Bevrijding uit Jappenkampen

15-08-1945, Banjoebiroe

In 1936 ben ik in Modjowarna op Midden-Java geboren. Mijn vader werkte in een ziekenhuis als zendingsarts. Tevens werd hij opgeleid tot chirurg. In 1941 verhuisde ons gezin naar Malang, waar we in de oorlog in een Jappenkamp werden geïnterneerd. Dit kamp was een villawijk met prikkeldraad eromheen. Mijn vader zette er met twee andere artsen een hospitaal op.

Story Archive

Het laatste jaar van de oorlog werd ons gezin gesplitst. Mijn moeder met vier kinderen moest naar het vrouwenkamp nr. 11 in Banjoebiroe. Mijn vader met zijn oudste zoon van elf jaar kwam zeven kilometer verderop in een mannenkamp nr.6 in Ambarawa terecht.

Daar was mijn vader de enige arts die medische hulp zonder vergoeding wilde geven en zonodig kon opereren. Soms moest hij om te opereren te voet naar een vrouwenkamp lopen, ca. 500 meter verderop. Dit  onder bewaking van een Japanse soldaat.

Een half jaar voor de vrede kwam mijn vader nog met een Rodekruistransport in ons kamp. Toen wisten wij meteen dat hij vlakbij in een mannenkamp zat.

Op 15 augustus 1945 werd de vrede getekend en toen waren wij vrij! De poort van het kamp ging open en wij konden handelen met de Javaanse bevolking. Wij wilden voedsel en zij vroegen om kleding of textiel.

Dezelfde dag kwam mijn vader te voet naar ons kamp gewandeld. Omdat hij arts was wilden alle vrouwen weten of hun echtgenoten nog leefden. Hij had een lijst bijgehouden van alle overleden jongens en mannen in zijn kamp. Honger en tropische ziekten hadden vier jaar vele slachtoffers geëist.

Op de terugweg naar eiste hij bij kamp nr. 10 bij de Japanse kampcommandant de bevrijding op, zodat deze gevangenen ook bevrijd werden. De Japanse kampcommandant weigerde dit eerst.

De volgende dag verhuisden wij naar het kamp van mijn vader. De eerste weken na de bevrijding waren erg fijn en ontspannend. Wij konden ons buiten het kamp bewegen en wij gingen inkopen doen op de pasar (markt).

Op een dag kwamen de Javanen hard schreeuwend en met speren en sabels zwaaiend langs het kamp rennen, terwijl zij luidkeels ‘merdeha’ (bevrijding) riepen. Dit was erg bedreigend en wij durfden niet meer buiten het kamp te gaan. Zij staken ’s nachts de houten omheining in brand, zodat wij praktisch onbeschermd in het kamp zaten. Gelukkig voorkwamen de Japanse soldaten, die bewapend waren, dat de Javanen in ons kamp konden komen met alle gevaren van uitmoorden van dien.

Weldra kwamen soldaten uit India ons beschermen. Zij plaatsten hun tanks op de spoorlijn achter ons kamp, zodat de Javanen niet vanuit de achterliggende dessa (dorp) in ons kamp konden komen.

Op een dag begonnen de Javanen ons kamp vanuit de bergen met mortieren te beschieten. Gelukkig konden zij niet goed richten misten de raketten meestal ons kamp.

Toch werd het te gevaarlijk in ons kamp en werden wij overgebracht naar een oude stenen gevangenis (‘de Boei’), zodat wij beter beschermd waren.

De beschieting met mortieren werden te hevig en de veiligheid van de Hollandse gezinnen kwam in gevaar. Wij werden in vrachtwagens geladen en daarna in konvooi met militaire voertuigen voor en achter ons in hoge snelheid naar Semarang gereden.

Wij bleven ca. vijf maanden in Semarang. Daarna verhuisden we naar Surabaya. Na vier jaar gingen we weer naar school. De Japanners hadden school streng verboden! Wij bleven tot 1946, totdat alle kinderen eerst hun kinderziekten hadden gekregen, ter voorkoming van ziekten aan boord naar Nederland.