Het vraagstuk van de 5e mei

Bevrijdingsdag 1960 brochure
5 mei 2021

Sinds 1946 vieren we op 5 mei de bevrijding en onze vrijheid. Er is sindsdien veel discussie over de datum, de frequentie en of het nu een vrije dag is of niet.

Bevrijdingsdag

De regering bepaalt in 1945 dat op 5 mei de bevrijding nationaal wordt herdacht en gevierd. Maar het zuidelijk deel van Nederland is in het najaar van 1944 bevrijd. En de rest van Nederland volgt tot in juni 1945. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog herdenken veel dorpen en steden de dag dat ze daadwerkelijk bevrijd zijn.

5 mei of een andere dag?

Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant, Jan de Quay, zegt op 2 mei 1950 dat de afzonderlijke herdenkingen van de bevrijding afbreuk doen aan het nationale karakter van de herdenking van de bevrijding op 5 mei. Hij vindt dat in het zuiden van Nederland de bevrijding op 5 mei moet worden gevierd en niet op de plaatselijke bevrijdingsdagen. 

5 mei en Koninginnedag

Koninginnedag op 30 april speelt ook een rol in de discussie over de viering van 5 mei. In de jaren na de oorlog is Koninginnedag wel een officiële feestdag maar voor bijna niemand is het een vrije dag. In de jaren vijftig lijken Koninginnedag en 5 mei elkaar te beconcurreren. Er gaan stemmen op om Koninginnedag te verplaatsen naar 31 augustus, de verjaardag van oud-koningin Wilhelmina of naar 6 september, de dag van de inhuldiging van koningin Juliana in 1948. Ook wordt het idee geopperd Bevrijdingsdag te verplaatsen naar 31 augustus. Geen van deze plannen gaan door. In 1950 besluit de regering dat Koninginnedag een vrije dag is voor het overheidspersoneel en leerlingen van openbare scholen. Op 5 mei krijgt het overheidspersoneel een halve vrije dag. 

Bevrijding vieren op Koninginnedag 

Maar de discussie loopt door. De 5e mei heeft zich onvoldoende ‘ontplooid tot dag van de nationale herdenking van de veroverde vrijheid’. De dag wordt niet als een werkelijke Nationale feestdag gevierd omdat niet alle delen van Nederland op die dag zijn bevrijd. Bovendien liggen 30 april en 5 mei erg dicht bij elkaar. Daarom besluit de ministerraad op 30 maart 1953 het accent van de viering van de nationale bevrijding naar Koninginnedag te verplaatsen. De feestelijkheden en herdenkingsplechtigheden worden overgeheveld naar 30 april. Veel werknemers zijn voortaan een halve dag vrij op Koninginnedag en niet meer op 5 mei. Ook de halve vrije dag op 5 mei voor het rijkspersoneel vervalt.

Het kabinetsbesluit leidt tot een storm van kritiek. De landelijke raad van Verenigd Verzet 1940-’45 ziet de samenvoeging van Koninginnedag en 5 mei als ‘een ontluistering van de Bevrijdingsdag’. In de Tweede Kamer wordt lang gedebatteerd maar de regering houdt aan haar besluit vast. 5 mei blijft wel de gedenkdag van de bevrijding maar vieren doen we op Koninginnedag. Koninginnedag wordt een vrije dag en wie op 5 mei feest wil vieren neemt maar zelf een snipperdag.

Discussie houdt aan

De bevrijding wordt in 1955, vanwege het tweede lustrum van de bevrijding, gevierd met een vrije dag voor overheidspersoneel én werknemers in het bedrijfsleven. De succesvolle viering leidt tot het regeringsbesluit Bevrijdingsdag eens in de vijf jaar ‘als lustrumherdenking op grootse wijze te vieren’ en het rijkspersoneel die dag vrij te geven. In 1958 bereikt minister-president Drees een compromis met werkgevers; eens in de vijf jaar zullen ook zij hun werknemers vrijaf geven op Bevrijdingsdag. Maar in 1959 komen de werkgevers daar al weer op terug, met het oog op Bevrijdingsdag 1960. Het ‘Nationaal Comité viering Bevrijding 5 mei 1960’ dreigt vervolgens met aftreden. Er volgt koortsachtig overleg tussen alle partijen. De werkgevers geven hun personeel in 1960 uiteindelijk toch weer zoveel mogelijk een vrije dag. 

Tot op de dag van vandaag houdt de discussie over vrij zijn op de 5e mei aan. Het huidige demissionaire kabinet vindt dat Bevrijdingsdag als nationale feestdag een vrije dag voor iedereen zou moeten zijn. Maar meer dan dit als oproep onder de aandacht brengen van werkgevers, is niet mogelijk. 

Nationaal Archief

2.03.01 Kabinet minister-president, inv.nr. 2335, 2336