Verhaal van Dick Woudenberg

IJmuiden

Dick Woudenberg werd in 1928 geboren en was twaalf toen de oorlog uitbrak. Dick komt uit een warm, gezellig gezin uit IJmuiden. Hij herinnert zich de vrolijkheid, de humor en het enthousiasme van zijn ouders. Zijn vader werd in 1933 lid van de NSB, vanuit een gevoel hiermee ‘nieuwe wegen in te slaan’ en met nieuw elan aan de toekomst te werken. Hij schopte het tot hoofd arbeidszaken van de NSB. Van antisemitisme was beslist geen sprake. Zijn vader komt uit de Jodenhouttuinen in Amsterdam en was er zelfs ‘sabbathgoy’; een niet-joods jongetje dat op sabbat bij joodse families de kaarsen aanstak. Zijn vader had hier zijn joodse gevoel voor humor aan over gehouden. Met Pasen at de familie matzes met boter en suiker.

De vader van Dick Woudenberg was de vakbondsexpert van de NSB. Hij schopte het tijdens de oorlog tot voorzitter van het NVV (Nederlands Verbond van Vakverenigingen) en in die functie houdt hij hier ee

Jeugdstorm

De familie was wel extreem nationalistisch en verkondigde het ideaal van het ‘Groot-Dietse Rijk’: Nederland, Vlaanderen en de Kaapkolonie, het huidige Zuid-Afrika, in één rijk. Er werden thuis veel Zuid-Afrikaanse liedjes gezongen. Toen hij een jaar of zeven was, kwam hij bij de Jeugdstorm. Dat was een leuke tijd, waarin ze veel aan sport deden, maar ook musea bezochten. Door de Jeugdstorm werd hij al op zeer jonge leeftijd geconfronteerd met kunst. Op school werd hij wel eens uitgescholden voor ‘fascist’. Een ramp vond hij dat niet. Hij plaatste dit soort scheldpartijen op gelijke hoogte als bijvoorbeeld ‘schele’ of ‘rooie’. Ook raakte hij wel wat vriendjes kwijt. Er waren kinderen die tegen hem zeiden: ‘Eigenlijk mag ik niet met je spelen’, maar die speelden dan toch gewoon met hem.

‘Anti’s’

In de loop van de jaren dertig werd de sfeer duidelijk grimmiger. Er ontstond een grote kloof tussen zijn familie en de ‘anti’s’, zoals ze de anti-Duitse mensen noemden. In de oorlog werd vader hoofd van het Nederlands Arbeidsfront, een overkoepelende organisatie van alle vakverenigingen. Woudenberg herinnert zich dat hij zich als kind verbaasde over een toespraak van zijn vader, waarin hij voor het eerst antisemitische geluiden hoorde. “Waar heeft hij het toch over?”, dacht hij. Tegelijkertijd was hij vreselijk trots op z’n vader, die zonder scholing een mooie toespraak kon houden en daarvoor vooraf maar een paar steekwoorden op papier had gezet. Het antisemitisme van zijn vader bleef tweeslachtig. Aan de ene kant beweerde vader dat joden minderwaardig waren en de economische crisis veroorzaakt hadden, aan de andere kant vertelde hij vlak na de capitulatie aan joden ‘dat er niks kon gebeuren’. In elk geval zei zijn vader zich niet bewust te zijn geweest van de vreselijke dingen die met de joden gebeurd zijn.

Uitverkoren

In 1940 ging Dick naar de HBS in Velsen, maar daar werd hij gepest door leerlingen en leraren. Hij is toen naar de Nederlandse Inrichting voor Volkse Opvoeding (NIVO) in Schaarsbergen gegaan, een school voor NSB-kinderen waar alleen Arisch uitziende jongens naar toe mochten. Hij vond het een opluchting om niet meer in die vijandige sfeer te zitten. Niet lang daarna ging hij naar een nationaal-socialistisch internaat in Keulen, waar een selecte groep jongens zat. Hij voelde zich uitverkoren en was er bijzonder trots op bij dit selecte groepje te horen. Alle jongens van zijn klas dachten op z’n minst minister-president te zullen worden. Hijzelf werd gebombardeerd tot ‘minister van cultuur’. Later is hij naar de Reischsschule gegaan.

Reischsschule

De ‘Reischsschule für Jungen in den Niederlanden’ was een nationaal-socialistische middelbare school waar de leerlingen intern woonden. Het internaat was gevestigd in een voormalig jezuïetenklooster in het Limburgse Valkenburg. In het nabij gelegen Heythuysen was er een soortgelijk internaat voor meisjes. De scholen waren opgezet naar Duits voorbeeld. Daar waren sinds 1933 tientallen van dergelijke Nationalpolitische Erziehungsanstalten (Napola’s) opgericht.

Hersenspoeling

Ze kregen op de Reichsschule gewone schoolvakken zoals Nederlands, Duits en Latijn, maar ze leerden ook over het ‘Groot Germaanse Rijk’ en de ‘rassenleer’. Dick Woudenberg herinnert zich nog dat hij een boekje van Professor Gunther uit zijn hoofd heeft geleerd waarin die rassenleer systematisch behandeld werd. Nu ziet hij de periode op deze selecte scholen als ‘hersenspoeling’. Je kreeg alleen die informatie die bij de ‘leer’ paste. Je was met allemaal gelijkgestemden en werd regelmatig bezocht door hoge omes uit de partij. Je voelde je maar wat trots als die belangrijke mensen je vader kenden. De enige keer dat hij zich kritisch heeft uitgelaten was na het lezen van een fragment van Caesar. Caesar schreef dat de Germanen ‘nomadisch’ waren. “Hoe verhoudt zich dat dan met de ‘Bauern Kultur’”, zo vroeg hij zich af, “Het ‘Blut und Boden’ staat hier toch ver vanaf?” Even werd er over gediscussieerd, maar al snel ging iedereen weer over tot de orde van de dag.

Desillusie

Dick was er heilig van overtuigd dat Duitsland de oorlog zou winnen, ook toen Keulen werd gebombardeerd en toen in de loop van de oorlog de kansen overduidelijk keerden. Toen Duitsland verlies op verlies leed, wilde hij alleen nog maar ‘de heldendood sterven’. Met een klein groepje moest hij zich een week voor de Duitse capitulatie melden bij een uitgeputte eenheid van de SS. Gelukkig loodste de commandant van die eenheid de jongens veilig door de laatste oorlogsdagen. Ze werden gevangen genomen door de Engelsen. Toen Dick hoorde dat Hitler zelfmoord had gepleegd, stortte zijn wereld in. Dick werd, samen met nog meer pro-Duitse Nederlanders, gevangen gezet in Bergen-Belsen. Dit voormalige concentratiekamp was veranderd in een heropvoedingskamp voor fascisten. Hij herinnert zich de geur van desinfecterend middel nog zeer goed. Ook drong toen pas tot hem door, wat er eerder in dit kamp was gebeurd, wat het lot van de joden was onder Hitlers bewind. Via Den Bosch kwam hij in Vught terecht. De pro-nazi jeugd werd in een aparte barak gezet, waar ze heropgevoed werd. De paters waren hierin beter dan de dominees, want ze legden niet de nadruk op schuld en schuldgevoel, maar boden een uitweg uit de ellende: “Er was volgens de paters altijd nog een lijntje naar de hemel.”

Inzicht

Daarna kwam hij in heropvoedinggesticht ‘Almere’, op de hei bij Bussum. Dit was een veilig, eerlijk onderkomen onder leiding van jeugdleiders van de jeugdzorg. Er waren hier maar weinig pro-nazi’s. Eigenlijk waren de meeste jongens die er zaten geen principiële nazi’s; hun geheul met de Duitsers was bittere noodzaak geweest om de hongerwinter te overleven. De leiders probeerden de jongeren inzicht te geven in wat er nu werkelijk gebeurd was. Woudenberg herinnert zich dat hij hen vroeg wat nu precies de toen pas opgerichte VN, de Verenigde Naties, was. In zijn denkkaders was nog geen ruimte voor een verband dat grootser en weidser was dan het Groot Germaanse Rijk!

Steun

Pas in 1946 kreeg Dick weer contact met zijn vader. Zijn moeder had hij al in december 1945 gesproken. Via een uitgebreide briefwisseling kon zijn vader hem in deze moeilijke periode begeleiden, en zeker in positieve zin. Zijn vader heeft nooit afstand genomen van zijn daden in de oorlog, maar tot zijn vrijlating in 1957 was er een goed contact, was er veel steun. Door de hoge positie die zijn vader tijdens de oorlog bekleedde, was Dick ‘een interessant geval’. Hij is er van overtuigd dat zijn afkomst hem uiteindelijk ‘overal doorheen heeft geloodst’. Na het heropvoedinggesticht kwam Dick onder de achternaam van zijn moeder, Van Bladeren, bij familie wonen. Hij ging nota bene bij een joods bedrijf werken. De joodse directeur heeft na drie maanden op een hele rustige manier het personeel ingelicht over Dicks verleden. Daarna was zijn afkomst geen probleem meer. Op aanraden van zijn vader heeft hij zijn dienstplicht vervuld. Dat hij het tot officier heeft geschopt, heeft hij volgens eigen zeggen ook te danken aan zijn afkomst. NSB-kinderen mochten niet naar de officiersschool. Een joodse officier nam echter de beslissing dat hij hier toch naar toe moest. Toen deze officier zijn beslissing aan hem meedeelde hebben ze samen gehuild.

“Wees op je hoede”

Pas in de jaren ’80 ontstond heel langzaam een wat meer genuanceerd beeld van de Tweede Wereldoorlog. Lang niet alle ‘goede’ Nederlanders hadden in het verzet gezeten; niet alle als ‘fout’ aangemerkte Nederlanders bleken helemaal fout. Veel NSB-ers zijn op een onmenselijke manier behandeld: kaalgeschoren, verkracht, gemarteld. Mario Montessori, de kleinzoon van Maria, was een van de eersten die ‘goed’ en ‘fout’ relativeerden. Professor Blom, oud-directeur van het NIOD deed hetzelfde in wetenschappelijke kringen met zijn rede ‘Tussen goed en fout’. In die periode werd ook de Werkgroep Herkenning opgericht. Dominee Klamer, bekend van zijn radiopraatjes, was daarvan een van de initiatiefnemers. Dick Woudenberg zou het volgende tegen de huidige generatie willen zeggen: “Het kwaad zit in ieder mens. Het kan jou ook overkomen. Wees altijd op je hoede. Denk zelf na en loop nooit een organisatie, instituut, partij of geloof achterna. Geloof niet in leiders. Meen wat je zegt, zeg wat je meent.”

Dit verhaal is oorspronkelijk gepubliceerd in het boek: Joke van Grootheest en Gert-Jan van Rijn, Kind in oorlog. Persoonlijke verhalen (Den Haag 2009). ISBN 9789087410186