De Duitse soldaten waren uit het Benoordenhout, een wijk in Den Haag, verdwenen. De Prinses Irene Brigade had in het Benoordenhout hun plaats ingenomen. Ik liep daar op straat en zag Engelse Bren Gun Carriers door de straat komen. Er liep een man hard voor de Bren Gun Carriers uit. Toen deze vlak voor mij was aangekomen, kreeg hij van een sergeant een klap zodat hij voor mijn voeten op straat viel. Hij bloedde en lag flink te hijgen.
Ik herkende hem als de vader van een schoolvriendje van mij. Bij dat vriendje was ik weleens binnen geweest. Ik was toen pas twaalf jaar maar had toch kort tevoren met zijn vader gesproken omdat hij zelf een ligfiets had geknutseld. Dat maakte toen behoorlijke indruk op me, want die ligfiets was de eerste die er toen in Den Haag reed.
Ik vroeg natuurlijk aan de sergeant waarom dat voor mijn ogen moest gebeuren. Als antwoord kreeg ik dat het om een landverrader ging. Zoals ik al zei had ik diezelfde morgen naar de radio geluisterd. Daaruit had ik ook opgepikt dat als wij landverraders zouden gaan arresteren, het niet de bedoeling was dat wij ze slecht zouden moeten behandelen. En dus vertelde ik aan de sergeant wat ik - een uur eerder! - op de radio had gehoord.
Zo'n opmerking van een jongetje van 12 jaar viel meteen verkeerd en ik moest mij verdedigen, want ik was zelf vast een landverrader! Dat gepraat ging wat heen en weer. De soldaten in de Bren Gun Carrier begonnen onderhand ongeduldig te worden en riepen dat ze verder wilden met hun spelletje 'landverraders hard laten lopen'.
Tot mijn verbazing keerde de sergeant zich om en riep dat het afgelopen was. De 'landverrader' werd van de straat opgetild. Hij bloedde nogal maar kon gewoon teruglopen. Ik heb mijn schoolvriendje nooit meer gezien of gesproken.