Terug naar zoekresultaten

3.01.18 Inventaris van het archief van Gaspar Fagel, Raadpensionaris van Holland, 1672-1688

Voer een zoekterm in
1 / 145 gevonden
VorigeVolgende

Archief

Titel

3.01.18
Inventaris van het archief van Gaspar Fagel, Raadpensionaris van Holland, 1672-1688

Auteur

R.A.M. Vernooij, E.A. Strasser

Versie

09-10-2020

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1995 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Gaspar Fagel
Raadpensionaris Fagel

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1672-1688

Archiefbloknummer

3540

Omvang

498 inventarisnummer(s); 9,60 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

De Nederlandstalige stukken van vóór ca. 1700 zijn geschreven in het gotische cursiefschrift, met name in de oud-Hollandse klerkencursief. De Duitse stukken zijn grotendeels in het Kurrentenschrift geschreven.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Raadpensionaris van Holland en West-Friesland
Fagel, mr. Gaspar (1634-1688)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat een omvangrijke correspondentie van raadpensionaris Fagel met o.a. de Staten-Generaal, besturen van steden en ambachten in Holland en bestuurs- en rechtscolleges uit andere gewesten. De afdeling Bijzonder bevat met name stukken over de financiën van Holland, de domeinen, de defensie te land (correspondentie met de Raad van State) en ter zee (correspondentie met de Admiraliteitscolleges). Voorts bevat de rubriek Buitenlandse Zaken een uitgebreide correspondentie met gezanten van de Republiek in het buitenland.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
1. Het leven van Gaspar Fagel tot zijn benoeming tot raadpensionaris
Gaspar Fagel werd op 25 januari 1634 gedoopt in de St. Jacobskerk te 's-Gravenhage. Hij was de zoon van François Fagel (de Oudste), van 1617-1644 raadsheer in de Hoge Raad van Holland en Zeeland, en diens tweede vrouw Beatrix van Byemont. ( P.C. Molhuysen en P.J. Blok, Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (N.N.B.W.) III (Leiden 1914) 382-384; N.M. Japikse, Het archief van de familie Fagel ('s-Gravenhage 1964) XX. ) Vanaf 1649 stond hij aan de universiteit van Utrecht als student aan de rechtenfaculteit ingeschreven, waar hij op 24 maart 1653 promoveerde met de dissertatie 'De Appellationibus' (over het 'hoger beroep'). ( Album Promotorum Academiae Rheno-Trajectinae 1636-1815 (Utrecht 1936) 8. ) Op 30 april 1653 werd hij geadmitteerd als advocaat voor het Hof van Holland ( ARA, archief van het Hof van Holland, inv. nr. 5943, folio 94. ) en Zeeland en West-Friesland en was als zodanig in Den Haag werkzaam. Hij wist de aandacht van raadpensionaris Johan de Witt op zich te vestigen en op diens aanwijzing werd hij tot pensionaris van Haarlem benoemd. ( N.N.B.W. III, 382. ) Gaspar Fagel aanvaardde op 6 juli 1664 zijn ambt. ( Gemeentearchief Haarlem, stadsarchief, Vroedschapsresoluties 1664, folio 190 vo en 194 vo. ) Als pensionaris reisde hij met de Haarlemse gedeputeerden ter dagvaart naar de Staten van Holland, waar hij particuliere notulen van de vergaderingen bijhield. Ook maakte hij deel uit van talrijke commissies. Naast Nicolaas Vivien, pensionaris van Dordrecht, was hij Johan de Witt behulpzaam bij het formuleren van de resoluties, die tijdens de Statenvergaderingen waren genomen. Hij speelde een cruciale rol bij de totstandkoming van het Eeuwig Edict in 1667 en bij de bezending die in 1669 Zeeland, Friesland en Groningen moest bewegen tot aanvaarding van dit Edict bij de Acte van Harmonie. ( ARA, archief van de familie Fagel, inv. nrs. 397-407, 409. Herbert H. Rowen, John de Witt, Grand Pensionary of Holland, 1625-1672 (Princeton 1978) 661, 678-680. ARA, archief van raadpensionaris Gaspar Fagel, inv. nrs. 491-492. ) Johan de Witt werkte er achter de schermen aan mee dat Gaspar Fagel tot griffier van de Staten-Generaal zou worden verkozen. Op 5 november 1670 werd hij als eerste lid van de familie Fagel door de Staten-Generaal tot hun griffier benoemd ( Brief van Johan de Witt aan Gaspar Fagel van 10 oktober en diens antwoord daarop aan Johan de Witt van 11 oktober 1670, respectievelijk in: Brieven van Johan de Witt, 1650-1672, R. Fruin, G.W. Kernkamp en N. Japikse ed., deel IV, (Amsterdam 1913). Werken van het Historisch Genootschap (WHG), derde serie, nr. 33, 130-132; Brieven aan Johan de Witt, 1648-1672, R. Fruin en N. Japikse ed., deel II, (Amsterdam 1922). WHG, derde serie, nr. 44, 515-518. Zie ook de brief van W. van Heuckelom, gedeputeerde namens Gelderland ter generaliteit, aan Johan de Witt, van 5 november 1670; ARA, archief van raadpensionaris Johan de Witt, nummer toegang 3.01.17. ) - dit ambt zou tot 1795 in handen van een Fagel blijven - en als zodanig maakte hij deel uit van het Secreet Besogne, de vaste commissie van de Staten-Generaal voor Buitenlandse Zaken. Kort na zijn ambtsaanvaarding werden de bevoegdheden van de griffier aanzienlijk uitgebreid. Zo wist Fagel deze functie, die tevoren weinig betekenis had, door zijn persoonlijke invloed een groot politiek gewicht te geven en een sterke greep op het buitenlands beleid van de Republiek te krijgen ( ARA, archief van de Staten-Generaal, resoluties 5 november 1670, inv. nr. 3282; M.A.M. Franken, Coenraad van Beuningen's politieke en diplomatieke aktiviteiten in de jaren 1667-1684 (Groningen 1966) 31-32. ) . Zijn benoeming tot raadpensionaris volgde op 20 augustus 1672.
2. Taken en bevoegdheden van Gaspar Fagel als raadpensionaris
Ontwikkeling van het ambt in kort bestek
In het tijdperk van de Bourgondische hertogen hadden de Staten van Holland een juridisch geschoold ambtenaar in dienst om hen te adviseren en hun belangen tegenover de landsheer te verdedigen; de 'landsadvocaat', zoals deze functionaris genoemd werd, fungeerde tevens als secretaris van de gedeputeerden ter dagvaart. Na het ontstaan van de Republiek lag het accent van zijn taak meer op het voorzitterschap van de Statenvergaderingen en het formuleren van de aldaar genomen besluiten. De Staten stelden naast de raadpensionaris dan ook een secretaris aan. Verder bleef hij deel uitmaken van de Hollandse delegatie naar de vergaderingen van de Staten-Generaal, niet meer als secretaris maar als woordvoerder van het gewest dat zich in dit college spoedig de meeste invloed zou verwerven. ( W. Antheunissen, 'De Raadpensionaris van Holland. Eene staatsrechtelijk-historische schets', Tijdschrift voor Geschiedenis 34 (1919), 306-339, aldaar 306 en 312. Zie ook: ) ( J.W. Koopmans, De Staten van Holland en de Opstand ('s-Gravenhage 1990) Hollandse Historische Reeks 13, 94-99; 202-214. ) Onder de voorganger van Gaspar Fagel, Johan de Witt (1653-1672), bereikte de politieke betekenis van dit ambt een hoogtepunt. Tijdens dit 'stadhouderloze tijdperk' werd zijn invloed slechts beperkt door regentenclans in een aantal Hollandse steden. ( S. Groenveld, Evidente factiën in den staet. Sociaal-politieke verhoudingen in de 17e-eeuwse Republiek der Verenigde Nederlanden (Hilversum 1990) 43-50. ) Fagel daarentegen stond in de schaduw van stadhouder Willem III, die op zijn beurt met hulp van deze raadpensionaris zijn politieke macht wist uit te breiden. Aangezien raadpensionaris en stadhouder in grote lijnen dezelfde politieke doeleinden nastreefden en Fagel mede daardoor het volledige vertrouwen van Willem III genoot, zal zijn invloed toch aanzienlijk zijn geweest, zij het meer achter de schermen.
Aanstelling, verlenging van de ambtstermijnen en opvolging
Nicolaas Vivien, pensionaris van Dordrecht, verving vanaf 20 juni 1672 raadpensionaris Johan de Witt op wie een aanslag was gepleegd. ( ARA, archief van de Staten van Holland en West-Friesland na 1572, resoluties 20 juni 1672, inv.nr. 105. ) Toen De Witt op 4 augustus officieel ontslag als raadpensionaris had genomen, bleef Vivien voorlopig zijn plaatsvervanger. Tijdens de Statenvergadering van 16 augustus besloot de meerderheid van de gedeputeerden de (zeer ruime) instructie uit 1668 van De Witt aan de nieuw te benoemen raadpensionaris te geven. ( Zie voor de gang van zaken tijdens de vergadering: Notulen gehouden ter Staten-vergadering van Holland (1671-1675) door Cornelis Hop, pensionaris van Amsterdam, en Nicolaas Vivien, pensionaris van Dordrecht. N. Japikse ed. WHG, derde serie, nr. 19 (Amsterdam 1903) 275-277. ) Willem III en Fagel zelf hebben desgevraagd enige wijzingen voorgesteld, waarop later zal worden teruggekomen. Op 18 augustus kozen de Staten van Holland met algemene stemmen Gaspar Fagel tot raadpensionaris. ( ARA, archief van de Staten van Holland, inv.nr. 1791, fol. 72vo-73ro; resoluties 20 augustus 1672, inv. nr. 105. ) (De andere genomineerden waren Coenraad van Beuningen, raad en oud-burgemeester van Amsterdam, en Hieronymus van Beverningk, raad van de stad Gouda). ( ARA, archief van de Staten van Holland, resoluties 18 augustus 1672, inv. nr. 105; volgens Jan Wagenaar zou Fagel door Willem III als raadpensionaris zijn aangewezen, zie zijn Vaderlandsche Historie, vervattende de geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden, inzonderheid die van Holland, van de vroegste tijden af, deel XIV (Amsterdam 1756) 187. ) In de vergadering van 23 augustus verklaarde Fagel 'onder verscheyde heussche protestatiën' (hij achtte zich minder gekwalificeerd dan zijn voorganger) het ambt uit gehoorzaamheid aan de Staten te accepteren. ( Notulen Hop en Vivien, 289. ) Twee dagen later deelde Fagel namens de Ridderschap aan de Statenvergadering mee, dat dit college besloten had hem 'in conformité van voorige gewoonte, mede te employeren als Pensionaris van de Ridderschap en Edelen..'. Onlangs werd aangetoond, dat hij als eerste deze functie in formele zin bekleedde. ( ARA, archief van de Staten van Holland, resoluties, 25 augustus 1672, inv. nr. 105; H.M. Brokken, A.W.M. Koolen, m.m.v. H.J.Ph.G. Kaajan, Inventaris van het archief van de Ridderschap en Edelen van Holland en West-Friesland, 1572-1795 ('s-Gravenhage 1992) (Rijksarchief in Zuid-Holland, inventarisreeks nr.1) x en xi. ) In maart 1677, het jaar waarin de eerste ambtstermijn van Gaspar Fagel zou aflopen, deelde Willem III tijdens een vergadering van de Staten van Holland mee, dat de raadpensionaris hem te kennen had gegeven niet voor een tweede termijn in aanmerking te willen komen. De stadhouder stelde dit nu al aan de orde omdat hij zelf in de zomer, wanneer Fagel's ambtstermijn officieel verlengd zou moeten worden, op veldtocht zou zijn en de deliberaties hierover niet zou kunnen bijwonen. Hij was van mening dat de raadpensionaris ' sonder grooten ondienst van den Lande sich van 't voorschreve Employ niet soude konnen ontslaen'. Daarom verzocht hij de vergadering Fagel over te halen zijn functie slechts met hun 'volkomen' toestemming neer te leggen. De stadhouder zou op dit punt graag voor zijn vertrek gerust gesteld worden. Daarop motiveerde Gaspar Fagel zelf waarom hij niets voor een tweede termijn voelde. Volgens hem was 'aen veele Ingezetenen ..sijnen dienst onaengenaem' en '.. verweckte seer veel haet ende opspraeck'. Voorts was zijn gezondheid sterk achteruit gegaan. Hij had daarom 'zijne domestique zaaken' zo geregeld dat hij zijn leven in alle rust kon eindigen (mogelijk doelde hij hier op de door hem gehuurde rentmeesterswoning van de voormalige abdij Leeuwenhorst, die hij als zijn buitenverblijf gebruikte). Zouden de Staten zijn aanblijven wensen, dan verzocht hij deze kwestie officieel op de agenda van een volgende vergadering te zetten, zodat de afgevaardigden hun lastgevers konden raadplegen. Alleen als alle leden hem als raadpensionaris wensten te behouden zou hij aanblijven en zich slechts terugtrekken met goedvinden van Willem III. In de vergadering van 3 juli verklaarden alle gedeputeerden 'volkomen genoegen ende satisfactie geschept te hebben' in zijn functioneren en zij spraken de wens uit, dat hij als raadpensionaris zou aanblijven. ( ARA, archief van de Staten van Holland, resoluties 13 maart en 3 juli 1677, inv. nr. 110. ) Deze gang van zaken doet denken aan een politieke manoeuvre bedoeld om zich, althans formeel, van een zo groot mogelijk politiek draagvlak te verzekeren. Mogelijk moet men dit bezien tegen de groeiende oppositie van de tot vrede geneigde, meer 'pro-Franse' factie, onder aanvoering van Amsterdam. ( Groenveld, Evidente factiën.., 64-65. ) Toen zijn tweede ambtstermijn ten einde liep (1682) en het iedereen duidelijk was dat voor de ziekelijke Fagel dit ambt te zwaar was, werd hem toegezegd dat men hem zou proberen te ontlasten van de verantwoordelijkheid voor het financiële beleid. Vermoedelijk is het bij deze toezegging gebleven. ( De stad Leiden heeft tijdens de vergadering van de Staten van Holland van 10 augustus 1672 een voorstel gedaan om voortaan de raadpensionaris het recht op het voeren van de buitenlandse correspondentie te ontnemen. De Leidse delegatie kreeg echter geen steun van de andere gedeputeerden. Zie: H. van Wijn e.a., Notulen Hop en Vivien, 276-277 en Bijvoegsels en Aanmerkingen voor het veertiende deel der Vaderlandsche Historie van Johan Wagenaar in deel XIII-XIV (Amsterdam 1794) 87-88. ) De derde verlenging in 1687 verliep verder geruisloos. ( ARA, archief van de Staten van Holland, resoluties 22 juli 1687, inv. nr. 120. ) Ruim een jaar later overleed Gaspar Fagel, op 15 december 1688. Michiel ten Hove, pensionaris van Haarlem en bloedverwant van Gaspar Fagel nam tijdelijk de functie waar. De Staten zagen in hem de definitieve opvolger van Gaspar Fagel. Ten Hove aarzelde echter het ambt definitief te aanvaarden in verband met zijn slechte gezondheid. Hij overleed plotseling op 24 maart 1689. Anthonie Heinsius volgde hem als waarnemer op. Op 27 mei 1689 werd hij definitief tot raadpensionaris gekozen, geheel volgens de wens van Willem III en van Gaspar Fagel. ( De briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720, deel I. A.J. Veenendaal jr. ed. Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie nr. 158 ('s-Gravenhage 1976) XV-XVIII. )
Overige functies
Op 3 februari 1678 werd Fagel door stadhouder Willem III uit een voordracht van zes genomineerden tot ordinaris Hoog Heemraad van Rijnland geëligeerd. ( ARA, archief van Pieter Steyn, inv. nr. 500, fol. 361-364. ) ( S.J. Fockema Andrea, Het Hoogheemraadschap van Rijnland, zijn recht en zijn bestuur van den vroegsten tijd tot 1857 (Leiden 1934) 402. Zie in dit verband ook: ARA, archief van de familie Fagel, inv. nr. 419. ) Drie jaar later, op 14 Maart 1681, werd Fagel nog belast met de functies van grootzegelbewaarder, stadhouder en registermeester van de Lenen van Holland en West-Friesland. Hij volgde Arent van Wassenaer van Duvenvoorde na diens overlijden op, die die deze functies vanaf 1672 had bekleed. ( ARA, archief van de Staten van Holland, inv.nrs. 1791 fol. 201ro-205ro en 1363.31; resoluties 23 augustus en 22 november 1672, inv. nr. 105. )
Instructie
In artikel I van zijn instructie ( ARA, archief van de Staten van Holland, resoluties 19 augustus 1672, inv. nr. 105. ) worden de eisen geformuleerd die aan een dergelijke functionaris worden gesteld. Hij moet als een rechtschapen mens bekend staan, de ware Christelijke gereformeerde religie belijden, kennis en ervaring hebben van 's Lands saecken', en de Latijnse en Franse taal beheersen.
Artikel III behandelt de belangrijkste taak van de raadpensionaris, te weten:
  • - het behoud van de 'Privilegien, Gerechtigheden, Coustumen, ende Usantien' van
  • Holland;
  • - het waken over de souvereiniteit en autoriteit van de Staten van Holland;
  • - het toezicht houden op de naleving en uitvoering van de generale wetten, resoluties,e.d.
In de artikelen VI, VIII, XXI en XXII is als zijn plicht vastgelegd de vergaderingen van Gecommitteerde Raden, het dagelijks bestuur van het gewest, en van de Staten Generaal bij te wonen en de aldaar behandelde relevante zaken aan de vergadering van de Staten van Holland voor te leggen. Artikel VIII beschrijft uitvoerig het vergaderprogramma van de raadpensionaris: Vergaderingen van de Staten van Holland duren 's morgens van 9-11 en 's middags vanaf 4 uur. Tussen 11 en 4 uur 's middags moet hij de vergaderingen van de Staten-Generaal bijwonen. Verder moet hij tweemaal per dag voor het begin van de vergadering van de Staten van Holland met Gecommitteerde Raden de punten bespreken, die in de Statenvergadering nog aan de orde moeten komen.
De artikelen IV, V, IX t/m XV behandelen zijn taak om leiding te geven aan de vergaderingen van de Staten van Holland.
Artikel VII is een nieuw artikel, dat op verzoek van stadhouder Willem III was toegevoegd. Hierin wordt de plicht geformuleerd om de stadhouder van alle staatszaken op de hoogte te houden. ( Notulen Hop en Vivien, 288. )
De artikelen XVI t/m XX regelen de wijze van administratie en de archiefzorg. Zo wordt de raadpensionaris in artikel XIX verplicht om een '..perfect Register ende Index..' van alle boeken en stukken die voor het gewest van belang zijn op te stellen en dit jaarlijks 'onder Recepisse over (te) leveren in handen van de Bewaerder van de Chartres van Haer Edele Groot Mog.'
In artikel XXIII wordt het de raadpensionaris verboden om brieven, gericht aan de Staten en Gecommitteerde Raden, achter te houden.
Artikel XXIV regelt de correspondentie van de raadpensionaris met gezanten van de Republiek in het buitenland. Hij moet hen op de hoogte houden van de politiek van de Staten, hen alle resoluties die daarop betrekking hebben toesturen; als hij hen zaken 'van teere consideratien' moet schrijven, dient hij daarvan de Staten, dan wel de Gecommitteerde Raden van het Zuider- en Noorderkwartier op de hoogte te stellen. ( Het gewest Holland bestond uit het Noorder- en het Zuiderkwartier; beide kwartieren stonden onder leiding van een eigen college van Gecommitteerde Raden; zij beheerden hun eigen financiën en vormden tevens het dagelijks bestuur van de Staten van Holland in het eigen kwartier. De colleges zetelden in Hoorn en in Den Haag. Door de centrale ligging van de standplaats van Gecommitteerde Raden van het Zuiderkwartier was dit college van grotere politieke betekenis. De splitsing was het gevolg van de oorlogssituatie in 1573 en is tot 1795 blijven voortbestaan. ) De minuten van deze brieven dienen bewaard en, indien daarom door de Staten van Holland zou worden verzocht, getoond te worden.
De wijze, waarop de raadpensionaris contact dient te houden met buitenlandse gezanten in de Republiek wordt in artikel XXV geregeld. Ook hier wordt de plicht tot rapportage over hetgeen in die contacten aan de orde is gekomen vastgelegd.
Artikel XXVI behandelt zijn plicht zich voortdurend van de financiële situatie van het gewest op de hoogte te stellen en hierover aan het begin van elke vergadering te rapporteren zonder zich echter met het financieel bestuur van het gewest te mogen bemoeien. Dit behoorde nl. tot de competentie van Gecommitteerde Raden van het Zuiderkwartier.
In artikel XXVII wordt het de raadpensionaris verboden om zich met de nominatie van regenten te bemoeien. Dit artikel is op verzoek van Fagel enigszins gewijzigd: hij mag familieleden tot de vierde graad recommanderen. ( ARA, archief van Pieter Steyn, inv. nr. 499, folio 127. ) Verder staat het hem vrij desgevraagd zijn opinie over personen te uiten, tegenover de stadhouder, de Staten van Holland en de Hollandse Gedeputeerden ter Staten-Generaal. De raadpensionaris wordt geacht in Den Haag te wonen en zich slechts met toestemming van Gecommitteerde Raden, buiten de provincie te begeven, aldus de artikelen XXVIII en XXIX. Deze toestemming wordt verleend in het geval hem een 'commissie' buiten Holland door de Staten is opgedragen. In de praktijk hoefde Fagel, evenmin als De Witt, steeds toestemming te vragen. De Staten van Holland besloten in september 1676 hem toe te staan de provincie te verlaten wanneer de dienst van het land zulks vereiste. ( ARA, archief van de Staten van Holland, resoluties 19 september 1676, inv. nr. 109. Zie voor een opsomming van zijn reizen buiten de provincie de index op de resoluties van Gecommitteerde Raden: ARA, archief van Gecommitteerde Raden, inv. nr. 3292, fol. 797-799. )
Artikel XXX bevat het verbod om geschenken aan te nemen. De instructie van Johan de Witt van 1668 kent een zelfde artikel; dit bevat een soortgelijk verbod voor de klerken, die op het 'comptoir' van de raadpensionaris werken. Op verzoek van Fagel is deze passage hier weggelaten en is een apart artikel, nummer XXXI, speciaal aan de klerken gewijd. Geheimhouding van belangrijke staatsgeheimen hing o.a. af van de onomkoopbaarheid van hen, die de geheime stukken moesten overschrijven.
Het salaris van de raadpensionaris wordt in artikel XXXII geregeld: de gage van Gaspar Fagel zou 6.000 Caroli guldens per jaar bedragen. (Hiernaast kreeg hij nog eens hetzelfde bedrag om zijn salaris in overeenstemming te brengen met wat hij als griffier van de Staten-Generaal verdiend had en een pensioen van 4.000 gulden). ( ARA, archief van Gecommitteerde Raden, resoluties 27 augustus 1672, inv. nr. 3021. Notulen Hop en Vivien, 275; zie daar ook noot 5. )
In de artikelen XXXIII en XXXIV wordt bepaald dat de benoeming voor vijf jaar zal gelden en dat de raadpensionaris na zijn ambtsperiode geen ander gewest of staat zal mogen dienen, tenzij met toestemming van de Staten van Holland.
Praktijk tegenover theorie
( De Bruin signaleert in zijn proefschrift de discrepantie tussen de formalistisch-legalistische traditie in de vaderlandse geschiedschrijving en de feitelijke machtsverhoudingen. G. de Bruin, Geheimhouding en Verraad. De geheimhouding van staatszaken ten tijde van de Republiek (1600-1750) ('s-Gravenhage 1991) 133. )
Johan de Witt die gedurende zijn hele ambtsperiode ervoor geijverd had de Oranje's, en met name prins Willem III, buiten de landspolitiek te houden, moest onder druk van zijn politieke tegenstanders en van de bezetting van een deel van de Republiek door buitenlandse mogendheden het veld ruimen en werd enige weken later vermoord. Stadhouder Willem III nam de meeste bevoegdheden van hem over, met name op het gebied van de landsverdediging, de magistraatsbestelling (vooral na de invoering van de regeringsreglementen voor Utrecht, Overijssel en Gelderland) en de buitenlandse politiek. Het zevende artikel, dat op verzoek van stadhouder Willem III was toegevoegd, verplichtte Fagel in alles overleg met hem te voeren. Juist deze verplichting tot nauwe samenwerking met Willem III heeft voor Fagel echter ook de mogelijkheid geschapen een politieke invloed uit te oefenen die de begrenzingen van zijn instructie verre overschreed.
In de instructie was vastgelegd dat een raadpensionaris slechts een hoge ambtenaar van de Staten van Holland was en zijn taken werden binnen een eng Hollands gezichtspunt geformuleerd (art. III). Daarnaast echter reikte de instructie allerlei instrumenten aan waarmee de raadpensionaris zich een grote invoed op het politieke leven in de hele Republiek kon verwerven, vooral als men ze beschouwt in onderlinge combinatie.
- Het voorzitterschap, gecombineerd met het secretarisambt, in de vergaderingen van de Staten van Holland en zijn taak als woordvoerder van de Ridderschap gaven hem voldoende mogelijkheden een sturende rol in de Statenvergaderingen te spelen. Het vierde artikel van de instructie verplichtte de raadpensionaris al sinds 1544 zich bij onenigheid tussen de Staten zelf of met andere colleges en gewesten neutraal op te stellen. Echter, de taak de gedeputeerden 'te disponeren tot de meeste eenparigheydt' ( art. XI, voor het eerst in de instructie van Johan de Witt van 2 augustus 1658) en de conclusies te formuleren, gaf de raadpensionaris ruime gelegenheid zijn invloed te doen gelden. ( H.E. Greve, 'Het ambt en de instructies van den raadpensionaris' in: Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, 4e reeks, 2 (1902) 375. ) Bovendien maakte de raadpensionaris deel uit van de belangrijkste 'besognes' (commissies) op gewestelijk en generaliteitsniveau, waar in feite veel belangrijke beslissingen werden voorbereid. ( G. de Bruin, Geheimhouding, 161-162. Zie voor informatie over de vaste en ad hoc besognes: W.E. Meiboom, Inventaris van het archief van de Gedeputeerden van Haarlem ter Dagvaart van de Staten van Holland, (1589) 1603-1787, Rijksarchieven in Holland Inventarisreeks nr. 54, ('s-Gravenhage 1990) XIV-XV. ) Het opstellen en uitgeven van de resoluties kon eveneens als machtsmiddel werken. Zo deed er zich in de vergadering van de Staten van Holland van 9 maart 1679 een conflict tussen de stad Amsterdam en Fagel voor. Amsterdam maakte bezwaar, dat een bepaalde resolutie, die bij meerderheid en niet unaniem was aangenomen - Amsterdam was tegen -, was gepubliceerd. Deze kwestie legde Gaspar Fagel in de volgende vergadering aan de Staten voor waar hij steun kreeg van de overige gedelegeerden. Fagel formuleerde handig 'dat hij weezende alleen een Minister van haar Ed. Gr. Mo. verpligt was de Resolutien bij deselve genoomen uyt te geeven en haer executie te laten geworden' (art. IV en XVIII). (De kwestie ging over de fortificatie van Naarden. Amsterdam had een aantal zakelijke bezwaren hiertegen; wantrouwen ten aanzien van de ambities van Willem III speelde hierbij ook mee). ( ARA, archief van de Staten van Holland, resoluties 23 februari en 9 maart 1679, inv.nr. 112; G.H. Kurtz, Willem III en Amsterdam 1683-1685 (Utrecht 1928) 23-24. ) - De raadpensionaris moest zoveel mogelijk de vergaderingen van Gecommitteerde Raden (van het Zuiderkwartier), in feite het dagelijks bestuur van het gewest, bijwonen en daarover in de Statenvergadering rapporteren. Bovendien stelde de raadpensionaris met Gecommitteerde Raden de 'Poincten van deliberatie' (de agenda) op. Deze plichten stelden hem in staat alle actuele politieke kwesties op de voet te volgen, in beide colleges aan te zwengelen, dan wel ze rechtstreeks met de leden, buiten de vergadering om, te regelen. ( G. de Bruin, Geheimhouding, 158. ) -In de vergaderingen van de Staten-Generaal was hij spreekbuis van het machtigste gewest, de enige permanente gedeputeerde in dit college en lid van het Secreet Besogne, de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken. In de overige besognes van de Staten-Generaal had de raadpensionaris het voortouw, ook nu door het politieke gewicht van Holland. ( Hij was door de Staten-Generaal tot alle besognes toegelaten waaraan De Witt had deelgenomen, zie: ARA, archief van de Staten-Generaal, resoluties 26 augustus 1672, inv. nr. 3286. ) - Zijn bevoegdheid met buitenlandse vorsten en diplomaten èn met de in het buitenland geaccrediteerde gezanten van de Republiek te corresponderen maakte van de raadpensionaris in feite een minister van Buitenlandse Zaken. Het is niet te verwonderen dat, zoals hiervoor reeds werd vermeld, er tijdens de deliberatie over een nieuwe instructie in augustus 1672 stemmen opgingen om de raadpensionaris dit recht te ontnemen ( Notulen Hop en Vivien, 276. ) (ook deze bevoegdheid kwam trouwens pas voor het eerst in de instructie van Johan de Witt van 1658 voor). Stadhouder Willem III zelf had echter op het gebied van de buitenlandse politiek de touwtjes stevig in handen. ( D.J. Roorda, 'Le secret du Prince. Monarchale tendenties in de Republiek 1672-1702', in: Rond Prins en Patriciaat (Weesp 1984) 172-192. ) De onduidelijke positie van de raadpensionaris - nl. enerzijds zijn puur gewestelijke functie en anderzijds de hoofdrol die hij namens de Republiek in de onderhandelingen met andere mogendheden speelde - kon in het verkeer met buitenlandse ambassadeurs tot problemen op het gebied van het protocol leiden, zoals bijvoorbeeld met graaf d'Avaux, extraordinaris ambassadeur van de Franse Koning naar de Republiek. Het conflict liep zo hoog op dat d'Avaux de kwestie aan Lodewijk XIV zelf voorlegde. De visie van de Franse koning werd door Jacob Boreel, extraordinaris ambassadeur te Parijs voor de Republiek, aan de raadpensionaris meegedeeld, nl. 'dat den Koningh in 't seecker wiste, dat de Staten van Hollandt Souverainen waren van dat Territoir daer sijn Ambassadeurs resideerden..; maer dat de Ambassadeurs niet aen particuliere Provincien, die den Staet gesamentlijck composeerden, wierden gesonden..' De Staten van Holland besloten daarom dat Fagel niet als hun raadpensionaris, maar als 'Gedeputeerde van haer Hoogh Mog.'( titel voor de leden van de Staten-Generaal) de besprekingen met ambassadeur d'Avaux zou bijwonen, en dat hij bij die gelegenheid zoveel mogelijk de belangen van het gewest zou behartigen. ( ARA, archief van de Staten van Holland, resoluties 22 november 1678 en 23 februari 1679, inv.nrs. 111 en 112. Zie ook de minuut van de missive van Gaspar Fagel aan Jacob Boreel: ARA, archief van de familie Fagel, inv.nr. 1965. ) -De passage die op Fagel's verzoek in artikel XXVII was opgenomen gaf hem formeel de mogelijkheid familieleden tot in de vierde graad voor een benoeming voor te dragen. Dit betekende een uitgelezen mogelijkheid om sleutelfuncties aan betrouwbare medestanders te vergeven. Het zal geen toeval zijn dat zijn halfbroer Hendrik Fagel slechts enkele dagen na zijn benoeming tot raadpensionaris hem als griffier van de Staten-Generaal opvolgde. Zoals reeds werd vermeld, had Gaspar Fagel in de periode dat hij zelf griffier van de Staten-Generaal was, deze functie ten koste van de macht van Johan de Witt versterkt. ( ARA, archief van de Staten van Holland, resoluties 24, 25 en 26 augustus 1672, inv. nr. 105. ) Nieuw is ook de toevoeging aan het overeenkomstige artikel uit de instructie van 1668 nl. het recht om in alle colleges zijn mening uit te spreken over de te benoemen personen, ook tegenover de stadhouder. Toch had Gaspar Fagel minder invloed op de magistraatsbestelling dan zijn voorganger Johan de Witt. In feite kreeg Fagel's machtspositie vooral vorm door zijn vertrouwenspositie bij stadhouder Willem III, die hij in alles steunde, zelfs als hij niet volledig met hem instemde. ( Wagenaar, Vaderlandsche Historie, XIV, 429-435. ) Stadhouder en raadpensionaris werkten op politiek gebied nauw samen en dikwijls wist Gaspar Fagel de besluitvorming in de richting te sturen, die voor het beleid van Willem III het meest gunstig was. ( G. de Bruin, Geheimhouding, 343. )
3. Organisatie van de administratie ten tijde van Gaspar Fagel
Johan de Witt heeft de administratie van de Staten van Holland en die van zijn eigen 'comptoir' grondig hervormd en zo een einde gemaakt aan de wantoestanden die er heersten, bijvoorbeeld tijdens de ambtsperiode van Jacob Cats (1634-1651) ( A.Th. van Deursen, 'De raadpensionaris Jacob Cats' in Tijdschrift voor Geschiedenis, 92 (1979), 154. ) . Naast initiatieven tot een meer efficiënte administratie nam De Witt maatregelen om de geheimhouding van secrete staatsstukken die zich in de 'comptoiren' van Holland bevonden, zoveel mogelijk te waarborgen. Gaspar Fagel heeft de door De Witt geïntroduceerde werkwijze in grote lijnen voortgezet. ( G. de Bruin, Geheimhouding, 396-397. )
Het raadpensionarisambt bracht veel administratieve werkzaamheden met zich mee: het notuleren en uitwerken van de tijdens de Statenvergadering genomen resoluties; verder moest hij Gecommitteerde Raden, de Hollandse Gedeputeerden ter Staten-Generaal en de secretaris van de Staten uiterlijk één dag na de resumptie (goedkeuring en vaststelling) van de genomen besluiten een authentiek afschrift van de resoluties doen toekomen. Hij stond in schriftelijk contact met organisaties en functionarissen op generaliteits-, gewestelijk en plaatselijk niveau, zowel binnen als buiten Holland en voerde regelmatig overleg met de in Den Haag geaccrediteerde buitenlandse gezanten. Verder stelde hij vele beleidsstukken op en voerde hij een uitgebreide correspondentie. Deze werkzaamheden werden op zijn eigen 'comptoir' verricht.
Bij dit werk werd hij terzijde gestaan door de 'Commis van den Lande ten Comptoire van den Raadpensionaris', kortweg 'de commis'. Deze functie was door De Witt in het leven geroepen. ( ARA, archief van Gecommitteerde Raden, resoluties 2 december 1655, inv. nr. 3005A. ) Hij was hem behulpzaam met het notuleren en extenderen (uitwerken) van de resoluties van de Staten van Holland (pensionarissen van Dordrecht en/of Haarlem verleenden soms ook hun assistentie. Tijdens Fagel's ambtsperiode stond zijn bloedverwant Michiel ten Hove, pensionaris van Haarlem, hem terzijde). Een andere taak van de commies was het kopiëren van de geheime staatszaken. Tot 1676 bekleedde Jacob van den Bosch deze functie. Johan François Valarea, schepen van Den Haag, volgde hem op nadat Van den Bosch pensionaris van Amsterdam was geworden. Zijn schrijfloon bedroeg fl 1200 jaarlijks net als dat van zijn voorganger. De raadpensionaris werkte nauw samen met de 'comptoiren' (Pieter Steyn spreekt van 'departementen') ( ARA, archief van Pieter Steyn, inv. nr. 499, fol. 119. ) van de Staten van Holland en Gecommitteerde Raden, in de eerste plaats met de secretarie. Ten tijde van Gaspar Fagel hadden achtereenvolgens Herbert van Beaumont en diens zoon Simon er de leiding als secretaris van de Staten van Holland. Bij bestudering van de instructie van de secretaris krijgt men een indruk van zijn samenwerking met de raadpensionaris. ( ARA, archief van de Staten van Holland, resoluties 5 oktober 1651, inv.nr. 84. ) De secretaris moest bij alle vergaderingen van de Staten van Holland en van Gecommitteerde Raden aanwezig zijn (art. II) en de resoluties betreffende incidentele zaken zoals rekesten notuleren (art.IV). De 'appointementen' (beschikkingen op rekesten, in de marge geschreven) mochten echter pas na goedkeuring van de raadpensionaris door hem worden getekend en verzonden (art.V). Verder was hij verantwoordelijk voor de registratie en verzending van de stukken, die de raadpensionaris op grond van de resoluties van de Staten en Gecommitteerde Raden deed uitgaan. Hij had de zorg voor de archieven van de Staten van Holland en van Gecommitteerde Raden. (art. VI, XIX, XX). Tevens was hij belast met het toezicht op het werk en het functioneren van de klerken (art. VII, XIV). De raadpensionaris stelde hem de minuten van de goedgekeurde resoluties van de Staten van Holland ter hand. Daarvan moest hij authentieke afschriften naar de leden sturen, uiterlijk binnen drie weken. De secretaris werd geacht de resoluties in te laten binden en deze registers van indices te voorzien (art. X-XII). Hij moest er zorg voor dragen dat onbevoegden geen toegang tot de secretarie hadden, dit vanwege de geheime stukken die er werden gekopieerd (art. XV). Bij de griffie van de Staten-Generaal was eveneens een 'afdeling' van de secretarie gevestigd (ieder gewest had provinciale klerken ter griffie in dienst). Er werden afschriften van resoluties van de Staten-Generaal en van voor Holland relevante stukken gemaakt. Deze moesten aan de Gedeputeerden ter Staten-Generaal en aan de provinciale leden in andere generaliteitsinstellingen worden gezonden. ( G. de Bruin, Geheimhouding, 393-394. ) De Camer van Financie was een derde bureau, rechtstreeks werkend voor Gecommitteerde Raden. Hier werd aan de interne boekhouding van het gewest gewerkt en aan de 'liquidatie tegens (afrekening met) de Generaliteyt'. Vermoedelijk had de raadpensionaris met de Financie minder contact, en regelde hij de financiële zaken op beleidsniveau met Gecommitteerde Raden. Deze vier 'comptoiren' werden door talrijke klerken bemand. Door hun handen gingen de meest belangrijke staatsstukken; het was dus van belang dat betrouwbaar personeel werd aangenomen. De aard van hun dienstverband, hun salaris en status was nogal verschillend. Er bestonden ordinaris, extraordinaris en domestieke klerken. De raadpensionaris bijvoorbeeld had een of meerdere domestieke klerken in dienst. Zij werden door hemzelf bezoldigd; de schrijfkosten werden echter door de Staten van Holland vergoed. Jacob Cats had vier domestieke klerken in dienst; voor Johan de Witt werkten er in 1654 twee en voor Gaspar Fagel slechts één. Daarnaast werkten voor de 'comptoiren' van de Staten van Holland een wisselend aantal extraordinaris klerken. Zij kregen geen salaris maar werden op declaratiebasis betaald; zij waren wel in dienst van de overheid. Bij een vacature voor een ordinaris-plaats konden zij doorschuiven en zo promotie maken. Extraordinaris klerken waren hulpkrachten die bij alle 'comptoiren' konden worden ingezet. ( ARA, archief van Pieter Steyn, inv. nr. 499, fol. 119. ) Ordinaris klerken tenslotte hadden een vast dienstverband en een salaris. De goede betaling moest een zekere immuniteit voor steekpenningen waarborgen. De schrijvers waren verplicht uitsluitend de orders van de raadpensionaris en de secretaris op te volgen (bij de Camer van Financie natuurlijk ook van de commiezen en boekhouders). Het handhaven van de discipline onder de klerken vormde soms een probleem. Bij diverse gelegenheden werd personeel tijdelijk 'gesuspendeerd' en het salaris over die periode ingehouden. Bij de Financie kwam weleens fraude voor, ( ARA, archief van Gecommitteerde Raden, resoluties 7 en 27 februari 1673, inv. nr. 3022; 17 februari 1676, inv. nr. 3026; 1 maart 1678, inv. nr. 3028. ) maar over het algemeen stak de organisatie van de secretarie van Holland dankzij preventieve maatregelen - door namelijk alle klerken een eed van geheimhouding af te laten leggen en ze behoorlijk te salariëren - gunstig af bij de situatie op de griffie van de Staten-Generaal. ( G. de Bruin, Geheimhouding, 394-395. ) De personeelsbezetting van de 'comptoiren' zag er als volgt uit. In 1674 had Gaspar Fagel naast zijn commies slechts één domestieke klerk in dienst. Zijn loon bedroeg fl 350 per jaar. Er werkte ook een kamerbewaarder, een soort bode. Fagel ontsloeg Willem van Barneveld, die deze functie jarenlang had vervuld. Hij werd vervangen door Cornelis Woestijn voor fl 2,10 daags. Fagel stelde zelf een nieuwe instructie voor hem op. ( ARA, archief van Gecommitteerde Raden, resoluties 15 juni en 1 juli 1682, inv. nr. 3032. ARA, archief van raadpensionaris Gaspar Fagel, inv. nr. 65. ) Op de secretarie werkten in 1674 een 'premier' klerk, Arend Pijl, die fl 1450,- per jaar verdiende, en 7 ordinaris klerken, allen met een salaris van fl 1000,-. Korte tijd is er ook een 'directeur van de Registers der uitheemsche saecken ende negotiatiën' op de secretarie werkzaam geweest, ook een door De Witt ingestelde functie. Het was zijn taak stukken te verzamelen 'van alle saecken die tusschen desen Staet ende andere Coningen, Republijcken, Princen' speelden, en afschriften ervan in registers in te binden. Bedoeld worden waarschijnlijk de registers van de Staten van Holland, inventarisnummers 2240-2577. Op voordracht van De Witt werd Hillebrandt Brandt aangesteld tegen een salaris van fl 800,- per jaar. Na maart 1678 werd deze functie vermoedelijk wegbezuinigd en werden deze registers ten kantore van de raadpensionaris bijgehouden. ( ARA, archief van Gecommitteerde Raden, resoluties 24 april 1664 en 14 maart 1665, inv. nrs. 3014; resoluties 29 maart 1678, inv. nr. 3028. ) Vanaf september 1678 werd er een aparte commies aangesteld ter correctie der proeven en gedrukte depeches van Holland. Mr. J. Pijl was de eerste die deze functie vervulde. Zijn salaris bedroeg fl 1000,-. ( ARA, archief van Gecommitteerde Raden, resoluties 4 augustus 1679, inv.nr. 3029. ) Verder waren er twee kamerbewaarders in dienst van de Staten, één met een salaris van fl 1050,-, een tweede met een salaris van fl 700,-. Waarschijnlijk hadden zij een grotere verantwoordelijkheid dan de kamerbewaarder van de raadpensionaris, gezien hun hogere bezoldiging. Tijdens de beruchte vergadering van de Staten van Holland, waar het conflict tussen Willem III en de stad Amsterdam over nieuwe troepenwervingen ten gunste van Spanje tot uitbarsting kwam, moesten de kamerbewaarders van de Staten op bevel van Fagel de deuren van de vergaderzaal sluiten. ( ARA, archief van de Staten van Holland, resoluties 16 maart 1684, inv.nr. 117. Zie ook: Theo H.P.M. Thomassen, 'De lotgevallen van een ambtelijke duizendpoot. De kamerbewaarder van de Staten-Generaal in de tijd van de Republiek' in: Die Haghe Jaarboek 1988, 51-97. )
Bij de griffie werkten een premier en vier ordinaris klerken; alle vijf verdienden zij
fl 1000,-. Bij de Financie vanaf 1673 twee commiezen met een salaris van respectievelijk
fl 2000,- en fl 1600,-; twee boekhouders met een loon van fl 1800,- en fl 1600,- en negen klerken, die ieder fl 1100,- per jaar verdienden. Ook de Camer van Financie had zijn eigen kamerbewaarder, die in 1674 een salaris van fl 1050,- had. ( H.E. van Gelder ed. 'Haagsche cohieren' II (1674) 1-117; 107-110, in Die Haghe Jaarboek 1914/15 ('s Gravenhage 1915). ) Een positie bij de Financie was dus lucratiever dan een post bij de overige kantoren. In februari 1678 besloten de Staten van Holland een commissie in te stellen om de financiële situatie van het gewest, die door de zware oorlogslasten weinig rooskleurig was, door te lichten en aanbevelingen tot verbetering te doen. Het rapport werd in november uitgebracht. Hierin zijn - naast andere waardevolle gegevens - de personeelsbezetting, de personeelskosten en de namen der klerken van de vier kantoren te vinden. ( ARA, archief van de Staten van Holland, secrete resoluties 25 november 1678, inv. nr. 302. ) Op twee punten bleken de kosten van de administratie in de oorlogsjaren uit de hand te zijn gelopen: de toename van personeel van de Camer van Financie en de extraordinaris schrijfkosten (in 1671: fl 17.041-10-0; in 1674: fl 39.445-12-0; in 1677: fl 30.849-15-0). De door de commissie uitgebrachte aanbevelingen hadden als teneur: geen vernieuwingen invoeren maar een financieel beleid 'op den goeden ende salutairen voet van mesnage' als vóór de oorlog voeren. De extraordinaris klerken die op het kantoor van de Financie werkten kregen de status van 'ordinaris'. Er zouden slechts één boekhouder, (voorheen twee) en vier klerken (eerst zes, en sinds maart 1674 zelfs tijdelijk negen) werkzaam zijn. Ter secretarie zouden één premier en tien ordinaris klerken ( drie meer dan in 1674) en ter griffie van de Staten-Generaal vijf klerken werkzaam zijn. Deze plaatsen werden door onderling schuiven opgevuld en door 'natuurlijk verloop' ingekrompen. ( ARA, archief van de Staten van Holland, resoluties 30 maart en 27 april 1679, inv. nr. 112. ARA, archief van Gecommitteerde Raden, resoluties 4 augustus 1679, inv. nr. 3029. )
De raadpensionarissen hielden gewoonlijk kantoor aan huis; daarnaast verrichtte Fagel ook werkzaamheden op het Binnenhof. Kort na zijn ambtsaanvaarding kreeg Fagel er de beschikking over extra vergaderruimte, 'een Camer van besoignes ..in de Camer daer jegenwoordigh schrijven, de Clercquen van den Boekhouder Lens..' Verder kreeg hij de beschikking over een vertrek voor zijn commies en klerken en over extra opslagruimte voor het archief in de kelders. Enige maanden later kreeg hij toestemming de 'Camer van haer Ed. Mo. met goude Leeren behangen sijnde tot sijn gebruijck ende besoignes te
...doen approprieeren ende van den ordinaris doorganck met een steene muijr [te] laten separeren'. Simon van Beaumont, secretaris van de Staten van Holland, kreeg op zijn verzoek de beschikking over het vroegere kamertje van de raadpensionaris. ( ARA, archief van Gecommitteerde Raden, resoluties 29 augustus en 17 december 1672, inv. nr. 3021. )
Geschiedenis van het archiefbeheer
De instructie van Gaspar Fagel verplichtte hem jaarlijks alle beleidsstukken, zowel op gewestelijk als generaliteitsniveau, bij de 'Bewaerder van de Chartres' in te leveren (art. XIX). Johan de Witt hield zich daar vrij goed aan blijkens de herhaalde vermelding in de resoluties ( ARA, archief van de Staten van Holland, resoluties 16 maart 1655, inv.nr. 88; 24 februari 1656, inv.nr. 89; 4 april 1658, inv.nr.91; 1 april 1659, inv.nr. 92; 4 mei 1660, inv.nr. 93; 14 december 1662, inv.nr. 93; 6 februari 1665, inv.nr. 98; 28 mei 1666, inv.nr. 99; 21 december 1667; 25 april 1671, inv.nr. 104. ) , ofschoon hij lang niet alles overhandigde; dat Fagel zijn papieren afstond staat nergens in de resoluties vermeld. Na het overlijden van Gaspar Fagel werd traditiegetrouw een delegatie uit de Staten van Holland naar zijn sterfhuis gestuurd om de familie te condoleren en de daar aanwezige archiefstukken op te halen. Er wordt echter geen melding gemaakt of en zo ja, welke archivalia vandaar zijn meegenomen. ( ARA, archief van de Staten van Holland, resoluties 16 december 1688, inv. nr. 121. )
Het archief van Gaspar Fagel bestond uit de volgende onderdelen:
  • a.de stukken die zich in de charterkamer en eventueel in zijn 'comptoir' op het Binnenhof bevonden.
  • b. wat eventueel uit het sterfhuis is opgehaald.
  • c. wat bij de familie is achtergebleven.
De onder a. en b. vermelde archivalia zijn in het Statenarchief terechtgekomen en in deze inventaris beschreven. Hierbij zijn ook nog enige stukken gevoegd die in de vorige eeuw zijn aangekocht. ( Overzigt van het Nederlandsche Rijks-Archief, uitgegeven op last van Z. Exc. den Minister van Binnenlandsche Zaken. ('s-Gravenhage 1854) 157-159. ) Het totaal betreft ca. 10,5 m.' archief.
De onder c. genoemde stukken zijn opgenomen in het archief van de familie Fagel, waarop later zal worden teruggekomen.
In deze inventaris zijn de nummers 2867-2939 beschreven uit de oude inventaris van de Staten van Holland, 1572-1795, die P.A. Leupe, J.J. Feijlbrief en P.L. Muller in de jaren 1873-1879 hebben gemaakt. De stukken waren afkomstig uit het kantoor van de raadpensionaris en het merendeel was oorspronkelijk op liasborden bevestigd. Een ander deel is afkomstig uit de loketkast van de Staten van Holland. In 1873 begon P.A. Leupe met de inventarisatie van stukken van de raadpensionarissen De Witt en Fagel door de liassen te verbreken, de binnenlandse correspondentie in een chronologische volgorde te leggen, in portefeuilles te verzamelen en van opschriften te voorzien (de buitenlandse correspondentie, die zowel aan de Staten van Holland als aan de raadpensionaris was gericht, was al eerder geordend).
De bescheiden uit de loketkast waren vanouds onderwerpsgewijs geordend, maar werden nu tussen de series, afkomstig uit de liassen, gevoegd zonder daar bij duidelijk aan te geven uit welke loketkast ze afkomstig waren. ( VROA (1873-1877), 94; 135. Zie voor een overzicht van de stukken uit de loketkassen, opgemaakt in de 19de eeuw: ARA, archief van de Staten van Holland, inv. nr. 6409. De loketkasten waren voorzien van een opschrift en code, de stukken echter niet, waardoor een reconstructie achteraf niet meer mogelijk was. Zie: VROA (1909), 8. ) De door P.A. Leupe begonnen werkzaamheden werden later door J.J. Feijlbrief overgenomen, die speciaal met de inventarisatie van het oud-archief van Holland werd belast. Na het aanbrengen van de laatste verbeteringen werd begin 1880 door de toenmalige rijksarchivaris, L.Ph.C. van den Bergh, een concept-inventaris van het oud-archief van de Staten van Holland en de daarbij behorende archieven aan de minister van Binnenlandse Zaken, jhr. mr. W. Six, aangeboden met een verantwoording van de gevolgde werkwijze. ( ARA, Het archief van het Algemeen Rijksarchief, inv.nr. 662; VROA (1865-1877) 125-126; (1878) 6; (1879) 5; (1880), 4-5. ) De bedoeling was de inventaris door het Rijk te laten uitgeven, mits deze aan wetenschappelijke criteria zou beantwoorden. Op verzoek van de minister zond de archivaris in Gelderland, Th.H.F. van Riemsdijk, hem een rapport met zijn kritische oordeel. Van Riemsdijk was van mening dat deze inventaris 'geen algemeen stelsel van indeling, ordening en beschrijving' vertoonde. Het onderscheid, dat tussen het archief van de Staten van Holland en de archieven van de raadpensionarissen werd gemaakt, was volgens hem niet voldoende verantwoord en hij vroeg zich af of dit onderscheid formeel juist en uit praktisch oogpunt wel wenselijk was. Op grond van dit rapport werd besloten niet tot publikatie over te gaan. ( Voor de briefwisseling van Van den Bergh en Van Riemsdijk met minister Six zie: Het kabinets-archief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, 1814-1935, inv.nr. 283. ) In 1950 nam B. van 't Hoff, Rijksarchivaris van Zuid-Holland, als eerste sinds 1879 de inventarisatie van het archief van raadpensionaris Gaspar Fagel weer ter hand. ( VROA (1950) 12.; ARA, archief van B. van 't Hoff, inv.nr. 5. ) Hij was tot het eind van het jaar 1958 met de bewerking van dit archief bezig, zij het met onderbrekingen. Hij heeft de correspondentie grotendeels beschreven, waarbij hij de oude indeling - ordening naar afzender - handhaafde en verfijnde. Van de serie 'particuliere missiven' heeft hij een lijst gemaakt van missiven die hem belangrijk leken. ( VROA's (1951) 11; (1952) 11; (1953) 16; (1954) 11; (1958) 18. ) In 1975 werd begonnen met het project van de herinventarisatie van het archief van de Staten van Holland, waarbij bewust gekozen werd voor de afzonderlijke uitgave van de archieven van de raadpensionarissen naast dat van de Staten van Holland. In 1990 vervaardigde R.A.M. Vernooij als stageproject een deelinventaris van het archief van raadpensionaris Gaspar Fagel, waarmee een eerste fase van de herinventarisatie werd afgesloten.
De verwerving van het archief
De rechtstitel is (nog) onbekend

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Algemeen
Vooraf zij opgemerkt dat het noodzakelijk is om naast de stukken in dit archief het archief van de familie Fagel te bestuderen, zowel de 'stukken van ambtelijke aard, afkomstig van Gaspar Fagel' als de 'particuliere brieven' van en aan Gaspar Fagel ( ARA, nummer toegang 1.10.29, inv. nrs. 417-523 en 1945-2021. ) . Dit archief bevat stukken over vrijwel alle onderwerpen die ook in het ambtelijk archief voorkomen.
Het ambtelijk archief van raadpensionaris Gaspar Fagel bestaat voor het merendeel uit ingekomen stukken, aan hemzelf, aan de Staten van Holland of aan Gecommitteerde Raden geadresseerd (in het archief van de Staten van Holland ontbreken de ingekomen stukken uit de ambtsperiode van Fagel geheel). Minuten van uitgegane stukken van de hand van Gaspar Fagel bevinden zich nauwelijks in zijn ambtelijke archief maar zijn in beperkte mate in het archief van de familie Fagel te vinden.
Zoals eerder werd vermeld zijn de ingekomen stukken beschreven onder de afdeling: 'Algemeen'. Deze bevat de stukken, die over alle mogelijke onderwerpen kunnen handelen. Daarnaast is er een afdeling 'Bijzonder', waarin stukken die op afzonderlijke onderwerpen betrekking hebben, onderwerpsgewijs zijn geordend. Zoekt men gegevens over een bepaalde instelling, een functionaris of over een bepaald onderwerp, dan is het noodzakelijk zowel onder 'Algemeen' als 'Bijzonder' te zoeken.
Er zijn de volgende nadere toegangen op deze inventaris:
-Een aantal inventarisnummers is in bijlage 1-19 op naam of plaatsnaam alfabetisch ontsloten.
-Er bevindt zich achterin een index op alle namen van personen en plaatsen uit de hele inventaris, ook uit de inleiding.
Buitenlandse Zaken
Hierover vindt men gegevens in 'Bijzonder', rubriek M. Een belangrijk deel van dit archief - ongeveer de helft - bestaat uit missiven van de diverse vertegenwoordigers van de Republiek in het buitenland.
Volgens hun instructie waren de gezanten verplicht de Staten-Generaal geregeld te schrijven. Tijdens de Grote Vergadering in 1651 kregen zij opdracht daarnaast een 'secrete' (geheime) correspondentie met de griffier te onderhouden, zo nodig in cijfercode. Deze series hadden een verschillende status: aan de Staten-Generaal schreven de diplomaten 'nouvelles', berichten uit hun standplaats; aan de griffier een officieel verslag van hun onderhandelingen. Van missiven aan de Staten-Generaal en aan de griffier ontvingen de Staten van Holland een kopie, via de griffie van de Staten-Generaal of van de gezanten zelf, zoals bijvoorbeeld in dit archief het geval is bij de missiven van de gezanten uit Zweden. ( R. Fruin en N. Japikse (ed.) Brieven aan Johan de Witt 1648-1672, deel 1, Amsterdam 1919. WHG, derde serie, no. 42, V-VII. ) De diplomaten correspondeerden ook wel rechtstreeks met de Staten van Holland. Bij het uitbreken van de Eerste Engelse oorlog bijvoorbeeld (1652-1654) gelastten de Staten van Holland Cornelis de Montigny de Glarges, agent in het strategisch zo belangrijke Calais, rechtstreeks aan hen te rapporteren. Daarop verzocht De Glarges de secretaris van de Staten, Herbert van Beaumont, hem 'eenige characters van cijffer' toe te zenden, om de geheimhouding van zijn berichten te verzekeren. In deze periode, de eerste helft vijftiger jaren van de 17 de eeuw, is dit gebruik waarschijnlijk ontstaan. ( Missive van Cornelis de Montigny de Glarges, agent te Calais, aan Herbert van Beaumont, secretaris van de Staten van Holland, 10 augustus 1652. ARA, archief raadpensionaris Johann de Witt, nummer toegang 3.01.17, inv. nr. 2709; J.C.M. Pennings, Th.H.P.M. Thomassen (red.), Archieven van Nederlandse gezanten en consuls tot 1813: deel 1: Overgedragen archieven van gezanten en consuls in de christelijke wereld (Den Haag 1994), 51. ) De gezanten waren tot deze correspondentie gelegitimeerd daar zij van hun provincie voor de duur van hun gezantschap geloofsbrieven als extraordinaris gedeputeerde naar de Staten-Generaal ontvingen. Op dezelfde gronden waren zij ook bevoegd met hun eigen stad te corresponderen, zie bijvoorbeeld de geregelde correspondentie van Coenraad van Beuningen vanuit Londen met het Amsterdamse stadsbestuur. ( Missiven van Coenraad van Beuningen vanuit Londen aan de burgemeesters van Amsterdam 1674-1678, GA Amsterdam, archiefnr. 5027 (diplomatieke missiven), Londen portefeuillenrs. L7-1, L7-2, L8-1. ) De raadpensionaris was van zijn kant bevoegd om met de gezanten te corresponderen op grond van zijn permanente lidmaatschap van de Hollandse delegatie ter Staten-Generaal en van het 'secreet besogne', de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van de Staten-Generaal. Missiven aan de Staten werden meestal door de secretaris van de gezant geschreven, missiven aan de raadpensionaris door de gezant zelf. Brieven aan de raadpensionaris (na 1670 ook aan de griffier) bevatten de meest belangrijke informatie. Ook hier waren om geheimhouding te waarborgen de 'sleutelwoorden' soms in cijfercode gesteld. De betekenis van de gecodeerde woorden is er -althans in dit archief- dikwijls bovengeschreven, soms door een van de klerken, soms in de hand van Gaspar Fagel zelf. In het archief van de familie Fagel bevindt zich de sleutel van een dergelijke code voor de jaren 1684-1685. ( ARA, Archief van de familie Fagel, inv.nr. 499. ) De diplomaten weken met de meest gevoelige informatie uit naar een particuliere correspondentie met de raadpensionaris of met de griffier. Deze brieven konden zij als particulier bezit beschouwen, hetgeen een extra waarborg voor de geheimhouding betekende. De raadpensionaris en de griffier konden op hun beurt de gezanten in het buitenland van de politieke krachtsverhoudingen aan het thuisfront op de hoogte houden. Zo bedankte Boreel, gezant naar Parijs, Gaspar Fagel voor de uitvoerige 'communicatie ..van de..swevende saken'; vermids daerdoor bequaem werde gemaeckt, om den dienst van het Lant te betrachten..' ( Missive van 9 december 1678, ARA, archief raadpensionaris Fagel, inv. nr. 210. ) In de inleiding van de inventaris van de Archieven van Nederlandse gezanten en consuls tot 1813: deel 1: Overgedragen archieven van gezanten en consuls in de christelijke wereld (Den Haag 1994) worden een aantal uiterlijke kenmerken van 'in 't particulier' geschreven brieven genoemd: een minder formele stijl en het quarto-formaat. ( J.C.M. Pennings, Th.H.P.M. Thomassen a.v., 48-49, 54. ) Een kleine steekproef in dit archief toonde aan dat in enkele gevallen dit onderscheid inderdaad voorkomt. De officiële en de particuliere correspondentie aan de raadpensionaris liggen bij elkaar op chronologische volgorde, zoals bijvoorbeeld bij Coenraad van Beuningen ( inventarisnummers 248-253). De ene soort is op groot formaat geschreven door de secretaris en heeft vaak eenzelfde tekst als de missive aan de griffier van de Staten-Generaal. Daartussen liggen de meer vertrouwelijke brieven op quarto-formaat, door Van Beuningen zelf geschreven. Hetzelfde geldt voor de missiven van Willem van Wassenaer, ambassadeur naar Frankrijk (inventarisnummers 216-217); voor Jacob van der Tocht, buitengewoon gezant naar Bremen en Brandenburg, (inventarisnummer 270) en Coenraad van Heemskerck, extraordinaris envoyé naar Spanje (inventarisnummers 397-400). Toch zijn er allerlei tussenvormen mogelijk. Adriaan Paets, eveneens extraordinaris ambassadeur naar Spanje, schrijft Gaspar Fagel bijvoorbeeld uiterst formele missiven zowel op groot als op klein formaat, met veel geheime informatie (inventarisnummer 385). Trouwens, de door hem in cijfercode geschreven woorden zijn niet ontcijferd. Gezant Johan Bertram de Mortaigne schreef vanuit Zweden zelfs drie soorten brieven; twee in het Nederlands, een formeel soort, geschreven op groot formaat; een met een meer persoonlijk karakter; tenslotte enige brieven in het Frans, niet met zijn naam maar met een figuurtje ondertekend, voor de meest geheime informatie. De beide niet-formele categorieën waren op quarto formaat geschreven (inventarisnummer 370).
Om een overzicht te krijgen van wat er op het gebied van de buitenlandse politiek speelde is het praktisch om de registers met de verzamelde gewone en geheime resoluties van de Staten-Generaal en de Staten van Holland over de betrekkingen met de diverse staten uit het archief van de Staten van Holland te raadplegen, (nummer toegang 3.01.04.01). Deze bevatten alle resoluties van de Staten-Generaal en de Staten van Holland, missiven van en aan vertegenwoordigers van de Republiek in het buitenland, hun instructies etc.
  • inventarisnummer 1378: over de vredesonderhandelingen te Nijmegen.
  • inventarisnummers 2249-2297: over staten en steden in Duitsland, Denemarken, Zweden, Polen en Oostenrijk.
  • inventarisnummers 2480-2495: over Frankrijk.
  • inventarisnummers 2421-2436: over Engeland
  • inventarisnummers 2567-2572: over Portugal
  • inventarisnummers 2519-2535: over Spanje
Het archief van de Staten-Generaal, het college dat als belangrijkste taak de buitenlandse betrekkingen van de Republiek had, is een andere vindplaats voor materiaal over dit onderwerp (nummer toegang 1.01.02 tot 1.01.16). Naast de resoluties zijn ook de verbalen van de buitenlandse gezanten en van onderhandelaars naar de vredescongressen van belang. Tenslotte bevatten de zgn. 'legatiearchieven', archieven die gevormd zijn in de secretarie van de diplomatieke residentie van een aantal landen, nuttige informatie. Zie hiervoor de archieven van Gerard Hamel Bruyninx, resident te Wenen (nummer toegang 1.02.02); Franciscus Schonenberg, commissaris van de admiraliteit van Amsterdam, vanaf 1680 extraordinaris envoyé van stadhouder Willem III naar Madrid (nummer toegang 1.02.04); Christiaan Constantijn Rumpf, resident te Stockholm (nummer toegang 1.02.07).
In de beschrijvingen van rubriek M: 'Buitenlandse Zaken' betreffende verdragen tussen de Republiek en één andere vorst worden de Staten-Generaal niet expliciet genoemd, bijvoorbeeld: Stukken betreffende de alliantie met Christiaan V, koning van Denemarken. Bedoeld wordt dus: een alliantie tussen de Staten-Generaal en koning van Denemarken. De Staten-Generaal worden wel vermeld als er meer landen aan de alliantie deelnemen.
Defensie en zeezaken
Over de defensie ter zee zijn behalve onder rubriek F. ook gegevens te vinden in de missiven van de admiraliteitscolleges, rubriek G. Zie ook de archieven van de admiraliteitscolleges (nummers toegang 1.01.46 en 1.01.47.01). Wat betreft de defensie te land kan men bij de missiven van Johan Pesters, pensionaris van Maastricht, (inventarisnummer 56) een compleet verslag over de militaire situatie in die stad vinden. Vindplaatsen in andere archieven over dit onderwerp zijn: het archief van Gecommitteerde Raden (nummer toegang 3.01.05) en van de Contrarolleur-generaal van 's lands werken en fortficatiën (nummer toegang 3.01.43); verder natuurlijk de archieven van de Staten Generaal (nummer toegang 1.01.02 tot 1.01.16) en de Raad van State (nummer toegang 1.01.19.01).
Het archief van de familie Fagel (nummer toegang 1.10.29) is ook van belang, met name de correspondentie met Georg Friedrich, graaf van Waldeck, veldmaarschalk in de serie 'Particuliere brieven aan en van Gaspar Fagel'.
Financiën
Stukken over dit onderwerp zijn onder 'Bijzonder', rubriek D. te vinden. Daarbinnen is weer een onderverdeling in 'Algemeen' en 'Bijzonder' gemaakt. De ordening binnen de laatstgenoemde subrubriek is bepaald door de verdeling: begroting-inkomsten-uitgaven, zonder dit bij name te noemen.
Inkomsten zijn verdeeld in: ordinaris heffingen en extraordinaris heffingen in verband met de oorlogssituatie. Ordinaris zijn: o.a. verpondingen en imposten (stukken betreffende kleinzegel, 20ste en 40ste penning behoren daar ook toe, maar komen in dit archief niet voor).
Extraordinaris: 50% verhoging van de verponding, 100ste en 200ste penning, soms in de vorm van een kapitale lening (een gedwongen lening). Ter verduidelijking: de heffing van een 200ste penning is 1/2 %; de heffing van 4 x een 200ste penning is 2 % etc.
Over dit onderwerp bevinden zich in het archief van de Staten van Holland Registers met resoluties van de Staten van Holland betreffende het functioneren van de financiën van Holland, 1682-1692 (inventarisnummer 1288). Zie voor dit onderwerp eveneens de archieven van Gecommitteerde Raden (nummer toegang 3.01.05), de Financie van Holland (nummer toegang 3.01.29) en van de Raad van State (nummer toegang: 1.01.19.01).
Toen voor de Republiek de vrede van Nijmegen in zicht kwam, bezonnen de Staten van Holland zich over mogelijkheden om de gewestelijke financiën gezond te maken. Hiertoe werd een besogne (commissie) tot 'redres van de finantie van Holland' ingesteld. Gegevens zijn te vinden in het archief van de Gedeputeerden van Haarlem ter dagvaart van de Staten van Holland (nummer toegang 3.01.09, inventarisnummers 225-228; 235-236).
Benoemingen en ontslagen
Naast rubriek C. onder 'Bijzonder' handelen de missiven van Willem III aan de Staten van Holland grotendeels over benoemingen van hoge ambtenaren (inventarisnummer 2875 (6)). Ook een deel van de rekesten handelt over dit onderwerp. Voor de verwikkelingen rond Lodewijk Huygens, drost van Gorinchem wordt gewezen op de ingekomen missiven en rekesten uit deze stad. In het archief van de Staten van Holland bevindt zich een serie rekesten om benoeming (zie 'Algemeen', H.1) en rubriek B. onder 'Bijzonder' betreft ook benoemingen en instructies door de Staten. Zie ook het archief van de familie Fagel (nummer toegang 1.19.29), inventarisnummers 518 en 519.
'Verscholen onderwerpen'
De missiven in inventarisnummers 30-34 en 36-37 (van respectievelijk de magistraat en van het gerecht van diverse Hollandse steden en ambachten) zijn rond bepaalde data veel missiven binnengekomen. Deze handelen over:
-de invoering van een nieuwe turfmaat en controle hierop door de schouten of andere juridische functionarissen (zie de resoluties van de Staten van Holland van 18 maart en 11 november 1678).
-de heffing van het middel van zout, zeep, heere- en redemptiegeld (zie de resoluties van de Staten van Holland van 18 en 19 maart 1683).
-klachten van ambassadeur Skelton over samenzweringen vanuit Holland tegen de Engelse koning (zie de resoluties van de Staten van Holland van 18 mei 1685).
Verantwoording van de bewerking
Uitgangspunt vormde de inventaris van de archieven van de Staten van Holland uit 1880 van P.A. Leupe, J.J. Feijlbrief en P.L. Muller, en met name de inventarisnummers 2867-2939. Het ambtelijk archief van raadpensionaris Gaspar Fagel bestaat voor het merendeel uit ingekomen stukken. Deze zijn niet uitsluitend aan hemzelf geadresseerd, maar ook aan de Staten van Holland of aan Gecommitteerde Raden. Al bij het begin van het inventarisatieproject van de archieven van de Staten van Holland is ervoor gekozen deze stukken bij het ambtelijk archief van de raadpensionarissen, c.q. bij dat van Gaspar Fagel, te laten zitten gezien de centrale positie die de raadpensionaris in het bestuur van het gewest innam.
Het merendeel van de ingekomen stukken was oorspronkelijk in liassen gebonden. De meeste zijn in 1653 of later door Johan de Witt aangelegd en gedeeltelijk onder Gaspar Fagel voortgezet. Ze lopen tot uiterlijk 1689, het jaar van aantreden van Anthonie Heinsius als raadpensionaris ( ARA, archief Staten van Holland, inv. nr. 6408, 93-99. ) , en zijn pas in de 19de eeuw verbroken. Het merendeel van de liassen was per adressant chronologisch geordend. In de inventaris van 1880 werden de missiven, die oorspronkelijk tot één lias hadden behoord, eveneens per adressant beschreven, een werkwijze die ook hier is toegepast. Bij grote hoeveelheden werden de stukken in periodes of subcategorieën onderverdeeld. Uit de inventaris van Samuel Cassa uit 1792 ( ARA, archief van de Staten van Holland, inv.nr. 6408. ) blijkt dat de liassen met missiven van diplomaten, die de Republiek in het buitenland vertegenwoordigden, van oudsher per land of standplaats waren geordend en ook dit is gehandhaafd (zie oude inventarisnummers 2884-2903, 2905-2924). Voor de volgorde van de diverse diplomatieke standplaatsen is de indeling van het Repertorium der Nederlandse vertegenwoordigers, residerende in het buitenland 1584-1810 gebruikt ( O. Schutte, Repertorium der Nederlandse vertegenwoordigers, residerende in het buitenland 1584-1810 ('s-Gravenhage 1976). ) . In principe is het onderscheid: 'missiven aan de Staten van Holland' en 'missiven aan de raadpensionaris' gehandhaafd; alleen bij kleine hoeveelheden zijn de beide soorten samengevoegd. Een deel van het oude bestand was in feite ongeïnventariseerd. De inventarisnummers 2871-2873 staan in de inventaris uit 1880 als volgt beschreven: 'Remonstranties, rekesten, proposities etc. aan de Staten'. Hiervan zijn in deze inventaris de rekesten afgezonderd, per addressant beschreven en zoveel mogelijk op een zelfde manier ingedeeld als de missiven (zie hierboven). In de inventaris van het archief van de Staten van Holland vormen de rekesten immers ook een aparte serie. De stukken, die daarna overbleven waren qua redactionele vorm van een grote verscheidenheid. Soms waren deze niet van missiven te onderscheiden; alleen achterop was door de ambtenaar dan 'memorie' geschreven. Verder bevatten deze inventarisnummers 'protocollen', 'proposities','verbalen', instructies en gewoon kladjes. Deze stukken zijn grotendeels ingevoegd bij de missiven. Deze beslissing lijkt verantwoord, omdat ook volgens de inventaris van de Staten van Holland van Samuel Cassa, vele liassen naast missiven ook andere stukken hebben bevat, bijvoorbeeld 'Missives, Remonstrantiën, Advisen etc. van de Gecomm. Raaden in 't Zuider en Noorderquartier'. ( ARA, archief van de Staten van Holland, inv. nr. 6408, 94. )
De inventarisnummers 2875-2878 staan in de inventaris uit 1880 beschreven als 'missiven van verschillende plaatsen aan de Staten'. Deze bevatten o.a. brieven van besturen, rechtscolleges en magistraten van steden binnen de Republiek. Ze zijn nu apart beschreven, en waar nodig in een bijlage op (plaats)naam gespecificeerd.
De inventarisnummers 2926-2939 worden in de inventaris uit 1880 'Particuliere brieven aan de raadpensionaris' genoemd. In de inventaris van Cassa uit 1792 staat deze serie als volgt beschreven: 'Brieven van verscheide persoonen en particuliere brieven aan den Raadps: 1656, 1670, 1672, 1673, 1674, 1676, 1695.' Daarnaast maakt Cassa melding van een lias 'Particuliere Missives aan den Raadps. van zoodanigen als waartoe geen speciaale Liasse is geassigneerd 1647-1652-1653-1670', dus niet uit de periode van Gaspar Fagel. ( Vgl. ARA, archief van de Staten van Holland, inv.nrs. 6408, 6449 en 6410. ) In de inventaris van 1806 was aan deze beschrijving van Cassa nog niets veranderd. In de inventaris van de 19de eeuw is echter sprake van 'Particuliere Missiven aan den raadpensionaris van zoodanigen als waartoe geen speciale Lias is geassigneerd, 1647-1652 en vervolgens van Jaar tot Jaar tot en met 1695 uitgezonderd 1671, 1675 en 89' ( ARA, archief Staten van Holland, inv. nr. 6449, fo. 21 v. en 6410, no. 16 A, p. 19. ) .
Van t' Hoff heeft hier met potlood naast geschreven W.( De Witt) 2840-2865 en F. (Fagel) 2926-2939. Hieruit blijkt wel dat bij het verbreken van de liassen de series grondig door elkaar zijn geraakt en in de inventaris uit 1880 ten onrechte de 'Particuliere brieven aan de raadpensionaris, augustus 1672-1688' worden genoemd.
Bij nadere bestudering bleek het onmogelijk vast te stellen, waarin deze missiven zich van de andere 'ambtelijke' onderscheidden, vooral over de periode 1676-1688; een groot aantal bleek aan de Staten van Holland of aan Gecommitteerde Raden gericht te zijn; de meesten hadden dezelfde dorsale aantekeningen, die de klerken altijd achterop de ingekomen missiven plachten te zetten (De 'particuliere brieven aan en van Gaspar Fagel' uit het archief van de Familie Fagel zijn aan de achterzijde blanco) ( ARA, archief van de familie Fagel, inv.nrs. 1945-2021. ) ; missiven van dezelfde adressanten bleken ook op andere plaatsen in het archief te zitten; bovendien was het onderscheid tussen ambtelijke en persoonlijke brieven vroeger minder scherp afgebakend dan tegenwoordig. ( R. Fruin en N. Japikse, Brieven aan Johan de Witt, 1648-1672, 1, Amsterdam 1919. WHG, derde serie , nr. 42, V. ) Deze argumenten leidden tot de beslissing deze missiven niet langer als een afzonderlijke serie te beschouwen en ze zoveel mogelijk met de overige samen te voegen. Hadden bepaalde briefschrijvers meerdere functies en schreven ze over meerdere onderwerpen, dan werden hun missiven in de serie 'diverse addressanten' (de vroegere serie 'particuliere missiven' gelaten.
De inventaris is in de afdelingen 'Algemeen' en 'Bijzonder' ingedeeld. De afdeling 'Algemeen' bevat de ingekomen stukken van afzenders, die over alle mogelijke onderwerpen kunnen schrijven. 'Algemeen' werd ingedeeld naar categorieën adressanten, afdalend van generaliteits-, gewestelijk- en plaatselijk niveau tot 'diverse adressanten', alfabetisch op naam geordend. Eerst worden steeds de missiven beschreven, daarna de rekesten.
De afdeling 'Bijzonder' is ingedeeld in rubrieken, die overeenkomen met taken en bemoeienissen van de raadpensionaris en van de Staten van Holland. Een aantal hiervan werd weer in 'Algemeen' en Bijzonder' ingedeeld, bijvoorbeeld de rubriek G: Waterstaat. Onder 'Algemeen' bevinden zich dan ingekomen stukken van besturen en/of functionarissen die bemoeienis met het betreffende taakgebied hadden en die oorspronkelijk bij elkaar in een lias zaten; 'Bijzonder' bevat de overige stukken. Bij omvangrijke rubrieken, zoals C: Financiën en L: Buitenlandse Zaken werd een subrubriek op soortgelijke wijze nog eens onderverdeeld.
Alle stukken die uit de loketkast afkomstig zijn, zijn onder de afdeling 'Bijzonder' geplaatst, met uitzondering van de missiven van Christiaan Constantijn Rumpf uit 1675. Deze zijn bij hun overige missiven gevoegd (inventarisnummers 367). De minuutjournalen, missiven en bevelschriften van Michiel de Ruyter (497), eveneens uit de loketkast van de Staten van Holland, staan bij de stukken afkomstig uit andere archieven.
Zoals bij het hoofdstukje 'Organisatie van de administratie ten tijde van Gaspar Fagel' uiteen werd gezet, zorgden de klerken bij de diverse 'comptoiren' voor afschriften van brieven en beleidsstukken. Het had weinig zin de talrijke afschriften van missiven afzonderlijk te beschrijven. In veel gevallen hebben deze afschriften met de originelen één lias gevormd.
Opvallend is het grote aantal stukken dat niet tot het archief van de raadpensionaris behoort. In Fagel's tijd was het kennelijk gewoon originele brieven uit handen te geven of ter behandeling door te sturen. Stadhouder Willem III had met name deze gewoonte. ( Vgl. de opmerking van N. Japikse in de inleiding bij zijn uitgave van de Correspondentie van Willem III en van Hans Willem Bentinck, eersten graaf van Portland, Tweede gedeelte, I; Rijks Geschiedkundige Publicatiën (RGP) Kleine serie, nr. 26 ('s-Gravenhage 1932) VII. ) Missiven van stadsbesturen aan hun gedeputeerden ter dagvaart zijn bij de respectievelijke admiraliteitscolleges en stadsbesturen gevoegd. Missiven gericht aan Gecommitteerde Raden werden beschouwd als brieven aan de Staten van Holland en gewoon op afzender geordend. Missiven van diplomaten gericht aan de Staten-Generaal zijn eveneens tussen de overige missiven gebleven. De centrale positie van de raadpensionaris in het buitenlandse beleid van de Republiek geeft daar voldoende aanleiding voor. Rekesten van belangenorganisaties of inwoners gericht tot de magistraat van de eigen stad, die zich tussen de rekesten aan de Staten van Holland bevonden, zijn in dit archief gelaten. Het was de gewoonte dat de gedeputeerden van die stad ter dagvaart deze meenamen naar de vergadering van de Staten van Holland om voor het rekest steun te vragen (Zie het rekest van de suikerraffinadeurs uit Amsterdam van 1679, inv. nr. 175.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Gaspar Fagel, nummer toegang 3.01.18, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Raadpensionaris Fagel, 3.01.18, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal Stukken behorend bij het archief van raadpensionaris Gaspar Fagel in andere archieven :
  • Archief van de familie Fagel, ARA, nummer toegang 1.10.29,
  • rubriek C: Notulen en andere stukken, opgesteld en verzameld als raadpensionaris van Holland en West-Friesland (1672-1699), inventarisnummers 417-523.
  • Archief van koning-stadhouder Willem III, Koninklijk Huisarchief,
  • Inventaris A 16, rubriek XI C inventarisnummers 65-114: brieven van Willem III aan Gaspar Fagel.
  • Inventarisnummer 115: hierin missiven van Christiaan Constantijn Rumpf, resident namens de Republiek in Zweden, en van J.J. van Asten, zaakgelastigde van Willem III te Brussel.
  • Inventarisnummer 127: een missive van Anthonie Heinsius aan Fagel van 1683. ( Deze brieven werden aan Koningin Wilhelmina door J. Baron Fagel cadeau gegeven bij gelegenheid van haar 25-jarig regeringsjubileum. )
Zie voor stukken die zich in dit archief bevinden, maar elders thuishoren, bijlage 19. Stukken uit andere archieven, die in dit archief thuishoren werden ingevoegd
  • Uit de voorlopige inventaris van de 'aanvulling op de archieven van de Staten van Holland en West-Friesland en van Gecommitteerde Raden in het Zuiderkwartier en op daarmee samenhangende archieven 1572-1795':
    • inventarisnummer 6375 ; nu 63.
    • inventarisnummer 6334 ; nu 81
  • Uit de Collectie Handschriften, inventarisnummer 165; nu 48.
Verwante archieven
1. Het archief van de Staten van Holland en West-Friesland 1572-1795
De archieven van de raadpensionarissen kan men slechts in combinatie met het archief van de Staten van Holland bestuderen (toegang 3.01.04.01). De bestuurlijke afwikkeling van alle stukken uit dit archief die (ook) op gewestelijk niveau hebben gespeeld - en dat zijn de meeste -, is terug te vinden in het archief van de Staten van Holland, met name door de indices op de resoluties van de Staten van Holland te raadplegen (nummer toegang 3.01.04.01, inventarisnummers 289-290). Deze verwijzen naar de betreffende resoluties en eventuele andere archivalia. Zie voor een schema van de loop van een ingekomen stuk na binnenkomst bij de Staten van Holland en de verklaring daarvan: de inventaris van het archief van de Staten van Holland en West-Friesland 1572-1795 van W.E. Meiboom, p. XV tot XVII.
2. Het archief van de familie Fagel
Hier zijn van belang: de inventarisnummers 17-19, 21; 417-564 (toegang 1.10.29), stukken die eigenlijk bij het raadpensionarisarchief thuis horen; verder de 'particuliere brieven' aan en van Gaspar Fagel, inventarisnrs 1945-2021. Wie naast de in deze inventaris beschreven stukken gegevens zoekt over zijn periode als pensionaris van Haarlem of als griffier van de Staten-Generaal kan kijken naar de inventarisnrs 397-416.
3. Het archief van stadhouder-koning Willem III
Hier bevinden zich niet alleen brieven van Gaspar Fagel aan de stadhouder (inventarisnummers 59-64, in: Koninklijk Huisarchief, Inventaris A16, rubriek IXC) maar ook van Willem III aan Gaspar Fagel (inventarisnummers 65-114). Daarnaast zijn er particuliere stukken van Gaspar Fagel, zoals een legaat van Willem III aan Gaspar Fagel, een huurcontract van het rentmeestershuis op 'Leeuwenhorst', correspondentie tussen Gaspar Fagel en derden: o.a. Coenraad van Beuningen, Johan Pesters, Arnout van Citters (inventarisnummer 115). Deze stukken horen eigenlijk in het archief van de familie Fagel thuis.

Archiefbestanddelen