Terug naar zoekresultaten

3.20.17 Inventaris van het archief van de familie Van der Goes van Dirxland, 1419-1928

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

3.20.17
Inventaris van het archief van de familie Van der Goes van Dirxland, 1419-1928

Auteur

J.A. Jaeger

Versie

15-12-2020

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1965 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Familiearchief Van der Goes van Dirxland
Goes van Dirxland, van der

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1419-1928

Archiefbloknummer

35017

Omvang

; 195 inventarisnummer(s) 2,40 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Van der Goes
Jacob van der Goes (1664-1701)
Philippus van der Goes (1682-1747)
Franc van der Goes (1687-1767)
Willem Adriaan van der Goes (1696-1751)
Adriaan van der Goes (1722-1797)
Cornelia Martina Vlaerdingerwout (1726-1762)
Maarten baron van der Goes, heer van Dirxland (1751-1826)
Constance Louise de Bosset (1775-1837)
Louis Napoleon baron van der Goes van Dirxland (1806-1885)
Antoinette Adolphine barones Sloet van Oldruitenborgh (1820-1905)
Henri Maarten Anton baron van der Goes van Dirxland (1841-1890)
Henriette Lucie Fransen van de Putte (1853-1938)
Marie Adolphine barones van Heeckeren van Molecaten geboren barones van der Goes van Dirxland (1844-1926)
Louise Amelie Sierzputowski geboren barones van der Goes van Dirxland (1852-1938)
Louis Dignus baron van der Goes van Dirxland (1881-1945)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het familiearchief Van der Goes bevat voornamelijk stukken van persoonlijke aard: inzake opleidingen en benoemingen van de afzonderlijke leden, doop-, trouw- en overlijdensakten, stukken betreffende de afwikkeling van nalatenschappen en dergelijke. Het grootste deel is afkomstig van Maarten baron van der Goes, heer van Dirxkland (1751-1826). Ook is er een verzameling charters (de oudste stammend uit 1279 en 1415) in het archief te vinden, betreffende beleningen en verkoop van de ambachtsheerlijkheid van Dirksland. Daarnaast zijn er stukken aanwezig in verband met keuren en ordonnanties, voordrachten van functionarissen, verzoekschriften van ingezetenen, rekeningen en stukken aangaande de rechtspraak door de heerlijkheid.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
De heerlijkheid Dirksland
Als Dirksland in 13e eeuwse akten voor het eerst wordt vermeld, is het een zoutland, dat tussen de Sonnemaer en de Greveninghen is gelegen ( Van den Bergh Oorkondenboek van Holland en Zeeland, I nr. 314; II nrs. 373 3n 506; supllement nrs. 177 en 310. Van Alkemade en Van der Schelling "Beschrijving van de stad Brielle enden lande van Voorne", II, pagina's 7,8 en 10. ) . De bewoners genieten de bescherming van de graaf en leven van de opbrengst van zout, dat uit het verzilte veen, de derrie, wordt gewonnen. Voor de uitoefening van dit bedrijf legden zij moerdijken aan, waarvoor zij de heer van Voorne "ten eersten branden" pacht moesten betalen ( A.R.A. Rekenkamer Holland (rekeningen), inv. nr.1358 e.v. ) . Aan de zouternering komt een einde als hertog Jan van Beieren, die daartoe "dicwijl ende zeer vervolcht was" het gors Diericxslandt in november 1415 onder zekere voorwaarden en voorrechten aan Pieter Claessoene en zijn medegezellen ter bedijking tot een korenland uitgeeft ( Inv. nr. 101. ) . Om het gors in zijn geheel ter bedijking te kunnen uitgeven, had hertog Jan eerst een overeenkomst moeten sluiten met heer Johan van Renesse en de conventen der Regulieren te Rugge en de Karthuizers te Zeelhem, die recht hadden op een zesde deel van het te bedijken gors. Op 8 november 1415 stonden zij dit gedeelte af en kregen daarvoor een ander zesde gedeelte terug n.l. het ten zuiden van Dirksland gelegen Herkingen, dat minder goed en lager gelegen was dan Dirksland en waarvoor de graaf als compensatie voor altijd vrijdom van de veertigste penning verleende ( A.R.A. Rekenkamer Holland, inv. nr. 4, folio 10 verso. ) . Tot de voorrechten welke de bedijkers verkregen behoorden ondermeer de vrijdom voor zeven jaar van heervaart, beden en andere lasten, terwijl Pieter Claessoene en zijn medegezellen gedurende deze tijd de schout en de schepenen zouden aanstellen, die na afloop van deze termijn slechts verkiesbaar zouden zijn, als zij in het bezit van 10 gemeten land waren; een voorwaarde waarop Karel de Stoute in 1473 overigens moet terugkomen, als de bevolking van Dirksland verarmd is ( Inv. nr. 111. ) . Daarentegen zouden de "breetsten lantluyden" een kerk bouwen "ter eeren Goids sijnre liever moeder Marien ende der heyligen Sinte Johan Baptisten ende Sinte Laurens" ( A.R.A. Leenkamer Holland, inv. nr. 92, folio 46 recto. ) . Voor de pastoor zouden 24 gemeten en voor de kapelaan, die driemaal per week de mis moest lezen, 12 gemeten land gereserveerd worden. Beiden moesten te Dirksland wonen. De heervaart werd geregeld naar het voorbeeld van Nieuwenhoorn d.w.z. één man per 100 gemeten, hetgeen voor Dirksland op 29 mannen neerkwam. Overigens is deze akte de oudste, waarin over de meekrap wordt gesproken. De verbouw van deze plant nam vroeger op het eiland Over-Flakkee, vóór de invoering van de anilineverfstoffen, een belangrijke plaats in. Op 17 augustus 1416 werd het werk aanbesteed ( A.R.A. Rekenkamer Holland (rekeningen), inv. nr. 5201. ) . Reeds spoedig na de bedijking wiesen langs Dirksland's ringdijk drie grote gorzen aan die, na reeds in 1465 aan Pieter Bladelin en Johan Ruychrock ter bedijking te zijn uitgegeven ( A.R.A. Leenkamer Holland, inv. nr. 64, folio 6 verso. ) , in 1480 opnieuw, doch nu samen met nog vijf kleine gorsjes ter bedijking werden uitgegeven aan Cornelis Gillisz. van Cleyburch, die daarvoor eerst een overeenkomst met de rechtverkrijgers van Bladelin en Ruychrock was aangegaan ( A.R.A. Rekenkamer Holland, inv. nr. 3, folio 150 verso. ) . Deze bedijking, die de ringdijk van Dirksland gedeeltelijk haar funktie van hoofdwaterkering ontnam, vormde met de nog in later tijd uitgevoerde bedijkingen de ambachtsheerlijkheid Melissant, waarvan de binnengrens werd gevormd door Dirksland's ringdijk. Van de tot slaper geworden gedeelten van deze ringdijk, waarop de molen, het vierde of het vijfde gedeelte van de huizen en het gasthuis, waar 's-winters de armen van Dirksland van brandstof werden voorzien, stonden, eiste Melissant de jurisdictie op. Deze eis werd "die heerscippen van Melissant" evenwel door het Hof van Holland ontzegd ( A.R.A. Hof van Holland, inv. nr. 505, sententie van 18 juli 1531, nr. 48. ) . Tot de vijf in 1480 ter bedijking uitgegeven gorsjes, welke voordien bekend waren als "mijn liefs heeren gorssen in Dircxlant" ( A.R.A. Rekenkamer Holland (rekeningen), inv. nrs. 1394-1396. ) , behoorde het "gorssekin streckende van Jonge Willem creke ter sluysen toe", dat niet in 1480 doch eerst in 1504 tot de polder Onwaard werd bedijkt. De Dirklanders verzetten zich tegen deze bedijking omdat het noordelijke deel van de Boomvliet daaronder viel, dat na het wegvallen van het zuidelijke gedeelte (door de bedijking van Oude Plaat in 1480) voor hun uitwatering van groot belong was. Niettegenstaande hun bezwaren vergunde het Hof van Holland de aannemers met hun reeds aangevangen arbeidvoort te gaan onder voorwaarde, dat er voor de uitwatering van Dirksland de nodige voorzieningen zouden worden getroffen ( A.R.A. Hof van Holland, inv. nr. 483, sententie van 22 mei 1504, nr. 9. ) . Mede ten behoeve van de nieuw te graven haven voor Dirksland werd deze polder, die in 1750 was geinundeerd, in 1601 andermaal ter bedijking uitgegeven aan Johan de Gruyter, ambachtsheer van Dirksland en zijn medestanders ( Inv. nr. 130. ) . Op 15 oktober 1417 was Aelbrecht van Naeldwijck, raad van Philips de Goede, de eerste ambachtsheer van Dirksland geworden. In 1495, als zijn kleindochters Agnies en Adriane van Naeldwijck ieder voor de helft worden beleend met de ambachtsheerlijkheid, die hun broer Jan door zijn rebellie had verbeurd, valt het leen in twee helften uiteen. De helft van Adriane gaat in 1505 over op haar zoon Vrederick van Nyevelt ( A.R.A. Leenkamer Holland, inv. nr. 94, folio 78 verso. ) , die het 1508 ten behoeve van zijn tante Agnies van Naeldwijck aan de graaf opdraagt ( A.R.A. Leenkamer Holland, inv. nr. 94, folio 80 verso. ) . Sindsdien zijn beide helften onafscheidelijk in één hand gebleven. Sedert 1526 wordt de heerlijkheid bestuurd door nazaten uit de vrouwelijke tak van het geslacht Van Naeldwijck. Deze verkopen de heerlijkheid in 1634 aan Jacob van Baarland, wiens nakomelingen de heerlijkheid andermaal in 1728 aan Mr. Maarten Vlaerdingerwout, heer van Wijk, Veen en Aalburg verkopen. Diens kleinzoon en naamgenoot, Maarten van der Goes, sinds 1821 baron van der Goes, wordt in 1763 voor het laatst door de Staten van Holland met de heerlijkheid beleend. Dirksland was een ambachtsheerlijkheid met lage en middelbare bestuursmacht ( A.R.A. Hof van Holland, inv. nr. 3346, willig decreet van 12 november 1635, nr. 51 op folio 124 recto e.v. ) . Daarnaast was aan de heerlijkheid nog een element van de hoge jurisdictie verbonden. Bij de belening in 1417 van Aelbrecht van Naeldwijck met de heerlijkheid en de daaraan voor hem en zijn nakomelingen verbonden inkomsten uit de rechtspraak tot en met 10 pond, verleende de graaf de heren van Dirksland tevens de bevoegdheid, om voor hem de overtredingen, welke met meer dan 10 pond werden beboet, te berechten. Dit was mogelijk een persoonlijke gunst van Jan van Beieren, die bij Aelbrecht van Naeldwijck in het krijt stond, doch evengoed kan deze gunst een noodzaak zijn geweest, omdat Dirksland in deze tijd door zijn geisoleerde ligging moeilijk te bereiken was. Deze voor de graaf bestemde zogenaamde civiele of pecunieële boeten worden later aan de ambachtsheren verpacht. Zij konden blijkens een aantekening uit het midden der 16e eeuw tot 60 pond oplopen ( A.R.A. Rekenkamer Holland (rekeningen), inv. nr. 3773. ) , terwijl de ingezetenen van Voorne, enkele delicten uitgezonderd, niet meer dan 100 pond aan geld konden verbeuren ( Van Alkemade en Van der Schelling "Beschrijving", II, p. 117. ) . Het gerecht van Dirksland was bevoegd om van de overtredingen, welke te Dirksland waren begaan, in eerste instantie kennis te nemen. Werd evenwel bevonden, dat de delinquent aan den lijve strafbaar was, dan moest hij aan de baljuw van Voorne worden uitgeleverd, nadat deze alle door het gerecht van Dirksland gemaakte kosten had vergoed ( Als onder 16. ) . Voornoemde bevoegdheden, welke door meerdere baljuwen van Voorne werden betwist, komen tot uitdrukking in de samenstelling van het gerecht van Dirksland, dat uit twee banken bestond, n.l. één van schout en schepenen en één van baljuw en mannen van beschikken. De funkties van baljuw schout en dijkgraaf waren in één persoon verenigd. Voorts trad een secretaris op, die als penningmeester de polderzaken en als rentmeester van Dirksland de belangen van de heren en vrouwen behartigde. Jhr. L.F. Teixeira de Mattos oppert de mogelijkheid ( Jhr. L.F. Teixeira de Mattos "De waterkeringen, waterschappen en polders van Zuid-Holland", deel X (1)1, afd. VII, onderafd. I, p. 104. ) , dat de mannen van beschikken aanvankelijk onder de naam van leenmannen bekend waren. Mij lijkt het inderdaad hoogst waarschijnlijk, dat de funktie van de mannen van beschikken aanvankelijk door leenmannen werd uitgeoefend en wel, omdat blijkens de door Teixeira de Mattos verloren gewaande akte van 1420 ( Jhr. L.F. Teixeira de Mattos "De waterkeringen, waterschappen en polders van Zuid-Holland", deel X (1)1, afd. VII, onderafd. I, p. 104. ) , waarbij Aelbrecht van Naeldwijck op gezag van hertog Jan van Beieren te Dirksland leenmannen mocht aanstellen, aan deze leenmannen bevoegdheden werden toegekend, die men later gedeeltelijk bij de mannen van beschikken terugvindt. Aan de heerlijkheid waren zekere ambachtsgevolgen verbonden welke worden vermeld in een akte van 9 april 1437, waarbij Aelbrecht van Naeldwijck ze samen met de heerlijkheid aan Frank van Borselen als heer van Voorne opdraagt ( A.R.A. Leenkamer Holland, inv. nr. 93, folio 52 recto. ) . Hetzijn het veer-, jacht-, vis- en het patronaatsrecht. Zelf behield Aelbrecht de windmolen met het recht van de molendwang alsmede de 100 gemeten vroonland, waarmede hij in 1417 onder voorbehoud van het recht tot wederkoop was beleend. Bij de verkoop in 1634 van de heerlijkheid aan Jacob van Baarland werden tot deze gevolgen nog geacht te behoren: het recht van de waag, de landmeterij en de zwanendrift ( Als onder 16. ) . Het recht van de waag en de landmeterij werd door de Grafelijkheisrekenkamer in 1577 in een eeuwige erfpacht aan de ambachtsheren afgestaan. Om daarmede de schulden van zijn zoon Adriaan te kunnen voldoen ( A.R.A. Hof van Holland, inv. nr. 465, sententie van 24 juli 1461, nr. 217. ) , verkocht Aelbrecht van Naeldwijck van de 100 gemeten vroonland 50 gemeten aan Claas de Grebber, die hiermede op 6 augustus 1461 werd beleend ( A.R.A. Leenkamer Holland, inv. nr. 93, folio 98 recto. ) . Nadat zijn dochter, Alijt de Grebber, echtgenote van Jan van Naeldwijck, met deze 50 gemeten op 24 februari 1465 was beleend ( A.R.A. Leenkamer Holland, inv. nr. 93, folio 114 verso. ) , bleven deze tot 1630 in het geslacht Van Naeldwijck. De 50 gemeten, die Aelbrecht van Naeldwijck zelf behield, worden nadien steeds met de heerlijkheid in leen gegeven, totdat ook zij in 1760 door Mr. Maarten Vlaerdingerwout, heer van Wijk, Veen en Aalburg voor fl. 7000.- aan Johannes Goudswaart worden verkocht. De Dirklanders verwierven twee belangrijke privileges, te weten een tolvrije vaart in Holland en Zeeland ( A.R.A. Leenkamer Holland, inv. nr. 313, folio 63 verso; inv. nr. 61, folio's 12 recto en 42 verso. ) en verlof om wekelijks een markt en eenmaal jaars een vrije jaar- en paardenmarkt te houden ( A.R.A. Rekenkamer van Holland, inv. nr. 9, folio 55. ) .
In 1848, bij het inwerking treden van de grondwet, houdt Dirksland als heerlijkheid op te bestaan, doch de nazaten van de voormalige ambachtsheren behouden nog zekere rechten en belangen, zoals de inkomsten uit de verpachtingen van de tinden van het jacht- en visrecht.
Overzicht van heren en vrouwen van Dirksland, 1417-(1848) 1945
Datum Gebeurtenis
1417-1470 Aelbrecht van Naeldwijck
1470-1474 Adriaen van Naeldwijck, zoon van de voorgaande
1474-(1493) Jan van Naeldwijck, zoon van de voorgaande
1493 Jacob van Naeldwijck, beleent ingevolge sententie van het Hof van Holland dd. 22 mei 1493
1493(1495)-1505 Agnies en Adriane van Naeldwijck, zusters van Jan van Naeldwijck
1505-1508 Agnies van Naeldwijck en Vrederick van Nyevelt, zoon van Adriane van Naeldwijck
1508-1526 Agnies van Naeldwijck
1526-1560 Jan van Nederveen, zoon van de voorgaande
1560-1594 Jhr. Philips de Gruyter, kleinzoon van de voorgaande
1594-1602 Jhr. Johan de Gruyter, zoon van de voorgaande
1602-1634 Jhr. Philips de Gruyter, zoon van de voorgaande
1634-1663 Mr. Jacob van Baarland
1663-1685 Magdalena van Baarland, dochter van de voorgaande
1685-1711 Maximiliaan Joseph de Licques de Bouloigne, graaf van Rupelmonde, kleinzoon van de voorgaande
1711 -1728 Yves Marie de Licques de Bouloigne, graaf van Rupelmonde, zoon van de voorgaande
1728-1763 Mr. Maarten Vlaerdingerwout, heer van Wijk, Veen en Aalburg
1763-1826 Mr. Maarten baron van der Goes van Dirxland, kleinzoon van de voorgaande
1826-(1848) 1885 Mr. Louis Napoleon, baron van der Goes van Dirxland, zoon van de voorgaande
1885-1890 Mr. Henri Maarten Anton baron van der Goes van Dirxland, zoon van de voorgaande
1890-1945 Louis Dignus baron van der Goes van Dirxland, zoon van de voorgaande
Genealogie
Embedded Image Embedded Image
Geschiedenis van het archiefbeheer
Nadat de tak Van der Goes van Dirxland in 1945 met het verscheiden van Louis Dignus baron van der Goes van Dirxland in mannelijke lijn was uitgestorven, kwamen de hier beschreven stukken aan het verwante geslacht Groeninx van Zoelen. Het was Jhr. R. Groeninx van Zoelen, die deze stukken in 1962 aan het Algemeen Rijksarchief schonk.
Het archief is door schenking verworven.
De verwerving van het archief
Het archief is door schenking verworven.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Familiearchief Van der Goes van Dirxland, nummer toegang 3.20.17, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Goes van Dirxland, van der, 3.20.17, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
NL-HaNA, Maarten baron Van der Goes, Heer van Dirxland [levensjaren 1751-1826], (1700) 1769-1825, 2.21.073
Opmerking verdient, dat het Algemeen Rijksarchief in 1937 van het Bureau voor 's Rijks geschiedkundige Publicatien reeds een belangrijke verzameling brieven, aantekeningen enz. had overgenomen, afkomstig van Mr. Maarten baron van der Goes heer van Dirxland (1751-1826). Deze stukken zijn in maart 1940 door H. Bonder in een afzonderlijke inventaris beschreven, die 108 nrs. telt, en hun bijzondere waarde ontlenen aan het feit, dat zij de ambtelijke werkzaamheden van de heer van der Goes op het gebied van de buitenlandse politiek weerspiegelen, al vindt men er ook stukken onder van zuiver privé karakter. Na rijp beraad is besloten de inventaris van de heer Bonder intact te laten; de stukken, die het Algemeen Rijksarchief in 1937 en 1962 verwierf, niet te verenigen, omdat beide aanwinsten -al is de scheiding niet ideaal te noemen- toch elk hun eigen aard vertonen. De stukken afkomstig van Mr. Maarten baron van der Goes, heer van Dirxland, die in de onderhavige inventaris door ondergetekende, adjunctarchivist bij de derde afdeling van het Algemeen Rijksarchief, in 1964 werden beschreven, gelieve men te beschouwen als een supplement op degene, die de heer H. Bonder heeft opgenomen. Beide inventarissen dient men in voorkomend geval tezamen te gebruiken.

Archiefbestanddelen