Toch nog goed terechtgekomen, zou je zeggen. Maar er is nog een ander verhaal. In de jaren ’80 werd bekend dat mijn oom, de voormalige landwachter Jacob Luitjens, in Vancouver lector was aan de Universiteit. Wij wisten dat, Mr. Brilman van het OM wist het ook. Hij vond het niet opportuun er iets aan te doen: hulpverlening aan de vijand stond niet als delict in de Canadese wet. Uitlevering was dus niet mogelijk. Wèl werd mijn moeder verhoord, onder bedreiging met gijzeling. Zij had net een ongeluk gehad, haar been was nog in het verband. Maar een stoel werd haar niet aangeboden. Ze vertelde ons dat veel later, zodat wij geen protest konden aantekenen: ze had leren zwijgen, immers. Toch had ze onder druk wel een verklaring afgelegd. Toen haar broers en zusters dat hoorden, waren ze woedend. Kort daarna verdween mijn zus Sietske spoorloos. Ze werd teruggevonden in de haven van Harlingen. Mijn kleine zusje uit Paraguay. Er was veel meer aan de hand zoals een huwelijk dat op het mijne leek, maar toch. Waarom was ze niet weggegaan, net als ik? Waarom kwam ze niet naar ons toe? Had ik maar…
Ons kind werd anderhalf jaar later geboren. Ze was twee maanden oud toen de schaduwen zich losmaakten van de muur. Er kwam een golf van publiciteit over mijn oom. Ik stond journalisten te woord (o.a. van de NRC en van TROUW). Tussen mij en de NRC-journalist ontstond een fel debat in een kerkelijk weekblad. Dat was nogal ongewoon, en een wijze oude man kwam met ons allebei praten. Ik was net begonnen als predikant bij een nieuwe gemeente, dus ik nam een een dubbel risico: tegenover mijn man en mijn kind, en tegenover mijn “werkgever”. Maar ik kreeg van allebei, gemeente en man, emotionele steun. Mijn kind heeft er waarschijnlijk wel onder geleden. Ik kon niet langer leven met medeplichtig zwijgen, en ik had een driftmatig gevoel dat ik haar moest beschermen. Waarschijnlijk was het voor haar beter geweest als ik me afzijdig had gehouden, denk ik nu. Voor de familie had ik helemaal de omerta verbroken. Van alles wat nu volgde kreeg mijn moeder de schuld. En ik ook, natuurlijk. Drie jaar later, in november 1992 hadden ze hem: hij werd uitgezet uit Canada omdat hij bij de immigratie zijn verleden had verzwegen. Ik zie nog de foto waar hij valt op Schiphol, en hoe mijn nichtje hem overeind helpt. Die foto stond op de voorpagina van de krant. Ik stuurde mijn oom een Adventsgroet met een vlinder die mijn kind had getekend. “Christus komt toch” schreef ik. Nu vroeg niemand meer naar mijn mening. Ik bleef toch schrijven, aan kranten, in kerkbladen. Ik was gebeten op al die huichelaars. Toen greep mijn moeder in. Ze nam ons kind over rond Kerstmis, want het werk ging door en ik was aan het eind. Moeders in oorlogstijd, zo voelde het. Mijn vader ging vanaf die tijd geestelijk hard achteruit.
Na lang onderhandelen kreeg ik toestemming van mijn oom om hem te bezoeken. Een maand eerder bezocht ik een man in een ziekenhuis. Hij vertelde mij wat hem als 19jarige was overkomen in een Duits concentratiekamp. Mijn dochter van zes zat er naast. Toen ze hem – en mij - zag huilen trok ze zich terug in een hoek van de kamer en tekende. Ik kon alleen denken: “Mijn eigen oom heeft mensen opgepakt en naar zo’n kamp laten brengen."
Kort daarna reisde ik naar het Huis van Bewaring in Groningen. Mijn dochter kreeg op school een astma-aanval, de conciërge noemde mij een ontaarde moeder. Misschien had hij gelijk, maar ik ging. Mijn moeder ving het kind op, ik bezocht haar broer. Een blinde man met geleidehond wees mij de weg naar de poort. In de wachtkamer binnen zat een vrouw uit het volk. Ze keek mij verdrietig aan en zei:" ’t Is wat, meissie.” Mijn oom ontving mij in een spreekkamer. Ik keek naar zijn mismaakte arm en naar de andere, sterke, en herinnerde mij hoe hij mij en mijn zusje daarmee rondslingerde, in Paraguay, toen we nog klein waren. Hij zei dat hij blij was geweest met mijn Adventskaart, en dat de vlinder van mijn dochter boven zijn bed hing. Hij vertelde dat een kwart van alles waarvoor hij veroordeeld was terecht was. Persoonlijk had hij niemand gedood, zei hij. Omdat hij gevlucht was, had hij de schuld van anderen op zich genomen. Maar het was waar: hij had mensen opgepakt, verzetsstrijders. Geen Joden, nee. "Dat was onze taak niet. Dat deed de politie toch?" Nee, die concentratiekampen, dat had hij nooit kunnen geloven. Hij wist dat het waar was, maar het voelde niet zo. Als ze hem ernaar vroegen in Canada zei hij:”Het is onvoorstelbaar, maar het is zo gebeurd.” Hij omarmde mij. De geestelijk verzorger van de gevangenis nam mij mee naar zijn kamer zodat ik onder begeleiding kon instorten. Vanaf dat moment wilde mijn oom ook mijn moeder weer zien. Haar broers en zusters hebben ons negen jaar later voor het eerst weer uitgenodigd voor een familiefeest.
De man die een concentratiekamp had overleefd hoorde van mijn afkomst. Van mijzelf, natuurlijk. Zijn reactie was vooral: “Nou, en?” Ik vraag mij sindsdien af of “de slachtoffers” er echt mee zijn opgeschoten dat wij vervolgd werden. Voor hem was het ergste dat ook hij moest zwijgen. Je moest aan het werk en "we hebben allemaal geleden.” Ik heb hem bijgestaan tot aan zijn laatste uren. Op zijn uitvaart sprak ik, met tranen, maar het lukte. In 1995 overleed mijn vader, 84 jaar oud. Een grote geest die vervaagde. Het staat in mijn geheugen gegrift hoe hij op zijn laatste verjaardag bevend van de kou buiten op het grasveld stond: “Als ik eerst maar het land uit ben, dan ben ik veilig.”
Mijn oom werd in 1995 vrijgelaten. Hij was Mennoniet, maar vond in Nederland aansluiting bij een andere kerk. Een jaar later kwam vanuit de Doopsgezinde Broederschap een uitnodiging voor een gesprek met de Commissie Geestelijke Zaken. Ik had het zelf aangekaart, en er was ook een werkgroep “Toen en Nu” gevormd in mijn kerk. Op de bijeenkomst had ik een commentaar uit TROUW bij me over de zojuist overleden Wim van der Zee (secretaris van de Raad van Kerken). Hij had een leven lang gezwegenover zijn achtergrond, ook tegen vrienden. Ook tegenover mij – ik vergaderde wel eens met hem, ik deelde bij zo’n gelegenheid zelfs mijn interview met TROUW uit – maar ook hij had leren zwijgen.
In 1997 ben ik naar de vergadering van de Europese Raad van Kerken in Graz (Oostenrijk) geweest. Het thema was Verzoening. Verzoening aan het einde van een bloedige eeuw. Tijdens een voorbereidende bijeenkomst in Utrecht nam ik het woord:” Hoe ver is het eigenlijk met de verzoening in Nederland?” Toen ik terugkwam naar mijn plaats zei een oude dame zachtjes tegen mij: “Daar hebben we allemaal aan meegedaan, en ik schaam me zo”. In Graz nam ik deel aan een hearing met mensen uit Zuid-Afrika, uit de Balkan, uit Noord-Ierland. Toehoorders omhelsden mij na afloop. De Nederlandse televisie nam een kort gesprek met mij op. Ook in Nederland heb ik gesproken op een Kerkendag, in 1998. Daar werd mijn verhaal geclassificeerd als een soort persoonlijk leed, zoiets als het hebben van een handicap. Er volgden gesprekken met mensen van de media, en tenslotte een radio-uitzending. De toon was veranderd.
Ik was niet opgegroeid in Nederland, ik was hier niet gepest met mijn afkomst. Ze hebben me toch nog gekregen, na al die jaren. Nu weet ook ik wat het is om in Nederland “kind van fout” zijn. Voortaan zou ik op mijn hoede zijn voor landgenoten. En toch: mijn gemeente in Zoetermeer heeft mij op het kritieke moment opgevangen. Zij durfden het zelf ook aan met mij te praten over hun oorlogservaringen. Ook nu nog voel ik mij veilig als pastor. Mensen schenken mij hun vertrouwen, en dan gebeurt er toch een soort wonder.
Het gaat allemaal voorbij in de nieuwe eeuw. Het onderscheid tussen “goed”en “fout” vervaagt. Mensen van onder de zestig hoeven geen wraak meer op ons te nemen vanwege de oorlog. Je mag nu zelfs racistische dingen zeggen, zonder dat het aan de Jodenvervolging wordt vastgeknoopt. Ik zag die verandering voor het eerst – bij ouderen! toen ik een hulp in de huishouding had die afkomstig was uit Drenthe. Zij wist nog wie Jaap Luitjens was, en dat liet ze mij voelen. Haar man had in het verzet gezeten. Maar nu vocht hij – letterlijk! met gekleurde mensen. Sindsdien heb ik hulp in huis die niet uit Nederland komt.