Brongebied

De weg van mijn vader Een oorlog in Afrika, een avond in mei, het oog van de naald: dit verhaal beslaat de eerste helft van de vorige eeuw en gaat over mijn vaders jeugd, hoe zijn ouders bij de NSB belandden, en wat er daarna gebeurde tot aan het moment dat een nieuwe start onder handbereik kwam.

mijn vader en moeder in 1939.jpg

Proloog

Mijn vaders vader had een hekel aan Engelsen. Dat had volgens de familieoverlevering te maken met de Tweede Boerenoorlog in Zuid Afrika aan het begin van de vorige eeuw. De families van Boeren, nakomelingen van Nederlandse kolonisten, werden toen door de Engelsen in concentratiekampen opgesloten, vrouwen en kinderen uit Transvaal en Oranje Vrijstaat. Net als vele andere landgenoten in die tijd sympathiseerden mijn overgrootouders met de belaagde Boeren. Mijn grootvader was 8 jaar bij het einde van deze oorlog. Thuis werd over die strijd gezongen en grootvader zong die liedjes nog tijdens de jeugd van mijn vader: ‘Ach, moeder, laat me meegaan, laat me mee naar het veld, laat me mee met die dapp’ren, laat me strijden als een held’. Liedjes uit je jeugd vergeet je niet snel.

Het arbeidersgezin waar mijn grootvader uit voortkwam had het niet breed. Mijn overgrootvader was touwbaas in de textielindustrie. Er waren veel monden te voeden en het gezin verhuisde vaak. Grootvader was een intelligente man die in het onderwijs twee keer een klas oversloeg. Hij was serieus, heel precies en gesteld op orde. Hij was hard, maar was dat ook voor zichzelf. Hij zei waar het op stond. Praten deed hij niet veel; net als zijn vader was hij een echte willem de zwijger. Een dominante en strenge man, die echter ook een gevoelige kant had.

Mijn grootvader begon als wever. Hij werkte zich op tot chef technische dienst bij een groot bedrijf. Het ging hem goed, maar hij vergat zijn afkomst niet. Hij was sociaal bewogen en kon niet goed tegen onrechtvaardigheid. Hij hielp met zijn spaargeld de zoon van een touwbaas, die blind dreigde te worden, zodat genezing mogelijk werd. De armoede die het gevolg was van de crisis van 1929 greep hem erg aan, hoewel hij zelf weinig te klagen had. Hij leefde mee met de arbeiders van de fabriek die ontslagen werden. Soms kwamen ze ’s avonds bij hem aan de deur en vroegen hem of hij het ontslag ongedaan kon maken. De tranen stonden hem in de ogen toen hij toevallig getuige was van de arrestatie van een arme vrouw die een brood had gestolen. Zijn politieke voorkeur lag bij de socialistische SDAP.

Mijn grootouders trouwden in 1919. Grootmoeder was pas 18 en ze was al een paar maanden zwanger van mijn vader. Ze was een gelovige vrouw uit een gereformeerd gezin die ermee was opgegroeid dat elke maaltijd en zelfs de dag zelf begon en eindigde met bijbellezing. De dikke bijbel op de lessenaar werd willekeurig opengeslagen, want God zelf bepaalde welke bladzijde aan bod kwam. Het was bidden voor en na, en op zondag twee keer naar de kerk. In weerwil van het geloof leefde het gezin losser en bourgondischer dan het vrijzinnig protestantse milieu waar mijn grootvader uit voortkwam. De vader van grootmoe was aannemer en niet onbemiddeld. Hij hoefde zijn gezin niets te ontzeggen. Grootmoe had net als haar ouders een zacht karakter, maar kon zich ook wel eens laten gaan. Ondanks het gewicht van haar geloof was ze blijmoedig van aard. Ze hield ervan om te zingen.

Boodschappen doen

Toen mijn vader drie jaar oud was verhuisden zijn ouders naar een naburige stad. Ze waren erg gelukkig met hun zoon. Hij ontwikkelde zich tot een nieuwsgierig, onderzoekend en pienter ventje dat naar zijn vader aardde. Op een dag nam grootmoeder hem mee met de trein naar zijn grootouders. Omdat ze alleen een kaartje voor zichzelf had vroeg de conducteur hoe oud die jongen was. Grootmoeder zei dat hij nog maar drie jaar was. ‘Vier!’ riep vader tot verbijstering van zijn moeder, die gelijk een hoofd als een boei kreeg. Ze moest de conducteur een rijksdaalder geven, dan zou hij het hierbij laten. Even later, op het perron, toen de conducteur uit het zicht was, gaf ze vader zo’n harde klap in het gezicht dat hij ervan op de grond tuimelde. Hij was geschokt en zou het nooit meer vergeten.

Toen vader 8 jaar oud was kreeg hij een broertje. De baakster verschoonde het kind en legde het aan de borst van grootmoe. Het kind wilde drinken, maar dat was erg pijnlijk, zo zelfs dat enkele dagen later er een dokter aan te pas moest komen. De baakster, die na het overlijden van haar man zijn functie van koster van de gereformeerde kerk had overgenomen, had tevens een winkel, waar ze vader naar toe stuurde voor een boodschap. Hij kwam daar toch al langs op weg naar de apotheek. Haar dochter die een paar jaar ouder was dan vader, stond achter de toonbank. Ze lokte het jongetje naar de zolder. Daar deed hij wat het meisje van hem verlangde. Op haar aanwijzingen stak hij een vinger tussen haar benen. Het jochie wist zich daar geen raad mee, hij was groen als gras. Het bleef niet bij een keer, op het laatst was het elke week raak als hij daar kwam voor een boodschap. Op een dag nam het meisje vader mee naar de goede kamer. Daar lag een ouder meisje naakt op haar rug op de grond. Ze verlangden van hem dat hij al zijn kleren uit zou trekken en naast haar zou gaan liggen. Volgzaam deed hij dat. Hij moest het meisje strelen en even later moest hij op haar gaan liggen. Toen hij dat deed begon ze te schreeuwen en te gillen. Mijn vader wist niet hoe gauw hij weg moest komen. Hij was verbijsterd. Wat had hij wel niet gedaan? Dagenlang was hij onrustig en ’s nachts lag hij wakker in bed. Zijn moeder vroeg waarom hij toch zo obstinaat was. Hij had het toch goed bij hen? Wat hadden ze hem misdaan dat hij zo nukkig was? Hun zoon vertelde niet wat er gebeurd was. In plaats daarvan werd hij woedend en sloeg het theeservies van Chinees porselein van grootmoe, dat op de theetafel in de kamer stond, met één zwaai aan gruzelementen. Hij wilde wel van huis weglopen, zo beroerd en onbegrepen voelde hij zich. Maar hij had nog stille hoop op zijn vader, hij geloofde als geen ander in zijn vader.

Gebroken glas

In mijn vaders jeugd gebeurde nog iets wat in deze geschiedenis van belang is. Mijn vader hield wel van een balletje trappen. Hij voetbalde met andere jongens op straat. Dat kon toen nog, want er was weinig verkeer. Een van de spelende kinderen schoot de bal per ongeluk door de ruit van een huis. Iedereen ging er meteen vandoor. ’s Avonds kwam er bij grootvader een agent aan de deur. Grootvader liet hem binnen. De agent hing zijn koppelriem met zijn pistool aan de kapstok voor hij de huiskamer betrad. Daar zei hij dat vader een bal door de ruit van een huis had geschoten. Hij stond erop dat grootvader de jongen zou straffen. Hij moest zijn zoon een pak slaag geven, zei de agent, anders werd het de tuchtschool. Mijn grootvader, die gewend was om met harde hand te regeren, deed zijn riem af en sloeg de jongen in het bijzijn van de agent. Daarna stuurde hij hem naar bed. Op de gang zag mijn vader de koppelriem van de agent aan de kapstok hangen, met in de holster het pistool. Hij was zo kwaad en voelde zich zo vernederd, dat moordgedachten door zijn hoofd tolden. Hij hield in en aarzelde, keek naar het pistool, maar wist zich te beheersen. Hij was tien jaar oud.

Het broertje van vader had jarenlang een zwakke gezondheid. Het kreeg verscheidene kwalen en raakte enkele keren bewusteloos. Mijn grootouders waren erg bezorgd en alle aandacht ging uit naar het zieke kind. Mijn vader voelde zich verwaarloosd. Zijn ogen verslechterden zonder dat zijn ouders er erg in hadden. Hij draaide op voor allerlei zware huishoudelijke klussen. Hij kreeg het gevoel dat hij er niet meer bij hoorde.

Toen het gezin naar een betere woning verhuisde bleek een van hun nieuwe buren een fanatiek lid van de NSB. De lokale afdeling van de NSB vergaderde regelmatig bij hem aan huis. Het ‘hou-zee’ was dan niet van de lucht. Mijn grootvader moest daar aanvankelijk niets van hebben. Maar elke keer als buurman op bezoek kwam bracht hij Volk en Vaderland, het lijfblad van de NSB, met zich mee. Grootvader las daarin over de successen van het nationaal-socialisme in Duitsland en dat beïnvloedde hem. Op een dag kwam hij terug van een bezoek aan zijn buurman. Hij had zich opgegeven als lid van de NSB. Dat was in 1935.

In het moeras

Mijn grootvader werd actief in de NSB. Hij raakte goed bevriend met een andere actieve NSB’er, die twee dochters had. In 1938 verhuisde het gezin naar een andere gemeente. Daar werd grootvader algemeen bedrijfsleider in een textielfabriek. Aanvankelijk deed hij niets meer voor de NSB.

Mijn vader was niet blij met de verhuizing. Het lukte hem niet om aansluiting te vinden. Hij maakte geen vrienden, doorliep de ambachtschool en begon in 1939 als voluntair in de fabriek, waar hij werd ingeschakeld bij de revisie en reparatie van machines. Eind van dat jaar moest hij in dienst. Hij kwam terecht bij een regiment motorartillerie in Woerden. Daar kreeg hij een opleiding tot richter van een houwitser, een antiek geval uit de 2e helft van de 19e eeuw. Toen de oorlog uitbrak werd zijn legereenheid al snel teruggetrokken tot achter de beoogde waterlinie zonder dat het tot een gevecht was gekomen. De voor mijn vader belangrijkste actie gedurende de meidagen vond plaats toen zijn eenheid werd ingezet bij de arrestatie van NSB’ers in Woerden. Dat heeft veel indruk op hem gemaakt. Per slot van rekening waren zijn ouders ook lid van de NSB. Zijn verhaal hierover behoort tot de schaarse aantekeningen over de oorlog die hij bewaard heeft. Dat is veelzeggend.‘Op de avond van 9 mei 1940 is er na eten en appèl plotseling geen uitgaan bij: verzamelen op de plaats. Groepen worden samengesteld en ingedeeld. Wapens en munitie! Alles bij heel spaarzaam licht. Een nachtoefening? Het beklemt me. Een dergelijke oefening kennen we nog niet. Een vreemde spanning groeit, omdat we nog niets weten. Dan zet alles, de ene groep na de andere, zich in beweging. Monden dicht, zo luidt het commando. We gaan niet naar buiten de stad beseffen we plotseling. Nogmaals wordt orde en stilte geboden. Wij omringen stilletjes een zeker woongebied. Geweren geladen en in de aanslag. Schimmig zien we een apart groepje zich fluisterend in de schaduw verliezen.Duurt de tijd een uur? Wij merken het niet. Maar wachten duurt lang. Dan verschijnt hetzelfde groepje weer. Ze begeleiden burgers. Mannen, vrouwen en kinderen. Zij beklimmen, voor ons nauwelijks zichtbaar, militaire vrachtwagens die voorzien zijn van een huif. Nog een kwartiertje en ze zijn weg. Waarheen? Wij zijn verwonderd en nadenkend bij de terugtocht. Iets heeft me beroerd en overdonderd.’Gezinnen zoals dat van zijn ouders werden geïnterneerd gedurende de meidagen van 1940 en werden na de capitulatie weer vrijgelaten. Het gezin van mijn grootouders werd overigens niet gevangen gezet.

Na de capitulatie dacht mijn grootvader erover om zijn NSB-lidmaatschap op te zeggen, omdat hij kwaad was over de Duitse inval en de steun van de NSB aan de Duitsers. Zijn zoon zat immers in het leger. Het liep echter anders. De lokale afdeling van de NSB zat omhoog, omdat de oude groepsleider het voor gezien hield. Men deed een beroep op grootvader om die functie op zich te nemen. Ze hadden gehoord dat hij goed kon organiseren. Uiteindelijk liet hij zich strikken. Als je grootvader om hulp vroeg, dan was het snel bekeken. Later steeg hij verder in de hiërarchie toen hij benoemd werd tot plaatsvervangend kringleider.

Kort voor mijn vader in juli 1940 gedemobiliseerd werd gaf hij zich op als lid van de NSB. Toen hij uit het leger terugkeerde kon hij als monteur weer terecht in de fabriek waar zijn vader bedrijfsleider was. Weldra werd hij net als grootvader WA-man. Hij vertrok naar München, omdat hij gehoord had dat je daar veel kon verdienen, maar hij kreeg al snel heimwee en kwam na een paar maanden berooid weer terug. In de loop van 1942 gaf vader gehoor aan een oproep van de Nederlandse Arbeidsdienst. Hij verbleef een half jaar in een werkkamp bij Tugelroy onder Weert: ontginnen, sloten graven en wegen aanleggen. Met de andere NSB’ers uit het kamp bezocht hij de Limburgse Landdag, waar hij erg onder de indruk was van Mussert:‘Nooit zal ik vergeten hoe de Leider ons als enigste afdeling der N.A.D. begroette en inspectie over ons hield. Hij keek ons stuk voor stuk in de ogen en het leek me of hij dwars door me heen keek. Op dat moment had ik me zo op kunnen geven voor het Oostfront.’

Op het werk schold een voorman op de WA en noemde het uitvaagsel. Vader noemde dat de gemeenste belediging die je hen kon aandoen. Hij rapporteerde het incident aan de leiding. De voorman ging zes dagen de cel in en kreeg vermindering van rantsoen. Toen hij naar de cel werd gebracht voelde vader spijt en medelijden met hem.

Mijn vader hoopte via de NAD kans te maken om bij de politie te komen. Hij kon zich in het kamp opgeven voor het Politie Opleidings Bataljon in Schalkhaar, maar dat leidde tot niets: hij droeg een bril. Uiteindelijk kreeg hij werk bij de distributie in een naburige gemeente.

Een noodlottige wending

Ondertussen had mijn vader verkering gekregen met de oudste dochter van grootvaders vriend uit zijn vorige woonplaats. Zij werd mijn moeder. Ze kenden elkaar al sinds hun vaders in 1935 lid van de NSB werden en bevriend raakten. In het voorjaar van 1943 verbrak moeder echter de verkering. Vader was heel ongelukkig en schreef haar een wanhopige brief, maar moeder hield aanvankelijk voet bij stuk.

Vader bleef in zijn zwarte uniform de wekelijkse bijeenkomsten van de WA bezoeken. Op een avond was daar een fanatieke, hoge NSB’er verschenen die een dringend beroep deed op de aanwezigen om te tekenen voor de Waffen-SS. Vier man gaven daaraan gehoor, mijn vader was er een van. Wat ging er in zijn hoofd om? Hij dacht dat hij er goed aan deed, voor zijn vader, en voor hemzelf. Het bedrijf, waarover grootvader de leiding had, werkte voor de Duitsers, en vader was bang dat als hij het niet deed dat gevolgen kon hebben voor het bedrijf en dus ook voor zijn vader. Ook vreesde hij dat zijn ouders hem zouden verstoten als hij het niet deed. Hij tekende voor de Landwacht Nederland, een splinternieuwe organisatie, die aanvankelijk bedoeld was als militaire hulppolitie, maar al ras aan de Waffen-SS gelieerd werd. Mijn grootouders waren boos op vader dat hij zich daarvoor gemeld had. Ze waren het er helemaal niet mee eens. Vader was echter volwassen en de stap was gezet.

In oktober 1943 begon mijn vader aan zijn opleiding in de Landwacht Nederland, die al heel snel werd omgedoopt in Landstorm Nederland. Hij leerde daar hardheid en discipline. ‘Wenn jeder Untreu wird, soll ich Treu sein’ was het adagium. Na 5 maanden keerde hij als reservist naar huis terug. Inmiddels was de verkering met moeder weer aan. Ze hadden zelfs al een verlovingsdatum geprikt achter in mei 1944, maar voordat het zover was werden alle verloven ingetrokken. Vader werd in Veenendaal gelegerd in afwachting van de verwachte invasie. ‘Kwamen ze maar’, schreef hij naar huis, ‘dan konden we afrekenen met alle vuiligheid en gemeenheid die er bestaat’.

Dood verklaard

Begin september 1944 werd de gevechtseenheid van mijn vader ingezet bij het Albertkanaal in België om het gat dat de geallieerden in het Duitse front hadden geslagen te dichten. Vader werd in korte tijd meervoudig gedecoreerd. Tijdens de operatie Market Garden beschoot hij de overtrekkende luchtarmada met een machinegeweer. Toen alles voorbij was ontdekte hij dat een strijdmakker aan zijn voeten lag, gedood door het vuur van een Engelse jager.

In oktober raakte hij tijdens een geallieerd offensief in de bossen bij Chaam zwaar gewond toen een tankgranaat in zijn buurt ontplofte. Ze dachten eerst dat hij dood was. Evengoed werd hij tijdens een gevechtspauze naar achteren gehaald en met enkele anderen op een boerenkar helemaal naar Dordrecht vervoerd. Daar belandde hij in een noodhospitaal, dat in een gevorderde villa was gevestigd. Van daar ging het verder met een gewondentrein naar een ziekenhuis in Duitsland, een reis van 2 dagen. Vader kreeg gangreen aan zijn gewonde been. Er zat niets anders op dan amputatie.

Precies op de dag dat mijn grootouders 25 jaar getrouwd waren kregen ze bericht dat vader gesneuveld was. Grootvader was die dag op de fiets naar een stad vertrokken waarvan hij gehoord had dat afgeloste militairen daar aan zouden komen. Hij maakte zich zorgen, want hij wist dat er een slag had plaatsgevonden. Hij hoopte vader onder de afgeloste militairen aan te treffen. Het werd een vergeefse tocht, want het bleek een loos gerucht. ‘s Avonds was hij net als grootmoe helemaal over de toeren van het nieuws. Ze lieten een overlijdensbericht drukken waarin het heette dat hun zoon ‘in den strijd om een Vrij Nederland’ gevallen was. Grootvader had nergens meer zin in. Hij voelde zich schuldig.

Vaders broer zag een week of wat later aan het gezicht van de postbode dat hij goed nieuws kwam brengen: de naam van vader stond achter op de enveloppe van de brief die hij bezorgde. Eerst dachten ze nog aan een verlate brief. Mijn vader schreef dat hij aan het front ernstig gewond was geraakt en in Detmold in het ziekenhuis lag. Het ging hem goed. Ze waren heel blij. Korte tijd later kwam er echter bericht van het ziekenhuis dat het slecht ging met vader en dat onmiddellijke overkomst gewenst was. De emoties golfden heen en weer. Ze vertrokken onmiddellijk. Mijn vader had een slagaderlijke bloeding in het restant van zijn afgezette been gekregen. Hij raakte door bloedverlies al snel buiten bewustzijn. Een andere patiënt gooide zijn po op de grond en trok zo de aandacht van een verpleegster, die het been onmiddellijk afbond. Samen met een opgetrommelde arts gaf ze vader bloed en probeerde ze hem te reanimeren. Vader kreeg een visioen van een reis door een donkere tunnel, met aan het einde een groot licht, helderder dan de zon. Vlak voor hij het licht bereikte kon hij niet verder gaan. Later omschreef hij dat licht als de mooiste ervaring van zijn leven, de rand van het paradijs. Opnieuw was hij door het oog van de naald gekropen.

Met kerstmis bracht het gezin van vader samen met moeder een bezoek aan hem. Mijn moeder had als verrassing de verlovingsringen meegenomen die al die tijd in de la hadden gelegen. Vader zei dat ze van een verloving moest afzien. Hij waarschuwde haar dat ze het heel moeilijk met hem zou krijgen. Ze troostte hem, maar liet zich niet afschrikken. Zo verloofden mijn ouders zich op eerste kerstdag van 1944 in het ziekenhuis van Detmold. Het personeel ritselde een fles wijn en kinderen zongen in de deuropening kerstliedjes.

Ballingschap

Mijn vader werd pas in juli 1945 uit het ziekenhuis ontslagen. Hij kreeg een kamertje in het huis van een arts en vond werk bij het houtverwerkingsbedrijf van diens schoonvader. Op een dag ging hij met een vriend naar de bioscoop. Daar draaide als voorfilm een documentaire over wat de geallieerden hadden aangetroffen in concentratiekampen van het Derde Rijk. Vader was ontzet opgestaan en had geroepen dat het niet waar was: propaganda! Een Canadese soldaat gooide hem eruit samen met zijn vriend.

Vader onderhield contact met moeder, hij schreef haar brieven in dichtvorm. Hij vernam dat de vriend van haar zus tot levenslang was veroordeeld wegens het neerschieten van een Engels vliegtuig. Hij besloot in Duitsland te blijven. Een vriend onderwees hem in de beeldende kunst en introduceerde hem bij een kunstenaar. Vader kon daar aan de slag in een restauratieatelier. Hij leerde hoe je beelden restaureert en hoe je gebrandschilderd glas snijdt voor nieuwe kerkramen. Hij maakte voor zichzelf schilderijen en ging ermee langs de deur om ze te verkopen. Hij liep nog steeds met krukken.

Terugkeer

Mijn vader had veel last van heimwee. Hij voelde zich eenzaam en geïsoleerd en daar kwam bij dat hij vernam dat een andere man een oogje had op moeder. In december 1947 besloot hij terug te keren. Hij reisde naar de groene grens met Zuid Limburg, want hij had gehoord dat er daar minder controle was. Hij wist wat hem te wachten stond als hij gesnapt werd. Met een rugzakje, zijn krukken en een bonzend hart klom hij over een hek en doorkruiste het niemandsland. ‘Handen omhoog!’, klonk het al snel. Na enkele dagen in een politiecel in Heerlen werd hij opgesloten in kamp Avegoor, waar hij voor het eerst in jaren zijn vader terugzag.

In februari 1948 stond mijn vader voor het Tribunaal van Zutphen. Hij erkende dat hij zich volkomen verkeerd gedragen had, maar verzweeg dat hij daadwerkelijk tegen de geallieerden gevochten had. Hij deed het voorkomen alsof hij alleen in de keuken had gewerkt. Bij een bombardement op de troepen zou hij zijn been hebben verloren. Hij werd veroordeeld tot 3 jaar en 8 maanden, waarvan 3 jaar voorwaardelijk. Het Tribunaal vond dat hij door het verlies van zijn been al zwaar gestraft was, en dat hij de gevolgen daarvan zijn hele verdere leven zou ondervinden. Als verzachtende omstandigheid gold ook dat hij onder sterke pressie stond van zijn fanatieke vader en dat hij al op jeugdige leeftijd met de NSB propaganda in aanraking was gekomen.

Van nul af beginnen

Na zijn vrijlating uit kamp Vught keerde mijn vader terug naar de stad waar hij geboren was. Zijn broer en moeder waren al vrijgekomen en bewoonden daar een huisje dat door de gemeente was gevorderd. Het was armoe troef. Vader en zijn broer sliepen op de zolder in het stro, want er was maar één bed. In het begin waren er zelfs geen borden, zodat ze net als de aardappeleters van Van Gogh uit de pan aten.

Een maand na mijn vader werd als laatste van het gezin mijn grootvader vrijgelaten. Hij kwam gedesillusioneerd terug, omdat de ideologie waarin hij heilig had geloofd, niet meer bestond. Hij was ook teleurgesteld. Hij had zijn invloedrijke positie binnen de NSB gebruikt om gijzelaars uit zijn woonplaats, die na een aanslag van het verzet op de nominatie stonden om doodgeschoten te worden, vrij te krijgen. Toch was hij zwaar gestraft.Tot het allerlaatst had grootvader geloofd in Hitlers overwinning. Hij had daarom zijn bezit niet veilig gesteld toen het front naderbij kwam, hoewel een hem welgezinde buurtgenoot daarvoor ruimte had aangeboden. Er was niets van hun welstand van voor de oorlog overgebleven, alle kostbaarheden, meubilair en persoonlijke bezittingen waren verloren gegaan. Grootmoe schreide bittere tranen.

In het gezin werd onderling niet gepraat over de ervaringen die alle gezinsleden in de kampen hadden opgedaan. Grootvader werd nog stiller dan hij al was voor de oorlog. Hij kon als wever aan de slag, net als aan het begin van zijn carrière. Grootmoe deed schoonmaakwerk. Een lichtpuntje was dat het Beheersinstituut wat spaargeld vrijgaf. Mijn vader kreeg via de revalidatie eindelijk een beenprothese. Daarmee lag voor hem de weg open naar een nieuw begin.