Mijn vader

1946 tot 1951, Tandjong Priok - Voorburg

Dit verhaal gaat over mijn ouders, vooral mijn vader. Hij en mijn moeder zijn Nederlands-Indisch, beiden zijn op Java geboren. Na een zeer onrustige periode van oorlog en Bersiap, hebben zij zich uiteindelijk in de jaren vijftig in Nederland gevestigd.

Entree voor passage eerste klas op De Oranje. Collectie Petra Bakker - Verduyn.

Zij ontmoetten elkaar in het onderwijs; zij werkte als gouvernante op een van de plantages waar mijn vader schooldirecteur was. Toen het er in 1942 naar uit zag dat de oorlog zou uitbreken, zijn zij halsoverkop getrouwd. Kort daarna is mijn vader naar Birma getransporteerd om te werken aan de beruchte spoorlijn. Op het moment dat bekend werd dat de oorlog bijna afgelopen zou zijn, is mijn moeder met een militair vliegtuig naar Birma gevlogen. In de stad waar al die krijgsgevangenen naar toe stroomden, is ze mijn vader gaan zoeken. Het is een geluk dat zij een bekende tegenkwam die wist waar hij was en die haar naar hem toe bracht. Direct na zijn vrijlating begon mijn vader weer met lesgeven aan de kinderen die uit de kampen vrijkwamen.

In 1946 werd mijn vader naar Holland terug gestuurd om bij te komen van de oorlog. Mijn ouders kwamen in Voorburg terecht. In december ben ik geboren en mijn broertje twee jaar later. Mijn vader is in 1948 teruggegaan, naar Banjarmasin op Borneo. Wij zouden daar later ook heen vliegen.

Mijn vader was erg geliefd bij de Indonesiërs. Door zijn vak weer op Borneo op te pakken, had hij echt het gevoel dat hij iets kon bijdragen aan het land en de toekomst ervan. Hij was een heel geïnspireerd en idealistisch persoon. Toen mijn moeder met haar twee kleine kindjes in een open jeep in Banjarmasin aankwam, ging dat nieuws als een lopend vuurtje. Zo is mijn moeder naar mijn vader toe begeleid. In Banjarmasin hebben we twee jaar gewoond, maar het werd door de Bersiap zo gevaarlijk, dat mijn moeder toch weg wilde. Het viel mijn vader zwaar om weer naar Nederland te vertrekken.

Ik was toen ongeveer vijf jaar. Met de boot De Oranje gingen we terug naar Holland. We werden opgevangen in een pension in Noordwijk. De burgemeester van Voorschoten kwam langs, omdat nieuwbouw aldaar werd aangeboden. Ik weet dat mijn moeder het verschrikkelijk vond, dat de burgemeester kwam kijken of wij wel goed genoeg waren om in die huizen te wonen.

Ik heb altijd het idee gehad dat de terugkeer in Nederland mijn ouders een dubbel gevoel gaf. We kwamen toch van een zeker aanzien en een zekere rijkdom, we moesten alles achterlaten en hier moesten we maar afwachten waar we terechtkwamen. We gingen inderdaad wonen in de nieuwbouw in Voorschoten.

In Indonesië had mijn vader een rijk sociaal leven. Het opnieuw opbouwen van een maatschappelijk leven viel hem zwaar. Hij ging aan de slag op een mulo in Den Haag. Niet alleen het reizen viel tegen, maar ook de mentaliteit van de leerlingen. Daar was hij niet tegen opgewassen en daar speelde ook de invloed van de oorlog mee: hij was daar nog niet van bijgekomen.

Daarna ging hij werken bij Boekhandel Paagman in Den Haag. Wij hadden thuis altijd de eerste boeken die we heel netjes moesten lezen. Mijn vader las ontzettend veel en hij kon de klanten dus ook goed adviseren. Dat heeft hem veel interessante contacten opgeleverd. Uiteindelijk kon hij aan de slag bij de bibliotheek van de PTT. Daar voelde hij zich heel goed bij en daar heeft hij tot zijn pensionering gewerkt.

Tijdens zijn leven heeft mijn vader heel veel documentatie bewaard en verzameld om zijn pensioen vast te stellen. Dat was helemaal niet zo gemakkelijk. Hij moest aantonen dat hij gewerkt had, waar, hoe lang etc.

Mijn vader had echt zo’n instelling van: ik ga er van maken wat er van te maken valt. Dat heeft hij zeker geprobeerd. Hij heeft in mijn leven een heel grote en belangrijke rol gespeeld, op een positieve manier.