Mei 1945…
De mensen uit de huizen in de waterlinie rond Utrecht, waar zij wonen, zijn geëvacueerd, want dit gebied is onder water gezet. Er zijn nu geen mensen meer in deze straat. De vader is tijdens de dagen van de bevrijding ondergedoken. De moeder kan in haar nood alleen naar haar zuster in het dorp gaan – een veel oudere onvriendelijke zuster waar ze nu afhankelijk van is. Er komt iemand van de Binnenlandse Strijdkrachten aan de deur en de moeder zal de volgende dag met haar kinderen opgehaald worden als haar echtgenoot zich dan nog niet gemeld heeft. Als de vader dit bericht ontvangt geeft hij zich onmiddellijk aan. Kort na middernacht wordt er een baby (het kind - ik) geboren. Het wordt in het ondergoed van haar grootmoeder (enkele weken daarvoor overleden) gewikkeld en krijgt wat suikerbietenpap met een lepeltje. Net na de hongerwinter heeft deze ondervoede moeder uiteraard zelf geen voeding voor haar kind, maar ze zal ook nergens kindervoeding kunnen krijgen. Ze is immers de vrouw van een N.S.B.’er.
Haar doopnaam wordt Antoinette Maria
Gelukkig is de kerk in de volgende straat, want in deze katholieke familie is dopen het belangrijkste. De oudste dochter hoort natuurlijk naar grootmoeder van moeders kant vernoemd te worden, maar die had voor haar dood gevraagd om dat niet te doen: zowel in het gezin waar oma opgroeide als bij al haar dochters waren de kinderen met deze naam gestorven. Ook bij de moeder is in 1941 een dochter gestorven met deze naam. Alsjeblieft niet weer, die naam is vervloekt… Maar traditie blijkt belangrijker en de naam wordt Antoinette en zal haar hele jeugd ook nooit afgekort mogen worden. Als een broer haar naam afkort, is daar direct: “ze heeft tenminste nog een fatsoenlijke naam”. Het kind zal in haar leven dikwijls naar de (verboden) slaapkamer van haar ouders gaan waar een tekening van haar overleden zusje aan de muur hangt. Ze sleept er een stoel bij en kan, met haar handje tegen het schilderijtje aan, piekeren hoe het toch kan dat dit kindje altijd ‘lieve Antoinetje’ blijft en dat het haar nooit lukt om lief te zijn.
Weer thuis
Na een week of drie kan de moeder met haar kinderen en de baby terug naar huis. De moeder, wiens familie tot de intellectuele middenstand had behoord en door haar echtgenoot verwend werd, is nu straatarm, er zijn geen inkomsten. Ze gaat eens per week, in het donker, niemand mag het weten, een bijdrage halen bij de armenzorg van de katholieke kerk. Dit is nauwelijks genoeg om haar vijf kinderen te eten te geven. Soms krijgt ze ook wat oude kleding. Ze gaat, net als tijdens de oorlog, ’s nachts met haar twee oudste jongens van 7 en 8 jaar naar het moeras om bomen te kappen als brandstof. Ze had het makkelijker kunnen hebben als ze contact met haar schoonfamilie had gehouden, maar die waren een standje lager en het is moeilijk om daar nu hulp te gaan vragen. De moeder probeert zo goed mogelijk het gezin draaiende te houden maar is zeer depressief. Haar streng katholieke opvoeding belemmert haar suïcide te plegen.
In die zomer gaat een broer van haar man echt trouwen, voor de kerk dus, en ze sturen zelfs een auto om haar op te halen. De familie vraagt de fotograaf om een foto te maken, zodat die naar de vader gesmokkeld kan worden om hem te laten weten dat hij een dochter heeft. Hij wilde zo graag een dochter, zij had niets met meisjes. En nu moest ze weer iets van díe familie aannemen.
Geen kleuterschool
De broertjes gaan ver weg in Utrecht op school, dat betekent dat ze een uur moeten lopen en ’s middags overblijven. Het kind gaat niet naar een kleuterschool en is dus tot haar zesde jaar alleen thuis met een moeder, die als een robot haar zware plichten vervult en diepe depressies heeft. Er is geen radio, geen muziek in dat huis, er wordt niet gelachen, er wordt niet gespeeld, er is geen papier of potlood of zoiets en er is amper of geen contact tussen moeder en kind. Een van de weinige mensen, die over de vloer komt is de huisarts. De moeder gaat nog maar zelden naar buiten en hoeft van hem niet naar het consultatiebureau. Hij komt naar haar. De kinderen krijgen alle kinderziekten en hun zusje dus ook. Alleen gaat zij er soms bijna aan dood. De moeder vertelt dat ze kinkhoest had en dat het al zo lang stil was boven, dat ze ging kijken en dat het kind niet meer ademde en een blauw gezicht had. Ze nam het op en rende er zelfs mee de straat op. Maar toen begon het weer te ademen.
Eenzaamheid en vervreemding
Een dergelijke gebeurtenis krijgt het kind te horen als ze (later) steeds maar weer probeert om haar moeder iets over haar jeugd te laten vertellen. Het kind kan zich niets herinneren van gebeurtenissen voor haar twaalfde jaar. Meestal krijgt ze te horen: ‘dat was voor jouw tijd. Daar weet jij niets van’. Vaak zijn er toespelingen waar ineens niemand zogenaamd iets van weet. En altijd weer lag er die beschuldiging in dat de moeder het altijd al zo moeilijk had met het kind. Ook dat ze als baby zoveel huilde en dat ze daar gek van werd. En als (het dan volwassen) kind vraagt: maar waarom liet je het kind dan niet zuigen op je vinger of een dot met suikerbietenpap, dan werd de moeder zo verdrietig dat haar dochter niet begreep dat ze dat toen toch niet wisten en dat zij, de moeder, juist altijd zo flink was geweest. Er was ook iets positiefs. Ze was al zindelijk toen ze ruim een jaar was. Dat zal ook belangrijk geweest zijn in de tijd dat je geen zeep en warm water had en alles nog met de hand moest worden gewassen.
Het kind herinnert zich de zon door het glas in lood boven in de ramen. Hoe ze daar steeds naar een ander kleurtje zat te kijken en het zitten achter in de tuin. Aan de andere kant van de sloot was een ouderwetse boomgaard en daar liepen ook dieren. Er was alle tijd, gelegenheid en aanleg - als kind dat alleen nog maar intuïtie en gevoel heeft en geen verstand of begrip - om in een fantasiewereld te gaan leven.
Tijdens een hypnose-sessie (als ze volwassen is) wordt aan het kind gevraagd om een veilige plek in haar jeugd te zoeken. Die vindt ze bij haar vader in het kamp. Hij was blij als ze kwam, hij hield van haar en ze mocht op zijn schoot. Maar het was ook bedreigend. Er waren boze mannen en ook haar moeder was boos en ze werd weggestuurd, moest alleen naar buiten.
Als haar vader thuis komt is ze drie jaar. Ze weet nog dat Oom Charles, de overbuurman, fotograaf en haar peetvader, haar in hun tuin roept en foto’s van haar maakt. En later krijgt ze twee foto’s van hem als cadeautje voor Papa. Mama was boos omdat het geld beter gebruikt had kunnen worden.