Begin 17e eeuw komt de WIC, na Portugal, als tweede Europese kolonisator aan in Brazilië. De WIC bereidt dan, namens de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, de kolonisatie van noordoost Brazilië voor. Een deel van de oorspronkelijke bevolking ziet hierin de kans om in opstand te komen tegen de Portugezen, via een samenwerking met de Nederlanders.
Bondgenoten
Voor zowel de Portugezen als de Nederlanders is het belangrijk om bondgenoten te hebben onder de lokale bevolking, omdat zij op deze manier kennis over het gebied kunnen verkrijgen. Doordat een deel van de oorspronkelijke bevolking de kant van Portugal kiest en een ander deel de kant van Nederland, raakt de bevolking verdeeld.
Potiguar, Tupinamba en Tarairiú
In de 17e eeuw wonen er in Brazilië verschillende culturele groepen met eigen gebruiken en tradities. De WIC gaat verschillend met deze groepen om en speelt hen tegen elkaar uit. Dit is een klassieke ‘verdeel en heers’-strategie.
In het binnenland leven nomadische volken, de Tarairiú. De Nederlanders noemen hen ‘Tapuyas’. De Nederlandse kolonisators zien hen als ‘wilden’ en proberen hen tot slaaf te maken. Aan de kust wonen andere groepen, zoals de Potiguar en de Tupinamba, die beide Tupi spreken. De WIC noemt hen ‘Brasilianen’. Hoewel de Nederlanders hen niet als gelijkwaardig beschouwen, zien ze hen wel als handige bondgenoten. Een deel van de Tupi sprekende bevolking wil ook met de Nederlanders samenwerken. De Portugezen plaatsen de Potiguar en de Tupinamba namelijk in ‘missiedorpen’. Hier leven zij niet in slavernij, maar ook niet in volledige vrijheid. Ook moeten ze zich bekeren tot het christendom. Door met de Nederlanders samen te werken, hopen deze oorspronkelijke bewoners van het gebied vrijheden terug te krijgen.
Diplomaten
In 1624 reizen twee diplomaten van de Potiguar, Pedro Poti en Antônio Paraupaba, naar Nederland. Samen met de WIC bereiden ze de kolonisatie van het gebied voor. Zij bekeren zich hierbij tot het calvinisme. De informatie die deze twee mannen de WIC geven, zorgt uiteindelijk in 1630 voor de inname van Olinda door de Nederlanders.
In een zeventiende-eeuwse atlas van Joan Blaeu bevinden zich verschillende kaarten van noordoost Brazilië. Op één van de kaarten is een grote, bewapende groep mensen afgebeeld, die de kijker tegemoet loopt vanuit een kerk. Iemand in de stoet heeft een grote Nederlandse vlag vast.
De kaarten zijn gemaakt voor de rijke bovenlaag en koloniale machthebbers in Nederland, zoals de Heren XVII en de bewindhebbers van de WIC. Zij herkennen in deze mensen meteen hun bondgenoten.
Met deze afbeelding wekt de kaartmaker de indruk dat alles rustig en vreedzaam verloopt in de kolonie: de onderdrukte bevolking lijkt naar de Nederlanders te luisteren en zelfs zij aan zij te vechten met hen. Het moet voor de machthebbers in Nederland een geruststellend beeld zijn geweest, wat ook precies de bedoeling is. Dit soort afbeeldingen tonen expres een zo positief mogelijk beeld van de situatie in de kolonie. De werkelijkheid was echter anders, wat ook blijkt uit een geschreven bron uit de collectie.
De Nederlanders beloven hun bondgenoten om hun mensen niet tot slaaf te maken. Maar ze houden zich niet aan deze afspraak. Daarom komt een deel van de bevolking in 1645 in opstand tegen de Nederlanders. De Portugezen steunen de opstand. Zo proberen zij de kolonie zelf weer in handen te krijgen.
Antônio Felipe Camarão
Antônio Felipe Camarão is één van de Potiguar die tegen de Nederlanders in opstand komt. Tijdens de opstand schrijft hij meerdere brieven aan Pedro Poti in hun eigen taal: het Tupi.
Dit is de eerste van zes brieven, waarin Camarão Poti probeert over te halen om zich tegen de Nederlanders te keren. In deze brieven lezen we de woorden van de oorspronkelijke bewoners van Brazilië. Dit komt zelden voor in koloniale archieven, waarin vooral het perspectief van de Europese machthebbers te vinden is.
Camarão schrijft: “Waarom voer ik oorlog met mensen van ons bloed, als jullie de echte inwoners van dit land zijn? […] Ik zal je zeker vergeven voor alle slechte dingen die je hebt gedaan. [..] Ik zal je weer beter maken, volkomen in overeenstemming met je vroegere manier van leven.” Poti reageert niet ontvankelijk op de aansporingen van Camarão. De boodschapper die de brief brengt wordt zelfs geëxecuteerd.
In een andere brief schrijft Camarão: “Ik ga naar Paraguaçu, op zoek naar ons toekomstige huis. Ik kan de tradities van mijn overleden vader niet uit ons laten verdwijnen. Neem daarom onze familieleden weg van deze slechte mannen en kom naar mij toe. Wees niet bang voor mij. Als u dat wilt, zal dit helemaal niet moeilijk voor u zijn.”
De brieven laten zien hoe de koloniale overheersers de oorspronkelijke samenleving en onderlinge verhoudingen verstoren. Ze tonen een complex beeld van wat er speelt.
Onderstaande gegevens zijn nodig om de archiefstukken op te vragen in het Nationaal Archief. Gedigitaliseerde stukken kunnen in hoge kwaliteit gedownload worden.
Brief van Antônio Felipe Camarão aan Pedro Poti (19 augustus 1645)
Inventaris van het archief van de Oude West-Indische Compagnie (Oude WIC), 1621-1674 (1711).
1.05.01.01, inventarisnummer 62
Kaart van Brazilië uit de Latijnse editie van de Atlas Maior, vanaf 1662 uitgegeven door Joan Blaeu
Inventaris van de verzameling atlassen, kaartboeken en facsimile-uitgaven, 1608-2012.
4.AKF, inventarisnummer 2.11
Verder lezen
Erik Odegard. ‘Nederlands-Brazilië tussen 1630 en 1654’. In: Staat en Slavernij. p. 275-285.
Eduardo de Almeida Navarro. ‘Transcription and complete annotated translation of the
Camarão Indians’ letters, written in 1645 in Old Tupi’. 2022.
Laurence Blair. Newly translated letters offer indigenous take on Brazil’s bloody birth’. In: The Guardian, 12 november 2021.