtdeelraden voorgeze¬ten door de staatssecretarissen.
De Defensieraad bestond uit de minister (voorzitter), de staatssecretarissen van de krijgsmachtdelen, de secretaris-generaal, de plaatsvervangende secretarissen-generaal, de voorzitter van het Comité Verenigde Chefs van Staven, de voorzitter van de Materieelraad, de voorzitter van de Personeelsraad, de voorzitter van de Geneeskundige Raad (ingesteld in 1967), de Coördinator Voorlichtingsaangelegenheden (voorzitter van het Comité Hoofden van Voorlichtingsdiensten) en eventueel andere door de minister aan te wijzen autoriteiten. Sinds 1969 had ook de Directeur Juridische Zaken hierin zitting. Als secretaris trad op de adjudant van de minister. In 1971 werden de bevelhebbers der land-, lucht- en zeestrijdkrachten aan de Defensieraad toegevoegd en werd de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht als buitengewoon lid benoemd. Ook werd een permanent secretariaat ingesteld.
In 1969 stelde de minister van Defensie het Bureau Algemene Beleidszaken in. In 1976 werd dit bureau samengevoegd met het Bureau Ontwapeningsaangelegenheden tot Directie Algemene Beleidszaken. De functie van Directeur Algemene Beleidszaken is te beschrijven als die van politieke topadviseur van de minister. Hij vergezelt de minister bij alle buitenlandse reizen en bijeenkomsten met een politiek karakter, zoals NAVO-bijeenkomsten. Alle stukken die in het kader van het informeren van de Staten-Generaal door de minister worden aangeboden worden door de Directie Algemene Beleidszaken geredigeerd en beoordeeld op hun politieke haalbaarheid en worden getoetst aan het vigerende defensiebeleid. De Directeur Algemene Beleidszaken is verantwoordelijk voor de inhoud van de Defensienota en de memorie van toelichting bij de begroting. Daarmee is de Directie Algemene Beleidszaken een belangrijke adviserende organisatie-eenheid voor de minister bij alle politiek gevoelige defensieaangelegenheden.
In 1971 werd overgestapt naar een meer horizontale organisatievorm met slechts één staatssecretaris, in plaats van één voor elk krijgsmachtdeel. Dit betekende onder meer dat de krijgsmachtdeelraden niet meer door een eigen staatssecretaris werden voorgezeten. De raden werden daarom voorgezeten door de plaatsvervangende secretarissen-generaal, hoewel de minister formeel nog steeds voorzitter was. ( De Koster zette zijn ideeën uiteen in de nota Defensie, waarheen in de komende 10 jaar? ('s-Gravenhage, 1972). ) Onder het Kabinet Den Uyl (1973 - 1977) werd deze trend voortgezet. Minister Vredeling benoemde twee functionele staatssecretarissen, respectievelijk voor materieel- en personeelszaken. In de Defensienota 1974 presenteerde Vredeling de grote lijnen van de komende reorganisatie van het ministerie. In december 1976 werd de zogenaamde matrixorganisatie voor het Ministerie van Defensie ingevoerd. ( Bakker, Ter land, 9-11. )
Mr. F.J. Kranenburg
Met ingang van 1 juni 1951 werd Ferdinand Jan Kranenburg benoemd tot staatssecretaris. Kranenburg werd op 1 april 1911 in Amsterdam geboren. Hij studeerde rechten in Leiden. Zijn diensttijd vervulde hij als reserveofficier bij de cavalerie. Ten tijde van zijn aanstelling werkte hij als advocaat en procureur in Rotterdam. In die stad was hij voor de Partij van de Arbeid gemeenteraadslid.
Kranenburg zou in 1952 bij de kabinetsformatie als enige staatssecretaris ( Tot dan toe waren er drie staatssecretarissen: één voor de marine, één voor de landmacht en één voor de luchtstrijdkrachten. ) op het Ministerie van Oorlog achterblijven. Hij zou dat blijven tot zijn gedwongen aftreden in mei 1958 in verband met de problemen rond de aankoop sinds 1953 van ondeugdelijke helmen en gasmaskers. De parlementaire commissie Onderzoek Militair Aankoopbeleid die werd ingesteld naar aanleiding van de helmenaffaire bracht in 1959 haar rapport uit.
Commissie Verlof en Bewegingsvrijheid
De commissie werd ingesteld bij beschikking van de minister van Oorlog en Marine van 19 december 1950 nr. 928. De commissie had tot taak een advies uit te brengen inzake het in overeenstemming brengen van verlofregelingen van de krijgsmachtdelen. Voorzitter was de generaal-majoor mr. W.J. van Dijk.
Mr. W.H. Fockema Andrea
Mr. W.H. Fockema Andrea was na de bevrijding hoofd van de Nederlandse Rijnvaartcommissie in Duisburg. Vanaf 1946 was hij werkzaam bij de bankiersfirma Mees en Zoon te Rotterdam. Inmiddels was hij in werkelijke dienst als reservemajoor in het Kabinet van de Chef van de Generale Staf, tot hij per 1 mei 1949 werd aangesteld als staatssecretaris van Oorlog. Zijn voornaamste dossier was de afwikkeling van de militaire zaken in Indonesië, waaronder de fusie van het KNIL met de KL en de repatriëring van de troepen. Na zijn aftreden op 23 oktober 1950 keerde hij terug in de bankwereld. In de jaren 60 - 70 heeft hij bemoeienis gehad met de protestants geestelijke verzorging, in het bijzonder het standpunt inzake de kernbewapening.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Het archief van het Bureau Staatssecretaris van Defensie KLu werd in diverse fases overgedragen aan het Centraal Archievendepot:
  • Januari 1965, archief over 1960 - 1963;
  • Augustus 1965, stukken betreffende de Legerraad;
  • April 1967, 6 dozen correspondentiearchief over 1961 - 1963;
  • April 1967, 7 dozen correspondentiearchief over 1959 - 1963;
  • Maart 1969, notulen;
  • Augustus 1971, notulen van de Legerraad, 1945-1963;
  • Januari 1975, archief over 1964-1971, met name notulen.
Het persoonlijk archief van mr. W.H. Fockema Andrea, die fungeerde als staatssecretaris van Oorlog in de jaren 1949 - 1950, dat is beschreven onder de inventarisnummers 7040 - 7063, is in twee etappes overgedragen aan het Centraal Archievendepot. In augustus 1998 werd een deel ontvangen van het Bureau Secretaris-Generaal, terwijl in 2002 drs. F.H. Fockema Andrea, de zoon van de voormalig staatssecretaris, een aantal stukken overdroeg aan het CAD.
Het Militair Kabinet stond onder die benaming bekend van 1 mei 1945 tot en met eind 1947. Daarna werd de naam ingekort tot Kabinet. Deze naam hield het bureau tot 9 mei 1959, waarna het werd omgedoopt in Bureau van de Staatssecretaris.
In het verleden is dit archiefdeel bewerkt door een medewerker van het CAD. Er werd een deel van dit archief ontsloten door een eenvoudige plaatsingslijst. Het archief is verre van compleet. Een deel van de toegangen ontbreekt.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Het archief bestaat naast het gewoon, geheim en zeer geheim verbaalarchief uit:
  • het archief van het (Militair) Kabinet van de minister van Oorlog, sedert 1959 Defensie;
  • het archief van het Bureau Staatssecretaris van Oorlog, later Defensie, 1945 - 1963;
  • het persoonlijk archief van de staatssecretaris van Oorlog, mr. F.J. Kranenburg, 1953 - 1957;
  • het gedeponeerde archief van de Commissie Verlof en Bewegingsvrijheid, 1950 - 1951;
  • het persoonlijk archief van mr. W.H. Fockema Andreae, staatssecretaris van Oorlog, 1949 - 1992, dat aan het ministerie geschonken werd.
Selectie en vernietiging
In de loop der tijd werden door de zorg van de Algemene Secretarie, telkenmale met schriftelijke toestemming van de Rijksarchivaris, en later aan de hand van het besluit van de ministers van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en van Defensie van 30 december 1969, Dir. O.K.N. Afd. O/M.A. nr. 154391 en de Afdeling Efficiency en Administratieve Organisatie nr. 250.880/2B vastgestelde Lijst van te Vernietigen Archiefbescheiden van het Ministerie van Defensie (Staatscourant 1970, 10), laatstelijk gewijzigd bij besluit van de ministers van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en van Defensie van 11 juni 1987, kenmerk MMA/Ar-1973 (Staatscourant 1987) vernietigd.
Tijdens de bewerking werd, in collegiaal overleg met het Algemeen Rijksarchief en op basis van de Lijst van te vernietigen archiefbescheiden van het Ministerie van Defensie, het kaartsysteem dat een zaakindex op het archief vormde met een omvang van 10 meter vernietigd.
Uit het archief van het Kabinet minister, staatssecretaris van Defensie en staatssecretaris KL/KLu is 10 meter archiefbescheiden vernietigd, eveneens op basis van de Lijst van te vernietigen archiefbescheiden van het Ministerie van Defensie.
Aanvullingen
De verbalen inzake onderscheidingen zijn aan de verbaalseries onttrokken en zullen in latere instantie worden bewerkt.
Verantwoording van de bewerking
De inventarisatie is het resultaat van de bewerking in eerste instantie van de afzonderlijke archiefvormers welke door ad hoc teams van medewerkers van het CAD werd uitgevoerd. Door de gebrekkige samenstelling van het zeer geheime archief van het ministerie, het kabinetsarchief en dat van de staatssecretaris van Defensie, later KL/KLu vergde dit geruime tijd. Daarna werd gepoogd het geheel in een logisch verband samen te brengen en werden nadere toegangen op bepaalde series samengesteld ter verhoging van de toegankelijkheid.
Ordening van het archief Vanaf 1955 werd bij de registratie van stukken gebruik gemaakt van het zogenaamde fiche-doorschrijfsysteem. ( Besluit post- en archiefzaken rijksadministratie, Stb. 1950, K 425, art. 14.3. ) Bij dit systeem wordt bij het inschrijven gebruik gemaakt van een doorschrijfset (d.m.v. carbon) bestaande uit een aantal bladen in verschillende kleuren. Het bovenste, witte blad is niet geperforeerd. Deze bladen werden chronologisch opgeborgen en vormen aldus een indicateur, ook wel moederboek genoemd. De doorslagen werden langs de perforatie afgescheurd. Hierdoor ontstonden verschillende gekleurde fiches. Deze konden worden gebruikt als een naamindex en een onderwerpsindex op het archief.
De grijze fiches werden geordend naar onderwerp. Hiertoe werden codes gebruikt aan de hand van een registratuurplan. De blauwe fiches werden bijeengeplaatst naar afzender en geadresseerde. De roze fiches vormden de verblijfplaatsadministratie, terwijl de gele fiches voor de behandelende afdeling waren bestemd.
Aanwijzing voor de gebruikers
Hoofdlijnen van postbehandeling en archiefvorming volgens het verbaalstelsel van het Ministerie van Oorlog
Opmerkingen van algemene strekking
Een goed gebruik van het gewoon verbaalarchief vereist enig inzicht in de hoofdlijnen van de wijze van archiefvorming, die aan een verbaalarchief ten grondslag ligt. In deze paragraaf wordt daarop ingegaan.
Sommige zaken zijn deels in het gewoon verbaal afgedaan, maar deels ook in het geheim verbaal, of, voor zover de aard van het onderwerp daartoe aanleiding geeft, buiten de gewone of geheime verbaalseries, of zelfs: in het geheel niet.
Het spreekt voorts vanzelf dat het ministerie uitgebreide correspondentie onderhield met talloze andere autoriteiten, militair en civiel. Het is nagenoeg onmogelijk om al die autoriteiten op te sommen. Voor zover hun archieven ook berusten in het Nationaal Archief, raadplege men de overzichten van archieven en toegangen.
Ieder verbaalarchief, ook het onderhavige, is sterk gestructureerd en bovendien omvangrijk. De structuur lijkt weerbarstig maar kan ook uiterst behulpzaam zijn. U zult er baat bij hebben wanneer u tijdens uw onderzoekingen nauwkeurig aantekening houdt van geraadpleegde inventarisnummers, verbaalkenmerken, indexpagina's en -rubrieken en wat dies meer zij.
De werkwijze van de postbehandeling en archiefvorming van de hier onderhavige archieven was gelijk aan die voor 1945. Voor een zeer uitgebreide aanwijzing wordt verwezen naar inventaris nummer toegang 2.13.01, band 1, hoofdstuk 3, pagina 135.
De inventarisnummers 6924 en 6925 zijn vervallen.
Procedures
Gewone gang van postbehandeling en archivering Bij het ministerie inkomende stukken werden ingeschreven in de agenda, waarbij dagelijks een nummering vanaf 1 werd gehanteerd. Het agenderingskenmerk, d.w.z. de datum van ontvangst en het volgnummer op die datum, werd aangebracht op de stukken, in een stempel met de tekst "MVO Exh. [datum + nr.]". Exh. staat voor exhibitum ( Letterlijk: "vertoond", waarmee in wezen werd bedoeld: in behandeling genomen. ) , en naar de¬ze term werd een ingekomen stuk ook wel een exhibitum genoemd.
Eenmaal geagendeerd werd het stuk behandeld door een (of meerdere) afdeling(en) van het ministerie. Deze behandeling betekende veelal het concipiëren van een antwoordbrief, -besluit of -beschikking van (of namens) de minister. Verkreeg dit concept (al of niet na wijziging) de goedkeuring van de afdelingschef(s) en de minister zelve, dan kreeg het concept de status van minuut. Aan deze minuut werd een registratiekenmerk gegeven, bestaande uit:
  1. de datum waarop de minuut was ontworpen of goedgekeurd, en
  2. een volgnummer in een, eveneens dagelijks herstartende, nummering.
Opnieuw dus een datum + volgnummer, maar nu als afdoeningskenmerk. Het afdoeningskenmerk staat geheel los van het agenda- of exhibitumkenmerk. Veelal is de datum van afdoening later dan die van agendering, en de nummeringen hebben ook niets met elkaar te maken.
De minuut werd vervolgens (in enkel- of meervoud) in het net overgeschreven om aan de geadresseerde(n) te worden verzonden. Waren er bij een zaak meerdere belanghebbenden of betrokkenen, dan werden onder één afdoeningskenmerk soms meerdere, onderling verschillende brieven of beschikkingen geconcipieerd.
Na verzending van het/de net-exempla(a)r(en) was de behandeling voltooid, de zaak afgedaan. Resteerde nog de bijzetting van de ingekomen stukken en de minuut in het archief. De minuut, geschreven op een dubbelvel folioformaat papier, werd om de afgedane ingekomen stukken - ook wel relatieven geheten - gevouwen, en dit pakket(je), verbaal genoemd, werd in het archief opgelegd op de datum en volgnummer van de minuut. Waren er tijdens de behandeling interne (d.w.z. binnen het ministerie gewisselde) notities of adviezen over de onderhavige zaak ontstaan, dan werden deze eveneens tot de relatieven gerekend en in het verbaal opgelegd. Zulke interne stukken kregen echter geen registratiekenmerken van welke soort dan ook.
In de agenda werd bij ieder der nu afgedane relatieven het afdoeningskenmerk van de bijbehorende minuut bijgeschreven. Het verbaal werd ten slotte geregistreerd in de index ( Volgens de vakterminologie van archivarissen is de correcte term repertorium, maar in deze tekst wordt het eigentijdse spraakgebruik gevolgd. ) .
Varianten
In de eerste plaats kwam het natuurlijk voor dat het ministerie zonder enige externe aanleiding overging tot het schrijven van een brief. Men duidt dit aan als een zgn. "initiatiefbrief". Het traject van een initiatiefbrief omvatte een minuut, indexregistratie en afleggen van de minuut.
Een tweede bijzonderheid is de afdoening bij notificatie ofwel "aangenomen voor kennisgeving". Dit betreft inkomende stukken waarop het ministerie geen verdere actie ondernam. Dergelijke stukken werden bij binnenkomst gewoon geagendeerd (exhibitum = datum + volgnummer), waarna de behandelende afdeling constateerde dat geen actie was gewenst. Men schreef dan "Notificatie" of een afkorting daarvan op de voor- of achterkant van het stuk, en gaf er vervolgens een afdoeningskenmerk aan mee, dus eveneens een datum + volgnummer maar verschillend van het exhibitum. Ook de afdoening bij "Notificatie" werd vervolgens bijgeschreven in de agenda en opgenomen in de index.
In de derde plaats werd er op ruime schaal gerenvoyeerd, d.w.z. dat een ingekomen stuk ter kennisneming, advisering, afdoening of anderszins aan andere autoriteiten (onder- of nevengeschikt aan het ministerie) werden doorgezonden (renvoyeren = herverzenden). Dat gebeurde veelal met een kantbrief, een voorgedrukt formuliertje met een tekst à la "in handen te stellen van ... ter ..." waarop dan de bestemming en de bedoeling konden worden ingevuld, vaak ook met aanwijzingen omtrent de behandeling van de mee te zenden stukken (terugzending aan het ministerie of te behouden door de geadresseerde van de kantbrief). De kantbrief kreeg bij het verzendende Ministerie van Oorlog wèl een afdoeningskenmerk mee, maar er ontstond géén verbaal. Kantbrief met door te zenden stukken heetten een renvooi.
Had de minister van Oorlog bij het renvooi meer te melden dan er op het beperkte formaat van de kantbrief paste (bijzondere aandachtspunten, specifieke aanwijzingen), dan werd een minuut gemaakt en ook opgelegd, maar zonder de daarbij "afgedane" (= doorgezonden) ingekomen stukken. Zo ontstond in formele zin wel een verbaal, dat inhoudelijk echter veelal zeer arm was.
Van de bij kantbrief afgedane renvooien werden, per afdeling, dagelijks staten gemaakt, met een summiere aanduiding van de doorgezonden stukken, de geadresseerde instantie en de opgedragen handelingen. Deze staten werden bij de verbalen van de betreffende dag opgelegd.
In geval de instantie aan welke gerenvoyeerd werd, de afdoening van de stukken kreeg opgedragen, eindigde de bemoeienis van het ministerie bij het renvooi. In het archief vond men dan in de gevallen waarin minuut was opgemaakt, deze doorzendingsminuut, en in alle overige gevallen in het geheel niets ( Naarmate in de loop van de tijd de graad van (de)centralisatie van bevoegdheden varieerde, zal ook de mate waarin het ministerie ingekomen stukken ter afdoening aan zijn ondergeschikten doorzond, mee variëren. Globaal is vast te stellen, dat steeds meer bevoegdheden door het ministerie naar lagere militaire autoriteiten werden overgeheveld. Bijgevolg is te verwachten dat het aantal renvooien-om-afdoening in dezelfde mate toeneemt, en de informatieve detaillering in het archief afneemt. ) .
In geval de instantie aan wie de doorzending was gericht, diende te antwoorden of te rapporteren, èn als het ministerie bij het renvooi de terugzending van de doorgezonden stukken had verordonneerd, dan werden bij dat antwoord of rapport die eerder doorgezonden (gerenvoyeerde) stukken geretourneerd. Het nieuw inkomende antwoord of rapport werd weer geagendeerd. In de gevallen dat het ministerie wel antwoord of rapport eiste, maar niet de terugzending van de eerder doorgezonden bescheiden gelastte, bleef de repliek beperkt tot het gevraagde.
Niet uitzonderlijk is dat in een bepaalde zaak 2, 3 of soms nog meer adviezen werden ingewonnen. Evenzoveel keren herhaalde zich dan het proces van renvooiwederbericht, steeds met inschrijving in de agenda. In theorie diende dan bij de agenda-inschrijvingen van de eerder reeds ingekomen en bij renvooi "afgedane" (= doorgezonden) stukken, steeds de opvolgende afdoeningskenmerken (al of niet renvoyerend) te worden bijgeschreven. Aantoonbaar is dat dat niet altijd volledig gebeurde. Uiteraard betekent dit, dat niet tegenover ieder afdoeningskenmerk ook een verbaal aanwezig is, ofwel: in de op één dag afgedane verbalen kunnen, ook bij overigens volledig archief, nummerverspringingen voorkomen, namelijk bij nummers die corresponderen met renvooien.
Was na een of meerdere renvooien het gevalletje "panklaar" èn behoorde de onderhavige zaak tot de competentie van het Ministerie van Oorlog, dan werd er finaal afgedaan, in de vorm van besluit, beschikking of brief. Ook finale afdoening bij "Notificatie" (kennisneming) komt voor in zaken waarin eerder de opvattingen en adviezen van uiteenlopende instanties was gevraagd. De tot dusver ingekomen en bij renvooi steeds weer verzonden stukken werden bij deze finale afdoening opgelegd.
Nog een andere bijzonderheid is, dat ingekomen stukken die in de agenda van het gewoon verbaal werden geregistreerd, "geheim" konden worden afgedaan. De "gewoon" ingekomen stukken werden dan ook opgelegd bij de "geheime" afdoening. In de "gewone" agenda werd bij de inschrijving dan het kenmerk van het desbetreffende geheime verbaal aangetekend. Het geheime verbaal hanteerde als afdoeningskenmerk een hoofdletter en een cijfer. Jaarlijks werd gestart bij A en voortgegaan tot Z, dan volgde A1 t/m Z1, dan A2 t/m Z2 enz.
Tenslotte blijkt dat ook op "onregelmatige" wijze stukken buiten het verbaalarchief werden gehouden. En uiteraard werden opgelegde verbalen soms weer opgevraagd door de "beleidsafdeling". Conform voorschrift werd ter plekke van het gelichte verbaal dan een lichtingsbriefje gelegd. Deze zijn en worden op vrij uitgebreide schaal aangetroffen, waaruit mag blijken dat een zekere hoeveelheid archief reeds vòòr de overdracht vermist was. Ook is aangetoond dat zulke gelichte, oudere verbalen per abuis wel werden opgelegd in een later verbaal, voor de behandeling waarvan de oudere stukken waren opgevraagd; enkele van deze misplaatsingen zijn concreet aangetroffen en hersteld. Het merendeel van de uitgeleende en niet teruggekeerde verbalen is en blijft echter spoorloos.
Registratiemiddelen
Agenda
In de agenda werden de bij het ministerie inkomende stukken ingeschreven. Bij binnenkomst werden de stukken voorgesorteerd op de afdeling die met de behandeling werd belast. Daardoor werd tegelijk bekend hoeveel stukken iedere afdeling dagelijks binnen kreeg, waardoor voorafgaand aan de agendering reeds voor iedere afdeling voldoende inschrijvingsnummers konden worden afgeteld. Iedere dag startte de inschrijvingsnummering bij 1, zodat het inschrijvingskenmerk bestaat uit de datum en volgnummer van inschrijving. Dit kenmerk werd op de ingeschreven stukken overgebracht en heet daar het "exhibitum". Naderhand werden deze afdelingsgewijze dagagenda's op datum samengebracht (waarbij de afdelingen elkaar in een vaste orde opvolgen) en ten slotte per kalendermaand ingebonden. De bij het archief overgeleverde agenda's zijn in de regel de duplicaten die dagelijks aan de Secretaris(-Generaal) werden verstrekt -- vandaar dat veelvuldig het woord "afschrift" boven aan een afdelingssegment prijkt.
De kolommen van de agenda vertonen v.l.n.r.:
  • Agenderingsvolgnummer van het Ministerie van Oorlog, dat samen met de datum het "exhibitum" vormt;
  • Afzenderkenmerk: datum van verzending en volgnummer van de afzender;
  • De afzender;
  • De korte inhoud van het ingekomen stuk;
  • De verwijzing naar het afdoeningskenmerk van het ministerie.
Door zijn opzet is de agenda het aangewezen hulpmiddel, wanneer men bij onderzoek heeft vastgesteld, dat een instantie of persoon te eniger tijd een brief aan het Ministerie van Oorlog heeft verzonden. Men kan dan, met inachtneming van een interval voor de postbestelling, deze bij het ministerie ingekomen brief opsporen in de agenda en bij de inschrijving constateren bij welk afdoeningskenmerk deze ingekomen brief is afgedaan. Kent men ook het onderwerp van de brief, dan is het veelal zelfs mogelijk te bepalen voor welke afdeling de brief werd geagendeerd, waardoor het zoeken nog eenvoudiger gaat, aangezien immers de agenda's dagelijks afdelingsgewijs zijn ingericht.
In welke gevallen zo'n afdoeningskenmerk een renvooi, een finale afdoening mèt of zònder oplegging, of een "Notificatie" is, is uit de agenda's echter niet gewaar te worden. In de gevallen waar na een agenda-inschrijving twee afdoeningskenmerken worden vermeld (waarvan de eerste soms voorafgegaan door "beh.") is met grote waarschijnlijkheid aan te nemen dat die eerste afdoening een renvooi is. Over de aard van de laatste afdoening zegt dat echter nog steeds niets. Het karakter van de afdoeningen blijkt pas uit de index.
Index De van het ministerie uitgaande stukken werden geregistreerd in de index. De index was ingedeeld in "hoofden" of "respecten": rubrieken van zaken, onderwerpen en/of bemoeienissen van het ministerie. Sommige van deze rubrieken zijn nader ingedeeld in subrubrieken van de eerste, tweede en soms derde graad; in dergelijke gevallen spreken we van primaire en subrubrieken. ( Zie inv. nr. 7064, Respectenlijst van het bureau Algemene Index voor een overzicht. )
Een uitgaand stuk werd met zijn afdoeningskenmerk en korte inhoud ingeschreven onder de rubriek waar onder het geacht werd te horen. Soms werd één enkel uitgaand stuk onder meerdere rubrieken verwerkt. Door de rubricering werd ervoor gezorgd dat de grote hoeveelheid verbalen, opgelegd op niet-inhoudelijke criteria (namelijk: het afdoeningskenmerk, dus datum + volgnummer), toch relatief eenvoudig inhoudelijk benaderbaar bleef. De weergave van de inhoud in de index is daarbij nog steeds een betrouwbare indicatie van de aard van de afdoening: valt het woord "doorzending", dan is duidelijk dat eerder ingekomen bescheiden per kantbrief of met doorgeleide weer zijn geëxpedieerd. Ook "notificaties" zijn in de indices aangegeven.
De hoeveelheid door het Ministerie van Oorlog te behandelen zaken en de brede spreiding in onderwerpen daarvan veroorzaakte, dat de index van meet af aan zo omvangrijk was, dat die niet handzaam in één boekband paste: al spoedig waren per kalenderjaar vier, en naderhand nog meer banden nodig. De (primaire) rubrieken volgden elkaar daarin alfabetisch (op beginletter, maar niet altijd lexicografisch) op.
De index werd gedurende het lopende jaar losbladig bijgehouden, en pas nadien ingebonden in een aantal banden. De bladzijden van de indices over één kalenderjaar (en dus over meerdere banden) hadden één "paginering-met-hiaten". Het bladzijdennummer heette eigentijds folionummer ( Strikt genomen is een foliëring een nummering per blad, een paginering een nummering per bladzijde. In het onderhavige geval lopen die begrippen dooreen. ) . Vaste rubrieken hadden over perioden van meerdere tot vele jaren een vaste beginpagina, waarna een ruime hoeveelheid paginanummers voor deze rubriek was gereserveerd. Was niet alle ruimte benodigd, dan ontstond tussen het einde van de ene en het begin van de volgende rubriek een pagineringshiaat. Was onverhoopt meer ruimte nodig dan gereserveerd, dan ontstond een paginasubnummering of -sublettering. Wanneer het aantal rubrieken waar zo'n subnummering of -lettering nodig was, flink was toegenomen, dan werd naar de behoefte van dat moment een nieuwe pagina-indeling van de index ingevoerd, die dan weer geruime tijd van kracht bleef.
Voor in ieder indexdeel werd een inhoudsopgave opgenomen, hoofden-, respecten- of rubriekenlijst genoemd, waarin iedere (sub)rubriek met zijn folioverwijzing (= paginanummer) werd aangetekend. De hoofdenlijst is ingedeeld in twee kolommen, waarvan de linker rechtstreeks verwijst naar indexpagina's ("folionummers"), terwijl de rechter kolom verwijst naar andere indexhoofden.
De banden van de index over één kalenderjaar werden onderscheiden naar de beginletters van de primaire rubrieken (dus bijv. 1945: A - F, G - K, L - P, R - Z).
Was een uitgaand stuk in de index geregistreerd, dan werd voorop de minuut het index folionummer aangetekend met de notatie fo + (pagina)nummer. Was één uitgaand stuk meermalen onder verschillende rubrieken in de index verwerkt, dan werden evenzoveel folionummers aangetekend op de minuut.
Voor degenen die eigentijds de index bijhielden, was dit stelsel van rubrieken uiteraard gesneden koek. Anderen echter ondervinden aanzienlijke problemen juist omdat zij het stelsel niet kennen. En dat terwijl de indices de enige thematische ingang tot het archief vormen. Wil men iets weten over een bepaald onderwerp, dan dient men eerst uit te vinden onder welke rubriek dat onderwerp in de indices werd geboekt. Dat is lang niet altijd evident. Een hulpmiddel vormen echter de taakomschrijvingen in organisatiebesluiten: zeker in de eerste decennia van de archiefvorming blijkt een parallellie tussen deze organisatiebesluiten met taakomschrijvingen enerzijds en de rubriekenindeling van de indices anderzijds.
Gebruik van deze inventaris
Uw navorsingen in dit archief kunt u op verschillende manieren aanpakken.
Verbaalarchief:
Zoek via de agenda's of via de thematisch/object-georiënteerde indices naar de voor u interessante verbalen en noteer de afdoeningskenmerken (jaar, maand en dag en volgnummer). Raadpleeg voor het aanvragen van de bewuste verbalen de inventaris. Kijk in de bijlagen of het onderhavige verbaal nog aanwezig is of niet. U kunt natuurlijk ook direct via de bijlagen onderzoek doen naar de verbalen. De indices kunnen in voorkomend geval - indien de verbalen niet meer aanwezig zijn - dienen als vervangende bron.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Deels openbaar, deels niet openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Defensie: Gewoon en Geheim Verbaalarchief en daarbij opgelegde bescheiden, nummer toegang 2.13.151, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Defensie / Verbaalarchief, 2.13.151, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
De verbalen inzake individuele pensioenen en processen verbaal van ongeval zijn tijdens een eerdere bewerking afgescheiden uit de verbaalseries en worden niet overgedragen aan het Nationaal Archief.
Verwante archieven
Deze toegang sluit zo veel als mogelijk aan op de inventaris van het gewoon verbaalarchief van het Ministerie van Oorlog 1813 - 1945, inventarisnummer 2.13.01. Zo wordt er qua nummering aangesloten bij voornoemde inventaris, waarmee direct is verklaard waarom in deze inventaris het eerste inventarisnummer aanvangt bij nummer 5519.
Bij de bewerking werd aangesloten bij de beginselen die werden gehanteerd bij de eerder gememoreerde bewerking van het gewoon verbaalarchief over de periode 1813 -1945. Voor de uitgangspunten wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van eerdergenoemde toegang 2.13.01.
Voor de verbalen inzake zuivering van militairen wordt verwezen naar de Inventaris van de collectie zuiveringen (inventarisnummer 2.13.99).

Bijlagen

Reorganisatie Ministerie van Oorlog 1945
Militair kabinet, bur.2. Nr. 950. 's-Gravenhage, 19 December 1946. Onderwerp: Reorganisatie Ministerie van Oorlog. Het komt mij doelmatig voor een richtlijn vast te stellen betreffende de onderwerpen, waarvan de afdoening na het tot stand komen der thans aanhangige reorganisatie van het Ministerie van Oorlog in het algemeen den Minister blijft voorbehouden. Zulks in tegenstelling tot de overige onderwerpen, die bij delegatie worden afgedaan door den Chef van den Generale Staf, den Kwartiermeester-generaal, den adjudant-generaal of den Directeur Administratieve Diensten. Tot eerstbedoelde categorie behooren alle aangelegenheden van principieelen aard het beleid van den Minister rakende, in het bijzonder de volgende:
  1. Duur van de eerste oefeningen de herhalingsoefeningen.
  2. Vredes- en oorlogsorganisatie.
  3. Dislocatie in vredestijd.
  4. Internationale politiek, waar onder begrepen strijdmachten van andere natiën.
  5. Algemeene voorschriften betreffende de mobilisatie der Koninklijke landmacht.
  6. Algemeene maatregelen ter voorbereiding van strategische handelingen der Koninklijke landmacht.
  7. Algemeene maatregelen betreffende de krijgstucht of verband houdende met den geest in den troep.
  8. Richtlijnen betreffende de voorlichting.
  9. Vaststellen van reglementen en voorschriften van niet zuiver militair-technischen aard, alsmede wijzigingen daarop.
  10. Aanleg van verdedigingswerken en vliegvelden.
  11. Voorzieningen aan werken uit te voeren door burgerinstanties.
  12. Oprichting en in werking stellen van inrichtingen onder den Kwartiermeester-generaal.
  13. Aanschaffingspolitiek en aanschaffingen of opdrachten, waarvoor geen voorafgaande machtiging was verkregen
  14. Belangrijke opdrachten aan den Technischen Staf.
  15. Voorschriften overeenkomstig de bepalingen in de Hinderwet.
  16. Industrieele oorlogsvoorbereiding.
  17. Wijzigingen van materieel.
  18. Verkoop of overdracht van materieel.
  19. Voorschriften betreffende aanneming van vrijwillig militair en burgerpersoneel.
  20. Bevordering, benoeming en ontslag van officieren.
  21. Bevordering, benoeming en ontslag van beroepsonderofficieren.
  22. Indeeling en overplaatsing van officieren boven den rang van majoor.
  23. Voorschriften betreffende de rechtspositie van het militair personeel.
  24. Regelingen betreffende de bezoldiging.
  25. Algemene richtlijnen voor de officiersopleiding.
  26. Algemeene maatregelen van socialen aard.
  27. Benoeming en ontslag van burgerpersoneel in vasten dienst.
Omtrent de bewerking van eerstbedoelde aangelegenheden behoort, in geval van twijfel, per nota dan wel mondeling door of namens een der vorengenoemde autoriteiten, het oordeel van den minister te worden ingewonnen. Uitgaande brieven ter zake worden den minister als regel ter teekening aangeboden in den vorm van netbrieven, vergezeld van de ter toelichting noodige bescheiden, dan wel wordt vooraf een minuut, eveneens vergezeld van bedoelde bescheiden, aan het oordeel van den Minister onderworpen. In eerstbedoeld geval moeten zij voorzien zijn van een doordruk bestemd voor oplegging in het archief van het Militair Kabinet. De uitgaande brieven worden getekend door den Minister dan wel voor hem door den Secretaris-generaal. Voorts behooren door den Minister te worden geteekend alle voorstellen aan H.M..de Koningin en door of voor den Minister alle brieven aan de Hoofden van andere ministeries, de Staten-Generaal en hooge colleges van Staat. In dit verband verzoek ik U mede van belangrijke uitgaande brieven, die door U of op Uw last bij delegatie worden geteekend, een afschrift te zenden aan mij, teneinde mij doorloopend van den gang van zaken op de hoogte te kunnen houden. Voorts gelieve U alle minuten van uitgaande stukken, indien deze beslissingen of maatregelen bevatten, waaraan financieele gevolgen zijn verbonden, vooraf ter kennisneming te sturen aan het hoofd der Afdeeling Comptabititeit. Omtrent de in te dienen maandverslagen zal U een afzonderlijke regeling bereiken. DE MINISTER VAN OORLOG,
Organisatie hogere leiding der Koninklijke Landmacht met inbegrip van de Legerluchtmacht, 1949
MINISTERIËLE BESCHIKKING Van 27 april 1949, Kabinet nr. 52. Organisatie hogere leiding der Koninklijke landmacht met inbegrip der Legerluchtmacht. Onder intrekking van de Ministeriele Beschikking van 15 maart 1947, Militair Kabinet Nr. L .53, welke ter kennis is gebracht bij L.O. 1947 Nr. 119 en van die van 16 April 1946, Militair Kabinet nr. 920, welke ter kennis is gebracht bij L.O. 1946 nr. 123 wordt het volgende bekend gemaakt: Ingaande 1 mei 1949 is de hogere leiding der Koninklijke Landmacht met inbegrip der Legerluchtmacht als volgt samengesteld:
  1. Minister, Staatssecretaris, Secretaris-generaal, Kabinet;
  2. Chef van de Generale Staf, Plaatsvervangende Chef van de Generale Staf, Hoofdkwartier van de Generale Staf;
  3. Chef van de Luchtmachtstaf, Plaatsvervangende Chef van de Luchtmachtstaf ( Deze functie werd voorhands niet vervuld; de daartoe behorende bevoegdheden worden uitgeoefend door de Chef van de Luchtmachtstaf. ), Luchtmachtstaf;
  4. Kwartiermeester-generaal, Hoofdkwartier van de Kwartiermeester-generaal;
  5. Adjudant-generaal, Staf van de Adjudant-generaal;
  6. Directeur Administratieve Diensten, Directie Administratieve Diensten.
Het bestuur der Koninklijke landmacht met inbegrip van de Legerluchtmacht berust bij de Minister van Oorlog, ter zijde gestaan door de Staatssecretaris van Oorlog. De uit deze bestuursfunctie voortvloeiende bevelsbevoegdheid over de Koninklijke landmacht wordt naar hun aanwijzingen uitgeoefend:
  1. voor wat betreft de Koninklijke landmacht met uitzondering van de Legerluchtmacht door de Chef van de Generale Staf, onder wie ressorteren de Plaatsvervangende Chef van de Generale Staf, de Kwartiermeester-generaal en de Adjudant-generaal;
  2. voor wat betreft de Legerluchtmacht, door de, Chef van de Luchtmachtstaf, onder wie ressorteren de plaatsvervangende Chef van de Luchtmachtstaf, de Kwartiermeester-generaal en de Adjudant-generaal.
Een en ander met dien verstande, dat de Kwartiermeester-generaal voor wat betreft het doen van aanschaffingen evenals de Adjudant-generaal, voor wat betreft nader door de minister te bepalen aangelegenheden rechtstreeks onder de minister (Staatssecretaris) ressorteert. Voorts ressorteren rechtstreeks onder de Minister (Staatssecretaris) de Directeur Administratieve Diensten en de Directeur Demobilisatie. Het Kabinet van de Minister vormt de persoonlijke staf van de Minister, de Staatssecretaris en de Secretaris-generaal. De gezagsverhoudingen zijn weergegeven in bijgaand schema. De Legerraad, welke tot taak heeft de samenwerking in de hogere leiding der Koninklijke landmacht met uitzondering van de Legerluchtmacht te verzekeren en waarvan de leden de Minister (Staatssecretaris) van advies dienen betreffende het te voeren beleid, bestaat uit:
  • Minister, voorzitter;
  • Staatssecretaris , ondervoorzitter;
  • Secretaris-generaal;
  • Inspecteur-generaal;
  • Chef van de Generale Staf;
  • Plaatsvervangend Chef van de Generale Staf;
  • Kwartiemeester-generaal;
  • Adjudant-generaal;
  • Directeur Administratieve Diensten.
  • Secretaris is de Chef van het Kabinet van de Minister.
De Luchtmachtraad welke tot taak heeft de samenwerking in de hogere leiding van de legerluchtmacht te verzekeren en waarvan de leden de Minister (Staatssecretaris) van advies dienen betreffende het te voeren beleid, bestaat uit:
  • Minister, voorzitter;
  • Staatssecretaris, ondervoorzitter;
  • Secretaris-generaal;
  • Inspecteur-generaal;
  • Chef van de Luchtmachtstaf;
  • Plaatsvervangend Chef van de Luchtmachtstaf;
  • Kwartiermeester-generaal;
  • Adjudant-generaal;
  • Directeur Administratieve Diensten.
  • Secretaris is de Chef van het Kabinet van de Minister.
De Minister van Oorlog
Samenvoeging Ministeries van Oorlog en Marine, instelling van staatssecretarissen en de organisatie van de hogere legerleiding, 1949
In een brief van 27 april 1949 (inv. nr. 5980) van de minister van Oorlog en minister van Marine ad interim, aan de voorzitter van de Defensiecommissie inzake de samenvoeging van de beide ministeries stelt hij dat dit uiteindelijk de beste oplossing is, gezien het feit dat internationaal overleg tot samenvoeging noodzaakt. Ook worden zo dupliceringen op organisatorisch en personeel vlak voorkomen.
In de brief stelt de minister:"(...) Het is mij echter gebleken, dat deze samenvoeging, wil zij effectief zijn en geen grote administratieve moeilijkheden oproepen, niet zonder meer kan worden voltrokken zodat ik er de voorkeur aan geef voorshands de leiding over de beide bedoelde ministeries in mijn persoon te blijven verenigen.
Ik heb het wenselijk geacht mij hierbij voor wat betreft het Ministerie van marine te doen bijstaan door een Staatssecretaris en als Minister van Oorlog eveneens te worden bijgestaan door een Staatssecretaris, aan wie ik in het bijzonder aangelegenheden betreffende organisatie, materieelpolitiek, efficiency en coördinatie, denk toe te vertrouwen.
Gezien de huidige omvang van onze luchtstrijdkrachten en het feit, dat benoeming van een afzonderlijke Staatssecretaris voor dit ressort, tevens een splitsing van een aantal departementale afdelingen en daarmede gepaard gaande personeelsuitbreiding zou betekenen, ben ik van oordeel, dat de benoeming van een dergelijke functionaris voor het tegenwoordige nog niet aanbevelingswaardig is.
Gelijktijdig met vorenbedoelde wijzigingen op regeringsniveau is door mij wijziging gebracht in de hoogste bevelvoering van de Koninklijke landmacht en de daartoe behorende Legerluchtmacht. Hierbij zijn de Chef van de Generale Staf en de Chef van de Luchtmachtstaf de hoogste militaire autoriteiten in hun ressort. De rechtstreekse leiding van de Generale Staf zal in verband hiermede worden toevertrouwd aan een Plaatsvervangend Chef van de Generale Staf, zodat de militaire toporganen van onderscheidenlijk de land- en luchtmacht zullen worden gevormd door de Chef van de Generale Staf, met onder zich de Plaatsvervangend Chef Generale Staf, de Kwartiermeester-generaal en de Adjudant-generaal zomede de Chef van de Luchtmachtstaf met onder zich de Kwartiermeester-generaal en de Adjudant-generaal. De Chef Luchtmachtstaf oordeelde een benoeming van een Plaatsvervangend Chef Luchtmachtstaf teneinde hem van de rechtstreekse leiding van deze staf te ontlasten, voorshands nog niet nodig, terwijl ik van oordeel ben, dat de Kwartiermeester-generaal en de Adjudant-generaal hun werkzaamheden kunnen verenigen ten bate van de land- en luchtmacht en derhalve de benoeming van afzonderlijke functionarissen voor laatstbedoeld krijgsmachtonderdeel, nog niet nodig is."
Mr. W.F. Schokking
Afkortingenlijst
Afkorting
Verklaring
AAFCE
Allied Air Forces in Central Europe.
ABOHZIS
Codering geschikheid voor militaire dienst: A=Algemene fysieke toestand, B=bovenste ledematen, O=onderste ledematen, H=horen, Z=zien, I=intelligentie en S=(psychische) stabiliteit.
AI
Artillerie-Inrichtingen.
AMVB
Algemene maatregel van bestuur.
ANVJ
Algemeen Nederlands Verbond voor Jongeren.
APRA
Angkatan Perang Ratoe Adil (strijdkracht van de rechtvaardige vorst).
APRI
Angkatan Perang Republik Indonesia (weermacht van de Verenigde Staten van Indonesië).
ARQ
Annual Review Questionaire.
ATAF
Allied Tactical Air Force.
BABOV
Bureau Aanleg, Beheer en Onderhoud van Vliegvelden.
BAFO
Berlin Air Lift Operations.
BAOR
British Army on the Rhine.
BBO
Bureau Bijzondere Opdrachten.
BLS
Bevelhebber der Landstrijdkrachten.
BNS
Bevelhebber der Nederlandse strijdkrachten.
BOS
Brandstof, Olie en Smeermiddelen.
BS
Binnenlandse Strijdkrachten.
BVD
Binnenlandse Veiligheidsdienst.
B&W
Burgemeester en Wethouders.
CADI
Cantinedienst.
CDML
Commando Depots Materieel Luchtmacht.
Clg
Legercommandant.
CLS
Chef van de Luchtmachstaf.
CLV
Commando Luchtverdediging.
COCOMALA
Coördinatie Commissie Marine - Landmacht.
CPN
Communistische Partij Nederland.
CTL
Commando Tactische Luchtstrijdkrachten.
CVCS
Comité Verenigde Chefs van Staven.
CVS
Commandant Strijdkrachten te Velde.
CWO
Commissie Wetenschappelijk Onderzoek.
DG
Directoraat-Generaal.
DGWT
Directie Gebouwen, Werken en Terreinen.
DJZ
Directie Juridische Zaken.
DKU
Depot Kleding en Uitrusting.
DML
Directie Materieel Landmacht.
DMLu
Directie Materieel Luchtmacht.
DMTM
Depot Motortransportmaterieel.
DverbM
Depot Verbindingsmaterieel.
DVM
Depot Vliegtuigmaterieel.
EDG
Europese Defensie Gemeenschap.
EVC
Eenheidsvakcentrale.
FINBEL
Militair samenwerkinsverband tussen Frankrijk, Italië, Nederland, België en Luxemburg.
(G)HQ
(General) Headquarters.
HKS
Hogere Krijgsschool.
IGDKL
Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht.
IMGD
Inspectie Militair Geneeskundige Dienst.
ISTD
Inter-Services Topographical Department.
JaVA
Jachtvliegtuigafdeling.
KB
Koninklijk Besluit.
KL
Koninklijke Landmacht.
KLM
Koninklijke Luchtvaart Maatschappij.
KLu
Koninklijke Luchtmacht.
KMA
Koninklijke Militaire Academie
KMG
Kwartiermeester-Generaal.
KNIL
Koninklijk Nederlands-Indisch Leger.
KPM
Koninklijke Pakketvaart Maatschappij.
KST
Korps Speciale Troepen.
LBK-SQ
Luchtmacht Bewakingssquadron.
LEOK
Laboratorium Elektronische Ontwikkelingen voor de Krijgsmacht.
LIOS
Luchtmacht Inlichtingen Opleidingssquadron.
LuA
Luchtdoelartillerie.
MAP
Military Assistance Program.
MDAP
Mutual Defence Assistance Program.
MLD
Marine Luchtvaartdienst.
ms
Motorschip.
MTS
Middelbare Technische School.
MvD
Ministerie van Defensie.
MVT
(Bureau) Militaire Voorbereiding Terugkeer.
NATO
North Atlantic Treaty Organization.
NAVO
Noord-Atlantische Verdragsorganisatie.
NBS
Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten.
NDVNK
Nederlands Detachement Verenigde Naties in Korea.
NICA
Netherlands Indies Civil Administration.
NIWIN
Nationale Inspanning Welzijnsverzorging Indië.
NNG
Nederlands Nieuw-Guinea.
NS
Nederlandse Spoorwegen.
NSB
Nationaal-Socialistische Beweging.
OB-SQ
Object Beveligingssquadron.
OCIO
Organisatie Chemische Industrie Ossendrecht.
OSP
Offshore Procurement.
OVW
Oorlogsvrijwilliger.
PBOS
Planning Board for Ocean Shipping.
PTT
Post, Telegraaf en Telefoon.
RAF
Royal Air Force.
RAO
Recreatie en Algemene Ontwikkeling.
RECC
Rijn Evacuatie Controlecommando.
REME
Royal Electrical and Mechanical Engineers.
RIS
Republik Indonesia Serikat.
RST
Regiment Speciale Troepen.
RTC
Ronde Tafel Conferentie.
RVA
Regiment Veldartillerie.
RVO/TNO
Rijksverdedings Organisatie/Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek.
SACEUR
Supreme Allied Commander Europe.
SCEPC
Senior Civil Emergency Planning Committee.
SHAPE
Supreme Headquarters Allied Powers Europe.
SOC
Sector Operation Center.
ss
Stoomschip.
SS
Schutzstaffel.
Stb
Staatsblad.
TNB
Territoriaal Bevelhebber Nederland.
TNO
Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek.
TOC
Tactical Operations Center.
TRI
Tentara Republik Indonesia.
TZM
Technische Zaken en Materieel.
UNO
United Nations Organization.
VCS
Verenigde Chefs van Staven.
VHF
Very High Frequency.
VHK
Vrouwen Hulpkorps.
VN
Verenigde Naties.
V/STOL
Vertical/Short Take Off and Landing.
WEU
West Europese Unie.
WU
Westerse Unie.

Archiefbestanddelen