Geruchten: het wordt gevaarlijk voor onsIk begrijp dat het te maken heeft met de oorlog. De geallieerden zijn in het zuiden van het land binnengekomen. In huis worden onder de naar Duitsland. Wij...
Geruchten: het wordt gevaarlijk voor ons Ik begrijp dat het te maken heeft met de oorlog. De geallieerden zijn in het zuiden van het land binnengekomen. In huis worden onder de naar Duitsland. Wij schijnen ook te gaan. Moeder naait hoezen voor mee te nemen dekens. De sfeer …. Ik ga nog gewoon naar school. Een paar weken eerder, 11 augustus, zegt moeder (ze staat bij het aanrecht, ik naast haar): “dit jaar vieren we jouw verjaardag niet. We hebben niks om te vieren en de anderen zijn er ook niet ………” Andries is in mei naar de Waffen-SS gegaan en Anneke is nog in Maastricht. Ik knik begrijpend, 15 jaar ben ik nu. “Volgend jaar ….. dan weer” zegt ze.
Begin september vroeg in de ochtend, zitten we met nog 2 families, op een platte boerenwagen met paard en rijden we door Enschede naar Gronau. Op het station sta ik in de open deur van de trein en zie vader beneden mij. Hij geeft mij een hand en we kijken elkaar aan. Dit is dus het afscheid….. Ik voel – dit is een belangrijk moment. Angst voor wat er gaat gebeuren, onbegrip, we gaan van huis weg en vader blijft.
Wittingen Met een tussenstop (2 dagen?) in Lüneburg ben ik in Wittingen. In de sportzaal van een school huizen we, moeders met kinderen, en met onze spullen op strozakken. Op het podium moet ik slapen met enkele jongens en een man. ’s Morgens bij het ontbijt in de kelder worden taken uitgedeeld door een man in zwart uniform. (Waarom is hij hier wel en onze vaders niet?) In een grote Volkstuin moet ik appels en peren rapen en bladeren aanharken. ’s Avonds loop ik in een groep schreeuwerige jongens, HaJot (=Hitlerjugend), in het dorp. De toilethokjes achter de school stinken naar pis. Een moeder hoor ik tegen haar dochtertje zeggen: “niet op de bril gaan zitten, die is vies”. Ja natuurlijk, zo wordt het ook vies. Poep vegen op de muur. We zijn hier nu 2 weken en er wordt gesproken over: Landdienst = werken op de boerderij. Jongens zoals ik kunnen naar de FLAK, of soldaat worden, want vechten is stoer. Met moeder overlegt, ik wil naar een boerderij en niet naar het front, zoals sommigen. Ook niet op een trein met een FLAK-kanon. Binnen enkele dagen zit ik in een trein met een groep (± 20) jongens, met een reisleider. Veel H.J. die schreeuwen als ze praten. In Bobitz aangekomen, gaan we vandaar lopend nog ongeveer 4 km naar Klein Krankau, bestaand uit 4 boerderijen. Verder een modderweg naar een barakkenkamp, vlak land, geen boom…. Ongeveer 100-150 jongens en er schijnen ook meisjes te zijn. Ik hoor huilen. De leiding is een hoge Piet van de H.J., maar er zijn ook enkele SS-soldaten. Ineens is er ook een officier van de SS. - ACHTUNG betekent in de houding staan - ik leer Duitse woorden - wachtlopen in het donker met een stuk hout: moet een geweer voorstellen Met enkele jongens vragen we wanneer we naar een boerderij gaan. We zouden immers naar de Landdienst. Ontwijkend antwoord: “Landdienst, wat is dat?” Na ruim een week zeggen ze ons dat we naar een Wehrertüchtigungslager gaan. Hans (één van de jongens) weet wat dat is: nl. een sportkamp in Oostenrijk, hij is er vorig jaar geweest. Een grote groep gaat in de trein via Schwerin en Berlijn. (Bombardement, donker op het station, een Schwebebahn raast boven mijn hoofd. Een kanon vlakbij knalt hevig. Dat is bij de Tiergarten zegt iemand. In een kelder slaap ik met het hoofd in m’n armen op een tafel geleund.)
Verrast word ik wakker en zie bergen om me heen: Spittal Oostenrijk. In een bus naar Malta waar we enkele dagen gestald worden in een kamp. Een waterval komt van heel hoog naar beneden. Mooi. In Seeboden aan de Millstättersee is het Weersportkamp. Zo’n 100-200 jongens, allemaal uit Nederland, Jeugdstorm en de meesten Hitlerjugend. Hoe lang ben ik al onderweg, het moet wel oktober zijn… Ik ben bijna vergeten dat ik nog naar school ging. En waar zijn vader, moeder en de anderen?
Wehrtüchtigungslager: Er moet gesport worden: - met een kompas door het bos – langeafstandsmars – - boksen: één klap voor m’n kop en ik lig; niks voor mij –
De leiding bestaat uit soldaten van de Waffen-SS, het zijn onderofficieren. Hans herkent Oberscharrführer Messaritz van een jaar geleden. Een heel aardige kerel. Hij heeft een uniform aan maar verder merk je niet dat hij soldaat is, praat gewoon. Sommige anderen zijn schreeuwers. Een SS-Officier is operhoofd: Untersturmführer. Eerst was er een hoge van de H.J., of is hij dezelfde met een ander uniform?
- Op een schietbaan leren schieten met k.k. (klein kaliber 6 mm.), echt officieel- - Soms krijgen we een voordracht: Weltanschauung heet dat - of een film – - Soldaten met een geweer op ski’s op een berghelling. Lijkt mooi, mij niet gezien denk ik. Op een avond een mars langs de ……………….. naar Spittal, we lopen daar rondom een kamp met hoog prikkeldraad en schijnwerpers. Zijn dat gevangenen of arbeiders? Enkele zien we lopen tussen de barakken. Lugubere sfeer; praten wij onderling over wat we zien? Ik weet het niet. Vragen niks.
Door de groepsleiders wordt er op aangedrongen om deel te nemen aan de strijd aan het front. Een eer! Hoezo? In de kamer wordt nu daar over gepraat (zonder leiding) We gaan toch naar de Landdienst? …. In de andere kamers waar veel H.J. jongens zijn, krijgen de –vrijwilligers- een rood lintje in het knoopsgat. Die groep wordt steeds groter. Op de appèlplaats staan de ‘rode lintjes’ opgesteld en de anderen er tegenover. We worden toegesproken, de dapperen en de Feigen (ik dus o.a.) De groep Feigen wordt elke dag kleiner. Ook van mijn kamer zijn er met een lintje. Duidelijk is nu wel dat ze in de Waffen-SS gaan. De Feigen krijgen strafexercitie, ik ook: kruipen door de modder. Midden in de nacht word ik met nog enkelen op de kamer wakker geschud. Met z’n drieën in onderbroek aantreden, er staan nog meer. Hoe lang staan we daar? Weer naar bed, KOUD! Veel discussie is er niet, maar onderling op de kamer wordt er gepraat….Wel doen, niet doen…. Ik hou mijn poot stijf, met nog een klein groepje. Ik wil niet naar de kazerne. Maar wat dan wel? Ik zit ver van huis. Waarheen? De groepsleider geeft geen antwoord. Was ik inmiddels alleen, of nog een Feige? Ik zit in de barak van de onderofficieren (Messaritz zit in de hoek) tegenover me twee van die lui. Ze praten gewoon, schreeuwen niet: “Iedereen gaat naar de Waffen-SS, dat zien jullie toch, binnenkort. Wat moeten we met jullie?” Ik voel me alleen en ik wil graag bij de groep blijven waar ik al weken mee rondtrek. “Landdienst kennen we niet. Als je niet tekent kom je in een fabriek of een kamp; weet je nog wel in Spittal!?” Ik ga door de knieën. Ze zijn vriendelijk die Unterscharrführers. Op een papier zet ik mijn naam. Een paar dagen later wordt iedereen gekeurd, het lijkt of er geen Feigen meer zijn. Iemand met een witte jas (dokter?) kijkt in mijn mond en ogen. “Omkeren” en knijpt in mijn billen. Tegen iemand aan de tafel met papieren zegt hij:”KV”en roept “der Nächste”. (KV betekent Kriegsverwendungsfähig) We praten niet meer over boerenwerk en Landdienst, maar ik voel me niet erg vrijwillig. Ik zal wel zien. In elk geval wél bij de groep en níet alleen.
Naar de kazerne We zijn zo’n 4 weken in Seeboden en het moet nu november zijn. Leiding nog steeds Waffen-SS. Via Malta, enkele dagen, komen we in Leipnitz. Kazerne? Nee hier moeten we wachten tot er in de kazerne in Graz plaats is. Leipnitz, Tsjechië. Oud schoolgebouw. Hartstikke koud! Sneeuw en het vriest en het waait. Kerstmis. Ja, groene takjes aan de wand in ‘de eetzaal’. Honger. Met z’n drieën moeten we bij de compagnie commandant komen. “Jullie gaan niet mee naar Graz. Jullie hadden niet mogen tekenen. Jullie horen hier niet; 15 jaar…”. Waar dan wel heen? “Landdienst? Er zijn toch boerderijen in de buurt? Tsja…. Naar een werkkamp of eh…. “ Geen antwoord. Ik (we) zit(ten) ver van huis. Hoe lang al? Ik wil nu toch liever bij mijn kameraden blijven, denk ik. Losgelaten worden… hier? Lijkt me niks. Enkele dagen later wordt de commandant verplaatst. De nieuwe weet van niets. Probleem voor nu is opgelost: we gaan gewoon mee.
Vertrek naar Graz In de vroege ochtend, donker, moet ik met nog twee jongens een bokkenwagentje voor het gebouw bewaken. Koffertjes, rugzakken of dozen opladen. Terwijl we daar staan in de kou, komt een oud vrouwtje (lijkt wel een sprookje) naar ons toe. Onder haar omslagdoek heeft ze een schaaltje gekookte aardappelen die we delen en meteen opeten. (Op dit moment van schrijven zitten weer de tranen achter mijn ogen) In goederenwagons gaat de trein naar Graz. Er wordt veel gerangeerd en gewacht, soms een halve dag, bij een dorp. Honger en dorst. Een waterkraan (met een slurf) lekt. Een ijsplateau, een ijsheuvel is eronder waar in het midden water lekt. Je kunt er niet bij komen, het plateau van meters is stijl en glad en nat ijs. ….Dorst en geen water…. Van een andere trein hebben (wie?) een plank losgerukt. Er ligt suiker opgeslagen. Ik heb 2 handschoenen, meegepikt uit Seeboden, met suiker gevuld. Iemand heeft zijn pet vol suiker.
Graz, Wetzelsdorf, SS Kazerne We worden op een betonnen zolder neergelaten, zonder eten, drinken, stro: KOUD….. Midden in de nacht: in het trapportaal staat een machinegeweer naar buiten te schieten. Lichtspoormunitie. Van elders ook geschiet. Nieuwjaar! Het leven krijgt wat structuur. De Kompagnie is gevormd (zo’n 200-250 man). Op de kamer 12 man. Elke dag eten op tijd. Het dagprogramma is op het prikbord te lezen. Per Zug 3x24 man. Geländeübung, Waffen Unterricht, Weltanschauliches Unterricht, Schiesz-übung op Feliferhof. OP de muur van het centrale gebouw tegenover de ingang herken ik de lantaarn waar Rein een paar jaar eerder gefotografeerd werd. Ik heb geen schoenen bij het uniform gekregen omdat de mijne erg lijken op die soldatenkistjes. We staan in een bos in de sneeuw het geweer uitelkaar te halen en weer inelkaar te zetten. En ik sta te janken van de koude voeten. Eé zool is helemaal los. Dus tóch behoorlijke schoenen gekregen. In de rij, Soldbuch in de hand (inentingen staan genoteerd); bloedprik en even later een paar prikjes bij de linkeroksel. Mijn bloedgroep vergeet ik nooit meer.
Een brief van moeder. Ze schrijft dat ze samen met Hans z’n moeder ons is nagereisd en ons in de kazerne niet heeft aangetroffen (we waren nog in Leipnitz). Na ons vertrek uit Wittingen waren er geruchten dat wij geronseld zouden worden voor de SS (dit is informatie achteraf) en wilden dat verhinderen. Ze hadden toen een slaapadres gevonden vlak bij de kazerne; Familie Wagner in de Josef Pochstrasze 62. Onverrichter zaken zijn de moeders weer vertrokken. De 2 oude mensen Wagner hebben Hans en ik meer dan eens bezocht. Soms stond zij op het eind van de straat ons op te wachten als de Zug terugkwam marcheren. Ik zorgde dan achteraan te lopen en links; vlug een stap opzij en ik kreeg een stuk brood of een appel van haar in de hand gedrukt. Bij het binnenmarcheren van de compagnie is het traditie geworden (de bataljonscommandant vindt dat zo mooi) dat we zingen: Wir liebe Kameraden Wir ziehen in das Feld Wir haben unsere Sorgen Für heut’ zurück gestellt Heute sind wir froh Morgen sind wir tod Liebe Kameraden Also musz es sein
Zum freuen sind wir geboren Und nicht zum Trauern hier In traurigkeit sind wir verloren In Freude siegen wir.
Het angstbeeld: ik lig als soldaat in een bos en moet schieten en ik kan zelf geraakt worden. Ik ben geen held en wil dat ook niet zijn. Na weken hier te zijn raakt dat beeld wat op de achtergrond (we praten er onderling niet over).
De dood komt er voor in de plaats In wat voor een wereld ben ik terechtgekomen? Op een afstand van elkaar sta ik als wachtpost neergezet rondom de exercitieplaats. 10-20 meter van mij vandaan, op de hoek van het laatste magazijngebouw, staan 2 soldaten met iemand die geboeid is. Ze wachten. Eén steekt een sigaret aan, doet die in de mond van de gevangene. Hij rookt. Dan lopen ze recht op mij aan en gaan mij voorbij. Ik weet: over enkele minuten is hij dood. En hij weet: over enkele minuten ben ik dood. En ik sta hier…. Ik weet wat daar gebeurt….. Weken eerder moest onze groep iemand afvaardigen om aanwezig te zijn bij een executie. Geen vrijwilliger natuurlijk…bij de loting was ik de klos! Het groepje van zo’n 20 man van het hele bataljon zien we beneden ons het vuurpeloton. Een Gerichtsoffizier leest iets voor. Geeft een andere Offizier een bevel: “Peloton” –“ Achtung” – “Kehrt” - “ Legt an” - “ Feuer …….”. De getroffene, vastgebonden aan een paal, zakt op de grond. Een genadeschot met het pistool.
Nóg meer. Het hele bataljon staat in carré bij de executie van twee personen door de strop….
Op de schietoefenplaatsen zien we een keer een stoet op stand stil staan. Tijdje later keert deze stoet met als laatste een lijkkist! Wehrmacht is het. Dood hoort bij mijn leven en ik wil het niet. Maar ik ben laf: - Fahnenflucht betekent de kogel – vergiss das nicht! En: - Deine Kameraden sind da wo scharf geschossen wird – staat in grote letters op het kantinegebouw.. De sfeer in de kazerne is anders geworden. Soms denk ik: zouden die groete kerels nu werkelijk geloven wat ze ons toeschreeuwen? Wij weten niet hoe waar de fronten zijn, hoe dichtbij? Wel worden we gebombardeerd, elke dag! Een bomkrater vlak voor ons raam. In die kuil zie diep beneden een handschoen liggen. Moeder heeft die gebreid. Verdomme, ja die tijd is er ook geweest. Een herinnering: Ik sta onder de lantaarn in de straat en kijk omhoog in het licht naar de sneeuwvlokken, die vallen op mijn handschoenen! Deze handschoen….
Met Theo en Louis bij de compagnie-commandant “De compagnie gaat –“ in Einsatz” – en jullie mogen als 15 jarigen niet mee. Melden in de 1e compagnie. Het is nu eind februari.
Eind april gaan wij “in Einsatz” Blindenmarkt. Mijn voeten doen pijn, wonden nog open. Ergens papieren verband gekregen. Luizen lopen in mijn nek. Krijgen een geweer waarmee niet geschoten kan worden. Ruw en roest. Geen munitie. Komt goed uit. Aangetreden: De Führer is gevallen. Döntiz is de bevelhebber. We oefenen in “overgave”. Twee passen vooruit en je wapen voor de ander op de grond leggen. Vraag van de officier: “Wil je naar de Ami’s of naar Iwan?”
Sankt Georgen, 2 km verderop; twee dagen. 6 mei. Het dorp staat vol militairen. Wij als groep op weg naar Euratsfeld. Onderweg: vandaag is Titi (mijn zusje) jarig. 7 mei. Met z’n drieën wordt ons opgedragen naar de Regiments gevechtsstand te gaan om munitie te halen. Een paar km. Het is een buitenhuis/villa. Drukte van hoge militairen. Wij mogen niet naar binnen, het ruikt naar soep. Met een vaart komt een personenauto aan, het lijkt wel een generaal die langs ons stapt, grote passen, gehaast. Bevelen en geschreeuw, komt weer naar buiten en verdwijnt in de auto. Kistjes met munitie worden ons gewezen en AB. We laten die kisten in de greppel zakken, niet te dragen zo zwaar. Er ligt nog meer munitie in de berm. Terug bij de groep wordt ons niet eens naar de munitie gevraagd! Kameraden hebben voor elk een paar Pellkartoffelbewaard. Ik ben zo moe dat ik meteen een plek in het stro opzoek. Merk niets van de anderen in de schuur. Als ik wakker wordt is de schuur leeg, iedereen is weg. Het is licht. Geweer en Affe (rugzak) staan op de binnenplaats. Ik ga naar de andere boerderij, waar de compagnie gisteren nog was….. Iedereen weg. Een Wehrmachtsauto en soldaten zijn er. Nog een wagen komt er aan. Es ist Kriegsende ∞ Kapitulation ost da. Ginds, bij het dorp zie ik een lange colonne rijdende en lopende militairen. Overleg of ik wel met hen mee mag, ik als SS’er. Ja, de laadbak is vol. Ik mag boven op de cabine (aan alle kanten is die rond). Die dag zit ik daar: één voet heeft steun, de andere bungelt. We rijden in die lange colonne; zandwegen, stof. Eenmaal zie ik, dat de man die gisteren nog mijn kompagniecommandant was lopen tussen sjokkende militairen. Op het boerenerf in Euratsfeld, waar ik die ochtend waar ik die ochtend de Wehrmachtsoldaat hoorde zeggen: ∞ es ist Kriegsende ∞ voelde ik op dat moment: het is voorbij. Maar wat? De angst van maanden te moeten schieten. En nu? Een nieuw avontuur begint. Bevrijding! (Een woord dat ik later vaak zou horen!)
De colonne staat stil Onderweg, vlak bij mij staat een soldaat schreeuwend, vloekend en huilend zijn wapen aan brokken te slaan tegen de voet van een boom. We zien en horen het allemaal. Op het eind van de middag: een Amerikaanse gevechtsauto met een machinegeweer komt ons tegemoet. Verder nog veel meer langs de weg. Steijer…… We passeren een rij staande pantsers, bemand door negers (nooit eerder een neger gezien) Iets verder buiten Steijer ontbindt zich alles wat op weg was. Boerenweiland, een roggeveld. Honderden, duizenden: Wehrmacht, SS, hier en daar een groepje Amerikaanse soldaten: Dit is krijgsgevangenschap! Langzaam, in de eerste dagen klonteren we als bekenden bij elkaar. De groep wordt groter. Eten en drinken? Niks! Ook het gras is vertrapt. Na een aantal dagen verhuizen we als groep met veel anderen langs de Enns. In een stuks bos wordt een plek aangewezen waar we kunnen ‘kamperen’. Het ligt 10-20 meter hoger dan de rivier. Aan de andere oever lopen Russische soldaten wacht. Die eerste dag, 8 mei, was er nog troepenbeweging mogelijk. Om 24.00 uur ging de grens, de Enns dicht.) We bouwen ons van takken en stammetjes hutjes. Anderen groeven een gat en dekten dat af. Ons dak heeft platen boomschors. Verderop een groepje officieren in een echte tent. Die hebben zich voorbereid! Weken ‘gekampeerd’, gewassen in de rivier beneden ons. Eten? Geen herinnering aan eten. Iemand in het bos was kapper. Op een paar boomstammen in het vierkant zat ik te wachten op mijn beurt. Net echt, als in een dorp. Betalen? Mooi weer en veel regen. Ons dak houdt het nog. Theo is veel weg. Gapt, handelt en komt vaak terug met iets te eten. Een koeientong. Te taai. Soms een aardappel of iets dat groente lijkt. Die eerste dag (8 mei) vond ik een paar afgeknipte broekspijpen. Die hele zomer heb ik in een korte broek gelopen, zelfgemaakt. Mijn voeten gezien. Naar Ebensee. Concentratiekamp. Prikkeldraad, op afstand een tweede prikkeldraadhek met draden op 15 cm afstand en op elektrische isolatoren. Vlakbij de barak is een klein monument van dunne stammetjes in het vierkant. Een bordje -1024 doden- en een gestreept jasje. Wat is hier gebeurd? Eén keer per dag een beetje soep (?) Ik voel me ziek en zwak. Hoofd bonst. Ik zit tegen de barak in de zon en denk: Zo ver ben ik gekomen, het einde? Waar zijn vader en moeder? Ze weten niet waar ik ben. We moeten verhuizen naar een Lager verderop. Onderweg steunen een paar kameraden me bij het lopen en bij het staan. Bij de brug over de beek, ingang kamp, staat een Amerikaan een sinaasappel te pellen. In een vorig leven heb ik zoiets gekend. Het SS-Lager, 2000, 4000 ? mensen, is binnen twee dagen een modderterrein. Met z’n vieren in een tentje. Voor het eerst weer een stuk brood. Legertenten zijn opgezet, ik heb het niet gemerkt. Met 12 of 16 man in een tent. Met regen lekt het bij ons hoofd. Loui en ik stijf tegen elkaar onder de deken (2 jassen). ’s Avonds schieten de Ami’s vanaf de wachttoren over het kamp, soms door een tent. Baldadigheid. Elke dag is er soep (geen water met een smaakje) en elke dag een stuk brood. Brood delen is: kiezen of delen. Op 11 augustus ben ik jarig en krijg van de soep een extra schep. Dat was Ebensee. Hergegroepeerd reizen we in een lokaal treintje naar Steijer. Franz Jozef Kazerne. Onderweg gooien vrouwen en kinderen fruit, aardappelen, tomaten naar ons toe. Ik vang een aardappel. De trein stopt ergens. De Ami, die ons ‘bewaakt’, stapt uit en gooit met z’n helm in de appelboom en komt terug met een helm vol appels! Het moet ondertussen september zijn. Soms, in Steijer krijgen we in plaats van soep iets dat op stamppot lijkt. In jaren niet zowat geproefd. Op vrachtwagens en goederentrein komen we in Linz , Wegscheid, barakken. Bijna elke dag vertrekken groepen. En begin oktober zijn wij, Hollanders, aan de beurt. Het gerucht is: naar Nederland. Daar lijkt het ook op. Onderweg wordt onderling gespeculeerd: vrijgelaten of “geïnterneerd”? In Ebensee, vóór we met DDT bespoten waren, heb ik gedacht: als ik thuis kom, zeg ik bij de buitendeur, alle kleren eerst uit want ik zit onder de luizen.
10 oktober, Amersfoort 1945 Op het station worden we opgewacht door een grote groep BS-ers. Alsof we vee zijn, bijeengehouden, of woeste gevaarlijke SS-ers. Lopend naar het kamp, roepen ze: “Jan dek me in de rug”. Een paar geweerschoten, niemand geraakt. Bang zijn ze. In het kamp, in een barak, extra met prikkeldraad afgezet. Bedden zonder strozakken. Voor het eerst horen we van de andere kampbewoners: iedereen zit achter prikkeldraad, opgepakt. Gezinnen uit huis gezet. Bezittingen kwijt, gewoon geroofd. Officieel heet dat later “gekonfisceerd”. Vragen, door het hek heen, waar komen jullie vandaan. Bekende namen gaan over en weer. Amsterdam, Groningen, Limburg, Enschede. Via registratie van namen en gegevens komen langzaam brieven binnen. Hier en daar in de barak gevloek, ook gehuil. Schrik… wat er met vaders, moeders, broers en zussen gebeurd is. Van vader krijg ik een eerst brief, na weken! Moeder in een kamp, hijzelf in een kamp. Via oom Jan is bericht gekomen dat Anneke is overleden op 2 mei. Ze is gestorven aan difterie, op terugweg richting het westen. Dat grijpt mij aan. Tranen en vloeken. Voor een snee brood kan ik me melden voor werk. Hei ontginnen. Niet te doen. Ik voel me zwak. Maar biezen vlechten heb ik wel gedaan. Een plak brood ter plekke. Ik voel me ziek worden. Er is geen dokter. Op de ziekenzaal kan ik niet terecht. Op een avond (het is koud) sta ik mijn etensblikje schoon te spoelen. Ineens beef ik erg, het blikje hoor ik kletteren op de vloer….. buiten westen… Even hoor ik iemand zeggen: “het is Arjen de Groot”. Ik lig op een brancard die over de appèlplaats wordt gedragen…… Hoe lang ben ik ‘weggeweest’? Ik hoor stemmen “hij komt weer terug”- “ja, hij is er weer”. Meer mensen staan bij mijn bed. Ik zak weer weg. Hoe lang? Als ik wakker word zit mijn buurman (ik lig in een bed op de ziekenboeg) naar mij te kijken en hij praat tegen me. Ik ben lang weggeweest begrijp ik, hij zit op wacht. Die dag zet hij een plankje met een boterham naast me. Wit brood in 4 blokjes gesneden. Met jam, geel en rood. “Zie” zegt hij “net de bloembollenvelden, dat zijn narcissen en dat zijn tulpen”. Een SS-officier-arts luistert elke dag op mijn rug en maakt met een potlood strepen om te vergelijken met de volgende dag. De stethoscoop is het enige dat hij heeft. “Pleuritis” zegt hij. Net als de meesten op de zaal. Langzaam, na weken kom ik terug in de wereld. Ik heb een echte deken op bed. Broeder Bas meet dagelijks de temperatuur en de pols. Het weer wordt warmer. Soms zit ik buiten in de zon.
Mei Met de hele oorspronkelijke groep word ik op een vrachtwagen geladen en we komen aan in Friesland. Hemrik. Sparjebird. Geen ziekenbarak meer. SS-uniform verruil ik voor 2e-hands kleren. We ijn hier om heropgevoed te worden, heet het. Iedereen gaat werken, per auto gehaald en gebracht in Sneek, IJlst. Ik moet in het kamp blijven. Eenmaal naar Drachten, consultatiebureau geweest. Eten is geen probleem meer. Elke dag genoeg.
September Van de kampcommandant (Kampman heet hij) krijg ik het ontslagbriefje en een brief: “Bevel tot buiten vervolgingstelling.” Voorwaarden: 10 jaar geen militaire dienst, 10 jaar mag ik niet stemmen. Moet me melden in Zwolle, tehuis voor Toezicht Politieke Delinquenten. Ik krijg wat geld om een treinkaartje te kopen. Diezelfde middag kan ik met de jeep mee die me in Heerenveen afzet. Geld heb ik in jaren niet in de hand gehad. Helemaal alleen met de trein! ’s Avonds laat kom ik in Enschede, en sta op de stoep bij mijn oom en tante, en waar mijn zusje thuis is. Ik krijg een nieuwe broek. Een dag later per trein, weer alleen zonder bewaking, naar Zwolle. Ik loop, en rijdt een eindje op een boerenkar naar het tehuis: Dijkzicht. De meeste jongens gaan werken, ik niet. Als in een jeugdherberg zijn er de Vader en de Moeder die de leiding hebben. Aardig. Ik mag een cursus PBNA doen. Radiotechniek kies ik. Ik word wéér ziek: koorts! Van de slaapzaal verhuis ik naar de kamer waar enkele weken ervóór een jongen is overleden. Rotgevoel. Zonder te weten hoe ik in het ziekenhuis ben gekomen word ik wakker in een eenpersoonskamer. Twee zusters lijken precies op elkaar; een tweeling. De één heeft een speld met een meeuw op een blauw veld: de Jeugdstorm-meeuw denk ik. Een dokter komt eens per week naar me kijken. Ik verhuis naar de zaal. Twee meisjes komen me elke dag bezoeken: Jeanette en Annie. Bij het komen en gaan krijg ik kusjes. Het is winter en het vriest wekenlang (1946/47)
April Ik word overgeplaatst naar het tehuis voor Bijzondere Jeugdzorg in Enschede; per taxi. Terug in Enschede. Bijna 3 jaar gezworven. Via het raam van de ziekenkamer maak ik kennis met de meisjes Waanders die in de Lombokstraat wonen. Vader zit vast. De jongens in de Veenstraat kennen de familie goed, komen er over de vloer. Later kom ik er ook. Marietje. Elke ochtend als zij naar haar dienstje gaat zit ik in de vensterbank. Die zomer mag ik haar voor het eerst kussen! Mieke heet ze nu, al heel lang.