Ik kreeg onderdak bij een pleeggezin. Nou ja, gezin…Het ging om een vrouw van wie ik nu echt niet meer weet hoe oud ze geweest kan zijn - ik mocht haar tante Griet noemen - en haar volwassen zoon, die als timmerman in het dorp werkte, oom Jan. Ik had de tijd van mijn kinderleven. Helpen bij de boer, koeien naar de wei brengen, slootje springen, altijd zon in dat prachtige voorjaar.
Achter ons huis lagen flinke weilanden, in de verte begrensd door een kanaal of een vaart. Daar kwam de bevrijding vandaan, hoewel ik als kind al die tijd niet het gevoel had dat ik bevrijd moest worden.
De geruchten gingen al langer, maar op een zekere dag was het zover: de Canadezen kwamen er aan. De Duitsers vertrokken echter niet zo maar. Er werd over en weer flink geschoten. Op het erf van de boerderij naast ons had zich een Duits mitrailleursnest ingegraven. Later leerde ik dat zoiets een schuttersputje was, de Duitsers zullen het wel anders genoemd hebben. De Canadezen hadden kanonnen. Oom Jan en tante Griet vonden het veiliger om in de kelder te gaan zitten. Gedrieën hebben we gebeden voor ons behoud, voor mij was dat de eerste en de laatste keer dat ik me tot God wendde.
Oom Jan ging af en toe boven kijken hoe het er voor stond. Na een van die verkenningstochten kwam hij terug met het nieuwste gerucht: de Duitsers trokken terug maar zouden al doende alle huizen in brand steken en de bewoners executeren. Het leek verstandig om te vluchten.
Met een groepje mensen liepen wij door de weilanden, langs de lager gelegen sloten, gebukt om niet door kogels getroffen te worden, naar de vaart. Aan de overkant was het al bevrijd, het was dus zaak om over te steken. Het merkwaardige is dat ik me niet herinner dat ik bang was voor al dat schieten.
Aan de oever van de vaart lag een bootje met de boer van de andere zijde en daarin staken we over. We zaten met vier of vijf mensen in de boot. Op de bodem lag wat water en de boot lag wat scheef. Toen pas was ik bang: de boot kon lek zijn, omslaan, zinken, ik voorzag allerlei rampen. We haalden de overkant en brachten de nacht door in de hooischuur van de boer. Je kon over het water en de weilanden heen het profiel van ons dorp zien, enkele huizen waren kennelijk getroffen en stonden in brand, maar zo te zien was ons huis daar niet bij.
De volgende ochtend was het opnieuw stralend weer en de Duitsers waren weg, ook uit ons dorp. Met paard en wagen gingen we over de brug terug naar huis. Onderweg maakte ik me nog zorgen over de paarden die schichtig waren door het zware materieel van de Canadezen dat over de weg denderde. In juni was ik terug in Amsterdam en had ik heel wat te vertellen.