2. De eerste oorlogsjaren (2)

1942 tot 1943, Haarlem

Die Deutsche Kirche Aan het Prinsen-bolwerk stond (naast de Deutsche Schule) een villa waarin een Duitse pater en vier Duitse nonnen woonden. Een grote kamer met 'n aangebouwde erker was ingericht als kerk, de erker was omgebouwd tot een verhoogd priesterkoor.

Ouderlijk huis in Haarlem tijdens bezetting

Pater Meyer was een lange magere ascetische Benedictijn die nooit uit de plooi viel. Hij was wel vriendelijk maar ik kan me niet herinneren dat ik hem ooit eens ècht hartelijk heb zien lachen. De zusters waren echte trutterige en zijige nonnen, viel me toen al op.

We begonnen meer regelmatig daar naar de kerk te gaan voor de dagelijkse mis. Dat loste voor moeder ook het probleem op dat haar de communie geweigerd zou worden. Omdat we er elke dag waren, duurde het niet lang dat L. en ik gevraagd werden om misdienaar te worden. Nou ja, gevraagd. Je had het maar te doen. Dat betekende elke dag vroeg op en door weer en wind naar de Kirche rennen, 'die Messe dienen' en daarna zo hard mogelijk rennen om op tijd op school te komen.

L. en ik schenen goede misdienaars te zijn, d.w.z. we waren ALTIJD inzetbaar want daar zorgde moeder wel voor; hoe meer missen hoe beter. Maar moeder had nog een zoontje, ook al was die pas vier of vijf jaar. Dus op een mooie dag,...... of kwàde dag,... werd ook 'der kleine W.' in stelling gebracht en in een toogje gehesen. Ik weet niet meer hoe dikwijls de rok om zijn middel was dubbel gerold en hoeveel lintjes en spelden er aan te pas kwamen om het hele geval op zijn plaats te houden. De zusters waren helemaal vertederd toen ze hem opdoften, maar ik denk niet dat 'der W.' al dat gefrunnik aan zijn lijf kon appreciëren!

Eindelijk was het grote moment daar! Het Lof begon en de optocht kwam binnen: keurig volgens grootte, dus der W. voorop (die zichzelf beteuterd afvroeg hoe hij hierin verzeild was geraakt en op geen stukken na wist welke richting hij uit moest), daarachter L., dan ik en tot slot een beminnelijk glimlachende pater Meyer. Moeder bijna huilend van ontroering op de eerste rij, ik op L.'s hakken trappend die alle moeite had om de ‘kleine’ in de goede richting te dirigeren. De hele goegemeente van Duits-sentimentele vrouwen zat in de zevende hemel te zwijmelen. Met recht moeders geheime wapen! "Ach, wie lieb, ach wie drollig!" ...en ik geneerde me rot omdat 'der Kleine' niet precies volgens de voorschriften en mijn instructies voorop liep. Maar tot nog toe ging alles toch nog redelijk goed en der kleine W. knielde netjes op de onderste altaar-trede links naast L.. Maar na vijf minuten vond hij dat het wel mooi genoeg geweest was en zakte als een jellypudding door zijn knieën en ging op de grond zitten: een miserabel hoopje toog-en-superplietje. Ik geloof dat we na deze 'première' verder van dit soort vertoningen verschoond zijn gebleven.

Soms was er een Duitse legeraalmoezenier te gast en dan had ik een ‘extraatje’ omdat ik dan ook nog de mis voor die moest dienen. En dan te laat op school komen en nablijven zodat ik weer kans liep jongens op straat tegen te komen. Deze missen telden eerst niet mee voor mijn rapportpunten. Mijn moeder is toen met de broeder gaan praten (André of Latuinus) en toen had ik er verder geen moeite meer mee. Als ik meer missen moest dienen op 'n dag en te laat op school zou komen, kreeg ik van de pater een keurig Duits briefje mee en dat werd geaccepteerd. De "breuken gelijk aan één" bleven dus regelmatig op mijn rapport prijken: ‘Kerkbezoek 24/24' - 24 keer van de 24 keer - (al had er soms zelfs wel 35/24 mogen staan!).

Deutsche Jugend Vanwege de vele Duitse en NSB-visites wilde vader dat ik toch ergens bij ging horen. Met de Jeugdstorm was het niet gelukt. Ik had toen al een beetje de indruk dat hij graag met mij (dat vlotte blonde jochie) flaneerde en een uniformpje zou voor hem het plezier verhogen. Dus met moeder naar de Deutsche Schule aan het Prinsenbolwerk waar de Deutsche Jugend (‘welpjes’ van de Hitlerjugend - ±10-14 jaar) twee keer per week aantraden. Ik heb er weer bij staan grienen, maar de Jungscharführer was heel aardig en maakte me lekker om te blijven. In het begin viel het wel mee. Meestal spelletjes die ik wel leuk vond. Maar er waren ook onder die Duitse officierszoontjes die het niet konden zetten dat ik als Holländer bij de Deutsche Jugend kwam. Verder deden we nogal veel aan marcheren met trommels en trompetten, ontelbare liederen (leuke maar ook de bekende soldaten- en marsliederen), af en toe wat Duitse geschiedenis (vooral over de Führer) en sterke heldenverhalen van het Front, Luftwaffe en Kriegsmarine waar ik niet veel van snapte omdat ik het Duits nog niet machtig was. We hadden ook nogal wat 1ste Hulp instructies en oefeningen. Soms waren we op hetzelfde terrein bezig als de Hitlerjugend (jongens en meiden van 14 tot 18) en dan keken we wel eens toe. Dat was al een echte militaire opleiding met veel geschreeuwde bevelen en kadaverdiscipline bij het marcheren. Liep er een uit de maat dan waren de straffen niet mis: 20 of 30 keer opdrukken met de armen met gestrekt lichaam alleen rusten op handen en tenen. Of op hurken zitten met een zware rugzak met gestrekte handen voor zich uit houdend.... tot ze er letterlijk bij neervielen. Ik was bang voor al dit rauwe en harde gedoe. De meeste jongens van mijn groep zaten te popelen op de dag dat ze 14 zouden worden zodat ze over mochten naar de Hitlerjugend. Ik was blij dat ik nog ruim drie jaar voor de boeg had. (Deutsche Jugend - DJ - spreek uit DeeJot; Hitlerjugend - HJ - spreek uit HaaJot)

Hitlerjugend Disziplin! Op een dag was de Hitlerjugend weer aan het marcheren, door de sneeuw. Wij waren aan het sleetje rijden van de helling op het Prinsenbolwerk. Ik lag net op de slee toen zij onder aan de helling voorbij gemarcheerd kwamen, en iemand gaf me ineens een zet zodat ik met een sneltreinvaart recht op de colonne afvloog. Ik kwam tot stilstand tegen de eerste rij! Ze waren zo gedisciplineerd, dat de colonne niet eens stopte. Ze marcheerden dwars over me heen, over mijn lichaam, hoofd en benen. Of ze me pijn deden, interesseerde hen niet; de machine moest door blijven rollen! Vooral een grote meid zette alle kracht in haar Stiefel toen ze over me heen walste. "Befehl ist Befehl, geradeaus marschieren," en er was geen tegenbevel gekomen om een bochtje om mij heen te maken. Kunnen ze wel, tegen een jochie van tien! Toen ik gehavend en wel te voorschijn kwam, werd ik natuurlijk ook nog uitgelachen door mijn maten en kreeg ik op mijn donder omdat ik de Hitlerjugendcolonne verbroken had. Iedereen wist dat ik naar beneden geduwd was, maar ik was in twee jaren al zo murw gemaakt, dat ik me er niet eens meer tegen verweerde. Mijn vader was weer aan het front en ik geloof dat mijn moeder, overigens zonder succes, haar beklag heeft gemaakt.

Nu, zo veel jaren en ervaring later, weet je dat een meute youngsters hard kan zijn en dat ze dikwijls een 'pispaal' hebben die voor alles opdraait als het niet in de hand gehouden wordt door leidinggevende volwassenen. Zo'n murw-gemaakt ‘ NSB-Volksduitsertje’ was al helemaal een gemakkelijke prooi.

Uniform en de buurt Ik was de enige jongen in de hele buurt die er geüniformeerd bij liep hetgeen uiteraard niet door iedereen gewaardeerd werd. Scheldwoorden volgden mij meestal langs een groot deel van de route en 'n enkele keer kreeg ik wel eens een trap te incasseren. Ik was dus constant op mijn qui vive, zeker als ik in uniform was. Nou kun je zeggen, waarom kleed je je dáár niet om. Maar dat mocht niet van de Jungscharführer; we moesten ons uniform met trots overal dragen. Toen het kouder begon te worden, trok ik er een jas overheen, en daar ging ik ook mee door in de zomer als de mussen van het dak vielen, ("want het zou wel eens kunnen gaan regenen!"). De ergste dagen waren wel als er iets speciaals op de Duitse kalender voorkwam, bijv. Hitlers verjaardag op 20 april. Dan moesten we de hele dag het uniform dragen. Kun je je voorstellen hoe dat op school weer nieuwe olie op het vuur gooide. Geleidelijk was de routine zo geworden dat ze me links lieten liggen, maar op zulke dagen was er natuurlijk weer alle aanleiding om alle plagerijen en scheldpartijen in volle hevigheid te laten losbarsten. Boodschappen doen in de Slachthuisbuurt Mijn moeder had dikwijls hoofdpijn en dan moest ik hoofdpijnpoeders halen in een straat achter de Slachthuisstraat. Ik had het er niet zo op want ik moest door een straat waar een paar 'sterke' jongens woonden die mij altijd moesten hebben. Voor ik de hoek om ging, keek ik eerst altijd of die jongens er waren. Waren ze er niet, dan rende ik zo hard ik kon de straat door en anders liep ik een groot blok om. Die tactiek werkte niet altijd. Het gebeurde wel eens dat ze me hadden zien aankomen. Dan verscholen ze zich in de voortuintjes en als ik dan midden in de straat was, kwamen ze met vier man op me afgestruind om me af te timmeren met hun 'geheime wapen',: een lange kous met een paar handen zand in de voet. Daar konden ze goed mee uithalen en rake klappen mee verkopen en er was absoluut geen verweer tegen als ze van vier kanten op je in mepten. Op het eind van de oorlog en vlak na de bevrijding, toen sigaretten schaars waren, moest ik wel eens voor H. in die buurt een paar 'shaggies' gaan kopen bij een zwarthandelaar die ze voor een stevige zwarte prijs van de hand deed. Dat was uitgerekend thuis bij een van die knuppelzwaaiers. Als ik 'voor zaken' kwam hield hij zich wel rustig en kreeg ik in de deur alleen maar toe gesist: "Ik krijg je wel een andere keer." Geen wonder dat ik het later vertikte en dat ik H. vertelde dat hij zijn ‘shekkies’ zelf maar moest gaan halen. We deden ook wel boodschappen bij een NSB-kruidenier in de buurt van de gasfabriek in de Thorbeckebuurt. Lopend durfde ik er niet heen want het was nogal een achterbuurt, dus ging ik altijd - staande, want ik kon nog niet op het zadel komen - op de fiets van mijn moeder daar naar toe. Ik werd altijd meteen geholpen en ik kon best al de scheve gezichten van de andere klanten begrijpen, en de opmerkingen waren ook niet mis.

Jáááren later, 1985, toen ik weer eens in de Slachthuisbuurt wandelde en toevallig door die straat wilde gaan, betrapte ik me er op dat ik vanaf de hoek van het trottoir de straat in keek. Verwachtte ik dat die jongens mij daar weer zaten op te wachten met hun sok-knotsen? Dan zouden ze onderhand wel een geweldige baard hebben! Ik moest er mee grinniken en liep verder gewoon door, maar had toch een onprettig gevoel door de herinnering daaraan. 'n Raar gevoel had ik ook nog dikwijls als ik ooit eens 'n keertje over het Prinsenbolwerk reed langs de Deutsche Schule en even verder de Deutsche Kirche. Als ik er nu langs kom, kijk ik er nog altijd naar. (Het huis is pas weer helemaal opgeschilderd), maar toch niet met een gevoel van paniek of groot onbehagen. In de Thorbeckebuurt bij de gasfabriek ben ik sinds die tijd nooit meer geweest.

Bombardement Amsterdamse Buurt Op een dag zaten we thuis te spelen toen er plotseling luchtalarm was. Direct daarna vielen er bommen, naar we dachten vlakbij, maar dat bleek ongeveer meer dan een kilometer verder weg te zijn, op de Amsterdamse Buurt. De Duitse propaganda liet ons weten dat de Engelsen dat expres hadden gedaan: "Van je vrienden moet je het hebben." Meer voor de hand liggend was dat ze de emplacementen van Werkspoor moesten hebben dat er een paar honderd meter vandaan lag. Bij de Deutsche Jugend kregen we te horen dat de jongens van de Hitlerjugend zouden gaan helpen. Verder werden we gewaarschuwd voor zwarte fosforvlekken op muren. Niet aanraken, want dan zou het spontaan weer gaan branden. Dat was ook zo, en voor de gein sloegen we met een stok of steen tegen zwarte muren van puinhopen of schraapten er met een schoen of steen langs. Het ontbrandde meestal meteen, en ik moest flink in het zand stampen om mijn brandende schoen te blussen. Ik moest ook 'helpen'. In een straat waren hele rijen boven- en benedenhuizen in puin gegooid. Ik was ergens boven op een puinhoop bezig stenen aan het verplaatsen tot we weggeroepen werden omdat er een zware gaslucht hing.

Behalve de gaslucht herinner ik me de stank van brand en puin. Ik was geweldig onder de indruk en vroeg me af hoe het met de mensen afgelopen was die daar gewoond hadden. Het was weer een propagandastunt waar we aan mee moesten doen: "Kijk eens, Hollanders, de Duitsers helpen jullie; zelfs de Duitse jeugd wordt opgevoed om belangeloos te helpen!"......... Nú zou je denken: Wie stuurt er nou ‘n stelletje 11/12-jarige snotneuzen op die op-instorten-staande puinhopen, met gaslekken, onontplofte bommen, lichtontvlambare fosforvlekken, misschien lijken!

Joodse familie in onze straat Schuin tegenover ons woonde de Joodse familie K.. Ik was bevriend met David, een aardige jongen van mijn leeftijd, en speelde wel eens bij hem thuis. Hij zag er helemaal niet uit als een jood met die grote kromme neus van de Duitse propaganda-spotprentjes. Hij had een leuke, vriendelijke snuit, was blond en had blauwe ogen. Meestal speelden we bij hem thuis op de zolder en moesten dan onze schoenen beneden aan de trap laten staan. Ik vond dat wel raar, maar stond er verder niet bij stil. Ik merkte wel dat ze sommige dingen anders deden, maar dat stoorde mij niet in het minst. Dat van die schoenen was voor mij dus 'n ander Joods gebruik, basta. Of misschien wilden ze gewoon geen herrie van rennende kinderen boven hun hoofd. Vader K. kwam wel eens stilletjes de trap op geslopen om ons aan het schrikken te maken en we hadden dan de grootste lol met hem. Davids moeder was een hele vriendelijke en lieve vrouw die altijd lekkere koekjes of cake voor ons bakte. Van de andere broertjes en zusjes kan ik me niets meer herinneren. Ze lieten me nooit merken dat ik niet welkom was. Op een dag liep ik met David aan de andere kant van Haarlem. Hij met zijn Jodenster op zijn jas. Ik zei hem dat niemand hem hier in de buurt kende, dus waarom deed hij die ster niet af? Maar dat durfde hij niet, want dan zou hij worden opgepakt en doodgeschoten. Hoewel ik hem eigenlijk maar half geloofde en dacht dat zijn ouders hem hadden bang gemaakt, zei iets me ook dat het wel eens waar kon zijn. Tenslotte had ik al genoeg anti-Joodse verhalen te slikken gekregen, en ik had wel verhalen gehoord over de SS en de Grüne Polizei. Niet dat ik al die anti-joodse verhalen geloofde, want de K.’s waren helemaal niet zoals ze in die verhalen en karikaturen werden afgebeeld. Toen heb ik zijn knopen losgemaakt en zijn jas helemaal opengevouwen zodat de ster achter de plooien van zijn revers verdween. Misschien was ik ook wel bang dat ik in die buurt een ander lid van de Deutsche Jugend zou tegenkomen, of nog erger, een van de Hitler Jugend. Intuïtief voelde ik dat dat voor David en voor mij niet goed zou aflopen. Vader had het er natuurlijk niet op dat ik met David omging, maar hij heeft het me niet strikt verboden. Ik moest wel zorgen dat ik met David uit de buurt van ons huis bleef. Het zou natuurlijk een deuk aan zijn imago geven als Duitse militairen of zwarthemden mij met een Jude zouden zien spelen. De straat was niet al te vriendelijk tegen ons toen de K.’s weg moesten. Ik begreep er niets van en vond het heel erg. De mensen keken vuil op mij terwijl mijn eigen vriend werd weggehaald. Ik heb lang in mijn eentje om hem gehuild, ‘s avonds in bed. David was zo'n beetje mijn enige vriend nog in onze buurt.

Snap je dat nou? Eigenlijk vreemd dat twee ‘vijanden’ vrienden waren, maar ik vond hem een fijne vriend en ook de familie vond ik aardig. Jaren later, 1989, hoorde ik dat de hele familie was omgekomen maar dat David was teruggekomen. Of en waar hij nu leeft, weet ik niet.....

Die ‘Deutsche Schule’ 1943(?) Omdat ik op school te veel gepest werd, met bijna elke dag vechtpartijen, besloot mijn vader me naar de Deutsche Schule aan het Prinsenbolwerk te sturen. Dat kon, want ik was ‘Volksdeutscher’ en bovendien was mijn vader in de Duitse Wehrmacht. Een ander ‘voordeel’ was dat ik al lid van de Deutsche Jugend was, waar alle leerlingen bij aangesloten behoorden te zijn. Achteraf denk ik dat het meer een statussymbool voor mijn vader was, wanneer ik (en later L. ook) op dezelfde school kwamen als de kinderen van hoge Duitse officieren en ambtenaren. Uiteraard waren alle leerlingen lid van de Deutsche Jugend of Hitlerjugend; ik geloof dat je zelfs niet op school aangenomen kon worden zonder dit lidmaatschap. Konden sommige jongens op de broedersschool me pesten, die Duitse kinderen konden er ook wat van! Volgens hen hoorde ik niet bij hen. Ik was geen Reichsdeutscher en mijn vader was eigenlijk toch maar een Landesverräter en niet te vertrouwen. Dus ik was ook niet te vertrouwen. De pesterijen waren veel subtieler en geniepiger, en niemand nam me in bescherming of kwam voor me op. Zij hoefden niet bang te zijn dat ik naar de Grüne Polizei zou gaan om ze aan te geven; de Hollandse kinderen waren wat voorzichtiger met hun pesterijen want je kon nooit weten. En als de school uit was, verdween ik zo snel mogelijk uit de buurt van de school en spoedde me weer zo snel mogelijk naar mijn eigen buurt terug waar ik weer op mijn hoede moest zijn voor mijn leeftijdgenoten dáár.

‘Mijn schulp’ Terwijl ik voor de oorlog altijd spontaan was en vol ondernemingszin, had ik me al vanaf mijn achtste jaar aangeleerd om me gedeisd te houden, niet op te vallen, zodat ze me niet lastig zouden vallen. Op de Deutsche Schule had ik alle aanleiding om dat te 'perfectioneren'. Spontaneïteit was er niet meer bij. Zelfs als ik met wat leuks op de proppen kwam, werd dat op een hatelijke manier belachelijk gemaakt, ......of ging iemand anders later met de eer strijken. Maar als er wat fout ging dan was ik de zondebok, vooral wanneer het als mijn 'schuld' kon worden aangerekend.

Dit heeft nog lange jaren parten gespeeld in mijn leven. Met de meeste mensen kon ik normaal omgaan, maar met agressieve mensen (of waarvan ik dacht dat ze zo waren) kroop ik in mijn schulp en had nooit enig verweer. Je probeerde alles zo goed mogelijk te doen zodat er geen op- of aanmerkingen zouden komen. Je was bang om te falen (... later officieel genaamd als ‘faalangst’). Bij sommige mensen (vooral als ze met wat gezag bekleed waren) was ik onbewust bang dat "het wel weer niet goed zou zijn". Hoe je ook je best deed, je was altijd bang dat je het niet goed genoeg had gedaan. Daardoor streefde je altijd, zelfs consciëntieus, naar een zekere perfectie en permitteerde jezelf niet om eens 'n foutje te maken, of om iets maar 'ns 'n keertje te ‘laten waaien’. Een grote 'faal-angst' met onbewust als doel opmerkingen of afkeuringen te voorkomen. Zonder dat je het wist, was het constant op je tenen lopen. Ik moest iemand wel heel goed kennen en vertrouwen, voor ik het aan durfde om eens uit te vallen als ik onheus bejegend werd. Meestal voelde ik me unheimisch bij iemand die domineert, en werd mijn mond gewoonweg afgesnoerd.

Naar Duitsland (1) 1942

Met de Kinderlandversendung (of Kinderlandverschickung...? We noemden het ook wel Kinderlandverschleppung.)

Na de eerste wereldoorlog kwamen er veel uitgehongerde kinderen uit Duitsland, Oostenrijk en Oost-Europese landen naar Nederland om hier aan te sterken. Hetzelfde herhaalde zich als een propaganda stunt, nu in omgekeerde richting. In 1942(...1943?) werden de ‘arme, uitgehongerde’ Nederlandse kinderen uit¬genodigd om ‘aan te sterken’ bij boerenfamilies in Duitsland. Ik kan me niet indenken dat ik er vermagerd en uitgemergeld uitzag, maar Vader vond dat wij ook mee moesten doen aan deze propagandastunt van de Kinderlandversendung. Dus L. en ik gingen voor zes weken naar Oostenrijk. In een stadje moesten we overnachten in een groot huis. Het huis werd beheerd door een Kenau van een vrouw die in een 'hoog' Deutsche Mädel-uniform rondstruinde. Ze kon blijkbaar alleen maar schreeuwen. Er waren twee zalen met een schuifdeur er tussen. De jongens werden naar de ene zaal gedirigeerd, de meisjes naar de andere. Er waren geen bedden en we moesten op de vloer slapen. Het schijnt dat we nogal luidruchtig en uitgelaten waren en Kenau krijste om stilte. Dat werkte averechts op een paar jongens dus even later kwam ze terug met een flinke knuppel en begon in te slaan op de grootste herrieschoppers. Zo kreeg ze de zaal er onder en we lagen doodstil te bibberen van angst. Het licht ging uit, de schuifdeuren dicht en ook alle deuren op slot. Dat gaf na een uurtje al moeilijkheden want er waren er nogal wat die naar de w.c. moesten. Sommige jongens begonnen te schreeuwen en op de deuren te bonken. Ineens kwam Kenau weer binnenstormen met haar knuppel en begon in het donker in het wilde weg er op los te timmeren. Ik kreeg een behoorlijke knal op mijn hoofd terwijl ik rustig op de grond lag. En zo was de orde weer gauw hersteld! Maar voor sommigen was het niet meer te houden. We vonden in het donker een paar mooie bloempotten waar we onze plas kwijt konden. Toen de potten vol begonnen te raken, wilde ik ze met nog wat jongens vanuit het raam leeggooien, maar de belhamels hielden dat tegen. "Verrassing voor Kenau, dat vindt ze morgen wel als we weg zijn." In een hoek was ook nog wat anders voor Kenau achter gelaten, netjes de bloempot er boven op (of midden in) gezet! Ik kon niet begrijpen wat haar bezielde. Uiteindelijk waren we toch kinderen van 'Deutschfreund¬liche' ouders en daar had ze toch wel wat vriendelijker mee kunnen omgaan, alleen al vanuit propaganda-overwegingen? Waarschijnlijk stond ‘Disziplin’ bij haar hoger in het vaandel! De zaal met de mooie parketvloer zag er niet uit, vooral in de omgeving van de bijgevulde bloempotten! Pas later wisten we dat het geen ‘arme, verhongerde’ kinderen waren maar allemaal kinderen van collaborateurs. Uiteindelijk kwamen we aan in Sankt Johan am Walde waar we opgewacht werden door een hele meute boerinnen die druk kakelend de blonde en blauwogige kindertjes er uitzochten om mee te nemen. Bauerin Augustin had mij al meteen uitgekozen maar L. (met zijn zwarte haren) stond nog op zijn beurt te wachten. Ik zei dat ik niet met Frau Augustin mee wilde; want ik wilde bij mijn broertje blijven. We leken niet op elkaar en ze geloofden niet dat we broers waren, maar ik wees op onze identieke blauwe wollige jassen die moeder voor ons genaaid had. Dat werd als bewijs aangenomen. Ik weet niet of we zelf papieren bij ons hadden; er zal wel een algemene lijst zijn geweest zodat het geverifieerd kon worden. In ieder geval gingen we samen op de ossen/paardenwagen met Bauer en Frau Augustin mee naar hun boerderij. Er was niets van de oorlog te merken en het scheen dat het gewone daagse boerenleven zijn gewone dagelijkse gangetje ging. Het was even wennen aan de vette ‘ Klözen’ - in water gekookte meelbollen met een kern van zoute blokjes moddervet spek. Het ‘toilet’ was ook nieuw voor ons: een houten huisje boven een stinkende mestvaalt. Niet een plaats om er ‘s nachts naar toe te moeten. Het was zelfs het jachtseizoen en in onze boerderij kwamen naburige boeren en jagers bijeen om de klopjacht voor te bereiden. Jachtgeweren oliën en oppoetsen, ratels en kleppers in orde maken, enz. We wisten niets van de achtergronden van het hele ‘Kinderlandverschickungs’ project. Het leven op de boerderij was nieuw voor ons en over het algemeen was het een leuke afwisseling. Ik leerde de ossen/paardenwagen besturen en een keer redde ik zelfs het hele span toen het paard ineens op hol sloeg en Bauer Augustin achter op de wagen zat. Gelukkig hield de os zo’n beetje zijn eigen tempo aan en sjokten we niet al te hard vooruit. Ik bleef zo lang aan de teugel sjorren tot het paard bijna rechtop stond en eindelijk tot staan kwam. Ik was wel de held van de dag! Met de zoon Karl speelden we in de velden. Hij hield een stierengevecht met een stierkalf: Gebukt en met zijn vuisten recht voor zich uit rende hij op het kalf af. Die nam de uitdaging aan en rende met de kop omlaag op Karl af. Op het laatste moment sprong Karl sierlijk als een echte stierenvechter opzij en het kalf rende verbaasd verder. Wij moesten dat ook maar eens doen, maar we waren wel wijzer. Leuker was het bij het beekje waar Karl een heuse elektriciteitscentrale gemaakt had van een oude fietsdynamo die met een snoer verbonden was met een fietslampje aan een boomtak. Verduistering hoefde daar niet en ‘s avonds kon je veilig bij het lichtje oversteken. Ik heb zelfs geprobeerd om te skiën. De onderkant van de lange latten werden met kaarsvet ingesmeerd en verder met een hete bout glad gestreken. Het kon niet anders of ik zou pijlsnel over de sneeuw glijden. Ik bracht het echter niet verder dan een stukje schuifelen en omvallen. Terug in Haarlem was ik natuurlijk een eind achterop geraakt op school, ook al vanwege de evacuatie naar Boxtel. Rond die tijd moest ik dus blijven zitten (ik geloof in de 3de.)