Bioscoop

07-1945, Sassenheim

‘De mensen gaan weer massaal naar de bioscoop’, zei vader aan tafel. ‘Hoe weet je dat?’, vroeg moeder. ‘Dat staat in de krant’, antwoordde vader. ‘Zo kort na de bevrijding. De oorlog is kennelijk al weer vergeten. Het is alles Wein, Weib und Gesang wat de klok slaat. Laten we eten, drinken en vrolijk zijn. Morgen zijn we toch dood. En zo eten en drinken de mensen zich een oordeel. Ja, de kerken lopen leeg en de bioscopen zitten vol. Wat een wereld.’

Story Archive

‘Een bioscoop. Wat is dat?’, vroeg ik. ‘In een bioscoop kijken mensen naar een film’, antwoordde vader. ‘Wat is dat, een film?’, vroeg ik. Vader keek naar moeder en zei aarzelend: ‘Ja, wat is dat eigenlijk, een film? Een film bestaat uit een heleboel filmbeelden, achter elkaar, en die filmbeelden bewegen. En daar kun je naar kijken, naar die bewegende beelden. Op een groot wit doek in een grote zaal. En die grote zaal wordt bioscoop genoemd. Bioscoop betekent eigenlijk bio voor leven en  scoop voor….’ ‘Dat is toch veel te moeilijk voor die jongen’, onderbrak moeder vader. ‘Hij is nog geen vier.’ ‘Bioscoop betekent letterlijk kijk op het leven’, vervolgde vader. ‘Op een groot wit scherm laten die beelden dingen uit het leven zien. Maar in werkelijkheid is het precies andersom. Ik moet daar maar eens over preken, zondag.’

Vader vertelde nog meer over die wonderlijke wereld waarin mensen zich vergaapten aan, ja aan wat? Allemaal slechte, lelijke en duistere dingen. Nee, vader hoopte dat zijn kinderen nooit naar de bioscoop zouden willen. Want in een bioscoop kreeg je geen blik op het leven te zien, maar een blik op de dood, de hel.

Die nacht droomde ik dat ik in de kerk zat, op de gaanderij. Terwijl het licht langzaam doofde, veranderde het decor. De kansel was verdwenen en daarvoor in de plaats was een roodfluwelen gordijn gekomen dat langzaam openging en een groot wit scherm toonde met een brede zwarte rand als omlijsting. De kerkbanken waren veranderd in goudkleurige fauteuils en de borstwering van de gaanderij was rijk versierd met gouden beeldjes van engeltjes, duivels, saters en hondenkoppen.

Op het witte doek bewogen zich sombere schaduwen in een duistere dans. In de rode gloed van een paar peertjes aan het plafond zag ik iemand opstaan, naar beneden lopen en over de borstwering klimmen. Tegelijkertijd hoorde ik een schreeuw die duurde en duurde om langzaam te verdwijnen in, zo te horen, een peilloze diepte.

Pas toen besefte ik dat voor het witte doek met de schaduwen van de dood zich een grote, brede bodemloze put moest bevinden. Steeds weer stond een man of vrouw op, liep als betoverd omlaag om zich vervolgens over de goudkleurige borstwering te werpen. Soms sprongen een man en vrouw hand in hand de diepte in. En steeds weer klonken er hoge, schelle en rauwe kreten die langzaam wegstierven in het niets.

‘Vader heeft gelijk’, dacht ik in mijn droom. ‘Dit is de hel.’