Gewone Levens

Een zoektocht naar een familiegeschiedenis Ik ben geboren in 1954 en ben daarmee de enige van de 32 kleinkinderen van mijn grootouders die na de Tweede Wereldoorlog is geboren. Mijn vader was het jongste kind van 13 zwangerschappen en ik was een ‘nakomertje’ in ons eigen gezin. Zo komt het, dat zelfs mijn jongste neven en nichten meer dan 20 jaar ouder zijn dan ik. Mijn familie is sinds midden 14e eeuw afkomstig uit het Westland en is daar over het algemeen blijven wonen, maar ik ben geboren en groeide op in Nijmegen. In die vroege jaren zestig hadden wij geen telefoon en geen auto. Contact met de familie vond plaats via ansicht- en overlijdenskaarten en brieven. Bezoekjes waren zeldzaam en slechts een enkele keer werden wij aan de telefoon bij de buren geroepen. Àls het gebeurde ging het in de regel om een geboorte of een overlijden. Van de vele broers van mijn vader heb ik er dan ook maar een paar gekend, zijn enige zuster helemaal niet. Ik groeide op met losse familiebanden, kende de namen wel, maar de gezichten niet en de verhalen erachter al helemaal niet. Als opgroeiende puber heb je daar ook niet zo’n belangstelling voor denk ik. Dat kwam pas later, veel later.

Gezin van Abraham en Johanna

In 1994 organiseerde een van mijn onbekende neven op verzoek van een neef uit de VS een reünie voor de neven en nichten. Ik was veruit de jongste van het hele gezelschap en kende maar een paar namen en gezichten. Het was een aardige middag, er werden veel herinneringen opgehaald aan het grote gezin en de boerderij van onze grootouders in Voorburg. De collectieve herinnering bestond uit warmte, gezelligheid, hard werken, en het geloof in God. Mijn grootouders heb ik nooit gekend en ik kon alleen luisteren naar de verhalen uit die voorbije tijd. Thuis trof mij een alinea uit de reüniegids die was samengesteld; “Zolang hij kon bezocht hij per fiets, ondanks zijn benen welke in het verband zaten t.g.v. spataderen, zijn kinderen welke hij zo nauw op het hart droeg. Hoe smartelijk was het voor hem dat door de oorlog een scheuring in de familie ontstond waardoor een tweespalt ontstond in een kring waar altijd zoveel eenheid en verbondenheid was. GODDANK is deze nadien hersteld.” Deze zinsnede over mijn grootvader was voor mij aanleiding om eens rond te vragen naar de reden van die scheuring. De oudste nog levende tantes reageerden woedend en afwijzend; “het jongste neefje dat na bijna 50 jaar zo nodig in de beerput wilde roeren”. Ik wist nauwelijks wat mij overkwam, maar de tantes verbraken het contact. Mijn vader en mijn enige zuster waren al 10 jaar dood en moeder liet niet veel los. Het leek ‘einde oefening’ en ik liet het rusten. Pas in 1997 pakte ik de draad weer op en kwam terecht bij het Ministerie van Justitie. Tot mijn stomme verbazing bleken daar 10 dossiers aanwezig over ooms, tantes, neven en nichten. Door fusies en reorganisaties op mijn werk, maar ook door puberende kinderen en alles wat daar bij komt zo tussen je 40e en 50e nam ik geen tijd om het onderzoek door te zetten. Pas toen moeder dement begon te worden pakte ik de draad weer op. Straks zou alles in haar hoofd weg zijn, al die kennis en ervaring, haar hele geschiedenis. Mondjesmaat kwam er informatie en in haar fotoalbum wees ze neven aan die “in Rusland waren gebleven” zoals ze dat zei. De dossiers waren inmiddels verhuisd van Justitie naar het Nationaal Archief en daar ben ik in 2005 begonnen met mijn zoektocht.

Ik las tientallen processen verbaal en spitte door de verhoorverslagen. Ik zag ledenboekjes van de NSB met de namen van mijn familie, ik zag fotootjes van onbekende neven in het uniform van de SS en de Luftwaffe en ik las hartverscheurende brieven die mijn vaders enige zuster schreef naar haar kinderen aan het Oostfront. In de Betuwe vocht een andere neef in 1944 tegen de geallieerden, iets dat hem zwaar werd aangerekend. Een onbekende nicht werkte als “Luftwaffehelferin” in Duitsland en we waren betrokken bij de ‘Velser Affaire’. Die hele stapel dossiers ging over mijn “foute” familie. De commentaren van justitie waren niet mis: “…het hele gezin was fout tot en met!!” en in een ander dossier: “Gezien het proces verbaal van 6 Mei 1945 en de getuigenverklaringen moeten wij opmerken dat de gehele familie Bregman in de oorlogstijd in zeer grote mate heeft samengespannen”. Ooms en tantes werden veroordeeld en opgesloten in Kamp Duindorp en op kasteel Hoensbroek. Neefjes en nichtjes gingen naar de Doelenkazerne in Leiden of moesten worden heropgevoed in ‘Huize Offem’ in Noordwijk. Toen ik die dag terug naar huis ging was ik met stomheid geslagen. Wat ik ook had verwacht te vinden, niet dit. Als ik het daarbij had gelaten was het verhaal uit geweest. Eens fout, altijd fout. Het zou het verhaal zijn geweest van een “foute” familie.

Maar de belichting van de gebeurtenissen vanaf de justitiële kant en de toonzetting van de bronnen, zoals die vlak na de oorlog was, bevredigde mij niet. Dit waren kwalificaties van de winnaars, de woorden van hen die anderen de maat konden nemen. Wraak maakt in ons systeem onderdeel uit van de strafmaat, maar was er niet ook een andere kant?

Wat was er gebeurd met al die mensen die op de foto’s nog zo onbekommerd lachten, trouwden, kinderen kregen, die hun toekomstdromen hadden en die wilden realiseren. Wat had al die familieleden bewogen om te kiezen zoals ze gedaan hadden? In hun processen verbaal geven ze allemaal aan dat ze hoopten op een betere toekomst voor hun kinderen, dat was de gezamenlijke drijfveer, de rode draad. En dat bracht me bij de vraag hóe waren die omstandigheden dan? De meeste broers van mijn vader waren boer en hadden het in het interbellum moeilijk, zó moeilijk dat ze met veel moeite het hoofd boven water konden houden. ‘Arm’ is een beter woord. Ik onderzocht daarom de aanhoudende landbouwcrises aan het eind van de 19e en begin 20e eeuw en ontdekte dat de landbouweconoom Jan Smid in Voorburg heeft gewoond. Hij schreef het landbouwprogramma van de NSB dat betere tijden beloofde voor de boeren. Mijn grootvader was een bekende en geziene verschijning in het vooroorlogse Voorburg. Heeft mijn grootvader Jan Smid gekend?

Toen mijn moeder begin 2005 overleed kreeg ik een kaartje van een onbekende nicht. Mijn moeder stuurde haar nog een keer per jaar een kerstkaart en zij stond dus in het adresboekje. Het was een vriendelijk kaartje en, wijs geworden door de nare reacties van oude tantes, bracht ik met de nodige schroom de familiegeschiedenis ter sprake. Haar reactie was volkomen tegengesteld van wat ik verwachtte. Het was opluchting en vanaf dat moment vielen als vanzelf de herinneringen uit de eerste hand mij in de schoot.

Het was het verhaal zoals dat voor velen gegolden moet hebben; ouders die hard werkten en door de landbouwcrisis toch geen succes hadden. De kinderen bleven komen en er brak ziekte uit onder het vee. Vader moest van de boerderij en mocht bij een broer komen werken, maar ook daar ging het slecht en binnen een jaar moest vader ook daar weg. Uiteindelijk kan hij ‘wachtsman’ worden bij een bunkerbouwer, maar daarvoor moest hij wel lid worden van de NSB. Wat doe je als je 5 kinderen hebt, waarvan een geestelijk gehandicapt? Welke keus zouden wij nu maken? Ik kreeg beschrijvingen van de vlucht op Dolle Dinsdag, het gedoogd worden in een verarmd Oostenrijk en dan de terugkeer in Nederland. De vernederingen aan de grens, er wonen anderen in je huis en je meubels zijn weg. Je ouders worden veroordeeld en zelf kom je in een kindertehuis. Ik schreef alles op en plaatste al die handelingen binnen de maatschappelijke en economische ontwikkelingen waardoor er een vrijwel compleet verhaal ontstond van een boerengezin met tegenslagen.

Ik las de brieven van vaders enige zuster aan haar kinderen aan het Oostfront. Bijna kinderlijke eenvoud sprak daar uit. Tegenwoordig zou je eerder zeggen ‘wereldvreemdheid’. Twee van haar zoons zitten in gruwelijke omstandigheden aan het front en hun moeder schrijft: “…., O Bram, er is er maar Eén die je bewaren kunt en in gevaar behoeden. Vergeet ook niet God te bidden om moed en kracht om je plichten trouw te vervullen en je te beschermen voor de groote gevaren die je elk oogenblik omringen”. Bram was 17 toen hij zich meldde bij de Waffen-SS. Gek gemaakt door zijn vader. Aan SS-ers kleeft een vreselijk beeld, maar ik heb een fotootje van een magere Bram in een te groot uniform. Meer een padvinder met een kinderblik. Kan een jongen van 17 “fout” zijn? Zijn broer Jan is 19. Als hij 16 is redt hij een neefje van de verdrinkingsdood. Hij bouwt modelvliegtuigjes en wil graag piloot worden om naar ‘Indië’ te vliegen. Om de Arbeitseinsatz te ontlopen meldt hij zich dan voor een pilotenopleiding bij de Luftwaffe, maar hij wordt één van de 200.000 Luftwaffe-grondsoldaten die slecht opgeleid en uitgerust massaal worden vernietigd in het Russische winteroffensief van 1944. In de sneeuw zijn ze makkelijk te zien in hun blauwe uniformen. Het geredde neefje schrijft mij in 2007: “Het leven kan rare wendingen hebben, Jan is niet beloond voor zijn goede daad, helaas.” Bram en Jan groeiden op in de duinen bij Velsen, ik heb fotootjes met lachende kindergezichten. Niets verraadt dat ze anoniem ergens in Rusland zullen sneuvelen.

Het verdriet van mijn tante die haar zoons verloor is niet een ander soort verdriet dan het verdriet van de “goede” Nederlanders in die jaren; “O, Jan ik behoef je niet te schrijven hoe groot onze smart is en nog wel in ’t bijzonder van je moeder. Die lieve Bram te moeten missen. O, Jan ik kan er maar niet over heen. ’t Is toch zo erg voor een moeder. Niemand anders kan dat weten. Ik huil wat af Jan. Ik voel zoo met jullie mee in al die ellende en die verschrikkingen. Nooit waren jullie uit mijn gedachten.” Toen mijn tante deze brief schreef was ook Jan al dood en de brief bereikte hem nooit, maar kwam terecht in haar dossier waar ik hem in 2005 aantrof.

Met behulp van archiefstukken, dagboeken, frontverslagen, hulporganisaties, maar vooral door de herinneringen van mijn nicht en haar broer heb ik de levens van familieleden en hun gezinnen kunnen reconstrueren en beschrijven. En raad eens……..het zijn gewone mensen die een gewoon leven wilden leiden. Wat hun levens bijzonder maakte zijn de omstandigheden waarin ze leefden en de keuzes die ze in die omstandigheden maakten. Het ging er mij in mijn onderzoek niet om iets goed te moeten of willen maken. Waarom zou ik? Ik heb slechts willen laten zien dat er in aanleg geen ‘slechteriken’ bestaan, maar dat de omstandigheden grotendeels bepalend zijn voor de keuzes die wij maken en de levens die wij leiden.

Het manuscript “IDYLLE” dat ik over mijn familie schreef maakt sinds juni 2009 deel uit van de openbare collectie van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie in Amsterdam.