Een vettig hoedje van crêpepapier

10-04-1945 tot 11-04-1945, Deventer

De kleine –niet zo spectaculaire- belevenis van iemand van 71, die tijdens de bevrijding zes jaartjes oud was.

Story Archive

Deventer werd veelvuldig getroffen door geallieerde bombardementen en dat bracht met zich mee dat wij daardoor twee keer moesten verhuizen. De eerste keer was 11 december 1944, mijn verjaardag. We gingen van ons huis aan het Emmeplein naar hotel te Keizerskroon op de Stromarkt. De taart op de handkar: ik werd zes jaar. De tweede keer was tegen de kerst van 1944, vanwege een bombardement vlak bij de Stromarkt. Veel lag in puin en mijn ‘oom Harrie’ sneuvelde. 

De dagen voor de bevrijding –11 april 1944- werd er hevig in en rond Deventer gevochten. Maar van mijn ouders hoorde ik dat de bevrijding nabij was. Op de avond van 10 april vertelden mijn ouders dat we morgen vrij zouden zijn. Wij zouden dan de straat op gaan en feestvieren.

Maar op die bewuste avond mochten wij absoluut niet naar buiten; er werd nog geschoten door Duitse sluipschutters die het laatste beetje verzet boden. Enfin, we hadden de oranje crêpepapieren versierselen al in de kamer liggen ( waar kwamen die zo plots vandaan?) en ik kreeg vast een oranje crêpepapieren hoedje dat ik aan niemand mocht laten zien.

Achter geblindeerde ramen mocht ik het wel even passen. Vol trots zat ik aan tafel en toen... viel mijn hoedje in een pan met jus!! U begrijpt: crêpepapier en jus is een vettige, weinig feestelijke combinatie. Ik weet niet meer of ik op mijn donder kreeg of getroost werd. Zal wel allebei geweest zijn.

De volgende morgen liep ik –we waren inderdaad vrij- met een vet oranje hoedje over de 1e Weerdsweg. Ik weet nog dat ik blij en beetje verlegen was. Even daarna het bekende tafereel: ik zag voor het eerst in mijn leven een zwarte man en ik kreeg echt wittebrood (wat ik niet lustte) vanuit een Canadese tank.

De hectische weken na de bevrijding herinner ik me ook heel goed. Twee gebeurtenissen blijven mij bij. Direct nadat Deventer bevrijd was gingen wij kijken naar ons huis op het Emmeplein. Vanuit de kamer kon je de hemel zien. Ik was toen helemaal van streek. ‘MIJN huis is kapot!’ Jaren later begreep ik eigenlijk pas hoe verschrikkelijk kinderen aan hun huis gehecht zijn en hoe traumatisch het is om het in puin te moeten zien liggen.

Heel snel na de bevrijding van Deventer kregen wij de helft van een huis toegewezen dat toebehoorde aan een NSB-familie,waarvan de vader was geïnterneerd. Ik hoor de vrouw des huizes nog huilen en ik herinner me hoe moeilijk het voor mijn moeder was om de keuken met haar te delen en samen te wonen. Van daaruit werd op straat de echte bevrijding van heel Nederland gevierd.

Voor de kinderen van het gezin waar wij bij inwoonden,was dat geen pretje, dat weet ik nog. Mijn vader heeft me toen haarfijn uitgelegd – en ook dat begreep ik- dat kinderen geen schuld hebben aan fouten van hun ouders. Een levensles! Later toen ik op de middelbare school zat kwam ik een van die kinderen nog wel eens tegen. Wij hadden het daar beiden moeilijk mee en ontweken elkaar. Dat is vast de reden dat ik me sinds kort verdiep in het lot van NSB- kinderen.