Herinneringen na aankomst in Nederland

08-1947, Amsterdam, Zeist, Hilversum, Haarlem, Scheveningen, Den Haag

Mijn ouders, mijn broer en ik kwamen hier aan met het vliegtuig in augustus 1947. Het was een prachtige zomer. De aankomst bezorgde ons geen cultuurschok; we waren hier vóór de oorlog geweest en toen teruggegaan, omdat het 'Europees verlof' van mijn vader was geëindigd.

Story Archive

Na aankomst werden we in een contractpension in Amsterdam ondergebracht. We hadden ‘bonnen’ uitgereikt gekregen, want toen was praktisch alles nog ‘op de bon’. Die bonnen moesten we afgeven aan de beheerder van het pension. Later hoorde ik, dat hij geen recht had op alle bonnen.

Na Amsterdam werden we ondergebracht in Zeist en daarna in Hilversum. Omdat mijn broer en ik weer naar school moesten en mijn ouders (nog) niet wisten, waar we uiteindelijk terecht zouden komen, kwamen mijn broer en ik ‘in de kost’ in Baarn.

Wij hadden gehoopt in het nagelaten huis van  mijn grootvader terecht te kunnen komen. Dat ligt in het Statenkwartier in Den Haag. Dat lukte echter niet. Misschien heeft mijn vader onvoldoende moeite gedaan. Later hoorde ik echter van manipulaties ter zake en dat het argument was, dat het niet ging die arme Nederlanders, die zozeer door de oorlog geleden hadden, het huis uit te zetten ten behoeve van een stel kolonialen die in Nederland waren gekomen.

Mijn broer ging naar de Gemeente HBS in Hilversum en ik kwam in de zesde klas van een lagere school. De hoofdonderwijzer -die heette nog geen directeur en gaf zelf nog les - was een onaangename man. Hij gaf overigens wel uitstekend onderwijs. Wij kregen toen nog de geografie van Nederlands-Indië. De namen van de steden en bergen werden op zijn Nederlands uitgesproken. Zo heette de ‘Goenoeng Goentoer’  ‘Choenoeng Choentoer’, dus met de scherpe ch-klank.

Men sprak ook van een cadeau ‘hebben’ in plaats van een cadeau ‘krijgen’. Men sprak van een ‘luxe auto’ in plaats van een  ‘personenauto’. De betekenis van het woord ‘vaat’ begreep ik pas later.

Wij mochten niet op het gras lopen, noch in de stad, noch in de tuinen. Iemand achter op de fiets nemen, ‘gonceng’ (nieuwe spelling), was verboden. Eens in de week mochten we gebruik maken van de badkamer, anders moesten we naar het badhuis. De Indische manier van reiniging na de stoelgang, ‘mencebok’ (nieuwe spelling),  was (en is?) volstrekt onbekend bij Nederlanders.

In ons kosthuis instrueerden mijn broer en ik de familie over de Indische namen van groenten en fruit. Dat leidde tot een incident in de klas van de oudste dochter des huizes, die op de kweekschool zat. Zij barstte in lachen uit, toen een van haar klasgenoten uit een tekst ‘kétimoen’ voorlas in plaats van ‘ketímoen’.

Na de zesde klas ging ik naar het Baarns Lyceum. Ik kwam terecht in klas met twintig jongens, van wie de helft uit Indië. Het was een hechte groep. Vaak gingen we met een heel stel naar Loosdrecht om te zeilen. Het viel mij toen telkens weer op, hoeveel zeilboten en andere, vaak grotere jachten er lagen. Blijkbaar had men tijdens de oorlog toch niet zo vreselijk veel verloren, in tegenstelling tot velen uit Indië die alles kwijt waren geraakt, zoals wij.

Na enige tijd nog in een pension in Haarlem te hebben doorgebracht, kwamen mijn ouders in een opvanghuis in Scheveningen terecht. Toen zij uiteindelijk een appartement in Den Haag kregen, konden mijn broer en ik ‘thuis komen’.

In de loop der tijd is het mij telkens weer gebleken, hoe weinig men in Nederland van Indië en het leven daar weet. Herhaaldelijk verbaasde men zich erover, dat ik toch zo goed Nederlands sprak. Over de oorlog in Indië hoefde ik echt niets te vertellen, want dat was niets vergeleken met wat men hier geleden had. Over Birma of Pakan Baroe weet men niets.

Iemand vertelde mij eens, dat haar huis voor Duitse officieren gevorderd was. De inrichting moest blijven, zoals die was. Toen zij het huis terugkreeg, bleek dat de officieren zo maar brandende kaarsen op de salontafel hadden geplaatst en die vastgezet met van de kaarsen afgedropen kaarsvet. Verschrikkelijk! Een collega vertelde mij eens, dat een lid van zijn studentenjaarclub een ander lid, dat uit Indië kwam, vroeg, hoe het daar nu toch geweest was in de oorlog. De gevraagde barstte in snikken uit, tot schrik van de aanwezigen. De reden was, dat niemand hem ooit eerder die vraag had gesteld.