Terug naar zoekresultaten

3.01.19 Inventaris van het archief van Anthonie Heinsius, raadpensionaris van Holland en West-Friesland, (1682) 1689-1720

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

3.01.19
Inventaris van het archief van Anthonie Heinsius, raadpensionaris van Holland en West-Friesland, (1682) 1689-1720

Auteur

A.J. Veenendaal jr.

Versie

09-10-2020

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2001 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Anthonie Heinsius, Raadpensionaris van Holland en West-Friesland
Raadpensionaris Heinsius

Periodisering

archiefvorming: 1689-1720
oudste stuk - jongste stuk: 1682-1720

Archiefbloknummer

3541

Omvang

; 2428 inventarisnummer(s) 36,30 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het. Er zijn tevens stukken in het,en in het.
Nederlands
Frans
Engels
Duits

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven en gedrukte teksten. De Nederlandstalige stukken van vóór ca. 1700 zijn geschreven in het gotische cursiefschrift, met name in de oud-Hollandse klerkencursief.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Raadpensionaris Heinsius
Heinsius, Anthonie (1641-1720)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat enige losse stukken m.b.t. de carrière van Heinsius als pensionaris van Delft (1679-1689), als gezant naar Frankrijk (1682-1683) en als gecommitteerde van de Staten-Generaal naar Engeland (1685-1687). Het overgrote deel van de inventaris betreft de activiteiten van Heinsius als raadpensionaris. Als zodanig was Heinsius de spil in het web in de internationale politiek en coalities van de Republiek gedurende de Negenjarige Oorlog (1688-1697) en de Spaanse Successieoorlog (1702-1713). Allereerst zijn er delen van de resoluties van de Staten van Holland (1689-1720). Verder is er een grote reeks briefwisseling met allerlei binnen- en buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders, diplomaten, militairen etc.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Hoofdstuk 1: ANTHONIE HEINSIUS, PERSONALIA EN LOOPBAAN
Anthonie Heinsius werd geboren op 22 november 1641 te Delft, als zoon van Adriaan Heinsius (1615-1679) en Maria Dedel (1614-1692) ( Een echte biografie van Anthonie Heinsius bestaat nog steeds niet; bruikbaar is nog altijd Th. Bussemaker in het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, I (Leiden, 1911) 1058-1061; zie ook A. de Fouw, jr., Onbekende raadpensionarissen ('s-Gravenhage, 1946) 137-164. Feitelijke gegevens over het leven van Anthonie Heinsius in H.P. Fölting, De landsadvocaten en raadpensionarissen der Staten van Holland en West-Friesland 1480-1795 ('s-Gravenhage, 1976) 82-85. Veel informatie over hem in A.J. Veenendaal jr., ed., De Briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720, I (RGP Grote Serie 158, 's-Gravenhage, 1976) vii-xxxiv; over zijn voorouders zie A.J. Veenendaal [sr.], 'Raadpensionaris Heinsius in correspondentie met zijn Vlaamse bloedverwanten', Bijdragen en Mededelingen van hel Historisch Genootschap 66 (1948) 85-92. ) . De familie Heinsius was afkomstig uit Broekburg, tegenwoordig Bourbourg in Frans-Vlaanderen, en sinds het einde van de 16e eeuw in Delft gevestigd. De familie had het niet slecht gedaan in economisch en bestuurlijk opzicht en vader Adriaan Heinsius had het gebracht tot suikerraffinadeur en schepen van de stad, maar werd om zijn Loevesteinse sympathieën in 1672 bij de wetsverzetting door stadhouder Willem III aan de kant geschoven. De jonge Anthonie Heinsius, de enige zoon, groeide op in een welgestelde familie met goede relaties in het Delftse en Hollandse regentenpatriciaat, vooral met vooraanstaande families als de Dedels, de Van der Dussens en de Van Bleiswijcks. Hij volgde het voor een regentenzoon gebruikelijke onderwijs aan de Latijnse school van Delft en liet zich vervolgens op 16 september 1658 als student in de rechten inschrijven aan de Leidse Academie. Hoe lang hij in Leiden bleef is niet zeker, maar in ieder geval promoveerde hij op 4 november 1662 tot doctor in de beide rechten aan de - protestantse - universiteit van het Franse Angers. Een dergelijke promotie was voor een Hollander niet ongebruikelijk, en ook een van zijn voorgangers als raadpensionaris, Johan de Witt, was in 1645 te Angers gepromoveerd. ( Herbert H. Rowen, John de Witt, Grand Pensionary of Holland, 1625-1672 (Princeton, NJ, 1978) 15-16. ) Na terugkeer uit Frankrijk promoveerde hij nogmaals, nu weer te Leiden op een 'disputatio in senatu' met de titel Illustres quaedam ex jure quaestiones. Een aantal jaren was hij werkzaam als advocaat in Delft en woonde - nog steeds ongetrouwd - waarschijnlijk in het ouderlijk huis aan de Oude Delft. Vanaf 1667 was hij ook stadsadvocaat en zal hij in voorkomende gevallen de stad vertegenwoordigd hebben in rechtszaken. In 1670 begon dan zijn ambtelijke carrière met de aanstelling tot secretaris van de stad Delft. De toenmalige schepen Adriaan Heinsius zal aan de benoeming van zijn zoon wel niet vreemd zijn geweest, en deze vorm van nepotisme was in deze tijd niet ongebruikelijk. Als een van de twee secretarissen van de stad was Heinsius verantwoordelijk voor het reilen en zeilen van de stedelijke secretarie, notuleerde de vergaderingen van burgemeesters en vroedschap en van de rechtbank, en was in alles dienstbaar aan de stadsregering. ( M.Claessens, 'Het verstand komt met het ambt; een opmerkelijke 'der steden clerc' in Delft', in J. Cox, J. van den Bosch, E. Figee en J. de Wildt, red., En bracht de schare lot kalmte. Bespiegelingen over de gemeentesecretaris door de eeuwen heen (Den Haag, 1997) 140-149. )
Hoofdstuk 2: Pensionaris van Delft en gezantschappen
Verdere promotie volgde in 1679 met zijn benoeming tot pensionaris van Delft, een veel verantwoordelijker en veel politieker functie dan die van secretaris. De pensionaris was niet alleen de rechtskundig adviseur van het stadsbestuur, maar ook het enige permanente lid van de Delftse delegatie naar de Staten van Holland en de woordvoerder van de stad in dat gremium. Heinsius kreeg nu ook een aantal van de bijbaantjes van de regenten toegeschoven, waarvan het voornaamste en lucratiefste was het bewindhebberschap van de Kamer Delft van de Verenigde Oostindische Compagnie. Als pensionaris van Delft, en veel aanwezig in Den Haag, vestigde hij al spoedig de aandacht van leidende politici als de Hollandse raadpensionaris Gaspar Fagel op zich. Ook stadhouder Willem III kwam onder de indruk van de kwaliteiten van de Delftenaar, en hoewel Delft in de binnenlandse conflicten van die dagen veelal met Amsterdam partij tegen de stadhouder koos, zag de prins toch aanleiding om Heinsius aan zich te binden. ( G.H. Kurtz, Willem III en Amsterdam (Utrecht, 1928) 92, 100-103. ) In 1682 weten Willem III en Fagel na veel aandrang Heinsius te overreden een bezending naar Frankrijk te ondernemen om te trachten Lodewijk XIV ervan te weerhouden het prinsdom Orange blijvend te bezetten. Dit gezantschap, hoewel niet succesvol, heeft een blijvende invloed op Heinsius gehad. Hij zag sterker dan ooit in dat Frankrijk een gevaarlijke nabuur was geworden voor een verdeelde Republiek en dat tweedracht binnen Holland Frankrijk alleen maar in de kaart speelde en dus uit den boze was. Een volgende zending, ditmaal naar Engeland in 1685, had tot doel de geschillen over Bantam tussen de Engelse en Nederlandse Oostindische compagnieën glad te strijken, maar ook ditmaal lukte het de delegatie onder leidng van Heinsius niet dat doel te bereiken. Wel was duidelijk geworden dat Heinsius zo langzamerhand tot de kring van vertrouwden rond de prins, Gaspar Fagel, Hans Willem Bentinck en Everard van Weede-Dijkveld, was gaan behoren en het is daarom niet verwonderlijk dat er pogingen in het werk werden gesteld om hem op een of andere manier permanent bij het beleid te betrekken. Een aantal mogelijkheden passeerde in 1686 de revue, zoals het aanstellen van een adjunct-raadpensionaris om de oude en zieke Fagel bij te staan, maar een dergelijke nieuwigheid was in het traditionele Hollandse staatkundig bestel nog niet te realiseren. Een andere mogelijkheid was het benoemen van Heinsius in de vacante positie van pensionaris van Dordrecht, en omdat de Dortse pensionaris volgens de gewoonte de raadpensionaris bij ziekte verving, zou Heinsius zo min of meer ongemerkt binnengeloodst kunnen worden. ( Veenendaal jr., Briefwisseling, I, xiv-xv. ) Tegen een dergelijke verhuizing had Heinsius zelf overwegende bezwaren, hoewel Bentinck en Fagel hem voorhielden dat er een precedent was in de vorm van de verhuizing van Jacob Cats van Middelburg naar Dordrecht. Gaspar Fagel overleed op 15 december 1688 op een wel zeer ongelegen tijdstip omdat Willem III op dat moment in Engeland onderweg was om zijn schoonvader James II te onttronen. Nadat de prins het overlijden van Fagel gehoord had schreef hij onmiddellijk aan een van zijn vertrouwensmannen in Holland, Dijkveld, dat hij Heinsius aanbeval als opvolger van Fagel, maar door de trage verbindingen tussen Engeland en Holland kwam deze boodschap te laat, want de Staten van Holland waren inmiddels al tot actie overgegaan. ( De perikelen rond de benoeming van Heinsius in Veenendaal jr., Briefwisseling, I, xvi-xix. ) Er ontstond veel ruzie tussen Dordrecht enerzijds en Haarlem, Leiden en Delft anderzijds. Dordrecht, vertegenwoordigd door Simon van Halewijn, hield vol dat de Dortse pensionaris het recht had bij een vacature het raadpensionarisschap waar te nemen, terwijl de andere steden meenden dat dit misschien wel altijd zo gebeurd was, maar 'niet omdat dit interim den pensionaris van Dord toequam, maer omdat de vergadering door een vrije dispositie 'tselve goed vont'. ( Rapport van gedeputeerden aan de burgemeesters van Leiden, 18 december 1688. GA Leiden, Archief secretarie 8097, f. 76 en 77. ) De ware reden van dit verzet van de overige Hollandse steden was dat men Halewijn absoluut ongeschikt vond voor het zware ambt in deze moeilijke tijden en men hem zelfs niet als waarnemend raadpensionaris wenste. Inmiddels was de naam van een andere kandidaat opgedoken, Michiel ten Hove, pensionaris van Haarlem en een trouw medestander van Willem III. De 22e december 1688 werd Ten Hove aangesteld als waarnemend raadpensionaris van Holland, maar onder protest van Dordrecht. Willem III, hoewel dus oorspronkelijk meer geporteerd voor Heinsius, accepteerde de benoeming van Ten Hove als een fait accompli. Ten Hove en Haarlem, waar de Fagels grote invloed hadden, waren tenslotte altijd op zijn hand geweest. Maar Ten Hove was ziekelijk en daarom aarzelend een definitieve benoeming aan te nemen, ondanks druk van de zijde van Willem III en anderen. Een beslissing daarover werd hem bespaard doordat hij op 24 maart 1689, toch nog onverwacht, overleed.
Hoofdstuk 3: Raadpensionaris
Hiermee was de weg vrij voor een benoeming van Heinsius tot raadpensionaris. Inmiddels was de voorkeur van de prins algemeen bekend geworden en dus werd Heinsius op de 29e maart 1689 tot waarnemend raadpensionaris aangesteld, ondanks wat tegensputteren van Dordrecht. Twee dagen later accepteerde Heinsius deze benoeming. Zijn definitieve aanstelling tot raadpensionaris van Holland en West-Friesland volgde op 27 mei 1689. Pas na veel pressie van de stadhouder-koning, Bentinck, Dijkveld en anderen heeft Heinsius deze benoeming aanvaard, omdat hij zichzelf niet wel in staat achtte een dergelijk zwaar ambt te bekleden. Een benoeming tot raadpensionaris was steeds voor vijf jaar, en Heinsius werd elke vijf jaar zonder veel discussie herbenoemd, voor het laatst op 17 maart 1719. Na zijn benoeming tot raadpensionaris volgden nog de min of meer gebruikelijke aanstellingen tot grootzegelbewaarder en stadhouder en registermeester van de lenen van Holland en tot pensionaris van de Ridderschap van Holland.
Als raadpensionaris was Heinsius de enige permanent aanwezige in de Staten van Holland. Hoewel het voorzitterschap traditioneel door de vertegenwoordiger van de Ridderschap, het eerste lid van de Staten, werd bekleed, stond deze in de praktijk meestal zijn plaats af aan de pensionaris van de Ridderschap, dus aan Heinsius. Heinsius deed in de vergaderingen de voorstellen, leidde de besprekingen en formuleerde de resoluties. Hij opende de binnengekomen brieven, formuleerde de antwoorden en was gerechtigd een eigen correspondentie met de Nederlandse gezanten in den vreemde te onderhouden. Hij mocht de in Den Haag geaccrediteerde buitenlandse gezanten ontvangen en met hen corresponderen. Hij was ook in de vergadering van Gecommitteerde Raden van Holland, het dagelijks bestuur van het gewest, de enige permanent aanwezige, en hij maakte altijd deel uit van de Hollandse delegatie naar de Staten-Generaal. Daarnaast maakte hij nog deel uit van verschillende commissies en besognes, waarvan vooral dat voor de buitenlandse zaken zeer belangrijk was. ( Zie voor de staatsinstellingen van de Republiek R. Fruin, Geschiedenis der staatsinstellingen in Nederland tot den val der Republiek, uitgegeven door H.T. Colenbrander ('s-Gravenhage, 1901); S.J. Fockema Andreae, De Nederlandse staat onder de Republiek. Verhandelingen Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, afd. Letterkunde, Nieuwe reeks LXVIII, no.3 (Amsterdam, 1961); A.Th. van Deursen, 'Staatsinstellingen in de Noordelijke Nederlanden 1579-1780', in Algemene Geschiedenis der Nederlanden, 5 (Haarlem, 1980) 350-387, hier speciaal 362-364. Over de instructie van de raadpensionaris H.E. Greve, 'Het ambt en de instructies van den raadpensionaris', in Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, 4e reeks, 2 (1902) 367-390. ) Omdat in veelhoofdige colleges van steeds wisselende samenstelling zoals de Staten-Generaal en de Staten van Holland geheimhouding vrijwel onmogelijk was, hadden vele gezanten en ministers de gewoonte de werkelijk belangrijke en vertrouwelijke zaken aan de raadpensionaris te schrijven. ( Zie G. de Bruin, Geheimhouding en verraad. De geheimhouding van staatszaken ten tijde van de Republiek (1600-1750) ('s-Gravenhage, 1991). ) Deze mocht dit soort brieven beschouwen als particulier, alleen voor hem bestemd, en hij mocht er naar eigen goeddunken gebruik van maken. Zodoende geeft de briefwisseling van Heinsius vaak meer informatie dan de officiële correspondentie van de Staten. De raadpensionaris van Holland beschikte over een klein aantal klerken onder leiding van een ambtelijk secretaris met de officiële titel van 'commis van den Lande van Holland ende Westfriesland ten comptoire van de raedtpensionaris', aangesteld en betaald door de Staten. Daarnaast kon hij, indien gewenst, zelf een particulier secretaris aanstellen, die hij dan ook zelf moest betalen. De ambtelijke secretaris van Heinsius was tot 1709 Mr. Johan François Vallarea (1645-1709), waarna Mr. Jacob Surendonck (†1729) hem opvolgde. Surendonck was tevoren advocaat van den lande geweest, en had al een zekere toegang tot de raadpensionaris verworven. Hij schreef allerlei notities en memories voor Heinsius, die voor een deel in het archief van Heinsius, voor een ander deel ook in Surendonck's eigen archief bewaard zijn gebleven. ( M. Claessens, Inventaris van het archief van Jacob Surendonck ('s-Gravenhage, 1991). ) Surendonck bleef ook aan onder de opvolger van Heinsius als raadpensionaris, Isaäc van Hoornbeek, tot zijn ontslag op eigen verzoek in 1724. Als particulier secretaris beschikte Heinsius sinds 1702 over de diensten van Abel Tassin d'Alonne (1646-1723), volgens hardnekkige geruchten een onwettige zoon van stadhouder Willem II en Jenne de Bommert Silfvercrona, een levendige jongedame die in het Haagse circuit van die dagen een zekere bekendheid genoot. ( J.H. Hora Siccama, Aanteekeningen en verbeteringen op het register op de journalen van Constantijn Huygens den zoon (Werken Historisch Genootschap, 3e serie, nr. 35, Amsterdam, 1915) 13. ) Hoe het ook zij, de jonge d'Alonne had een bliksemcarrière aan het Oranje-hof, eerst - sinds 1677 - als secretaris van Mary Stuart, de vrouw van Willem III, en na haar dood in 1695 als secretaris van de koning-stadhouder zelf. Na diens dood in 1702 liet Heinsius d'Alonne onmiddellijk uit Londen overkomen als privé-secretaris en als leider van zijn geheime dienst. D'Alonne blijkt namelijk een uitzonderlijke gave te hebben gehad voor het opstellen en breken van cijfercodes, iets wat natuurlijk van eminent belang was in een tijd dat codebrieven vaak de enige manier waren om vertrouwelijke mededelingen over te brengen. Overal in het archief van Heinsius zijn sporen van zijn activiteiten te vinden. ( K. de Leeuw, Cryptology and statecraft in the Dutch Republic (Amsterdam, 2000), 52-75. )
Geschiedenis van het archiefbeheer
Na het overlijden van de raadpensionaris op 3 augustus 1720 is zijn archief, keurig bijgehouden door hemzelf en zijn secretarissen, in zijn geheel overgegaan aan een van zijn erfgenamen, Anthony van der Heim (1693-1746), zelf later ook raadpensionaris van Holland. De ambtelijke correspondentie van een raadpensionaris werd beschouwd als particulier bezit en alleen stukken gericht aan de Staten van Holland of afkomstig uit het archief van de Staten, werden door een commissie uit de Staten na de dood van de raadpensionaris afgezonderd en teruggebracht. Dat dit in dit geval nogal onzorgvuldig gedaan is blijkt wel uit de vele stukken aan of van de Staten, die zich nog in het archief van Heinsius bevinden. Opvallend is verder ook dat er bijzonder weinig echte familiecorrespondentie overgeleverd is. Heinsius moet toch wel eens met zijn moeder, zusters, zwagers en overige familieleden gecorrespondeerd hebben, maar daar blijkt niets van onder zijn papieren bewaard te zijn. Vermoedelijk is dit soort briefwisseling of door Heinsius zelf, of door latere eigenaren verwijderd. Wat overbleef is zijn ambtelijke correspondentie, naar schatting een 35.000 brieven en vele tientallen dossiers, grotendeels uit zijn ambtsperiode als raadpensionaris van Holland.
De papieren van Heinsius bleven in het bezit van de familie Van der Heim en werden zorgvuldig bewaard. Alleen de brieven van Willem III aan Heinsius zijn in 1827 aan het Koninklijk Huisarchief overgedragen. Het was in de familie Van der Heim gebruikelijk dat de oudste zoon steeds de familiepapieren erfde, behalve wanneer deze ongetrouwd bleef of zelf alleen maar dochters had. In dat geval gingen de familiepapieren naar een tweede of derde zoon. Jonkheer H.J. van der Heim (1824-1890), minister en kamerlid, hoewel een tweede zoon, erfde zo het familiearchief, inclusief de papieren van Heinsius, bij het overlijden van zijn vader in 1870. ( De oudere broer van Hendrik Jacob bleef ongetrouwd. Zie hierover A.J. Veenendaal jr., 'Het portret van raadpensionaris Anthonie Heinsius', in M. Bruggeman e.a., red., Mensen van de Nieuwe Tijd. Een liber amicorum voor A.Th. van Deursen (Amsterdam, 1996) 339-353, hier speciaal 349. ) Deze Van der Heim had een grote historische belangstelling en publiceerde zelf een groot aantal brieven uit de jaren 1689 tot 1697 uit het archief van Heinsius, met toelichting en annotatie in drie delen. ( H.J. van der Heim, ed., Het archief van den raadpensionaris Antonie Heinsius, 3 dln. ('s-Gravenhage, 1867-1880). ) Daar hij zelf alleen een ongetrouwde zoon en een dochter had, zag hij aankomen dat de familiepapieren verstrooid zouden kunnen raken en daarom schonk hij in 1887 alles, waaronder dus ook het archief van Heinsius, aan het Rijk. Het archief van Heinsius omvatte toen 72 portefeuilles en werd in een speciaal daarvoor vervaardigde kast geplaatst. ( Deze en volgende passages zijn gebaseerd op gedetailleerde informatie welwillend verschaft door H.J.Ph.G. Kaajan, medewerker van het Algemeen Rijksarchief. Voor de overdracht van de papieren van Heinsius aan het Rijk zie ARA, Archief van het ARA, inv.nr. 70, ingekomen brieven nr. 18 (24-01-1887), nr. 48 (24-02-1887), nr. 86 (09-04-1887), nr. 153 (27-06-1887); inv. nr. 71, uitgegane brieven nr. 30 (17-02-1887), nr. 72 (09-04-1887), nr. 3 (07-07-1887); zie ook Nederlandsche Staatscourant van 12-08-1887 en Verslagen omtrent 's-Rijks Oude Archieven (VROA), 1887, 6; VROA, 1890, 10 en 36. )
De verwerving van het archief
Het archief is door schenking verworven.

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking Aanvankelijk moesten onderzoekers zich tevreden stellen met de bestaande, maar weinig hulp biedende ordening van 72 portefeuilles per jaar gerangschikt . Toch duurde het nog tot 1926 voordat men aan een nieuwe inventaris kon denken. In dat jaar kreeg Mej. dra. S.M. van Zanten Jut, volontair bij het ARA, opdracht een begin te maken met nieuwe beschrijvingen. Een veelbelovend begin, waar echter niets van terecht kwam omdat zij helaas voor het archief-examen zakte en dus vertrekken moest. ( VROA, 1926, I, 61. ) Maar gelukkig werd de juist gediplomeerde archivaris mr. B. van 't Hoff met de voortzetting van de inventarisatie belast. Hierbij speelde een rol dat dr. N. Japikse bezig was met de voorbereidingen voor een uitgave van de correspondentie van Willem III en van Hans Willem Bentinck, eerste graaf van Portland, waarvoor Van 't Hoff een overzicht van Bentinck's brieven in het Heinsius-archief had gemaakt. ( VROA, 2e serie, I (1928) 60. Ook B. van 't Hoff, 'Overzicht van de correspondentie van het Heinsius-archief', in Jaarverslag van de Commissie voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën, 1930, 12-36., en Idem, Het archief 'van Anthonie Heinsius ('s-Gravenhage, 1951) 17-18. ) Binnen een jaar werd Van 't Hoff echter aangesteld als bibliothecaris van de Athenaeum-Bibliotheek te Deventer, en even later ook als archivaris van die stad, waardoor weer nieuwe vertraging leek te zullen ontstaan. ( J. Fox, 'In memoriam Mr. B. van 't Hoff 1900-1979', in Nederlands Archievenblad, 83 (1979) 273-278. ) Omdat Van 't Hoff inmiddels echter een grote affiniteit met het archief van Heinsius had gekregen, bood hij aan de inventarisatie in Deventer af te maken. Dit aanbod werd geaccepteerd en het archief werd naar Deventer overgebracht. Volgens Van 't Hoff 's eigen woorden was de beschrijving van de briefwisseling, het grootste bestanddeel van het archief, bij zijn vertrek naar Deventer al gereed. ( VROA, 2e serie, IV (1931) 41. ) Dit bleek echter wel wat te optimistisch te zijn geweest, en pas door de medewerking van Mej. M.W. Jurriaanse, volontaire bij het Algemeen Rijksarchief, kwam er weer schot in de zaak, waarna de inventaris in 1935 uiteindelijk in typoscript voltooid kon worden. ( VROA, 2e serie, VII (1933) 15, VIII (1934) 10, en IX (1935) 9. ) Alleen inleiding en index ontbraken nog, en die maakte Van 't Hoff zelf in 1947 en 1948 nadat hij als rijksarchivaris van de Derde Afdeling bij het Algemeen Rijksarchief in Den Haag was teruggekeerd. ( VROA, 2e serie, XX (1946) 16; XXI (1947) 17; XXII (1948) 13. ) Nog voordat de nieuwe inventaris gedrukt was, kwam al kritiek los. De Algemene Rijksarchivaris jhr. mr. D.P.M. Graswinckel had vooral kritiek op de uitgebreide persoonsbeschrijvingen in de index, die hij meer vond passen bij een bronnenuitgave dan bij een archiefinventaris. ( Briefwisseling tussen Graswinckel en Van 't Hoff over de inventaris in ARA, Archief van mr. B. van 't Hoff, doos 7. ) Ook had Graswinckel bezwaar tegen de herhaling van briefschrijvers van jaar tot jaar. Het leek hem eenvoudiger correspondenten slechts eenmaal te vermelden met een opsomming van de jaren waarin zij voorkomen. Van 't Hoff kon dit bezwaar gemakkelijk ontzenuwen met een verwijzing naar de oude ordening, die volgens de bestaande richtlijnen immers gehandhaafd diende te blijven. Fundamenteler was Graswinckel's bezwaar tegen de rubriek 'verscheidene personen', die elk jaar in de briefwisseling voorkomt. Hij begreep niet waarom niet elke briefschrijver in deze rubrieken eenvoudig vermeld kon worden. Dat was toch de taak van de archivaris en de onderzoeker zou van zo'n vermelding meer gemak hebben dan van de veel te uitgebreide index en de lange literatuuropgaven. Graswinckel had natuurlijk gelijk met deze opvatting, en hij zou waarschijnlijk nog uitgesprokener in zijn oordeel zijn geweest als hij had geweten dat sommige briefschrijvers het ene jaar wel onder een eigen nummer in de inventaris voorkomen, terwijl ze in andere jaren in de 'verscheidene personen' verstopt zitten. Van 't Hoff verdedigde zich flauwtjes met de opmerking dat het om erg veel personen ging en het dus erg veel werk zou zijn geweest hen allen te identificeren. ( Ook Fox in zijn 'In memoriam', 275, noemde deze inventaris geen 'voorbeeld van orthodoxe toepassing van onze Handleiding'. Van 't Hoff rechtvaardigde zijn werkwijze ook in de inleiding van zijn inventaris Het archief, 16. ) Een kritische noot bij deze affaire werd ook geplaatst door Veenendaal sr. in een bespreking van de inventaris, waar hij constateerde dat de bundels brieven van 'verscheidene personen' wel 'onontgonnen terrein zullen blijven', iets wat extra betreurenswaardig was omdat 'het lang niet altijd om onbelangrijke brieven van onbelangrijke personen ging'. ( AJ. Veenendaal [sr.], Bespreking van B. van 't Hoff, Het archief van Anthonie Heinsius, in Nederlands Archievenblad 56 (1951-1952) 84-85. ) En inderdaad, vorsten en regenten, hoge officieren en diplomaten komen geregeld voor onder de 'verscheidene personen', samen met onaanzienlijke baantjesjagers en geruïneerde vluchtelingen. En zelfs een groot correspondent als de Amsterdamse pensionaris Willem Buys begint voorzichtig in de omstreden rubriek voordat hij later onder eigen naam en nummers in de inventaris opduikt. In 1967 werd ik door de Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis belast met de uitgave van de briefwisseling van Heinsius vanaf de dood van stadhouder-koning Willem III in 1702 tot aan Heinsius' eigen overlijden in 1720. ( A.J. Veenendaal jr., ed., De briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720, 19 dln. (RGP, Grote Serie, 's-Gravenhage 1976-2001). ) Voor deze uitgave was het natuurlijk nodig de bundels 'verscheidene personen' over de jaren in kwestie door te nemen en de afzenders zoveel mogelijk te identificeren. Hierbij bleek al gauw dat er inderdaad talrijke zeer interessante brieven verscholen zaten tussen veel onbelangrijk materiaal, waarmee de eerdere kritiek dus volkomen gerechtvaardigd bleek. Toen het toenmalige Rijksarchief in Zuid-Holland in 1975 besloot de archieven van de Staten van Holland, inclusief de papieren van de verschillende raadpensionarissen, opnieuw te gaan ordenen, werd afgesproken de bestaande nummering van het Heinsius-archief in ieder geval te handhaven om niet in conflict te raken met de lopende uitgave van de briefwisseling van de raadpensionaris. Een nieuwe bewerking van het Heinsius-archief had echter geen hoge prioriteit door het bestaan van de gedrukte inventaris, zodat het tot 1996 duurde voordat ik zelf, na overleg tussen de Algemene Rijksarchivaris en het bestuur van het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, met de opdracht belast werd. Prioriteit had hierbij de uitwerking van de rubrieken 'verscheidene personen' en hierbij kwam natuurlijk goed van pas dat de meeste van deze briefschrijvers inmiddels voor de bronnenuitgave geïdentificeerd waren. Hun namen zijn achterin de nieuwe inventaris in bijlagen opgenomen, en ook in de index van briefschrijvers verwerkt. Hiermee is het belangrijkste bezwaar tegen de oorspronkelijke inventaris weggenomen. Verder werden vele onder verkeerde nummers geplaatste brieven op hun juiste plaats ondergebracht en sommige onjuist geïdentificeerde personen onder hun juiste naam opgenomen. Herstel van dergelijke vergissingen had nu en dan tot gevolg dat inventarisnummers moesten vervallen en dat nieuwe nummers als a-nummers zijn toegevoegd. Vervallen zijn ook de inventarisnummers 2378-2403; dit zijn de fotokopieën van de originele brieven van John Churchill, hertog van Marlborough, aan Heinsius, die in 1945 aan Sir Winston Churchill zijn geschonken en die zich nu in de British Library bevinden. De fotokopieën zijn nu opgenomen onder de nummers 70-94 van de nu dus niet meer aanwezige originelen. In de index zijn de circa 1700 correspondenten opgenomen met hun volledige namen en levensjaren indien bekend, en een korte aanduiding van hun functie(s). Voor meer details en literatuur over deze personen wordt de onderzoeker verwezen naar de cumulatieve index van circa 8000 personen die in de editie van de correspondentie voorkomen, en die als bijlage in deel XIX van de Briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720 is opgenomen. Deze cumulatieve index is ook on line te raadplegen op de website van het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (www.inghist.nl).
Ordening van het archief
De 72 oorspronkelijke portefeuilles bevatten hoofdzakelijk per jaar geordende series correspondentie met daarnaast naar onderwerp bijeengebrachte dossiers. Deze oorspronkelijke ordening was sinds 1720 gehandhaafd.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Anthonie Heinsius, Raadpensionaris van Holland en West-Friesland, nummer toegang 3.01.19, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Raadpensionaris Heinsius, 3.01.19, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Archiefbestanddelen