“Ik was een jaar of tien toen ik in 1939 bij de Jeugdstorm ging. Ik had het daar altijd leuk en gezellig, we deden dingen als handenarbeid, touwknopen en ook wel sporten. Ik had het daar echt fijn, daar werd ik niet gepest omdat mijn vader een NSB’er was. Veel van de andere kinderen die bij de Jeugdstorm zaten werden ook gepest en als we dan samen kwamen gaf dat een vertrouwd en veilig gevoel. Tijdens de oorlog werden de pesterijen steeds erger, ook op school had ik het gevoel dat ik aan mijn lot werd overgelaten omdat de leraar er niets tegen deed. Op straat gooide grote jongens modder naar me riepen vuile NSB’er, de dorpbewoners spraken niet met me en gunde me geen blik waardig. Ik begreep niet goed waarom ze zo tegen me deden, ik wist niets van de buitenwereld en wat daar aan de hand was. Ik had wel een fiets, maar heel ver van ons huis kwam ik nooit. Mijn wereld was toen heel klein, anders dan nu, nu weet je alles en zie je alles.”
Een duidelijk begin In 1940 kwam het verzet de vader van Ansje midden in de nacht ophalen. Iedereen in het huis was in paniek. Op dat moment merkte Ansje pas dat de oorlog echt was begonnen. Haar vader werd meegenomen naar Den Haag en opgesloten in het KLM-gebouw. Nadat het Nederlandse leger zich op 14 mei 1940, na vier dagen van verzet, overgaf kwam haar vader weer terug. Thuis werd er verder niet over gesproken en wat er toen precies met haar vader is gebeurd, is Ansje nooit te weten gekomen. Dat de oorlog nu ook echt in Nederland was begonnen was wel duidelijk.
“Toen mijn vader werd opgehaald in 1940 was hij nog geen lid van de NSB. Hij had toen bepaalde uitspraken gedaan… Hij was groenteteler en vond dat de handel met Duitsland wel vrij moest zijn. Het was heel zuur voor hem om telkens groente weg te moeten gooien omdat hij het niet kon verkopen. Hij werkte van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat aan zijn groenten. Omdat hij voor vrije handel was zijn ze hem toen komen ophalen, ook al was hij nog geen lid. Pas in 1941 is mijn vader officieel lid geworden van de NSB. Waarom hij toen de keuze heeft gemaakt weet ik niet, in mijn herinnering was hij ook helemaal niet fanatiek bezig met die partij. De man was heel de tijd aan het werk, hij had helemaal geen tijd om zich ergens anders voor in te spannen.” Hoewel er oorlog is, probeert de vader van Ansje door te gaan met het telen van zijn groenten. Het is hard werken en daarbij heeft hij de hulp van zijn oudste zoon Peter nodig. Toch, ondanks dat zijn vader het niet wil, sluit Peter zich eind mei 1944 bij de Schutzstaffel (SS) aan. Samen met een paar vrienden wordt hij gestationeerd in Hongarije bij het Balatonmeer. Vanuit daar schrijft hij zijn tante en oom nog een paar brieven. ‘Hoewel het weer hier goed is en we het met elkaar goed hebben, verlang ik zo nu en dan naar huis. Ik zou o zo graag een keertje thuis willen kijken. Hoe het gaat met vader en moeder?’ De brieven geven niet de indruk dat Peter het daar slecht heeft, hij schrijft over het weer en andere alledaagse gebeurtenissen. Het leven in Nederland gaat door, noch de mensen thuis noch Peter weet wat er staat te gebeuren met zijn broertje Johannes en zusje Ansje wanneer september aanbreekt...
Vluchten voor de bevrijding “Op vier september 1944 hoorden we dat de geallieerden de Nederlandse grens over waren. Er brak bij ons thuis hevige paniek uit. Iemand van de Jeugdstorm vertelde ons dat ik en mijn broertje Johannes onze spullen moesten pakken en de volgende dag naar het treinstation moesten gaan om te proberen zo snel mogelijk naar Duitsland te vluchten. Van onze broers en zusjes hadden alleen Peter, Johannes en ik bij de Jeugdstorm gezeten, daarom moesten alleen wij proberen het land uit te vluchtten. Toen we op vijf september ’s ochtends bij het station aankwamen zag ik veel meer kinderen van de Jeugdstorm. Mijn broer Johannes was samen met een vriend in een andere trein gestapt, dus bleef ik achter met een vriendinnetje. Samen stapten we in de trein naar Utrecht. We hebben er vierentwintig uur over gedaan om bij Utrecht aan te komen. Toen we met de trein richting de grens gingen, werden we bij Tiel beschoten. Iedereen was helemaal in paniek, we renden allemaal de trein uit. Ik vond het echt afschuwelijk! Gelukkig zijn er toen geen gewonden gevallen, tenminste niet voor zover ik dat kon zien. Aangekomen in Duitsland werden we in grote hallen opgevangen. Ik had totaal geen plan wat te doen bij aankomst dus bleef ik twee dagen daar in die hal. We sliepen op stro, maar gelukkig kregen we wel wat te eten. Na een paar dagen konden mijn vriendin en ik gaan werken bij een boer, daar konden we aardappelen gaan rapen. Het was heel hard werken, maar we kregen goed te eten en een slaapplek. Maar het werk bij de boer hield op. Het seizoen zat er op dus ik moest nieuw werk zien te vinden. Via een Duitse kennis uit Nederland heeft mijn moeder kunnen regelen dat ik bij een gezin in de huishouding kon gaan werken. Dat gezin woonde vlak bij de rivier de Oder. Daar, in dat huis, had ik het eigenlijk heel goed. Ik heb nu nog contact met die dochters. In de drie maanden dat ik bij hen heb gewoond kwamen de dochters vaak troost bij mij zoeken. Ze werden daar flink geslagen als ze iets verkeerd hadden gedaan. Ik vond dat zo zielig voor hen. Na de val van de muur ben ik daar ook nog naartoe geweest. Dat was erg bijzonder. Niets daar is veranderd, ik wist alles nog na 45 jaar. Na verloop van tijd werd het steeds gevaarlijker om daar bij die familie te blijven. Je kon de bommen en schoten aan de overkant van de rivier horen. Het huis zat vast aan een schoolgebouw, daar kwamen op een dag soldaten van het Duitse leger uitrusten. Toevallig zaten daar ook SS’ers bij. Dat contact was natuurlijk snel gemaakt. Die jongens zeiden dat ik zo snel mogelijk weg moest gaan, de Russen waren vlak bij de rivier en stonden op het punt om over te steken. Ik heb toen de eerste de beste trein gepakt en ben weggegaan. Dat was een verschrikkelijke reis, langs de rails lagen allemaal dode en opgezwollen paarden en andere dieren.”
Ansje kwam een korte periode te werken bij een boer en zijn vrouw waar ze de dieren te eten moest geven. “Dat waren hele oude mensen, hij had nog een kunstbeen en kunstarm overgehouden van de vorige oorlog.”Maar al snel kwam Ansje in Mecklenburg aan. Daar vond ze onderdak bij een kasteel. Om het kasteel stonden allemaal huisjes waar de bedienden woonden, in die tijd zaten er ook veel soldaten. Daar werden af en toe ook nog wel feestjes gehouden. Maar toen het Amerikaanse leger kwam was het snel over met de gezelligheid. “ Er werd door één of andere hoge Duitse officier een wit laken over het bordes gehangen, ze gaven zich meteen over. De volgende dag vond ik die hoge Duitser aan de kant van de sloot. Hij had zichzelf via de mond door het hoofd geschoten. Ik denk dat hij had verwacht naar voren het water in te vallen, maar hij viel naar achter. Dat was heel zwaar om te zien.” In juni keerde Ansje terug uit Duitsland. Maar dat was geheel niet gemakkelijk en niet zonder gevaar. Door de Amerikanen werd ze, samen met veel andere vluchtelingen, opgevangen in een legerbasis. Daar moesten ze wachtten om de rivier de Elbe over te kunnen steken. Bij de legerbasis werd de kleding van iedereen gewassen. Daarna werden alle mensen één voor één opgeroepen om hun schone kleding op te halen. Maar er viel Ansje iets op; “Bij de Jeugdstorm was het gebruikelijk om, wanneer je naam werd geroepen, ‘hier!’ te zeggen. Dat zat er helemaal ingebakken. Andere mensen die niet bij de jeugdstorm hadden gezeten riepen gewoon ‘ja!’. Toen we in de rij moesten staan om onze schone kleding weer op te halen werd onze naam ook opgeroepen. De mensen die ‘hier!’ riepen verdwenen dan in een andere kamer dan de mensen die ‘ja!’ riepen, dat viel mij op. Dus toen mijn naam werd geroepen zei ik ook ‘ja!’ En niet ‘hier!’...Wat er met de mensen is gebeurd die ‘hier!’ zeiden weet ik niet, ik denk dat ze verder zijn verhoord en misschien wel in een kamp zijn gezet.”
Na een paar dagen wachtten konden ze eindelijk de Elbe oversteken en kon Ansje haar reis naar huis voortzetten. Ze had geen idee wat haar thuis te wachten stond, ze was negen maanden weggeweest en had al maanden niets meer van haar moeder vernomen.
Voor Ansje is het nog niet afgelopen “Toen ik thuis kwam was iedereen gewoon thuis, behalve mijn vader en oudste broer. Mijn moeder gaf me meteen schone kleding en waste me. In bed zei ik tegen mijn moeder “Ik voel me net een prinses, een schoon bed wat heerlijk!” Eindelijk was ik weer schoon, met echte schone kleding. Ik had me natuurlijk wel gewassen toen ik in Duitsland was en mijn kleding ook, maar dat moest allemaal snel gebeuren.”
De vader van Ansje was al meteen na de bevrijding van Nederland door het verzet opgepakt. Ansje was toen nog in Duitsland en heeft haar vader niet meer kunnen zien voordat hij in een interneringskamp terecht kwam. Uiteindelijk heeft haar vader zes jaar in een kamp gezeten. Moeder stond helemaal alleen voor de opvoeding en zorg van zes kinderen.
Kort na terugkomst in Nederland werd Ansje door de Politieke Opsporingsdienst opgeroepen om langs te komen. “Toen zat die kerel tegenover me. Hij pakte de portefeuille van mijn broer.‘Alsjeblieft, ga maar vertellen aan je moeder dat je broer gesneuveld is.” Zei hij. Ik kreeg totaal geen uitleg over hoe het was gebeurd, hoe mijn broer was overleden!”
Achteraf blijkt dat Peter, toen hij in Hongarije zat, is gesneuveld door een granaat. Samen met mede SS’ers zat hij in een open vrachtwagen waar een granaat in was gegooid. Peter en zijn vriend hebben het niet overleefd.
Voor altijd een NSB-kind. Ansje is nu éénentachtig jaar en leeft nog elke dag met de gevolgen van de oorlog en de keuze van haar vader om bij de NSB te gaan. “Ik heb altijd een last op mijn schouders gedragen. Ik zocht vaak mensen op die niets wisten van het verleden van mijn vader, zodat ik er even niet aan hoefde te denken. Maar dat gevoel gaat nooit over, echt niet! Het heeft mijn hele leven bepaald. En eigenlijk ja, is het gewoon de schuld van de maatschappij. Want iedereen hitste toch gewoon iedereen op en gaf mij geen eerlijke kans meer. Het is ook wel een reden geweest dat ik altijd thuis ben blijven wonen. Thuis hoefde ik niet op mijn woorden te letten; het was een veilige haven zonder dat grote geheim, want iedereen thuis wist het. Als er iets vervelends gebeurt vraag ik me altijd af of het daardoor komt, doordat ik de dochter van een NSB’er ben. Dat heb ik nu nog wel eens. Ik moest altijd beter mijn best doen dan een ander, zo’n gevoel had ik. Vroeger dacht ik wel eens dat mensen het aan me konden zien. Dat het op mijn voorhoofd stond. NSB-kind...”
(Op verzoek van de hoofdpersoon zijn de namen in dit interview gefigneerd)