Terug naar zoekresultaten

3.03.81 Inventaris van de archieven van het Gerechtshof te 's-Gravenhage (1888) 1945-1979 (1986), de Raad van Beroep van de Directe Belastingen (1935) 1940-1957 en het Scheidsgerecht van de Vermogensaanwasbelasting 1949-1957

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

3.03.81
Inventaris van de archieven van het Gerechtshof te 's-Gravenhage (1888) 1945-1979 (1986), de Raad van Beroep van de Directe Belastingen (1935) 1940-1957 en het Scheidsgerecht van de Vermogensaanwasbelasting 1949-1957

Auteur

H.H. Vlasbloem, H.J.Ph.G. Kaajan

Versie

01-11-2020

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2007 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Gerechtshof 's-Gravenhage [periode 1945-1979]
Gerechtshof 's-Gravenhage

Periodisering

archiefvorming: 1945-1979
oudste stuk - jongste stuk: 1888-1986

Archiefbloknummer

37209

Omvang

2054 inventarisnummer(s); 175,00 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Gerechtshof te 's-Gravenhage Raad van Beroep voor de Directe Belastingen te 's-Gravenhage Scheidsgerecht van de Vermogensaanwasbelasting te 's-Gravenhage Commissie van Toezicht bij het Jeugdhuis van Bewaring "De Spang" te 's-Gravenhage

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bestaat uit de strafdossiers, processen-verbaal, rekwesten, beroepsschriften, beschikkingen, uitspraken, arresten, klaagschriften en memories van grieven van civiele en strafrechtelijke zaken behandeld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, de Raad van Beroep der Directe Beslastingen en het Scheidsgerecht van de Vermogensaanwasbelasting. Het archief is ontsloten door middel van registers, rolboeken, kaartsystemen en klappers. Met betrekking tot buitenrechtelijke zaken bevat het archief het Register van inschrijving van gedeponeerde akten van diverse aard (1946 -1986), het Register van inschrijving van de leden van de Rechterlijke Macht en het Openbaar Ministerie in het ressort 's-Gravenhage (1945 -1981) en de processen-verbaal van beëdigingen en beloften van de leden van de Rechterlijke Macht in het ressort 's-Gravenhage (1945 - 1979). Tenslotte bevat het archief de notulen en jaarverslagen van de Commissie van Toezicht bij het Jeugdhuis van Bewaring "de Sprang".

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Jurisdictiegebied van het Gerechtshof
De bijgaande inventaris over het tijdvak 1945 - 1979 heeft betrekking op de archiefbescheiden van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. In deze inventaris is in principe niets te vinden over de periode vanaf 1876, het jaar dat de Gerechtshoven werden ingesteld, tot 1945 doordat het gerechtsgebouw aan de Voorhout te 's-Gravenhage als gevolg van een per vergissing door de Engelsen op 3 maart 1945 op het Bezuidenhout uitgevoerde bombardement geheel verloren ging.
De archiefbescheiden van het Parket van de Procureur-generaal en haar opvolgers binnen het arrondissement 's-Gravenhage over de periode 1945 - 1979 worden apart geïnventariseerd en krijgen een aparte inventaris.
Het Gerechtshof 's-Gravenhage is gelijk met de andere vier gerechtshoven in Nederland (Amsterdam, Arnhem, 's-Hertogenbosch en Leeuwarden) in 1876 ingesteld ter vervanging van de Provinciale gerechtshoven. De rechtsgebieden van de nieuwe gerechtshoven werden nader bij wet van 9 april 1877 (Staatsblad, nummer 76) geregeld, waarbij tevens de arrondissementen Brielle, Gorinchem, Leiden en Zierikzee werden opgeheven. Sindsdien bestaat het rechtsgebied van het Haagse Gerechtshof uit de arrondissementen 's-Gravenhage, Rotterdam, Dordrecht en Middelburg. Dat betekent dat dit Gerechtshof hogere beroepszaken behandelt uit de provincies Zuid-Holland en Zeeland. In 1933 (Staatsblad, nummer 603) vond door de opheffing van de kantongerechten Schoonhoven, Sliedrecht en Hulst opnieuw een wijziging plaats in het rechtsgebied.
Het besluit van de secretaris-generaal van het departement van Justitie van 20 november 1940 (Staatsblad S207) maakte de rechterlijke indeling geheel ondergeschikt aan de provinciale indeling. Het besluit trad op 15 januari 1941 in werking en werd na de oorlog krachtens het Besluit Bezettingsmaatregelen gecontinueerd. Voor het rechtsgebied 's-Gravenhage had dit praktisch geen consequenties. De gemeenten werden alleen opnieuw in andere kantongerechten ingedeeld.
Bij wet van 10 augustus 1951 (Staatsblad, nummer 347) werden de rechtsgebieden en de zetels van de arrondissementsrechtbank en kantongerechten opnieuw vastgesteld.
Op basis van de Wet administratieve belastingen zijn vanaf 1957 (Staatsblad, nummer 323) bij elk hof meervoudige, dan wel enkelvoudige kamers ingesteld onder de naam belastingkamers.
Deze zijn ontstaan ter vervanging van de Raden van Beroep voor de Directe Belastingen.
Taak en competentie van het Gerechtshof in het algemeen
Bij het begrip competentie wordt een onderscheid gemaakt tussen absolute en relatieve competentie. De absolute competentie regelt welk soort rechter (rechterlijk college) bevoegd is, terwijl de relatieve competentie regelt in welke plaats een geding moet worden aangebracht. Bij de absolute competentie wordt onderscheid gemaakt tussen strafzaken en burgerlijke zaken. In de artikelen 65 - 69 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (R.O.) wordt de bevoegdheid van het Gerechtshof in Nederland omschreven.
  • Het Gerechtshof oordeelt in eerste aanleg en hoogste ressort over jurisdictiegeschillen tussen de arrondissementsrechtbanken of tussen kantongerechten in verschillende arrondissementen, die binnen hun rechtsgebied voorvallen.
  • Tevens oordeelt het Gerechtshof in eerste aanleg en hoogste ressort, behoudens de voorziening in cassatie, over alle burgerlijke en in hoger beroep aan het Gerechtshof onderworpen geschillen, binnen zijn rechtsgebied voorvallende, wanneer partijen de rechtsmacht van het Gerechtshof rauwelijks te dien einde inroepen.
  • Het Gerechtshof oordeelt in hoger beroep over de daarvoor vatbare vonnissen, in strafzaken bij de arrondissementsrechtbanken, binnen het rechtsgebied in eerste aanleg gewezen.
  • Ook oordeelt het Gerechtshof over de in hoger beroep van de daaraan onderworpen vonnissen, door de arrondissementsrechtbanken binnen het rechtsgebied, in eerste aanleg, in burgerlijke zaken gewezen.
Burgerlijke zaken die voor hoger beroep aan het Gerechtshof vatbaar zijn en waarin dading of compromis plaats kan hebben, kunnen onmiddellijk bij prorogatie aan het Gerechtshof worden voorgelegd.
Voorts kunnen belanghebbenden zich bij het Gerechtshof beklagen, als een strafbaar feit niet wordt vervolgd of de vervolging niet wordt doorgezet (de zogenaamde beklagzaken).
Algemeen
Recht wordt gesproken volgens in de Grondwet vastgelegde regels. Deze rechtsbedeling bestaat uit een driedeling, te weten: de administratieve rechtspraak, de civiele rechtspraak en de strafrechtspraak. De strafrechtspraak is toevertrouwd aan dezelfde rechterlijke instanties als de civiele rechtspraak. De rechters worden voor het leven benoemd en kunnen slechts bij in de wet genoemde gevallen door de Hoge Raad uit hun ambt worden gezet. Ook hun salariëring wordt bij de wet geregeld.
Het hoogste rechtsorgaan van de rechterlijke macht is de Hoge Raad. Daaronder ressorteren vijf gerechtshoven, die ieder in een bepaald gedeelte van Nederland bevoegd zijn. Het rechtsgebied van ieder Gerechtshof is weer verdeeld in arrondissementen, die op hun beurt weer in kantons zijn onderverdeeld. Nederland kent negentien arrondissementen met evenzoveel rechtbanken, waaronder 's-Gravenhage, dat onder het rechtsgebied van het Gerechtshof te 's-Gravenhage valt.
Indeling kamers
Ieder Gerechtshof behandelt zaken in tweede aanleg in civiele- en strafkamers. Rechtspraak in eerste aanleg vindt plaats bij alle gerechtshoven in belastingkamers.
Bij reglement van orde uit 1947 (Staatsblad, nummer 145) was het Gerechtshof verdeeld in drie civiele kamers en één strafkamer. Bij de gerechtshoven werden met ingang van 1 mei 1951 (Staatscourant 7 mei 1951, nummer 86) meervoudige (raad)kamers voor de berechting van economische delicten ingesteld, zodat het reglement van orde werd uitgebreid met een speciale vijfde kamer (Staatscourant 18 september 1951, nummer 181) voor de behandelingen van deze delicten. Krachtens voornoemd Koninklijk Besluit werden met ingang van 1 mei 1951 de voorzitters en leden van deze kamer benoemd. In 1952 (Staatscourant 19 augustus 1952, nummer 160) telde het Gerechtshof al zeven kamers, t.w.:
  • 1ste kamer (behandelde civiele zaken van het arrondissement 's-Gravenhage);
  • 2e kamer (behandelde civiele zaken van het arrondissement Rotterdam en Dordrecht);
  • 3e kamer (behandelde zaken van het arrondissement Middelburg);
  • 4e en 6e kamer (behandelde strafzaken) en
  • 7e kamer (behandelde rekwesten, bedoeld in de Wet Overheidsaansprakelijkheid Bezettingshandelingen, afgekort W.O.B. bedoeld bij Staatsblad 13 oktober 1950, K451).
De reglementen van orde uit 1957 (Staatscourant 2 september 1957, nummer 169) en 1959 (Staatscourant 26 oktober 1959, nummer 207) laten de verdeling van acht meervoudige en vier enkelvoudige kamers zien. In 1972 (Staatscourant 15 maart 1972, nummer 53) somt het reglement drie civiele en twee strafkamers en één kamer voor zaken bedoeld in artikel 60 van Zaaizaad- en Plantgoedwet ( Deze wet (Staatsblad 6 oktober 1966 nummer 455) verving het besluit van 5 januari 942 (Verordeningenblad nummer 8) inzake het in hoger beroep gaan van eindbeslissingen van de Raad voor het Kwekersrecht bij het Haagse Gerechtshof. De Raad voor het Kwekersrecht was onder meer belast met de administratieve rechtspraak (Reglement voor het kwekersrecht van 5 april 1967: Staatsblad 1967, nummer 223). ) , en ten slotte zes belastingkamers. In een algemene vergadering van het Gerechtshof van 8 november 1976 werd een nieuw reglement vastgesteld, dat in de Staatscourant (Staatscourant 28 juli 1977, nummer 145) werd gepubliceerd. Hierin werden acht kamers opgesomd. De zevende kamer was belast met zaken betreffende de Zaaizaad en Plantgoedwet, terwijl de achtste kamer bezwaarschriften bedoeld in artikel 17 van de Wet voorlopige regeling Schadefonds Geweldsmisdrijven.(Staatsblad 1975, nummer 341) behandelde. Een uit drie leden van het Gerechtshof samengestelde bijzondere kamer was belast met de behandeling van het bezwaarschrift op de beslissing van de commissie van het Schadefonds.
Bij de behandeling van appèlzaken maakte de griffie een onderscheid door aan de nummers van de zaak de letters H(= voor Haagse), M(= voor Middelburgse), R (= voor Rotterdamse) en D (= voor Dordtse) te laten voorafgaan. Rechtbankvonnissen, die waren uitgesproken door de president bij kortgeding zaken konden worden gecombineerd met de letteraanduiding Pr (= president). Voor een gewezen zaak werd de letter V (= verwezen) aan de plaatsaanduiding toegevoegd. En de letters PROR stonden voor een geschil bij prorogatie. In het civiel procesrecht betreft dit een tussen partijen gesloten overeenkomst, die inhoudt dat hun geschil met passering van de arrondissementsrechtbank direct wordt voorgelegd aan een hogere rechter.
Men kan dus de navolgende combinaties tegenkomen:
(1ste kamer) - H + PrH
(2de kamer) - R + Pr R + D + PrD
(3de kamer) - M + VH+ VprH + VR+ VPrR+VD+VprD
Strafzaken
Het Gerechtshof behandelt de strafzaken in hoger beroep. In principe is er sprake van een nieuwe behandeling, hoewel de raadsheren wel rekening houden met het proces in eerste aanleg. Eventueel daarbij gebruikte stukken kunnen en mogen daarom dan ook opnieuw gebruikt worden.
De strafzaken werden in eerste instantie op parketnummer ingeschreven in een register, dat werd bijgehouden door het parket van de Procureur-generaal. Vanaf 1953 werden de zaken onder rolnummer ingeschreven in de rolboeken voor strafzaken (inventarisnummers 938-940). Na de dagvaarding door de Procureur-generaal volgt het onderzoek ter terechtzitting, waar de mondelinge behandeling van de strafzaak in een openbare behandeling plaatsvindt.
Na het onderzoek ter terechtzitting wijst het Gerechtshof arrest. Wanneer de verdachte niet is vrijgesproken kan hij bij de Hoge Raad in cassatie gaan. Verder bestaat voor de veroordeelde de mogelijkheid om een gratieverzoek in te dienen. Als het arrest in kracht van gewijsde is gegaan, kan de veroordeelde (of ambtshalve) nog een verzoek tot herziening indienen.
Burgerlijke zaken
Verder spreken de Gerechtshoven recht in hoger beroep. In civiele zaken zijn dat vonnissen en beschikkingen van de arrondissementsrechtbank in eerste aanleg (c.q. instantie). Een afgeleide van deze rechtspraak is de eerder genoemde prorogatie. Hierna is alleen nog cassatie bij de Hoge Raad mogelijk.
Aangebracht bij dagvaarding
In burgerlijke zaken behandelt het Gerechtshof zaken in appèl. De dagvaardingsprocedure begint met het uitbrengen van een dagvaarding, die namens de eiser (in appèl "appellant" genoemd) door een deurwaarder aan de gedaagde (in appèl "geïntimeerde" genoemd) wordt overhandigd (betekend).
De namen van zowel appellant als geïntimeerde worden in een register (rolboek) ingeschreven (inventarisnummers 1010 - 1029, 1352 - 1353 en 1357 - 1369). De aangebrachte zaken worden chronologisch ingeboekt en krijgen een rolnummer. Vervolgens wordt er een datum bepaald, waarop de zaak ter terechtzitting wordt behandeld en de conclusies worden gewisseld. In tegenstelling tot zaken in eerste aanleg, waarbij vier conclusies worden gewisseld, wordt hierbij met twee volstaan: de memorie van grieven (appellant) en de memorie van antwoord (geïntimeerde). Alleen als de gedaagde in hoger beroep incidenteel appèl heeft ingesteld, kan de appellant daarop in een nadere conclusie antwoorden. Hetzelfde is het geval als de geïntimeerde een exceptief verweermiddel (verweer, waarbij de rechtsvraag die de partijen verdeelt buiten beschouwing laat) tegen de appèldagvaarding opwerpt. Elke keer als er een nieuwe datum voor de behandeling van de zaak wordt bepaald, wordt dit op het audiëntieblad genoteerd (inventarisnummers 1001 - 1009).
Na het wisselen van de memories worden de stukken voor het wijzen van arrest aan de raadsheren voorgelegd. Dit kan resulteren in een tussenarrest, waarbij nadere bewijsvoering wordt opgelegd door verhoor van getuigen (enquête) of een rogatoire commissie, als een getuige in een ander rechtsgebied woont. Voorts kan er een deskundigenonderzoek worden bevolen of een comparitie van partijen worden gehouden voor schikking of verzoening.
Wanneer de gedagvaarde partij niet verschijnt, vraagt de procureur van de appellant verstek aan. Na het verlenen daarvan overhandigt hij een memorie van grieven, wat meestal een herhaling van het standpunt in de dagvaarding is. In dat geval verzoekt hij het Gerechtshof een arrest bij verstek te wijzen.
Aangebracht bij rekwest
Anders dan de dagvaarding, die aan de wederpartij is gericht, wordt het rekwest naar de rechter gestuurd. Hierbij vindt ook geen wisselingen van conclusies tussen de partijen plaats. Oorspronkelijk is de verzoekschriftprocedure door de wetgever alleen voor gevallen bedoeld, waarbij een rechtelijke uitspraak nodig is, zonder dat er sprake is van een geschil met een wederpartij. Wel kan ingeval er een tegenpartij (verweerder) is aan hem/haar de mogelijkheid worden gegeven om een zogenaamd verweerschrift in te dienen. Een ander verschil is dat de verweerder niet tot procesvertegenwoordiging verplicht is.
Het rekwest (verzoekschrift) wordt door de verzoeker of door zijn of haar procureur opgesteld en ondertekend en vervolgens ter griffie ingediend. Daar wordt het onder een rekestnummer op datum van binnenkomst in het rekestenboek ingeschreven (inventarisnummers 1700 - 1711, 1713 - 1719) (alimentatiezaken), 1721 (Wet Overheidsaansprakelijkheid Bezettingshandelingen) en 1733 (gratis admissie zaken).
Aan de tegenpartij (de gerekestreerde) wordt door de griffie van het Gerechtshof een kennisgeving van stukken toegezonden (Bij een echtscheidingsprocedure zal dit de andere echtgenoot zijn). De tegenpartij kan daarop op zijn beurt een verweerschrift ("antidotaal rekwest") indienen. Vervolgens stuurt de griffie van het Gerechtshof daarvan een afschrift aan de verzoeker (rekwestrant). Hierna bepaalt het Gerechtshof een datum voor verhoor en roept hij de betrokken partijen op ter voorbereiding van een beslissing. De behandeling vindt in de raadkamer achter gesloten deuren plaats (inventarisnummers 1030 - 1054). Dit in tegenstelling tot de dagvaardingsprocedure, die bij openbare terechtzitting behandeld wordt, waarbij de rekwesten tijdens een openbare zitting worden afgedaan (inventarisnummers 1522 - 1694). In beide gevallen heet de uitspraak beschikking en wordt deze onder het rekwest bijgeschreven/getypt of op een apart bij het rekwest gevoegd blad uitgewerkt.
De krachtens artikel 12 Strafvordering ingediende klaagschriften (inventarisnummers 1732) zijn in verband met de geringe grootte van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van oudsher door de raadsheren van de afdeling civiel behandeld. Voornoemd artikel bepaalde namelijk "De leden van het Gerechtshof die over het beklag hebben geoordeeld, nemen bij voorkeur geen deel aan de berechting". De bedoeling hiervan was dat het als eventuele correctie op het strafrechtelijke vervolgingsbeleid van het Openbaar Ministerie (OM) fungeerde. Als zodanig moest het primair voorkomen dat het OM ten onrechte niet tot vervolging overging en dat een zaak in het uiterste geval om politieke redenen `in de doofpot' zou worden gestopt. De klaagschriften werden ingeschreven in het rekestenboek (inventarisnummers 1700 - 1711).
Buitengerechtelijke zaken
Het Gerechtshof heeft zelden bemoeienis met buitengerechtelijke zaken (extra-judiciële zaken).
Dit beperkte zich tot het inschrijven van gedeponeerde akten, het bijhouden van een register van inschrijving van leden van de Rechterlijke Macht en het Openbar Ministerie en de processen-verbaal van beëdiging van advocaten en procureurs werden apart gearchiveerd en niet op het audiëntieblad genoteerd..
Huishoudelijke en griffiezaken
Onder huishoudelijke en griffiezaken vallen onder andere de financiële administratie, maar ook benoemingen van personeel van de griffie e.d..
Het Openbaar Ministerie
De kerntaak van het Openbaar Ministerie is de handhaving der wetten, met de vervolging van alle strafbare feiten en de uitvoering van strafvonnissen. Bij het Gerechtshof wordt deze vertegenwoordigd door de Procureur-generaal (PG) en de advocaat-generaal (AG). De PG wordt bijgestaan door de advocaten-generaal en het parket, op basis van het beleid van de PG, dat de administratieve taken verzorgt. Zie voor de verdere beschrijving de inventaris van het archief van het parket van de Procureur-generaal, dat in de toekomst als apart archief aan het Nationaal Archief wordt overgedragen.
Speciale rechtsgebieden van het Gerechtshof
Naast de gebruikelijke rechtgebieden waarover het Haagse Gerechtshof uitspraken deed, zijn er ook enkele speciale rechtsgebieden waar het Gerechtshof te 's-Gravenhage uitspraak in gedaan heeft.
Kwekersrecht
Pas in 1900 kwam men op het Internationaal Tuinbouw congres (Ier Congrès international de botanique) te Parijs tot het besluit dat er een centraal bureau moest komen ter nadere bestudering van een wetgeving ter bescherming van de kweker, die nieuwe rassen ontwikkelt van een landbouw- of tuinbouwgewas, dat door veredelingstechnieken en/of selectie is verkregen. In Nederland werd dit pas voor het eerst bij een besluit van 5 januari 1942 (Verordeningenblad nummer 8) geregeld. Daarin werd de procedure opgenomen voor het in hoger beroep gaan van eindbeslissingen van de Raad voor het Kweekersrecht bij het Haagse Gerechtshof, zoals deze in artikel 24 werd vastgelegd.
Verder werd bepaald dat het Gerechtshof met drie raadsheren en twee niet tot de rechterlijke macht behorende personen, die deskundig zijn op kwekersgebied, arrest moest wijzen, waarbij één van hen als voorzitter optrad. Daartegen kon men nog in cassatie bij de Hoge Raad in cassatie gaan.
De Raad voor het Kwekersrecht, een door de Kroon benoemd college, is aangewezen om voor een bepaalde duur het kwekersrecht van een bepaald gewas toe te kennen. Verder is het belast met de toelating van plantenrassen en bosbouwopstanden en het bijhouden van het (openbaar) Nederlands Rassenregister. Ten slotte is dit college ook nog belast met administratieve rechtspraak (zie Reglement voor het kwekersrecht van 5 april 1967: Staatsblad 1967, nummers 223 en 227).
In 1966 verving de nieuwe wet (Staatsblad 6 oktober 1966, nummer 455) de oude Verordening, het laatste restje bezettingsrecht op het werkterrein van het Ministerie van Landbouw en Visserij, aldus de Minister bij zijn behandeling in de Tweede Kamer.
Schadefonds Geweldsmisdrijven
Het Gerechtshof hield zich sedert 1975 ook bezig met beroepen tegen besluiten van het de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. Deze zaken werden aangespannen door slachtoffers van geweldsmisdrijven, die het niet eens waren met de hun toegekende schadevergoeding. Het betrof hier een onafhankelijke door de Kroon benoemde commissie, die het fonds beheerde waaruit uitkeringen gedaan konden worden. Deze besliste of een uitkering mogelijk was en stelde de hoogte van de aan het slachtoffer van een geweldsmisdrijf uit te keren bedrag vast. Een uit drie leden van het Gerechtshof samengestelde bijzondere kamer behandelde de voornoemde beroepschriften. Zie voor de verdere beschrijving de inventaris van het archief van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, dat in de toekomst als apart archief aan het Nationaal Archief wordt overgedragen.
Aansprakelijkheid van de overheid tijdens of ten gevolge van de bezetting
Bij wet van 13 oktober 1950 (Staatsblad K 451) werd de Haagse Gerechtshof als enige instantie voor Nederland bevoegd om rekwesten te behandelen, die betrekking hadden op de aansprakelijkheid van de overheid tijdens of ten gevolge van de bezetting. De overheidslichamen waren in beginsel niet gebonden aan overeenkomsten, betalingen van schadeloosstelling wegens vordering of onteigeningen, terugbetalingen en onrechtmatige daden, die door de Duitse bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog waren gesloten. De fictieve inwerkingtreding van de wet is in 1950 gesteld op 10 mei 1940, de datum waarop Duitsland Nederland binnenviel. Om de daaruit voortvloeiende werkzaamheden te kunnen opvangen, werden bij Koninklijk Besluit van 29 december 1950, nr. 45 (Staatscourant 11 januari 1951, nummer 8) raadsheren-plaatsvervanger benoemd boven het bij de wet van 18 december 1947 (Staatsblad H 430) toegestane aantal. De eerste zitting van dit college werd gehouden op 27 februari 1951, terwijl de laatste zitting op 16 juli 1956 plaats vond. Mr. N.H. Wiarda promoveerde in 1952 te Leiden op deze bijzondere wet. ( N.H. Wiarda, Wet overheidsaansprakelijkheid bezettingshandelingen, Alphen aan den Rijn z.j. [1952]. )
Het Haagse Gerechtshof kon het verzoek van het rekwest door een beschikking gegrond verklaren. Wanneer de gerekwestreerde bijvoorbeeld een verklaring kon overleggen, dat een overeenkomst van de onkosten van het plaatsen van nationaal-socialistische advertentie niet teruggevorderd kon worden, omdat deze overkomst onder druk van de Duitse bezetter was gezet en dat er geen sprake van herstel of verzekering van de openbare orde en het openbare leven was, zoals dat in artikel 1.1 van deze wet was gesteld.
Als een overheidsinstelling daarentegen in de hongerwinter gelden had uitgekeerd voor het levensonderhoud van gezinnen, waarvan de kostwinners in Duitsland te werk waren gesteld, was dit wel een bijdrage tot verzekering van het openbare leven. In een dergelijk geval was wel voldaan aan de artikel 1.1 omschreven voorwaarde, daar die gezinnen immers bij gebreke van die geldelijke ondersteuning over het algemeen armlastig zouden zijn geworden.
Vanzelfsprekend kon het verzoek van de rekwestrant ook bij deze procedure worden afgewezen of niet-ontvankelijk verklaard. Dan kon men na een maand bij de Hoge Raad tegen de uitspraak bij beroep in cassatie gaan.
Raden van Beroep voor de Directe Belastingen
( De editie Schuurman & Jordens nr. 58 van prof.dr. J. van de Poel geeft een uitstekend inzicht in de Raden van Beroep. )
Belastingen op vermogen en inkomsten zijn eigenlijk pas aan het einde van de negentiende eeuw en in het begin van de twintigste eeuw tot ontwikkeling gekomen. Met de invoering van de vermogensbelasting bij de wet van 27 september 1892 (Staatsblad, nummer 223) kon de aangeslagene in beroep gaan tegen uitspraken van de belastingsinspecteur, die de aanslag had opgelegd. De Raden van Beroep voor de Vermogensbelasting werden in verband daarmee bij besluit van 13 april 1893 (Staatsblad, nummer 75) als bijzondere colleges ingesteld. In de provincie Zuid-Holland werden raden geïnstalleerd in Dordrecht, Rotterdam, 's-Gravenhage en Leiden. Teven werd er in Zeeland een raad in Middelburg opgericht.
Bij de wet van 16 april 1896 (Staatsblad, nummer 72) werden vervolgens ook nog de Raden van Beroep voor de Personele belasting opgericht. Laatstgenoemde raden waren belast met het behandelen van beroepen tegen de door de directeur der Directe Belastingen, invoerrechten en accijnzen op bezwaarschriften gedane uitspraken. De personele belasting was gebaseerd op de huurwaarde en het aantal deuren en vensters, haardsteden, meubilair, inwonende dienstboden en paarden.
De instelling van de Raden van Beroep voor de Directe Belastingen, welk terrein tot dat jaar aan de twee bovengenoemde speciale Raden was toevertrouwd, viel samen met de tijdens de Eerste Wereldoorlog voor het eerst in Nederland ingevoerde belasting op inkomsten. Deze Raden behandelden beroepschriften tegen aanslagen van Directe Belastingen en deden daarin uitspraak. Zij werden ingesteld bij wet van 19 december 1914 (Staatsblad, nummer 564). Deze wet bracht een aanzienlijke verbetering in de belastingrechtspraak en is tot de invoering van de belastingkamer in 1957 in hoofdlijnen ongewijzigd gebleven.
In 1916 werd er onder de naam verdedigingsbelasting " ter gedeeltelijke bestrijding der kosten van den oorlogstoestand" zelfs een buitengewone vermogensbelasting ingevoerd.
De belasting van Naamloze Vennootschappen, die aanvankelijk uit de wetten op het Patentrecht en de belasting bedrijfinkomsten (1893) in de wet inkomstenwet (1914) was opgenomen, werd op 11 januari 1918 in een nieuwe tot heffing eener dividend- en tantièmebelasting ondergebracht. Het winstaandeel van een onderneming (dividend) werd samen met de tantième (de aanvullende beloning op basis van bruto- of nettoresultaten) uitbetaald aan de aandeelhouders (= eigenaren), de commissarissen en de leden van de Naamloze Vennootschappen .
Onder Koningin Wilhelmina werd bij wet in 1928 (Staatsblad, nummer 373) besloten dat er in elke provincie een Raad van Beroep zou worden gevestigd. Daarin was het ressort 's-Gravenhage als volgt omschreven: "Het gedeelte der provincie van Zuid-Holland omvattende de gemeente 's-Gravenhage, Monster, 's-Gravenzande en de inspectiën der Directe Belastingen te 's-Gravenhage, 2de Afdeeling, en Delft; standplaats 's-Gravenhage". Binnen het ressort 's-Gravenhage waren Rotterdam, Leiden, Middelburg en 's-Gravenhage zelf als standplaats aangewezen. Mettertijd veranderde de gemeenten, waarmee de Haagse Raad van Beroep voor de Directe Belastingen bemoeienis had. In 1941 (Staatscourant 10 maart 1941, nummer 48) en op 30 januari 1951 (Staatsblad, nummer 31) ressorteerden hieronder de gemeenten, die bij de belastinginspectiën te 's-Gravenhage en Delft waren ingedeeld.
De Raad bestond uit drie leden, van wie één werd benoemd door Gedeputeerde Staten van de provincie, één door de arrondissementsrechtbank tot welk rechtsgebied de raad behoorde, en één door de minister van Financiën. De voorzitter werd benoemd door de ministers van Justitie en Financiën. De raad koos uit zijn midden een secretaris. De Raad van Beroep hield zijn zittingen in één van de gerechtszalen van het Gerechtshof. De administratie was daarentegen in de loop van de tijd op verschillende locaties gehuisvest, onder andere in de panden Kazernestraat 68, Laan van Meerdervoort 27 en Zeestraat 86. ( De omvang van de Raad van Beroep in Leeuwarden was kennelijk zo klein dat deze in 1950 ten huize van de secretaris was gehuisvest. Zie: Staatscourant 10 maart 1950, nummer 50. )
In 1928 besliste de Raden van Beroep voor de Directe Belastingen over aanslagen, ontheffingen en navorderingen betreffende:
  • Inkomstenbelasting;
  • Vermogensbelasting;
  • Verdedigingsbelastingen;
  • Dividend- en tantièmebelastingen;
  • Personele belastingen;
  • Gemeentelijke inkomstenbelasting;
  • Plaatselijke inkomstenbelasting, niet in de Rijksbelasting geregeld;
  • Straatbelasting, zakelijke bedrijfsbelasting (artikel 265b Gemeentewet) en
  • Aanslagen volgende op de Wet op de belasting Doode hand.
Zoals gebruikelijk kon men ook tegen deze uitspraken bij de Hoge Raad in cassatie gaan.
Tot de vele zaken, die in 1940 door de bezetter werden aangepast, behoorde ook een aantal nieuwe belastingbesluiten, t.w.:
  • Winstbelasting op Naamloze en Commanditaire vennootschappen van 26 juli 1940;
  • Loonbelasting van 5 december 1940;
  • Inkomstenbelasting van 29 mei 1941;
  • Commissarissenbelasting van 29 mei 1941;
  • Dividendbelasting van 24 juni 1941;
  • Superdividendbelasting (dividendbeperking) van 15 augustus 1941;
  • Vennootbelasting van 30 april 1942 en
  • Vermogenbelasting van 30 april 1942.
Na de oorlog kwamen er twee wetten: de Vermogensaanwasbelasting (VAB) (wet 19 september 1946, nummer G 264) en de Vermogensheffing ineens (wet 11 juli 1947 nummer H 238) om de tijdens de bezettingperiode opgeblazen vermogens van zwarthandelaren en collaborateurs door eenmalige heffingen aan te pakken, de zogenaamde OW (Oorlogswinst)-ers of oweeërs. ( Deze term werd ook tijdens de Eerste Wereldoorlog gebruikt. Zie: Ewoud Sanders, `Een oweeër met sjako en sjamberloek', NRC Handelsblad, 8 juli 2005. )
Tenslotte kwam er in 1951 (Staatsblad 1950, nummer K 598) een nieuwe personele belastingwet.
Als gevolg van de enorme toename van te behandelen procesdossiers werd in 1953 (Staatscourant 9 april, nummer 68) besloten tot het instellen van een enkelvoudige kamer. Vanaf die tijd moesten zaken worden afgedaan door één belastingrechter, zoals ingeval van een niet-ontvankelijk verklaring. Maar daarmee waren de problemen die er sinds de invoering van de wet in 1918 waren nog niet opgelost. De rechtspraak werd nog steeds in hoofdzaak uitgevoerd door personen, die elders een hoofdfunctie vervulden. Het ontbrak hen vooral in de laatste jaren vaak aan tijd om zich ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen voldoende te oriënteren, waardoor de belastingrechtspraak niet altijd voldeed aan de eisen, die men er in redelijkheid aan kon stellen. Ook kon de toegenomen hoeveelheid van de te berechten zaken door een aantal raden niet meer tijdig worden verwerkt. Ten slotte bracht de organisatorische opzet vele moeilijkheden op het stuk van een verantwoorde personeelsbezetting met zich mede.
Deze bovengenoemde bezwaren van de Raden van Beroep werden bij wet van 17 mei 1956 (Staatsblad 323) opgeheven, toen de nieuw ingestelde belastingkamers van de gerechtshoven hun taken overnamen.
Scheidsgerecht van de Vermogensaanwas; Belastingkamer 's-Gravenhage
Bij beschikking van den Ministers van Financiën en van Justitie werd in 1948 (Staatsblad, nummer I 545) het Scheidsgerecht voor de vermogensaanwasbelasting (VAD) ingesteld, zoals in artikel 41 van de wet van 19 september 1946, tot heffing van een vermogensaanwasbelasting (Staatsblad G 264) was gesteld. Zij was belast met de behandeling van bezwaren tegen aanslagen van de hiervoor genoemde wet.
Dit college was ingedeeld in vijf kamers met als standplaats 's-Hertogenbosch, Arnhem, 's-Gravenhage, Amsterdam en Leeuwarden. Elke kamer had een voorzitter of een plaatsvervangende voorzitter en twee leden, die allen in meer dan één kamer zitting konden hebben.
De voorzitter van een kamer " in den lande " van het Scheidsgerecht kon binnen 14 dagen na de dagtekening van een uitspraak van deze kamer de uitspraak met de daarop betrekking hebbende stukken voorleggen aan de centrale kamer voor de vermogensaanwasbelasting.
In 1949 (Staatscourant 10 augustus 1949, nummer 154) werd de instructie betreffende de behandeling van een bij het Scheidsgerecht ingediend beroepschrift vastgesteld.
Kort daarvoor was in mei 1949 in de Surinamestraat te 's-Gravenhage gesproken over de oprichting van een Haagse kamer. Het secretariaat daarvan werd gevestigd aan de Laan van Meerdervoort 27, later aan het Lange Voorhout 27a, Zeestraat 86, Koninginnegracht 33 en ten slotte aan het R.J. Schimmelpennnincklaan 20, waar het secretariaat van de centrale kamer in 1952 al was gehuisvest.
Belastingkamers
( Zie voor dit onderwerp ook: G.Chr. Kok, `De start van onze belastingkamers in 1957' in: Informatieblad Gerechtshof-Parket, jaargang 5 nummer 1 (2000), pag. 338-340. Idem, In dienst van het recht: uit de geschiedenis van het Gerechtshof 's-Gravenhage en de daaraan voorafgegane hoven (1428-heden) (Hilversum 2005), pag. 167-174. )
Op basis van de Wet administratieve rechtspraak werden er met ingang van 17 mei 1957 (Staatsblad, nummer 32) bij de gerechtshoven enkelvoudige- en meervoudige belastingkamers ingesteld. Bij Koninklijk Besluit van 1 maart 1957, nummer 35 (Staatscourant 8 maart 1957 , nummer 48) werd een tweede meervoudige en een derde en vierde enkelvoudige kamer ingesteld. Een aantal dat in latere jaren tot zes zou uitgroeien. In de praktijk hield de enkelvoudige kamer zich bezig met beroepen van verschillende belastingwetten. Bij de meervoudige kamers was daarentegen sprake van een kamerverdeling, die meer afhankelijk was van het vakspecialisme van de leden van de desbetreffende kamers.
Wie het niet eens was met een door de belastingsdienst opgelegde aanslag of beslissing moest eerst een bezwaarschrift indienen bij de belastinginspecteur. Deze nam daarop een beslissing. Was de indiener van het bezwaarschrift het hiermee ook niet eens, dan kon hij beroep aantekenen bij het Gerechtshof. De belastingkamers vonnisten dus in eerste aanleg uitsluitend inzake beroepen in belastingzaken.
Deze zaken werden in principe in enkelvoudige kamers behandeld. De verdeling naar de verschillende kamers werd geregeld door de oudste in rang zijnde voorzitter van de meervoudige belastingkamer. Dit kon zijn op basis van het financieel belang of de ingewikkeldheid van de zaak. Tegen deze uitspraken kon cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad. De door dit college behandelde zaken werden uitsluitend in meervoudige kamers behandeld en meestal ter afdoening naar een ander Gerechtshof verwezen.
In 's-Gravenhage was het gerechtgebouw in 1956 te klein om er nog belastingkamers te huisvesten, zodat er recht werd gesproken in het gebouw van de afdeling rechtspraak van de Raad voor het Rechtsherstel aan de Koninginnegracht 24 te 's-Gravenhage.
De Commissie van Toezicht bij het Jeugdhuis van Bewaring "De Sprang"
Door de invoering van het nieuwe Wetboek van Strafrecht in 1886, waardoor de Franse Code Pénal na 75 jaar buiten werking werd gesteld, werd de inrichting van het gevangeniswezen herzien. In het kader daarvan werden twee nieuwe wetten (de beginselenwet Gevangeniswezen en de Gevangenismaatregel) ingevoerd, waardoor er een nieuwe nu nog bestaande tweedeling in misdrijven en overtredingen kwam. Het daarin vervatte strafstelsel was vrij overzichtelijk: drie hoofdstraffen (gevangenis, hechtenis en geldboete) en bijkomende straffen. De gevangenissen werden bij de Gestichtenwet van 1884 onderscheiden in strafgevangenissen, Huizen van Bewaring en Passantenhuizen. De strafgevangenissen waren bestemd voor veroordeelden, de Huizen van Bewaring voor inbewaringstelling van kortgestraften, voor preventief gehechten en nog niet veroordeelden en de Passanthuizen voor doortrekkende gedetineerden en andere onder bewaring vervoerd wordende personen, in afwachting van hun definitieve bestemming. Tot de invoering van de nieuwe Gevangenismaatregel in 1953 (Staatsblad, nummer 237) was er weinig sprake van een landelijke uniformiteit betreffende onder andere ten aanzien van status, bestemming, capaciteit, de situatie van de gebouwen en het materieel, regiem en personeelformatie.
Het beheer van de gestichten werd uitgevoerd door een directeur en een College van Regenten, die toezicht hielden op alle zaken die het gesticht betroffen. Bij het besluit van 23 mei 1953 (Staatsblad, nummer 237) werd het beheer toevertrouwd aan de directeur en een Commissie van Toezicht. In dit bestuurcollege zaten ook leden van de Rechterlijke Macht, die er ambtshalve lid van waren en voor de duur van vijf jaar werden benoemd. De taak van deze commissie was drieledig: toezicht, advies en een rechtsprekende taak in het kader van de behandeling van klaagschriften, waarover verderop meer.
In 's-Gravenhage was er na 1953 zelfs sprake van twee Commissies van Toezicht voor de strafgestichten (Gevangenis I, Centrale Penitentiaire Inrichtingen, Gevangenis II en Huis van Bewaring II) en voor Huis van Bewaring I (het latere Jeugdhuis van Bewaring "De Sprang"). In 1972 werd bepaald dat de laatstgenoemde inrichting in het vervolg als "gevangenis 's-Gravenhage" zou worden aangeduid.
In artikel 14 van de nieuwe Gevangenismaatregel uit 1932 was al een mogelijkheid gecreëerd voor het uiten van een schriftelijke klacht tegenover een lid van het College van Toezicht. In 1953 werd in een wetsartikel (Staatsblad, nummer 237, artikel 12) zelfs bepaald dat men dit in ongecensureerde vorm kon doen. Later kregen de gedetineerden in 1976 (Staatsblad, nummer 58) nog het recht om hun beklag te doen bij de beklagcommissie. Eén van de leden daarvan hield maandelijks spreekuur voor de gedetineerden, waardoor dit instituut de naam van maandcommissie kreeg.
De beklagcommissie werd benoemd door en uit de Commissie van Toezicht. Als voorzitter trad bij voorkeur een met rechtspraak belast lid van de Rechterlijke Macht op. De secretaris van degene die ook als zodanig bij het college van Toezicht optrad. De gedetineerden hadden de mogelijkheid om tegen een beslissing op het klaagschrift beroep in te stellen. Zo nodig konden zij dit ook bij de sectie gevangeniswezen van de Centrale Raad doen tegen een beslissing van de voorzitter van de beklagcommissie.
Functionarissen en hun taak
President en raadsheren
Het Gerechtshof bestaat uit een president, een vice-president, een aantal raadsheren en raadsheren plaatsvervanger. Deze worden door de Kroon bij Koninklijk Besluit voor het leven benoemd en bij het bereiken van de zeventigjarige leeftijd ontslagen. Wanneer er een plaats openvalt, maakt het Gerechtshof een lijst van aanbevelingen van drie kandidaten in alfabetische volgorde, die dan aan de Kroon wordt aangeboden.
Met uitzondering van de enkelvoudige kamer voor belastingzaken vonnissen de Gerechtshoven met drie raadsheren.
Vereisten voor het vervullen van deze functies zijn:
  • het Nederlanderschap,
  • een leeftijd van tenminste dertig jaar,
  • een doctoraat in de rechtswetenschap of meestertitel in de rechten bij een Nederlandse universiteit.
  • bij benoeming tot vice-president, raadsheer en tot raadsheer-plaatsvervanger geldt dat zij die voor 1 maart 1972 de hoedanigheid van kandidaat-notaris bezaten of de hoedanigheid van meester in de rechten hebben verkregen door het afleggen van het dotoraal examen in de fiscaal juridische studierichting dan wel voor die datum met goed gevolg het examen in de belastingwetenschappen aan de Rijksbelastingacademie of een daarmee gelijk gesteld examen hebben afgelegd.
Griffiers
Voor de administratieve ondersteuning worden een griffier en een aantal substituut-griffiers toegevoegd. De griffier van het Gerechtshof staat aan het hoofd van de administratieve dienst en is tevens belast met het beheer van het gebouw en de archieven. De griffiers worden door de Kroon tot wederopzegging aangesteld.
Vereisten voor het vervullen van deze functies zijn:
  • het Nederlanderschap
  • een leeftijd van tenminste vijfentwintig jaar, maar nog niet de leeftijd van zeventig jaar hebben bereikt
  • een doctoraat in de rechtswetenschappen of een meestertitel
Griffie-ambtenaren
Deze functionarissen worden aangesteld door de minister van justitie en verrichten werkzaamheden ten behoeve van de inwendige (interne) dienst van het Gerechtshof en de griffie.
Overzicht van namen van leden van de rechterlijke macht over de periode 1945-1979, ressort Den Haag
m.u.v. substituten, plaatsvervangers en leden van het Openbaar Ministerie ( Dit overzicht is op de volgende bronnen gebaseerd: G.Chr. Kok, a.w., 251-260; Naamlijst Rechterlijke macht 1966-1979; Staatsalmanak voor het Koninkrijk der Nederlanden, diverse jaren; Register van Leden van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, enz. (inventarisnummers 1988-1994 van deze inventaris). ) .
Datum Gebeurtenis
Datum van benoeming
8-okt-41 mr. A.A.F.W. van Romondt
17-mrt-47 mr. H.E. Cost Budde
26-sept-49 mr. Th. L. van Berckel
19-mei-59 mr. B.F. Verveen
22-okt-63 mr. L. Vliegenthart
30-dec-69 mr. A.J.M. van Moorsel
14-jan-74 mr. H.K.A. Stoffels
Datum Gebeurtenis
Datum van benoeming
17-okt-42 mr. Prof. H.A. Idema ( Informatieblad Gerechtshof-PG, 3e jrg. nr. 2 (1999); Biografisch Woordenboek van Nederland (eindred. J. Charité en A.J.C.M. Gabriëls), dl. IV ('s-Gravenhage 1994), pag. 213-214. )
6-mrt-42 mr. H.E. Cost Budde
3-dec-45 mr. T.L van Berckel
14-mei-47 mr. Dr. B.I. Zijlstra
20-oct-49 mr. S.N.B. Halbertsma
13-jul-50 mr. G. Scholten
1-mei-52 mr. Jhr. Dr. T.W.C. Calkoen
23-febr-53 mr. J.L.L. Wery
24-febr-54 mr. A.W.J. van Vrijberghe de Coningh
15-nov-54 mr. B.F. Verveen
30-jan-57 mr. A. Huijgen
30-jan-57 mr. W.G.F. Borgerhoff Mulder
19-sept-57 mr. L.van Lookeren Campagne
25-nov-57 mr. Prof. H. Schuttevaêr
4-jun-57 mr. E.A. Zorab
21-apr-58 mr. P. Meijjes
27-mei-58 mr. G.L.W. Gratama
19-mei-59 mr. C.G. Bijleveld
8-sept-60 mr. L. Vliegenthart
9-mrt-62 mr. A.J.M. van Moorsel
19-okt-64 mr. J.J. de Klerck
1-nov-64 mr. M.Ch. de Jong
2-nov-64 mr. A.J. Veldman
20-mrt-68 mr. A.J.W. van Royen
30-dec-69 mr. A. Slotemaker
5-nov-70 mr. L.L. Neppérus
25-mei-71 mr. H.K. A. Stoffels
3-jul-72 mr. S.H. Sieperda
19-aug-72 mr. W.B. Plantenga
27-feb-73 mr. P. Hazendonk
25kt-74 mr. J.J.M. Braun
27-sept-76 mr. E.J. Rosen Jacobson
27-sept-76 mr. J.A. Polak
4-Febr-77 mr. P.J. Kostense
23-dec-77 mr. J.C.A. Engel
3-mrt-79 mr. P.A. Roggen
17-jul-79 mr. P. Erdman
Datum Gebeurtenis
Datum van benoeming
10-jan-27 mr. A.A.F.W. van Romondt
13-okt-27 mr. W.Lunsingh Tonckens
15-apr-29 mr. H.E. Cost Budde
21-okt-33 mr. P.W.J. Bijnen
20-jul-34 mr. Th.L. van Berckel
6-nov-35 mr. dr. B.I. Zijlstra
26-jan-38 mr. S.N.B. Halbertsma
21-febr-38 mr. G. Scholten
16-jan-39 mr. Jhr. Dr. T.W.C. Calkoen
26-mei-39 mr. H. Haga
10-mei-40 (-45?) mr. A.L.M. van Berckel
6-mrt-42 mr. J.L.L.Wery
8-mei-42 mr. A.W.J. van Vrijberghe de Coningh
15-dec-42 mr. B.F. Verveen
26-sept-45 mr. G.H.B. van den Boom
26-sept-45 mr. A. Huijgen
9-jul-46 mr. J.H.van Laer
2-nov-47 mr. M.A. van Rijn van Alkemade
5-jan-49 mr. Jhr. C.I. van der Wijck
5-jan-49 mr. Jhr. P.G.M. van Meeuwen
13-febr-50 mr. H.Th.A. van der Loos
13-apr-50 mr. W.G.F. Bogerhoff Mulder
30-nov-50 mr. G.L.W. Gratama
29-dec-50 mr. J. Versteeg
13-apr-51 mr. C.G. Bijleveld
20-febr-52 mr. L. van Lookeren Campagne
20-mrt-52 mr. L. Vliegenthart
17-jun-52 mr. J. Milders
10-jul-53 mr. G. Wijers
11-febr-55 mr. A.J.M. van Moorsel
8-febr-56 mr. C.A. de Meijere
30-jan-57 mr. Prof. H. Schuttevaêr
30-jan-57 mr. P. Meijjes
30-jan-57 mr. J.J. de Klerck
30-jan-57 mr. L.L. Neppérus
4-jun-57 mr. E.A. Zorab
4-jun-57 mr. A.J. Veldman
24-sept-57 mr. M.Ch. de Jong
4-mrt-58 mr. A.J.W. van Royen
28-mei-58 mr. A. Slotemaker
9-jul-58 mr. W.B. Plantenga
24-dec-58 mr. Jhr. H. de Ranitz
21-dec-59 mr. J.H.C.M. van Meerwijk
12-dec-60 mr. L.J van Gelein Vitringa
26-jan-61 mr. H.K.A. Stoffels
20-jul-61 mr. S.H. Sieperda
20-jul-61 mr. P. Hazendonk
19-jul-62 mr. R. Prins
20-dec-63 mr. J.J. M. Braun
17-jul-64 mr. J.A. Polak
17-jul-64 mr. Rosen Jacobson
15-febr-65 mr. G.J. Braak
3-apr-67 mr. P.J. Kostense
16-jan-68 mr. P.A. Roggen
23-jul-68 mr. A.S. Fransen van de Putte
12-mei-69 mr. P. Erdman
26-mei-70 mr. J.W. Ellis
24-jul-71 mr. J. Hollander
28-sept-71 mr. H. Pos
3-jul-72 mr. C.N. van der Ham
5-jan-73 mr. P.J. Bijleveld
5-jan-73 mr. S. Stoffer
4-juli-73 mr. J.C.A. Engel
21-juli-73 mr. J. Veldstra
28-mei-74 mr. H.W. Mulder
3-jun-74 mr. S. Stutvoet
6-juli-74 mr. M.J. Heikens
17-jan-75 mr. A. Vonk Noordegraaf
11-mei-76 mr. G. Ch. Kok
3-jun-76 mr. S. Stutvoet
14-jul-76 mr. J. Post
24-jul-76 mevr. mr. L.A. Barendsen-Cleveringa ( Zij was de eerste vrouwelijke raadsheer. Zie: Kok, a.w., pag. 185-190. )
28-okt-76 mr. R. van der Veen
26-jan-77 mr. C.A. van der Beek
2-sept-77 mr. W.A. van Deth
4-febr-78 mr. A.C. de Groot
27-juni-78 mr. H.L. Krans
3-jul-78 mevr. mr. S.J.M. van Delden-van den Belt
18-apr-79 mr. G.J. Zuurmond
27-apr-79 mevr. mr. M. G. Bröcker
27-apr-79 mr. P.P. Vreede
28-juli-79 mr. Chr. H.M. Jansen
21-dec-79 mr. H. de Groot
Datum Gebeurtenis
Datum van benoeming
26-sept-45 mr. H. Seret Opzoomer
16-dec-49 mr. L. de Vries
13-mei-60 mr. I. van Woerden
22-dec-70 mr. G. van Everdingen
Overzicht van namen van de voorzitters en secretarissen van de Raden van Beroep voor de Directe Belastingen over de periode 1914 - 1957
m.u.v. de plaatsvervangende voorzitters en secretarissen en leden ( Staatsalmanak voor het Koninkrijk der Nederlanden, 1916-1932, 1934-1936, 1937, 1946, 1947, 1949-1953, 1956. )
Datum Gebeurtenis
Datum van benoeming
30-apr-51 Mr. J.A. Loeff ( Staatscourant 29 mei 1951, nummer 101, plaatsvervangend voorzitter Mr. C. Stemberg. )
ca. 1922 Mr. K.W. Brevet
31-mrt-39 Mr. W.L. Tonckens ( Staatscourant 27 maart 1951, nummer 59, eervol ontslag bij KB van 9 maart 1951, nr. 51. )
19-mrt-51 Mr. A.W.J. van Vrijberghe de Coningh ( Staatscourant 6 april 1951, nummer 67. )
Datum Gebeurtenis
Datum van benoeming
ca. 1916 Mr. C. Stemberg
ca. 1918 Mr. L. Bijbau
ca. 1928 Mr. J.A. de Meijier
ca. 1930 Mr. J.D. Verbroek
ca. 1932 Mr. A. Slaager
21-mrt-40 Jhr. mr. R.W.J den Tex
16-okt-41 Mr. J.J.M. Braun ( Staatscourant 29 september 1954, nummer 188, m.i.v. 16 september 1954 eervol ontslag verleend uit zijn betrekking van tweede secretaris. )
30-aug-54 Mr. J. Biemond ( Staatscourant 24 september 1954, nummer 185, m.i.v. 16 september 1954 benoemd tot tweede secretaris bij KB van 30 augustus 1954. )
Overzicht van namen van de voorzitters, leden en secretarissen van het Scheidsgerecht van de vermogensaanwasbelastingkamer 's-Gravenhage over de periode 1948-1957
Datum Gebeurtenis
Datum van benoeming
1-apr-49 Mr. A.W.J. van Vrijberghe de Coningh ( Staatscourant 25 april 1949, nummer 79. Dit geldt tevens voor de benoemingen van de secretaris en de leden. )
1-nov-48 Mr. J.L.L. Wery ( Weekblad der belastingen 1949. Staatscourant 5 november 1948, nummer 215. Nederlands Juristenblad 1973, nummer 950. )
Datum Gebeurtenis
Datum van benoeming
1-apr-49 Jhr. mr. R.W.J. Den Tex
Datum Gebeurtenis
Datum van benoeming
1-apr-49 M.J. Harts
1-apr-49 A. van den Hoek
1-apr-49 Mr. J.J. de Reede
Overzicht van namen van de leden van de Rechterlijke Macht van de belastingkamer van het Gerechtshof te 's-Gravenhage
m.u.v de plaatsvervangende leden ( Staatscourant 11 maart 1957, nummer 49. Kok, a.a.. Weekblad voor fiscaal recht 1957, pag. 237 ) . Bij de instelling in 1957:
    • Mr. A.W.J. van Vrijberghe de Coningh, vice-president
    • Prof. mr. H. Schuttevaêr, raadsheer
    • Mr. L. L. Neppérus, raadsheer
    • Mr. W.G.F. Borgerhoff Mulder, vice-president
    • Mr. P. Meijjes, raadsheer
    • Mr. J.J. Klerck, raadsheer
    • Prof. mr. H. Schuttevaêr, raadsheer
    • Mr. P. Meijjes, raadsheer
    • J.J. Klerck, raadsheer
    • Mr. L.L. Neppérus, raadsheer
In 1968: ( Staatscourant 23 juli 1968, nummer 140. )
    • Mr. P. Meijjes, vice-president
    • Mr. L. L. Neppérus, raadsheer
    • Mr. P.J. Kostense, raadsheer
    • J.J. Klerck, vice-president
    • Mr. W.B. Plantenga, raadsheer
    • Mr. G.J. Braak, raadsheer
    • Mr. P.J. Kostense, raadsheer
    • Mr. W.B. Plantenga, raadsheer
    • Mr. G.J. Baak, raadsheer
    • Mr. L.L. Neppérus, raadsheer
Overzicht van namen van de leden van de Rechterlijke Macht aan het Gerechtshof te 's-Gravenhage, kamer Wet Overheidsaansprakelijkheid Bezettingshandelingen, die in eerste instantie recht spraken betreffende WOB requesten bij instelling
Datum Gebeurtenis
Datum van benoeming
1-febr-1951 Mr. J. Versteeg ( Staatscourant 11 januari 1951, nummer 8: benoeming van president en raadsheren m.u.v. Zorab. Nederlands Juristenblad 1976, nummer 1462. )
Datum Gebeurtenis
Datum van benoeming
1-febr-1951 Mr. J.B.W.P. Kickert
1-febr-1951 Jhr. mr. C.M.O. van Nispen tot Sevenaer
1-febr-1951 Mr. A.J.M. van Moorsel
31-okt-1951 Mr. E.A. Zorab ( Staatscourant 8 november 1951, nummer 218. )
Datum Gebeurtenis
Datum van benoeming
ca. 1951 Mr. L. de Vries
Overzicht van namen van de leden van de Commissie van Toezicht bij het jeugdhuis van Bewaring "de Sprang" te Scheveningen
m.u.v. de leden in de periode 1954-1979 ( Voorheen Huis van Bewaring I. De officiële ingebruikneming had plaats op 24 september 1970. De naam van deze gevangenis herinnert aan het graven van een kanaal voor de watervoorziening in de duinen. Zie verder J.M. Terwiel, Bajes in de duinen 1880-2000, Scheveningen: Penitentiar Complex Scheveningen z.j. [1988], pag. 77, 101-103 ) .
Datum Gebeurtenis
Datum van benoeming
4-mrt-1954 J.P. Zaayer
31-jan-1966 Prof. mr. W.F.C. van Hattum
23-mei-1977 Mevr. Mr. S.J.M. van Delden-van den Belt
Datum Gebeurtenis
Datum van benoeming
7-febr-1969 Mr. F.C.H.M. Robbers
18-okt-1972 Mr. Brandsma
16-mei-1977 mevr. mr. J.H. Souren-Cramer
Geschiedenis van het archiefbeheer
Huisvesting
Toen het Gerechtshof te 's-Gravenhage in 1876 werd ingesteld zetelde dit in de Rolzaal en de De Lairessezaal, waarin tot dan toe zijn voorganger, het Provinciaal gerechtshof van Zuid-Holland, was gehuisvest.Vanwege het toenemende ruimtegebrek van zowel het Haagse Hof als de Arrondissementsrechtbank, dat aan de Korte Vijverberg 3 zetelde, waren er al eerder plannen om beide colleges te verplaatsten. Toen er in 1894 sprake van was om een nieuwe rechtbank aan de Hofstraat te bouwen protesteerde dr. V.E.L. de Stuers, referendaris van de Afdeling Kunsten en Wetenschappen, daar heftig tegen. In dat verband merkte hij onder meer op dat het gebouw van het Gerechtshof veel eerder hersteld, verbeterd en uitgebreid moest worden. ( Hierover ontstond een hele polemiek. Zie ook voor de voorgeschiedenis: Victor de Stuers, De nieuwe rechtbank te 's-Gravenhage en 's Lands Gebouwen in de residentie, 's-Gravenhage 1894, 9-11. Idem, Veritas getoetst aan de waarheid, 's-Gravenahge 1894, 5-6, 8, 10. Idem, Nog eens de nieuwe rechtbank te 's-Gravenhage, 's-Gravenhage 1895, 1-7, 12-13, 18-19, 24-29. Idem, Andermaal de nieuwe rechtbank te 's-Gravenhage, 's-Gravenhage 1896, 3-4, 9-10, 12-14. Voor een program van eisen van 15 juli 1899 met een situatieschets van het Binnehof, waar toen nog over werd gedacht: NA, Archief van V.E.L. de Stuers betreffende zijn openbaar optreden (1843-1916) (nummer toegang 2.21.345), inv.nr. 1777. ) In 1899 stelde de minister van Justitie, mr. P.W.A. Cort van der Linden, voor om het oude Paleis van H.K.H. Von Wied, Prinses der Nederlanden, aan het Korte Voorhout 11 ten behoeve van beide rechtscolleges aan te kopen. Op 30 december 1901 nam zijn opvolger, minister mr. J.A. Loeff, dit als Paleis van Justitie en Arrondissementsrechtbank in gebruik. ( Kok, a.w., pag. 104, 119-122. ) Het gebouw werd al in 1912 naar een ontwerp van architect W.C. Metzelaar in gewapend beton verbouwd, terwijl de griffie van de arrondissementsrechtbank aan de achterzijde aanzienlijk werd uitgebreid, waarin ook de bibliotheek van het Gerechtshof werd ondergebracht. Tien jaar daarna werd de zittingszaal voor burgerlijke zaken vergroot. In 1935 klaagde de voorzitter van het Gerechtshof over het toenemende ruimtegebrek in het Paleis van Justitie, waarin het Hoog Militair Gerechtshof en de Raad van Beroep voor de Directe Belastingen intussen ook waren ondergebracht. Hoewel het aantal leden niet sterk was toegenomen, was dit wel het geval met de door het Hof gepresteerde arbeid. Hij bepleitte daarom nieuwbouw voor het Gerechtshof. ( Zie voor een uitgebreid statistische vergelijking van zaken van 1901 t.o.v. 1935 en van de sindsdien ingevoerde nieuwe wetten, waarmee het Hof bemoeienis heeft de brief van de president van het Hof aan de minister van Justitie d.d. 25 november 1935, in: Nationaal Archief (NA), Ministerie van Justitie, Afdeling Gebouwen, inventarisnummer 7A. ) De meest radicale maar financieel niet haalbare oplossing leek het stichten van een nieuw gebouw voor alle in het Paleis van Justitie ondergebrachte colleges en het Kantongerecht. In plaats daarvan werden in september 1927 het parket van de rechtbank en de kinderrechter ondergebracht in een dependance aan de Prinsessegracht 28. In 1945 ging dit pand als gevolg van een per vergissing door de Engelsen op 3 maart 1945 op het Bezuidenhout uitgevoerde bombardement geheel verloren. Dit bombardement was bedoeld om de door de Duitsers in het Haagse Bos opgerichte V-2 installaties uit te schakelen. De restanten van het Paleis van Justitie werden in 1947 mede vanwege het komende Regeringsjubileum opgeruimd. ( Uitgebreider over de periode tot 1912: Kort overzicht van de geschiedenis der gebouwen bij het Departement van Justitie in gebruik, met vermelding van de nummers der dossiers waarin de stukken zijn opgenomen, Departement van Justitie: z. pl, 1912, pag. 17-19. Alle stukken m.b.t. de aankoop van het paleis tot aan de sloop zijn te vinden in: NA, Ministerie van Justitie, Afd. Gebouwen, inventarisnummers 7 en 7A. ) Zonder dossiers, archief, toga's en bibliotheek begon men kort na de bevrijding opnieuw in de Academie van Beeldende Kunsten c.q. Tekenacademie aan de Prinsessegracht 4, waar de eerste zitting al op 17 mei 1945 plaats vond. Aan het eind van dat jaar huurde het Gerechtshof al de panden Raamweg 14 en 15 van een particulier uit Wassenaar en de Nederlandsche Cement Handelmaatschappij N.V. met de bedoeling daar `tijdelijk' weer een eigen onderkomen te hebben. Het duurde uiteindelijk toch nog tot 4 juli 1947 voordat deze nieuwe locatie werd betrokken.De civiele zittingszaken werden behandeld in het pand Raamweg 14, terwijl dit met de strafzaken in het aangrenzende pand gebeurde. ( Kok, a.w., 138-139. Jaarboek Die Haghe 1948/1949, pag. 185. Volgens Kok, a.w., 139 had de eerste zitting al op 29 juni 1947 plaats. Zie voor de huurcontracten het dossier Raamweg 14-15 (GB 139), dat nog bij het Ministerie van Justitie berust. ) Het Gerechtshof telde toen niet veel meer dan twintig leden. Mr. P.A. Roggen herinnerde zich later in een interview, dat de voltallige vergadering van het dit college gemakkelijk in de achterkamer van die herenhuizen kon worden gehouden. ( Informatieblad Gerechtshof/Parket PG, jaargang 2, nummer 5 (oktober 1997). ) In een interview met mr. H.K.A. Stoffels kwam de primitieve huisvesting naar voren. Deze vertelde toen dat eens bij het binnentreden van president Van Moorsel een gordijnafscheiding van de zittingszaal van de roe was afgevallen. ( Informatieblad Gerechtshof/Parket PG, jaargang 1, nummer 2 (januari 1997). ) Eind 1953 liet de minister van Justitie, mr. L.A. Donker, in zijn Memorie van Antwoord weten dat er geld was gereserveerd voor de uitbreiding van het Kantongerecht aan de Prinsegracht. Bij die gelegenheid deelde hij tevens mee dat er werd onderhandeld over de bouw van een nieuw Paleis van Justitie, waarvan de omvang en de locatie toen nog niet bekend waren. ( Haagsche Courant, 12 november 1953. ) Het zou uiteindelijk ruim twintig jaar duren voordat Koningin Juliana op 24 februari 1974 aan de Juliana van Stolberglaan 2-4 het nieuwe Paleis van Justitie officieel in gebruik nam. Ondanks dat het aantal leden van het Gerechtshof inmiddels ongeveer was verdubbeld was, hield men toen nog steeds kantoor aan de Raamweg. ( Vergelijk Staatsalmanak voor het Koninkrijk der Nederlanden 1947 (20 personen) met Ibidem 1973 U 2 (44 personen). ) In het nieuwe Paleis van Justitie waren de volgende zeven gerechten gehuisvest: het Gerechtshof , het Kantongerecht, de Arrondissementsrechtbank, het Hoog Militair Gerechtshof, de Zeekrijgsraad, de Raad van Beroep, het Ambtenarengerecht en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Daarmee was dit meteen het grootste gebouw was dat de Rijksoverheid in gebruik had. In de archiefkelder werd een centrale archiefbewaarplaats ingericht, waarin elk rechtscollege een eigen ruimte kreeg toegewezen. In principe brachten de verschillende afdelingen hier ongeveer eens in de twee jaar hun dynamische archief naar het statisch archief over.
Archief
Toen De Stuers in 1894 de archiefruimte onder het Gerechtshof op het Binnenhof beschreef, merkte hij op dat de archieven bij brand reddeloos verloren waren, terwijl hij de ruimte, waar de overtuigingsstukken bewaard werden, met een varkensstal vergeleek. ( De Stuers, De nieuwe rechtbank te 's-Gravenhage en 's Lands Gebouwen in de residentie, 's-Gravenhage 1894, 10. ) Hierin kwam met de verhuizing naar het pand aan de Lange Voorhout verandering. Daar werd de griffie inclusief het door deze beheerde archief van het parket van het Hof op de tweede verdieping van het Paleis van Justitie gehuisvest. In het sousterrain werden voor het opstellen van registers enz. blank vurenhouten stellingen geplaatst voor het archief voor de Officier van Justitie (aan de voorzijde), terwijl de archieven van het Hof en de arrondissementsrechtbank in de haaks op het voorgebouw staande vleugel werden bewaard. Toen de president van het Hof in 1935 over het ruimtegebrek in het Paleis van Justitie klaagde, merkte hij op dat dit ook voor de archieven van de verschillende rechtscolleges gold, maar dat een commissie onder leiding van advocaat-generaal mr. J.A. de Visser daarover apart zou rapporteren. ( NA, Ministerie van Justitie, Afdeling Gebouwen, inventarisnummer 7. ) Bij het hiervoor voornoemde bombardement op het Bezuidenhout van 1945 was van het eigenlijke archief van het Gerechtshof vrijwel niets bewaard gebleven. Dat het op deze wijze verloren zou gaan had De Stuers destijds niet kunnen bevroeden. In de panden Raamweg 14 en 15 werd het nieuw gevormde archief zoals gebruikelijk in de kelder opgeslagen. Doordat de omvang hiervan snel toenam was er in 1952 onvoldoende ruimte voor het opbergen van het daarbij opgeslagen drukwerk van het Parket. Daarom verzocht de Procureur-generaal mr. D.J. van Gilse of de ruime kasten in de keuken, die toen dienst deed als wachtkamer van het Parket, hiervoor konden worden ingericht. Behalve ruimtegebrek vond hij de ligging van de archiefruimte naast de stookplaats voor de centrale verwarmingsinstallatie niet zo geschikt voor het bewaren van het drukwerk. Eind 1953 deed hij opnieuw om dezelfde reden een dringend beroep om ook het archief, dat in een open opstelling op een houten rek stond, naar een andere kelderruimte te mogen verplaatsen. De archiefstukken vervuilden namelijk doordat er kolenstof vanuit de stookruimte in de archiefruimte doordrong. Hij stelde daarom voor in de andere beschikbare kelderruimten houten rekken te plaatsen. Dit verzoek werd gehonoreerd. Twee jaar later kreeg hij toestemming stellingen aan te brengen in een kast op de eerste etage van het perceel Raamweg 14. Dit was een oplossing voor het ontbreken van archiefruimte voor het dynamisch archief van het administratief personeel van het Parket. In het pand Raamweg 15 werden begin 1957 op verzoek van president mr. Th.L. van Berckel voor de griffie van het Gerechtshof twee afsluitbare kasten gemaakt in het vertrek, dat als wachtkamer werd gebruikt, terwijl een al bestaande muurkast hiervoor werd aangepast. ( Dossier Raamweg 14-15 (GB 139), dat nog bij het Ministerie van Justitie berust. ) Dat het naoorlogse archief snel in omvang toenam blijkt wel uit latere gegevens. Bij de verhuizing naar het nieuwe gerechtsgebouw in 1974 werd het inmiddels gevormde griffiearchief geschat op circa 375 strekkende meter. De gezamenlijke huisvesting van de hiervoor genoemde zeven colleges bracht in 1974 een reorganisatie van diverse diensten met zich mee, zoals onder andere van de interne dienst, waar het archief als dienst deel vanuit maakte. In juli 1974 werd de 59-jarige G.W. de Poter aangesteld als hoofd van de eerstgenoemde dienst, die een bezetting van 63 personen kende. Eén daarvan was Adrianus Sasburg (geb. 1922), die kort daarvoor als `Hoofd Archiefdienst' was aangetrokken. ( Zie voor de advertentie voor deze functie: Haagsche Courant, 2 maart 1947. ) Per 1 mei 1974 was hij vooruitlopend op het behalen van de vereiste diploma's als zodanig benoemd. Een jaar later werd hij echter met ingang van 1 juni 1975 belast met de functie Hoofd van de bodedienst. Vanwege de toenmalige werkzaamheden in het Centraal Archief werd toen besloten om geen nadere voorzieningen voor de functie van Hoofd Archiefdienst te treffen, maar deze ad interim waar te nemen. Aan deze situatie zou pas vijf jaar later een einde komen. In de tussenliggende tijd hielden de volgende drie personen in het Paleis van Justitie zich daadwerkelijk met de archiefzorg bezig:
Derk Jan Deijk, als eerste medewerker archiefdienst en als plaatsvervanger van het latere Hoofd van het archief. Voorheen was hij werkzaam geweest als bode en telefonist bij het Kantongerecht aan de Prinsegracht. Daar had hij ervaring opgedaan door het archief in de middaguren te ordenen en op te schonen. In 1982 verliet hij het archief.
Inmiddels was de oud-dames- en herenkapper uit Delft Everhardus Jacobus van Heel in 1975 als archiefbediende in dienst genomen. Deze zou de dienst zes jaar later weer verlaten. Het jaar daarvoor, 1980, was voor het eerst in de persoon van Gijsbertus van Rijswijk (geb. 1932) een Hoofd Archiefdienst c.q. Archivaris aangesteld, die op 14 mei 1993 na negentien jaar in het archief werkzaam te zijn geweest afscheid nam. In de periode dat het Gerechtshof te 's-Gravenhage nog aan de Raamweg was gehuisvest vonden er voor zover bekend geen archiefinspecties plaats. De eerste inspectie dateert van 1978 toen eerder aangetroffen scheuren in de muren van de archiefkelder juist waren gedicht. Hierdoor was een aantal archiefbescheiden zelfs door schimmel aangetast. De toenmalige inspecteur van het Rijksarchief in Zuid-Holland merkte op dat men speciale archiefkaarten bijhield, waarop de vernietigingstermijn en - zo nodig - een aantekening over de historische waarde van het desbetreffende archiefbescheiden werd aangetekend. Bij gebrek aan een inventaris met numeriek nummers diende de parketnummers, die van de Officier van Justitie werden overgenomen, als toegang op het archief. Bij de inspectie in 1988 werd geconstateerd dat er uit de overgebrachte archieven jaarlijks aan de hand van de toen geldende vernietigingslijsten van 1936 en incidentele machtigingen werd vernietigd. Desondanks nam het ruimtegebrek zowel van de dynamische- als statische archieven enkel maar toe.
Bij de landelijk gecoördineerde archiefinspectie bij de Rechterlijke Macht in 1990 werd geklaagd over de materiële verzorging van de dossiers in de dynamische fase. De administraties van de verschillende afdelingen stootten hun archieven te snel en in onverzorgde staat af. Wel werd er een scheiding aangebracht tussen de stukken van de griffie en van het parket. Deze werden naar archiefvormer opgeborgen en zaaksgewijs chronologisch gerangschikt, met een alfabetische toegang. ( Inspectierapporten van 1 november 1978, 27 mei 1988 en 1 mei 1990 van de archiefinspecteur van Zuid-Holland in: Rijksarchief in Zuid-Holland, Rechterlijke macht, dossier I (Gerechtshoven, arrondissementsrechtbanken). )
Bij de wet van 17 mei 1956 werd bij artikel 38, lid 5, bepaald dat de archieven van de vroegere Raden van Beroep door de zorg van de voormalige voorzitter moesten worden overgebracht naar het ressort, waarbinnen de standplaats van de Raad van Beroep was gelegen. Zodoende werden de archieven van de Raden van Beroep voor de Directe Belastingen te Leiden, Rotterdam en Middelburg van de jaren 1893-1957 bij het Gerechtshof gedeponeerd. Daar inventariseerde de heer G. van Rijswijk ze in 1985. Vervolgens werden de archieven van Leiden en Rotterdam overdragen aan het toenmalige Algemeen Rijksarchief (nummers toegang 3.03.3.49.01 voor Leiden en 3.03.49.02 voor Rotterdam) en van Middelburg aan het Rijksarchief in Zeeland (nummer toegang 269). Het archief van de Raad van Beroep van 's-Gravenhage werd buiten deze inventarisatie gehouden en maakt nu deel uit van de inventaris van het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Materiële toestand
Alle archiefbescheiden zijn ontdaan van metalen en kunststof hechtmiddelen, alsmede elastiekjes. De archiefstukken zijn verpakt in zuurvrije omslagen en zuurvrije dozen.
Omvang van het archief
Bij aanvang van de bewerking had het archief waarvan de omvang zoals gezegd in 1974 nog op 375 meter werd geschat een omvang van 310 meter. Hiervan is tijdens het inventariseren 117,5 meter voor blijvende bewaring aangewezen en overgedragen aan het Nationaal Archief.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Op dit archief zijn de volgende vernietigingslijsten van toepassing geweest:
  • Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende stukken van de archieven der rechterlijke macht, wat betreft strafzaken, van het Ministerie van Justitie en het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van 21 januari 1936. 2e Afd. A No. 813, Afd. K.W. No. 550;
  • Algemene regels tot vernietiging van archiefbestanddelen van de Raden van Beroep voor de Directe Belastingen, Gemeenschappelijke beschikking van de secretarissen-generaal van het departement Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming d.d. 5 mei 1944 en 25 juli 1944;
  • Selectielijst neerslag handelingen op beleidsterrein rechterlijke macht vanaf 1950, gepubliceerd in: Staatscourant 21 februari 2003, nummer 36.
Aanvullingen
Het Haagse Gerechtshof was bij wet van 26 juni 1975 als enige bevoegd om beroepen te behandelen tegen besluiten van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Dit orgaan heeft een eigen archief gevormd, dat in de toekomst apart aan het Nationaal Archief zal worden overgedragen.
Verantwoording van de bewerking Als basis voor de opbouw van het schema van de inventaris is uitgegaan van de indeling zoals die is beschreven in het Werkboek rechterlijke archieven 1838-1940 van R. Huijbrecht. ( J. Bos, `Gerechtshoven', in: Werkboek rechterlijke archieven 1838-1940 (o.r.v. R. Huijbrecht, 1992 (2e dr.)), 79-96; i.h.b. 89 (indelingsschema, waarin om praktische redenen wordt geadviseerd het archief van het parket wel achter dat van het Gerechtshof op te nemen). )
Bij elk onderdeel in de inventaris zijn eerst de betreffende ingangen geplaatst, bestaande uit klappers, registers, kaarten, rolboeken en rekestenboeken. In de inventaris wordt bij de betreffende ingangen met een N.B. aangegeven op welke archiefbescheiden de toegangen betrekking hebben.
De dossiers, beschikkingen, audiëntiebladen en overige stukken zijn meestal na vermelding van deze toegangen per onderwerp of zaak geordend zonder dat hiervoor een verdere onderverdeling in subrubrieken is aangebracht.
Zo is bijvoorbeeld ook de orde gehandhaafd, die de griffie heeft aangebracht in de rolboeken van de civiele vonnissen van de enkelvoudige en meervoudige kamer. De vonnissen zijn dus niet gesplitst in enkelvoudige en meervoudige procedures, maar in de oorspronkelijke (enkel- en meervoudige gezamenlijke) rangschikking van vonnisdatum gelaten.
Tenslotte wil ik onderstaande personen bedanken voor de hulp bij het tot stand komen van deze inventaris, t.w.: Sandra Sacher en Dick Kaajan (Nationaal Archief) en mijn collega's Jochem Botman, Maresa Smit, Gudo Spaan en Döndü Avci voor een deel van het uittypen van de inventaris en tevens Jan Hardijzer en Frank Nieuwenhuys voor het collationeren.
Ordening van het archief
De aanwezig stukken bij het Gerechtshof bestaan in hoofdzaak uit series, die meestal chronologische geordend zijn. In veel gevallen vormen alfabetische klappers daarop een toegang. Alfabetisch betekent in dergelijke gevallen dat de klappers alfabetisch zijn onderverdeeld. Binnen elke letter is een onderverdeling in jaren maar zonder dat de namen binnen dat jaar op hun beurt weer alfabetisch zijn geordend zoals in een telefoongids gebeurt. In plaats daarvan zijn de namen alfabetisch ingeschreven in de chronologische volgorde van inschrijving.
Strafzaken
Aan een rechtbankdossier werd een apart parketnummer toegekend, dat met rood potlood of pen op de kaft van het dossier werd geschreven. Na beoordeling van de appèlzaak werd door de Procureur-generaal dan naar de rol verwezen. Het kreeg een uniek rolnummer. Het parket van de Procureur-generaal maakte daarbij aantekening van de rechtsgang van de strafzaak in een strafregister, te vergelijken met de parketregisters van het arrondissementsparket. Ten slotte werd nog een kaart opgemaakt, die op rolnummer werd geordend. Deze zijn vanaf 1974 bewaard gebleven en worden t.z.t met het archief van de Procureur-generaal overgedragen.
De afgedane dossiers werden op rolnummer gearchiveerd. De griffie hield ook een rolkaart bij, die in de praktijk als geheel "het ingangssysteem" werd genoemd. Deze werden op rolnummer (inventarisnummers 8-34 en 40-42) of op alfabet (inventarisnummers 34-40 en 42-49) gearchiveerd. Als echte toegang kunnen de naamklappers worden gebruikt, waar de rolnummers in staan vermeld. Daarin zijn de verdachten per jaar gerangschikt met het daarbij behorende rolnummer en de vermelding van de arrestdatum. De arresten zijn op datum en niet op rolnummer terug te vinden!
Gewone strafzaken
* Begin met het zoeken van de naam in de alfabetische klapper (inventarisnummers 3 - 7). Achter de naam wordt verwezen naar het rolnummer.
* Raadpleeg vervolgens het alfabetisch op de naam van de appellanten ingerichte kaartsysteem (inventarisnummers 8 - 49). Op de rolkaarten wordt verwezen naar de datum van het arrest en het jaartal (bijvoorbeeld: 65/46).
* Met behulp van deze datum vindt men bij het desbetreffende jaar en datum het gezochte arrest (inventarisnummers 652 - 883).
Economische strafzaken
De raadskamers voor economische delicten werd met ingang van 1 mei 1951 ingesteld (Staatscourant 7 mei 1951, nummer 86), zodat de dossiers ook in dat jaar beginnen.
  • Raadpleeg vervolgens de rolkaarten van de economische strafzaken (inventarisnummers 915-916). Hierop staat linksboven de datum van het arrest (bijvoorbeeld: 4 maart 1954) en verder het rolnummer vermeld, vorafgegaan door de letter E (voorafgegaan door een E (=economische strafzaken) (bijvoorbeeld: 1954 E 2).
  • Met behulp van het jaartal en het rolnummer vindt men bij het desbetreffende jaar het dossier van de strafzaak (de inventarisnummers 118, 125, 131, 141, 146, 152, 166, 183, 198, 211, 224, 234, 244, 256, 270, 281, 298, 311, 326, 345, 375-376, 398, 419-651).
  • Met behulp van de datum van het arrest vindt men bij het desbetreffende jaar het arrest (inventarisnummers 884 - 913).
Klaagschriften
  • Met behulp van het nummer van de beschikking vindt men bij het desbetreffende jaar het klaagschrift (inventarisnummers 962 - 982).
Gratieverzoeken
  • Met behulp van het gratienummer vindt men in de registers van inschrijving onder het desbetreffende jaar het rolnummer. Daarbij staat vermeld of de Procureur-generaal het gratieverzoek met gunstig of ongunstig advies naar de Minister van Justitie heeft doorgestuurd. Tevens wordt vermeld op welke datum de zaak is afgehandeld.
  • Met behulp van het rolnummer vindt men alleen het proces-verbaal van de in hoger beroep behandelde strafzaak (inventarisnummers 51 - 651).
De gratieverzoeken uit de in deze inventaris opgenomen periode zijn te vinden in het archief betreffende Gratiebeleid en Uitvoering van het Ministerie van Justitie. ( NA, Inventaris van het archief betreffende het Gratiebeleid en Uitvoering van het Ministerie van Justitie, 1947-1994 (nummer toegang 2.09.71). )
Burgerlijke zaken aangebracht bij dagvaarding
Er zijn verschillende soorten eigentijdse toegangen:
  • Alfabetische klapper voor de rolzaken uit de jaren 1945-1952 (inventarisnummer 1049).
  • Alfabetische klapper van arresten voor civiele zaken, die aangebracht zijn in de jaren 1944 -1984 van de 1e, 2e en 3e kamer. De datum achter de naam is een ingang voor de arrestboeken (inventarisnummers 1050 - 1052).
Bij de bij dagvaarding aangebrachte burgerlijke zaken kan men in principe op twee manieren te werk gaan om de arresten te vinden.
  • Met behulp van het jaartal en het nummer van de kamer vindt men het desbetreffende arrestboek (inventarisnummers 1053 - 1349).
  • Met behulp van de arrestdatum vindt men daarin het gezochte arrest
of:
  • Met behulp van het rolnummer kan men door naar de rolkaart (inventarisnummers 1387 - 1442). Daarop staat rechtsboven de datum van het eindarrest (bijvoorbeeld: 2 oktober 139/54).
  • Met behulp van deze datum vindt men het desbetreffende arrestboek (inventarisnummers 1053 - 1349).
  • Met behulp van de arrestdatum vindt men daarin het gezochte arrest.
De dossiers zelf zijn op grond van handeling 61 van de selectielijst vernietigd. ( Gedeelde geschillen. Een institutioneel onderzoek naar het handelen van de rechterlijke macht vanaf 1950 (tekst R.P.B.A. Dingemans en R.W. Steensma) (Pivot-rapport nummer 124) - Rijksarchiefdienst/Pivot - ill. W.D. Küller, ISBN: 90-5909-022-5, 's-Gravenhage 2001, 38. ) .
Burgerlijke zaken aangebracht bij rekwest
Civiele rekwesten
De beschikkingen (beschikkende in hoger beroep) vindt men terug in de serie rekwesten (inventarisnummers 1522-1694). De rekwesten werden bij ontvangst ingeschreven in een inschrijvingsregister, waarbij ze gelijktijdig een rekwestnummer toegekend kregen (inventarisnummers 1700-1711).
Algemeen Begin met het zoeken van de naam van de rekwestrant in de alfabetische klapper, die binnen de klapper jaarlijks met een nieuwe nummering begint en op de volgorde van inschrijving is geordend (inventarisnummers 1695 - 1699). In de linkerkolom staat onder het jaartal het nummer van het rekwest en jaartal met de letteraanduiding van het arrondissement. ( H=Den Haag; D=Dordrecht; M= Middelburg; R=Rotterdam. Dit heeft men niet nodig om het rekwest op te zoeken. ) Verder is in de rechterkolom het soort rekwest vermeld.
Met behulp van het rekwestummer vindt men bij het desbetreffende jaar de beschikking op het rekwest (inventarisnummers 1522 - 1694). Het zoeken wordt vergemakkelijkt doordat het onderwerp bovenaan de rekwesten zelf is vermeld.
Alimentatie Begin met het zoeken van de naam van de rekwestrant in de alfabetische klapper, die binnen de klapper jaarlijks met een nieuwe nummering begint en op de volgorde van inschrijving is geordend (inventarisnummers 1695 - 1699). In de linkerkolom staat het nummer van het rekwest met de letteraanduiding van het arrondissement. ( H=Den Haag; D=Dordrecht; M= Middelburg; R=Rotterdam. Dit heeft men niet nodig om het rekwest op te zoeken. ) Door de vermelding van het soort rekwest zijn de alimentatiezaken op te sporen
of:
Voor de periode tot en met 1960 is inventarisnummer 1720 tevens als toegang te gebruiken. In tegenstellling tot de inventarisnummers 1695 - 1699 zijn de alimentaties na voogdijstelling hierin niet opgenomen.
Met behulp van het rekwestummer vindt men bij het desbetreffende jaar de beschikking op het rekwest (inventarisnummers 1522 - 1694). Het zoeken wordt vergemakkelijkt doordat het onderwerp bovenaan de rekwesten is vermeld.
Medisch tuchtrecht
  • Met behulp van het rekwestnummer vindt men bij het desbetreffende jaar de beschikking (inventarisnummer 1712).
Kwekersrecht
  • Met behulp van het rekwestummer vindt men bij het desbetreffende jaar de beschikking op het rekwest (inventarisnummers 1522 - 1694).
Wet Overheidsaansprakelijkheid Bezettingshandelingen
  • Met behulp van het rekwestnummer kan men door naar het inschrijvingsregister (inventarisnummer 1721). Daar staat in de linkerkolom in rood of omcirkeld het nummer, waarmee de WOB-zaken apart zijn geregistreerd. Voorin dit register is een inhoudsopgave op de nummers met vermelding van de partijen.
  • Met behulp van het nummer van de zaak vindt men de beschikking op het rekwest in de serie beschikkingen op rekwesten van W.O.B.-zaken (inventarisnummers 1728 - 1731)
Belastingzaken
Men kan op alfabet op naam van de belanghebbende (appellant) in verschillende kaartsytemen zoeken, t.w. de kaartsystemen van de afgedane zaken, waaronder ook de ter zitting ingetrokken zaken (inventarisnummers 1738 - 1752) respectievelijk de kaartsystemen van de vooraf ingetrokken zaken (inventarisnummers 1753 - 1777). Omdat men meestal niet weet of een zaak is afgedaan of ingetrokken zal men beide kaartsystemen moeten raadplegen.
Op zo'n kaart vindt men twee nummers: het inschrijvingsnummer, waarvan de registers uit de jaren 1960 - 1980 bewaard zijn gebleven (inventarisnummers 1762-1765) en het rolnummer.
Met het rolnummer kan men verder zoeken in de arresten. Het is van belang dat men op de kaart de zittingsdatum terugzoekt. Daarbij staat verder nog een E voor enkelvoudige kamer en een M voor de meervoudige kamer vermeld, terwijl een Romeinse cijfer (I, II, III en IV) aangeeft welk van de vier kamers de zaak heeft behandeld. Achter dit nummer is het rolnummer weergegeven, dat van belang is om het arrest terug te vinden, dat op rolnummer bij de desbetreffende kamer gearchiveerd is.
  • Met behulp van het rolnummer en de kameraanduiding kan men naar de uitspraak van de in beroep behandelde belastingzaak (inventarisnummers 1780 - 1958).
Raad van Beroep
Naar de aard van de belasting maakte de Raad van Beroep een onderscheid, dat ook gevolgen had voor de administratie. Dientengevolge zijn er verschillende series uitspraken aanwezig, t. w.:
  1. Inkomsten-, waardevermeerderings-, vermogens- en gemeentefondsbelasting;
  2. Personele belasting;
  3. Dode Hand en ondernemingsbelasting; ( De Dode Hand en de ondernemingsbelasting hebben elk een eigen reeks uitspraken. )
  4. Vermogensaanwasbelasting en vermogensheffing ineens;
  5. Loon-, vereveningsheffing en commissarissenbelasting;
  6. Plaatselijke belastingen;
  7. Winstbelasting vennootschapsbelasting, geblokkeerde Marken belasting, geldzuivering, herkapitalisatie en dividendbelasting.
Procedureel begon elk beroep met een inschrijving in het register, dat alfabetisch werd geklapperd.
Voor elke serie uitspraken geldt dezelfde zoekprocedure. Hier is deze voor de beroepschriften van inkomsten-, waardevermeerderings-, vermogens- en gemeentefondsbelasting als voorbeeld uitgewerkt.
  • Met behulp van het volgnummer (bijvoorbeeld 1948/673) kan men door naar het register van inschrijvingen. Rechts staat de afloop van de zaak vermeld (inventarisnummers 1967 - 1977).
  • Met behulp van de datum van de uitspraak kan men door naar de uitspraak van het behandelde beroepschrift (inventarisnummers 1982 - 1998).

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig beperkt openbaar (B). Betreft stukken jonger dan 75 jaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Gerechtshof 's-Gravenhage [periode 1945-1979], nummer toegang 3.03.81, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Gerechtshof 's-Gravenhage, 3.03.81, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Bijlagen

Archiefbestanddelen