Nieuw in de collectie: archief van de Mijn- en Munitie Opruimingsdienst

Mijnen ruimen Vierlingsbeek 1945
26 juni 2025

Sinds kort bewaart het Nationaal Archief het archief van de Mijn- en Munitie Opruimingsdienst (MMOD), 1944-1949. Dit archief bevat informatie over het onschadelijk maken en ruimen van mijnen, munitie en niet-geëxplodeerde vliegtuigbommen na de Tweede Wereldoorlog.

Landmijnen  

De Duitsers leggen tijdens de oorlog grote hoeveelheden landmijnen, vooral langs de kust (de Atlantikwall) en op strategische plekken in het binnenland. Na de bevrijding staat Nederland voor de enorme taak om deze mijnenvelden op te ruimen. Dit werk begint al na de bevrijding van zuidelijk Nederland in september 1944.

Eigen explosievenruimingsdienst  

Met de bevrijding in het vooruitzicht ziet de Nederlandse regering in ballingschap de noodzaak om over een eigen explosievenruimingsdienst te beschikken. Dat blijkt onder meer uit een verslag van een bespreking tussen Nederlandse en Engelse militairen op 16 januari 1945 in het bevrijde Vught. De militairen stellen vast dat door het ontbreken van een formele opruimingsdienst, er geen organisatie is die geschikte kandidaten kon werven. Ook is er geen organisatie die cursussen kan organiseren om explosieven onschadelijk te maken. Eerder in 1943 heeft de regering in ballingschap wel vier militairen een tweeweekse cursus bomopruiming bij de School of Military Engineering in Ripon laten volgen. Daar is het bij gebleven.

Extreem gevaarlijk werk  

Direct na de bevrijding wordt daarom de Explosieven Opruimingsdienst (EOD) opgericht. Deze dienst valt officieel onder de verantwoordelijkheid van het Nederlandse ministerie van Oorlog (het huidige Defensie). De dienst werkt samen met lokale autoriteiten, Rijkswaterstaat, de politie en buitenlandse geallieerde legereenheden. Het werk dat de mijnruimers moeten doen is extreem gevaarlijk. Er vallen veel slachtoffers door de zogenaamde 'verraderlijke mijnen', zoals boobytraps, en vanwege slecht gemarkeerde velden. In totaal zijn naar schatting honderden mensen omgekomen of zwaargewond geraakt tijdens het ruimen van mijnen.

Inzet Duitse krijgsgevangenen  

Vanaf mei 1945 zijn duizenden Duitse soldaten die krijgsgevangen zijn genomen, ingezet bij het ruimen van mijnen. Volgens de Conventie van Genève is het verboden krijgsgevangenen dit gevaarlijke werk te laten doen. De geallieerden omzeilen dit verbod door de Duitsers niet als krijgsgevangenen te beschouwen maar als ‘ontwapende strijders’. Die categorie komt niet voor in de Conventie.   
De Duitse mijnopruimers staan onder toezicht van het Bataljon Technische Bewakingstroepen (BTB). Dat is een bewakings- en beveiligingseenheid die technische beveiligingssystemen installeert en militaire installaties bewaakt. In de verslagen van het BTB lees je hoe de Duitsers zijn behandeld. Ze krijgen grijze kleding (battle-dress) met een witte band, met daarop ‘Duitse mijnopruimer’. In geen geval mogen ze een baret dragen, wel een muts. In een verslag van 2 oktober 1946 lezen we: ‘Het is gewenscht meer zorg aan het uiterlijk der Duitscher te besteden (knippen en scheren)’. In hetzelfde jaar worden veel Duitse krijgsgevangenen vrijgelaten. Sommigen blijven vrijwillig in Nederland om nog achtergebleven explosieven tegen een vergoeding te ruimen.

In 1948 is het merendeel van de mijnen opgeruimd. Maar nog altijd worden in Nederland explosieven uit de Tweede Wereldoorlog gevonden. Dat zijn er gemiddeld 2.500 per jaar, die de EOD vervolgens opruimt.

Zelf onderzoek doen? 

Bekijk dan:

Het archief van de Mijn- en Munitie Opruimingsdienst (MMOD), (1943) 1944-1949 (1956), (1943) 1945-1948 (1956), archiefnummer 2.13.264

Of lees:

•    Antoon Meijers, Achtung MinenDanger Mines (Soesterberg 2013)  
•    Marijke Verduijn, De verliezers. Straf en heropvoeding in Kamp Vught, 1944‑1949 (Amsterdam 2023), bibliotheek Nationaal Archief  509 A 15