Bevrijding

05-05-1945 tot 15-08-1945, Soerabaja, Java

Tijdens de Japanse bezetting was mijn vader ‘ergens’ krijgsgevangen. Mijn broer en zus waren beiden als 75% totok (Indonesisch voor volbloed Nederlander - volgens de Japanse rassenregistratie) geïnterneerd, ook op een onbekende plek. Mijn moeder was als 50% totok buitenkamper en woonde met twee Molukse gezinnen in Soerabaja.

Zelf was ik (met dezelfde ouders als mijn broer en zus!) belanda indo (derde generatie Indische Nederlanders) en daardoor ook buitenkamper, maar ik was wel door de Kenpeitai (Japanse militaire politie) opgepakt.

5 mei 1945 Zo’n half jaar geleden was ik vrijgelaten en op een melkerij tewerkgesteld. Ik was weer bij mijn moeder gaan wonen. Bij het afleveren van melk aan de Japanse melkcentrale kon ik volop rijst, groente, fruit, vlees en vis stelen van de Japanse legerauto’s die kwamen fourageren.

Over Europa kregen wij weinig te horen, maar met wat aardrijkskundige kennis kon je de opmars van de geallieerden volgen. Pas enkele dagen na 5 mei kon je uit de cryptische berichtgeving opmaken dat voor Nederland de oorlog voorbij was, maar dat veranderde uiteraard niets aan het Japanse bezettingsregime.

15 augustus 1945 Een dag als alle andere dagen, het nieuws van de capitulatie kwam pas na een paar dagen met pamfletten die door een vliegtuig werden afgeworpen. De onafhankelijkheidsproclamatie van 17 augustus werd gevolgd door provocerend en bedreigend rondrijden van groepen Indonesische jongeren, het begin van de bersiap - een gewelddadige periode in de Indonesische geschiedenis in de periode oktober 1945 - begin 1946.

Het Rode Kruis had een informatiepost gevestigd in de vrijmetselaarsloge; wat hebben ze daar geweldig gewerkt, vrijwilligers met oude typemachines, stapels doorslagen met carbonpapier. Al snel wist ik dat mijn vader (bijna blind) in een kamp in Singapore was, mijn broer in een kamp in Tjimahi, mijn zus in een kamp in Ambarawa.

Begin september wist mijn zus naar Soerabaja te komen, een gevaarlijke treinreis van een hele dag. Ik herkende haar nauwelijks, een schim van negentien! Met het vlagincident bij het Oranjehotel, tegenover het Rode Kruis, sloeg de vlam in de pan, de bersiap kwam tot volle omvang, het Japanse leger kon de ordehandhaving niet meer aan.

Ik werd door Pemuda’s (jonge rebellen) opgepakt en in de Van de Werfstraatgevangenis opgesloten, waarin ik ook bij de Kenpeitai had gezeten. Op 10 november 1945, de eerste dag van de slag om Soerabaja, ben ik door Gurkha’s bevrijd en met een Engels oorlogsschip (de Princess Beatrix van de Maatschappij Zeeland!) naar Batavia geëvacueerd.

Mijn vader bleek te ziek om in Soerabaja naar mijn moeder en zus te gaan zoeken, zij waren niet met andere evacués in Singapore terecht gekomen. Ik moest nu zelf aan de slag. Ik kon bij het Rode Kruis gaan werken en werd met een oude Dakota terug naar Soerabaja gevlogen. Mijn moeder en zus bleken als gijzelaars te zijn afgevoerd, hun schamele bezittingen waren geplunderd. Het werk voor het Rode Kruis begon met lijken ruimen, later werd ik bij een van de ziekenhuizen ingedeeld.

Kortom, mensen uit Indië hebben geen gezamenlijke Bevrijdingsdag en kunnen die dus ook niet vieren. Mijn vrouw en ik hebben onze eigen herdenking: zolang het ons nog lukt bezoeken wij ieder jaar in Vlissingen de graven van onze overleden familie. Op de bank in een hoek van de erebegraafplaats eten wij ons boterhammetje waarna wij langs de graven van onbekende soldaten lopen, known unto God. Zij krijgen nooit bezoek!