Een verhaal van toen - Herinneringen van een jongen aan de Reichsschule in Valkenburg

05-1940 tot 1963, Valkenburg

Ik ben geboren op 31 mei 1928 in Heerlen, Limburg, de oudste van vijf jongens. Mijn vader werkte op het kantoor van de Oranje Nassau steenkolenmijn in Heerlen. Hij speelde ook als muzikant in het harmonieorkest van dezelfde mijn.

Ik sta in de achterste rij, tweede van links

Hij was geboren in Stolberg, Duitsland, en emigreerde in 1919 naar Nederland. Hij was natuurlijk Duits .Mijn moeder was geboren in Amersfoort en was natuurlijk Nederlandse, totdat ze trouwde met mijn vader. Toen werd zij automatisch ook Duitse. Wij jongens hadden geen flauw idee van dit alles, wij gingen gewoon naar de Nederlandse  lagere school op de Grassbroekerweg in Heerlen. De twee oudste jongens, mijn broer die anderhalf jaar jonger was dan ik en ikzelf. Mijn vader had twee zusters die in Duitsland woonden, zij hadden nogal invloed op mijn vader en waren ook erg nationaal-socialistisch. Toen Hitler aan de macht kwam in 1933 werden de twee  zusters nogal aanhangers van de “Nazis”. Ik kan niet beweren dat mijn vader beïnvloed was, ik denk het haast wel, in elk geval gingen de twee oudste jongens in 1938 of 1939 naar de Duitse school in Heerlen. Wij waren niet kundig met de Duitse taal, maar iedereen sprak Hollands. Natuurlijk niet de onderwijzers. De Duitse school was erg strikt, maar zo was ook de Hollandse school. Een pak slaag van de leraren was doodgewoon. Thuis beklagen hielp niet, het heette altijd ”je zal het wel verdiend hebben”. We leerden de Duitse taal nogal vlug, als kind is dat geen probleem. Ik ging ook wel eens op vakantie naar Stolberg in Duitsland bij mijn Duitse grootouders. Ik was daar ook in Augustus 1939. Ik moest op een drafje terug naar huis, want de grens tussen Nederland en Duitsland werd gesloten. De volgende dag ging de hele familie naar het station, de oudste broer van mijn moeder werd opgeroepen om te dienen in het Nederlandse leger. Mijn vader en mijn oom gaven mekaar de hand en hoopten maar dat ze elkaar nooit tegen kwamen als soldaten.

Hitlerjugend

Toen kwam 10 Mei 1940. Wij werden ‘s morgens vroeg wakker omdat mijn ouders naast ons bed stonden te praten. Er was een voordurend gebrom in de lucht. Er was geen vliegveld bij ons in de buurt, dus wij hoorden niet dikwijls vliegtuigen. Nou waren er zoveel, te veel om te tellen. Ook hoorden wij afweergeschut. Mijn vader zei tegen mijn moeder ”ik hoop niet wat ik denk wat het is”. Maar ja, Duitsland was Nederland binnengevallen. Later mochten wij jongens de straat op om te gaan kijken. De Sittarderweg was bezaaid met Duitse soldaten en tanks en zo. De soldaten wilden allemaal koffie kopen, schijnbaar was dat te duur in Duitsland. Het duurde niet lang en er was geen koffie meer te krijgen, en alle andere levensmiddelen gingen op de bon. Na een tijdje kwamen de locale “Nazis” te voorschijn en wij moesten nou lid worden van de “Hitlerjugend”. Mijn moeder was er erg op tegen, maar de “Partijbasen “ dreigden met het terughouden van levensmiddelenbonnen.

Zo ging het leven verder, de “Hitlerjugend” was voor ons zoiets als de padvinders. We moesten wel marcheren en Duitse “kampflieder” zingen. Het ergste vond ik dat toen mijn andere oom, de tweede broer van mijn moeder, een keer zei tegen mij “als ik je op straat zie in dat apenpakje (Hitlerjugend) dan ken ik je niet.” Als ik hem tegen kwam stak hij de straat over. Vroeger speelden wij altijd met hem. In de tussentijd werd ik oud genoeg om naar de “Oberschule” te gaan. Op z’n Hollands gezegd de HBS. De eerste jaren ging het goed, totdat we Algebra kregen. Ik was goed in talen, muziek, geschiedenis en zo. Maar niet in wiskunde. Mijn moeder betaalde voor extra lessen in dit vak bij een particuliere meester. Na een tijdje werd ik veel beter. We hadden een examen op school, ik was er van overtuigd dat ik alles goed had. Toen ik het examen terugkreeg, had ik een dikke nul. Volgens de leraar had ik afgekeken bij mijn buurman. Ik was zo overstuur, ik ben naar huis gegaan, heb warme kleren aangedaan en liep van huis weg. Ik ging naar mijn grootmoeder in Duitsland. Wij woonden 10 kilometer van de Duitse grens, dus ik ging op stap. Ik kwam aan de Duitse grens ‘s avonds laat, klom over het prikkeldraad en nou was ik in Duitsland. Ik was in een klein dorp, geen idee waar het was. Ik liep de straat af en plotseling daar was de grens weer, deze keer met slagbomen en Duitse soldaten. Ik was de verkeerde kant opgelopen. Nou was ik in paniek en besefte wat ik gedaan had. Ik weer terug over het prikkeldraad en weer in Nederland. Ondertussen was het erg laat, mijn ouders waren totaal van streek. Het was verboden op straat te zijn na een bepaalde tijd, ik weet niet meer hoe laat. Ik kwam midden in de nacht naar huis. Gelukkig had niemand mij gezien. Nou moest ik alles verklaren aan mijn ouders. De volgende dag ging mijn vader naar de school, maar de lerares was niet van plan om haar mening te veranderen. En dit was de enigste “Oberschule” in Heerlen.

Reichsschule in Valkenburg

Er woonde een andere Duitse familie in onze straat. De vader was een “Nazi”. Zijn zoon was in een school in Valkenburg. Ik had geen idee wat voor een school het was, ik wou alleen maar weg van die lerares. Ik heb mijn vader gevraagd of ik naar die school kon gaan. Dit was in 1943. Ik weet niet of mijn vader iets wist van die school, in ieder geval werd ik uit genodigd voor een examen. Het examen was erg strikt, vooral in sport en “Mutproben”. Van de 3 meter duikplank afspringen, boxen tegen een jongen die veel groter was als jezelf om te kijken of je wel goed genoeg was. Natuurlijk ook examen in dezelfde vakken als op de “Oberschule”. Ook moesten we nakend voor een doctor komen, die bepaalde of je er wel Germaans uit zag. Ik ben blond met blauwe ogen en tamelijk slank, dus dat ging wel. Na een paar dagen weer naar huis, een week of twee later kreeg ik bericht dat ik aangenomen was.

Ik geloof dat het was in Mei 1943, ik ging met de trein naar Valkenburg. Op de school werd ik naar de “Kleidekammer” gebracht waar de uniformen werden uitgegeven. Daarna werd ik op een kamer toegewezen. Vier “Jungmannen” per kamer. De kamer was alleen maar voor studeren en vrije tijd doorbrengen. Slapen werd gedaan in een grote slaapzaal. De eerste dag was voor mij een nachtmerrie. We aten middageten in de “Speisezaal”, 10 jongens per tafel met een instructeur. We kregen aardappelen, groenten en vlees. Zoals thuis begon ik mijn aardappelen en jus door mekaar te prakken. Ik moest meteen opstaan, naar voren in de eetzaal gaan staan en bij elke hap die ik nam uitroepen “Ich bin ein Schwein”. Iedereen weet wel wat dat betekent. Ik heb nooit meer mijn aardappelen geprakt. Elke morgen was het vroeg opstaan, wassen, bed opmaken, je klerenkast in orde brengen. Alle kleren moesten precies volgens instructies neergelegd zijn. Vervolgens naar beneden op de “Appellplatz” aantreden, daar werden de handen, schoenen en haren en uniformen geïnspecteerd. Het was eigenlijk net als in het leger. Na een paar weken was ik er aan gewend. Nou werd de vlag gehesen en dan naar de eetzaal voor ontbijt. Na het ontbijt naar de klassen voor onderwijs. We hadden dezelfde vakken als in de “Oberschule”. Er werd veel meer nadruk gelegd op politiek onderwijs, natuurlijk ook over de joden. Er werd niet gezegd dat ze allemaal verdwijnen zouden van deze aarde. Maar we kregen wel te horen dat de joden niet evenwaardig waren met ons Germaans volk. Ik begreep dat nooit. In Heerlen waar wij woonden hadden wij joodse buren. Die mensen werkten net als iedereen. Ik zag geen verschil. Pas later hoorde ik dat zij joden waren. Toen die mensen allemaal begonnen te verdwijnen wisten wij dat.

Op de Reichsschule werd veel gedaan aan muziek. Heel veel zingen en iedereen moest proberen een muziekinstrument te bespelen. Toen de muziekleraar hoorde dat mijn vader violist was, moest ik ook viool spelen. Naderhand speelde ik ook trombone in de marcheerband. Zingen in het koor bijna elke dag. Ik herinner mij nog goed aan het lied ”Wacht auf” van de “Meistersinger” van Wagner. We waren eens voor een concert in het Concertgebouw in Amsterdam, met het koor. In Juli 1943 werd er een bezoek gebracht aan België. Waar weet ik niet meer. In Augustus op vakantie naar huis. In September weer terug naar school. Een”Jungman” van Noord-Holland had difterie meegebracht. In een paar weken was de halve school aangestoken. Ik was ook ziek en werd maar niet beter. Toen moest ik naar Heerlen naar een specialist, en daar werden mijn mandelen gepelt. Ik was toen met Kerstmis thuis. In Maart 1944 gingen de twee oudste klassen naar Oostenrijk voor een skivakantietje. Weken leerden wij daar hoe makkelijk het was om op twee planken te staan en dan met een vaart de berg af. We hadden allemaal veel plezier. In het algemeen was het niet onaangenaam in de school. Je voelde je speciaal, omdat je uitgekozen was voor deze school. Alles was netjes en ordelijk, iedereen je gelijke. Je was eigenlijk een beetje afgesloten van de buitenwereld. We mochten alleen maar ‘s zondagsmiddag in de stad Valkenburg. Aan de discipline raakte je gauw gewend.

In September 1944 ging ik weer terug naar school. Iedereen was op de hoogte met de Invasie, maar het Duitse leger zal heus wel de vijand verslaan, heette het. Op een morgen in begin September werden wij vroeg uit bed gehaald. Wij moesten de school verlaten om plaats te maken voor het Duitse leger. Het duurt niet lang of we zijn allemaal weer terug, werd ons verteld. De jongste klassen gingen naar de “Napola” in Bensberg bij Keulen. Wij ouderen werden in Wegberg geplaatst om versterkingen te graven voor de verdediging van het Vaderland. Het was niet ongevaarlijk, jachtvliegtuigen waren dikwijls in de lucht. Ze schoten bijna op alles wat iets de doen had met de militairen. Wij hadden nogal geluk, ze zagen ons niet. Na een maand of zo werden wij verplaats naar het dorp ”Vlatten”, in de buurt van de “Huertgen Wald. Wij waren nou dichter bij de frontlijn en er waren meer jagers in de lucht. Alles ging goed, maar het weer werd steeds kouder. In December 1944 werden wij verplaats naar een “NPEA” in Naumburg an der Saale, dit was in Thueringen. De school was te klein voor al de studenten, want vele studenten waren van Oost-Duitsland verplaatst. Vlak voor Kerstmis mochten we naar huis op vakantie, natuurlijk alleen de jongens die niet in het door de geallieerden bezette gebied woonden. Mijn ouders waren geëvacueerd van Heerlen naar een plaatsje vlakbij Hanover. Dus daar ging ik naar toe.

Mijn ouders en de drie jongste broers waren dus in Ilten bij Hanover. Mijn andere broer woonde in Moenchen-Gladbach in een sanatorium om voor tuinier te leren. De eerste avond voor bedtijd zette mijn Moeder de alarmklok op 1 uur ‘s nachts, ik vroeg natuurlijk waarom. Vanwege het luchtalarm, werd mij verteld. Elke nacht ging het alarm en iedereen in de kelder. Mijn vader liep de deur uit en ging naar een ziekenhuis in de buurt. Daar was een groot rode kruis op het dak. Hij voelde zich veiliger daar omdat hij in Heerlen eens onder het puin lag na een luchtalarm.

Na kerstmis ging ik weer naar Naumburg, deze keer met tegenzin. Ik dacht dat het wel lang zou duren voor dat ik mijn familie weer terug zou zien. Na een tijdje in Naumburg werden wij naar een andere school gestuurd en wel naar Schloss “Nehmten” in Schleswig Holstein” aan de Ploener See. Het was daar heel rustig, geen luchtalarm en geen problemen. Alles ging daar rustig aan, we hadden een zeilboot en gingen wel eens naar Ploen. Op een van die tochtjes in een storm is de boot omgeslagen en twee jongens zijn toen verdronken.

Bombardement op Potsdam

Omdat op school kleinere jongens waren werd elke maand een hoeveelheid snoepgoed naar ons gestuurd. Voor de maand April kwam niets aan. De schoolleiding stuurde daarom 6 oudere jongens naar Berlijn om het snoepgoed te halen. Wij wisten niet veel over de toestand in Duitsland, misschien de leraren ook niet. Dus nou gingen wij naar Berlijn de 13de April 1945. De russen waren 60 kilometer voor Berlijn. We kwamen aan in Berlijn en gingen naar Potsdam in een “NPEA” om te overnachten. Te veel luchtalarm in Berlijn, Potsdam was nog nooit gebombardeerd. ‘s Avonds om half tien ging het alarm, de aanval duurde 45 minuten en de hele binnenstad was vernield. Wij waren in de schuilkelder van de “NPEA”, hoewel de bommen de school vernielde, kwamen wij 6 jongens er gelukkig heelhuids uit. De rest van de nacht hebben wij geholpen met mensen uit kelders te halen, de dode mensen uit loopgraven te halen, meubelen uit de huizen slepen enz. Later in de dag naar Berlijn om het snoepgoed te halen. Toen met de trein weer terug naar de school. Een week later werd de school gesloten, de jongere jongens werden ondergebracht bij mensen in de buurt. Een dag later moesten wij oudere jongens ons melden bij een onderdeel van de 12de SS Panzer Division “Hitlerjugend”.

SS-soldaat

Wij waren 12 jongens en nou werden wij “Panzergrenadiers”. Een paar dagen trainen met “Panzerfaust”, machinegeweer en handgranaten en toen waren wij klaar om voor de “Fuhrer” te sterven. Wij op stap met drie vrachtwagens en een autobus naar de oostfront. Wij waren met zo’n 100 soldaten. Gelukkig waren de Amerikanen tussen ons en het oostfront, wij omgedraaid en weer terug. Enfin, na zo’n week of langer, ik weet het niet meer, heen en weer, duiken in greppels voor de jachtvliegtuigen en ons verstoppen kwamen wij bij de Deense grens. Wij weer terug en toen zijn we opgepakt door het Engelse leger. In Hussum in gevangenschap, toen naar Pinnenberg bij Hamburg. Daar werden wij slecht behandelt door de Engelse troepen. Slagen met bezemstelen, trappen enz. Na een week gingen we naar Fallingbostel. Het kamp was nog niet klaar, we sliepen buiten, ik weet niet meer hoe lang. Ik vierde mijn 17de verjaardag in een gat in de grond. Het kamp was niet slecht, alleen was niet genoeg te eten. Er was niets te doen, wij jongens melden ons vrijwillig om aardappelen te schillen. Na een maand of zo,gingen we weer naar een ander kamp, Soltau.

Jeugdkamp

In Augustus 1945 werden transporten opgezet om soldaten terug naar hun eigen land te sturen. In Maart 1945 hoorde ik van mijn moeder dat mijn familie weer terug naar Nederland gegaan was. Toen ik hoorde dat er een transport met Nederlandse SS-ers naar Nederland ging heb ik mij aangemeld. Dus op een dag in Augustus 1945 in veewagens opgesloten en naar Nederland gereisd. Mijn familie woonde ergens in Drente. Midden in de nacht kwamen wij ergens in Nederland aan. Er was een hoop lawaai, schreeuwen en brullen van “Landverraders” enz. Met knuppels werden wij in het kamp gedreven, het was in Vught. In het kamp werd ons alles afgenomen, ik had niets meer, geen kam of tandenborstel, niets. Alleen de kleren die ik aan had. In het begin werden wij slecht behandeld, na een tijdje ging het beter. We waren veroorloofd een brief per maand te schrijven. Ik schreef natuurlijk naar Drente waar ik dacht dat mijn familie was. Zij waren echter ondertussen naar Schaesberg gegaan naar mijn grootouders. Daar werden ze opgepakt, in een kamp gezet en in September 1945 naar Duitsland gestuurd. Ik wist dit niet, de volgende brief schreef ik naar mijn grootouders. Nou wist ik waar mijn familie was, maar zij wisten niet waar ik was. Mijn moeder zocht mij door middel van het Rode Kruis maar hoorde nooit iets. In Vught werkten wij in een barak, waar wij speelgoed maakten. In Januari 1945 werden alle gevangenen onder 18 jaar naar een jeugdkamp gestuurd. Dat was in Huizen bij Bussum. De eerste dag gingen we met z’n allen op de heide graven, ik weet niet meer waarom. Ik had geen ondergoed aan, alles in de was. Het was erg koud, maar ik was niet van plan om iets te zeggen. Ik vries liever dood, dacht ik. Iemand had dit gemeld en toen kreeg ik een baantje binnen. Het kamp was heel goed, genoeg te eten en er was een goede behandeling. De onderwijzers waren heel menselijk, en ook sympathiek. De meeste gevangenen waren jongens die met de Duitsers sympathiseerden, NSB-ers en zo. Van mijn grootvader hoorde ik dat hij een broer had die in Bussum woonde. Omdat ik een model-gevange was, (luisteren leerden wij in de Reichsschule) mocht ik ‘s zondags naar mijn grootoom in Bussum. Van naam wist mijn grootoom wel wie ik was. Ik was erg gelukkig door het familieleven dat ik zolang gemist had.

Het kamp had een puntensysteem, als je een bepaald aantal punten had dan werd men ontslagen. Ik had geen probleem om die punten te halen, omdat ik Duits ben en niet naar Duitsland kon gaan,(de grens was niet open), en bleef ik maar in het kamp. Eindelijk in Oktober 1946 werd ik ontslagen. Met de trein naar Heerlen, ik was niet erg op mijn gemak, ik dacht dat iedereen wist wie ik was. Ik kwam in Schaesberg aan bij mijn grootouders, daar was plaats genoeg. Mijn twee ooms, broers van mijn moeder waren soldaten in Indonesië. Ik zou natuurlijk graag mijn familie in Duitsland willen zien. Mijn tante wist iemand die mensen over de grens hielp. Met een pakje met koffie, sigaretten en snoepgoed ben ik toen ‘s nachts over de grens naar Duitsland gegaan. ‘s Morgens kwam ik in Stolberg aan. De hele familie was stomverbaasd. Mijn jongste broer van 6 jaar, wist niet wie ik was. Na de eerste vreugde vertelde mijn moeder dat ik niet in Duitsland kon blijven zonder een paspoort. Na twee dagen ging ik weer terug over de grens. De vreemdelingenpolitie vertelde mij, “je kan hier niet blijven. Vergunning krijg je ook niet. We willen je hier niet meer zien.”

Terug in de samenleving

Na een paar dagen kreeg ik een brief van Rector de Bos. Een katholieke priester die verantwoordelijk was voor de jeugd die met de Duitse instanties gewerkt had. Ik kwam bij die priester op zijn kantoor, moest alles vertellen waar ik geweest was, toen moest ik daar op mijn knieën biechten en kreeg papieren voor de vreemdelingenpolitie en andere instanties. De politie haalde de schouders op, ik kreeg een stamkaart en levensmiddelenbonnen en nou mocht ik in Nederland blijven. Ik werd op de centrale werkplaats geplaatst en werd opgeleid als bankwerker. Na een half jaar vond ik een baantje als bankwerker en verdiende mijn eerste loon. Ik heb 2 jaar bij mijn grootouders gewoond in Schaesberg. Op een dag kreeg ik een brief van mijn moeder, of ik a.u.b. naar huis wou komen. Mijn vader had al sinds 1943 T.B. en heeft nooit meer gewerkt. Mijn jongere broers werkten alle twee maar het inkomen was niet genoeg om de familie te onderhouden. Ik heb toen met tegenzin een Duits paspoort aangevraagd en de 4de December 1948 was ik weer thuis.

Ik heb verschillende baantjes gehad in Duitsland. In 1949 en 1950 heb ik uit wanhoop, omdat ik weer zonder werk was, koffie gesmokkeld van België naar Duitsland. Het was een goed inkomen maar te gevaarlijk. De douaniers gebruikten hun wapens te dikwijls. In Stolberg woonde een andere familie die door de actie ”Black Tulip” het land werd uitgezet. Ze woonden in Haarlem. De vader kwam oorspronkelijk ook uit Stolberg, net als mijn vader. Ik werd dikke vrienden met de zoon Joep, en op die manier leerde ik ook hun dochter Loes kennen. We spraken natuurlijk altijd Nederlands, iedereen in Stolberg kende die “HOLLAENDER”. Loes was niet zo gek op Duistland en in 1955 zij we getrouwd en besloten we naar Canada te emigreren. In 1956 hebben wij toen de grote stap gemaakt. In 1963 zijn wij voor het eerst weer terug naar Duitsland gegaan, om zeker te zijn dat wij in Canada wilden blijven. Sinds die tijd zijn wij verschillende keren op bezoek geweest. Ik ben in Canada 2 jaar naar de avondschool gegaan en haalde mijn diploma als TV Technicus. We hebben er nooit spijt van gehad om te emigreren. We hebben een dochter die 4 jaar Universiteit studeerde en nou in de financiële sector werkt. Ik ben nou 81 jaar en gepensioneerd.