Bij besluit van 28 Maart 1828 van de commissaris-generaal Van den Bosch werd bepaald dat St. Maarten zou worden afgescheiden van St. Eustatius en Saba en onder de onmiddellijke verantwoordelijkheid van de gouverneur-generaal van Paramaribo zou komen.
Bordewijk (1911), pp. 46 en 47.
Voor St. Eustatius en Saba werd bij besluit van 28 juli 1828 door de commissaris-general een nieuw regeringsreglement vastgesteld; voor St. Maarten bleef het regeringsreglement van 1815 van kracht. In zijn brief aan de gouverneur-generaal te Paramaribo motiveerde de commissaris-generaal zijn besluit alsvolgt: "De aangelegenheden van St. Martin niet wel veroorlovende eene verandering te maken in den vorm van bestuur van dat Eiland gemerkt het gering getal van personen aldaar, die geëmployeerd kunnen worden zoo heb ik het raadzaam geacht de bestaande orde van zaken aldaar wat de vorm betreft voor als nog te laten voortduren".
Idem, p. 47.
Bij K.B. van 20 november 1833 nr. 85 werden voor St. Eustatius en Saba alsmede voor St. Maarten nieuwe regeringsreglementen van kracht.
Idem, bijlagen XIII en XIV, pp. 246-251 en 252.
Het hoogste gezag op St. Maarten kwam nu te berusten bij de gouverneur-generaal van de Nederlands Westindische Bezittingen te Paramaribo. Zijn vertegenwoordiger op St. Maarten kreeg de titel van gezaghebber in plaats van die van president van de Raad van Politie, belast met het civiele en militaire gezag ter plaatse. Van zijn dagelijkse werkzaamheden zou hij een journaal houden, waarvan om de drie maanden een afschrift aan de gouverneur-generaal werd gezonden (artt. 1-2). Aan ge gezaghebber werd een Koloniale Raad toegevoegd, waarvan hij voorzitter was. Deze Koloniale Raad had een adviserende en voorlichtende taak; was samengesteld uit zes der aanzienlijkste burgers en kwam alleen op verzoek van de voorzitter bijeen (artt. 3, 8 en 9).
De secretariaatswerkzaamheden bij de Koloniale Raad werden door de koloniale secretaris waargenomen (art. 12). In art. 40 van het regeringsreglement zijn de aan de onmiddellijke en bijzondere zorg van de gezaghebber opgedragen huishoudelijke belangen vastgelegd zoals het openbaar onderwijs, de eredienst, 's landsdomeinen, de slavenstand, de burgerlijke staat, de landbouw, de scheepvaart, de handel, de nijverheid, de handhaving van orde en goede zeden, de gezondheid, het welzijn en de veiligheid van de ingezetenen.
Bij resoluties van 25 maart 1834 nrs. 298 en 299 van de gouverneur-generaal van de Nederlands Westindische Bezittingen werden aan de gezaghebber van St. Maarten een afschrift van het regeringsreglement van 20 november 1833 en een besluit tot reorganisatie van het ambtelijk personeel toegezonden.
ARA Archieven van St. Maarten na 1828, inv. nr. 12 fo. 28-29 en 33-35.
Op 14 april 1834 werden genoemde besluiten door de gezaghebber gepubliceerd. De Raad van Politie, de Raad van Civiele en Criminele Justitie en de Rechtbank van Kleine Zaken werden ontbonden en vervangen door de Koloniale Raad, de Rechtbank en de commissarissen tot de Kleine Zaken. Met ingang van 16 april 1834 werden de volgende ambtenaren benoemd: de koloniale secretaris tevens secretaris bij de Koloniale Raad en procureur des Konings (ook belast met de notariële praktijk); administrateur der financiën en koloniale ontvanger tevens president van de Wees- en Onbeheerde Boedelkamer; de translateur, gouvernementsklerk en vendumeester; de griffier bij de Rechtbank; de eerste klerk bij de koloniale secretarie; de gerechtsbode, deurwaarder en cipier; de commisarissen van de Wees- en Onbeheerde Boedelkamer en de onderschout. De boekhouder en magazijnmeester werden op wachtgeld gesteld en voorlopig belast met de uitdeling van de militaire rantsoenen.
Idem, inv. nr. 29 pp. 91-95.
Bij K.B. van 9 april 1845 nr. 8 werd de bestuursregeleing voor de Nederlands Westindische Bezittingen opnieuw gewijzigd. Artikel 1 van het regeringsreglement bepaalde dat, met de opheffing van het in 1828 ingestelde gouvernement-generaal en het daarmede in verband staande algemeen regeringsreglement, de kolonie Suriname weer zou worden bestuurd door een gouverneur en dat de gezaghebber van Curaçao en haar onderhorigheden direkt onder het departement van Koloniën kwamen. Het bestuursgebied van de gezaghebber van Curaçao zou zich ook uitstrekken tot de eilanden St. Eustatius, Saba en St. Maarten (het Nederlandse gedeelte).
Het K.B. van 15 juni 1845 nr. 48 bepaalde dat de ingangsdatum zou worden vastgesteld op 1 augustus 1845. Op 16 juli 1845 (G.B. 1845 nr. 7) besloot de gouverneur-generaal echter dat de afscheiding zou ingaan op 17 juli, de dag van zijn vertrek uit de kolonie Suriname.
Bordewijk (1911), pp. 57 en 58.
De gezaghebber van Curaçao stelde in zijn brief van 5 september 1845 nr. 21/2 de gezaghebber van St. Maarten op de hoogte van de inhoud van het regeringsreglement van 1845.
ARA Archieven van St. Eustatius na 1828, inv. nr. 15 (brief van de gezaghebber van Curaçao van 5 september 1845).
In dezelfde brief maakte hij ook de benoeming bekend van R.H. Esser tot gezaghebber van Curaçao (K.B. van 22 april 1845 nr. 8). De nieuwe gezaghebber van Curaçao had op 17 juli het bestuur aanvaard na de administratieve afscheiding van de kolonie Suriname van de overige Nederlands Westindische Bezittingen.
Op 9 oktober 1845 werd de nieuwe orde van zaken bij publicatie door de gezaghebber van St. Maarten bekendgemaakt.
Met inhoudsopgave over de jaren 1834 juli - 1836 december.
Met inhoudsopgave over de jaren 1837 januari - 1839 mei.
Deze inv. nrs. bevatten ook brieven van zendelingen van de Methodisten gemeente op St. Maarten.
Alfabetisch geordend op de eilanden Anguilla, Guadeloupe, Martinique, Nevis, St. Barthélémy, St. Croix, St. Kitts (St. Christopher), St. Tomas en Tortola.
Begin- en eindpagina's ontbreken.
Niet raadpleegbaar
Met alfabetische index op persoonsnamen. Met aantekening betreffende datum van inschrijving, geboortedatum en -plaats, woonplaats en omschrijving van het onroerend goed.
Van 1828 tot 1834 bleef het regeringsreglement van 14 september 1815 nr. 58 voor het eiland St. Maarten van kracht. Bij het in werking treden op 16 april 1834 van het regeringsreglement van 1833 nr. 85 werd de Raad van Civiele en Criminele Justitie ontbonden. De rechtspleging werd vanf die dag uitgeoefend door de zes burgers waaruit de Koloniale Raad was samengesteld onder de naam van Rechtbank der kolonie St. Marten (art. 21). Het eerst aftredende lid van de Koloniale Raad zou president zijn. De Rechtbank werd bijgestaan door een griffier die door de gezaghebber onder goedkeuring van de gouverneur-generaal werd benoemd. Alle civiele en criminele zaken, ook die betreffende handel en scheepvaart, zouden door deze Rechtbank worden gebracht. De procureur des Konings, wiens functies door de koloniale secretaris werden waargenomen, vertegenwoordigde de Hoge Overheid (artt. 19-20).De Rechtbank was ook belast met het verlijden van akten van transporten van onroerend goed en van hypotheken (art. 36).
ARA Archieven van St. Maarten na 1828, inv. nr. 29. 2 p. 77 (publicatie van 12 april 1834).
Deels fragmenten.
Bij het regeringsreglement, vastgesteld bij K.B. van 14 September 1815 nr. 58, werd bepaald dat op St. Maarten een afzonderlijke Raad van Justitie zou zijn, identiek aan die op St. Eustatius (art. 55).
Bordewijk (1911), bijlage VI p. 191.
In het regeringsreglement voor St. Maarten, vastgesteld bij K.B. van 20 november 1833 nr. 85, werd het berechten van alle civiele zaken tot het bedrag van honderd vijftig gulden opgedragen aan drie leden van de Rechtbank, bijgestaan door de griffier. Zij werden daartoe jaarlijks door de gezaghebber benoemd en traden op onder de naam van commissarissen tot de Kleine Zaken (art. 25).Van de uitspraken van dit College kon men in beroep gaan bij de Rechtbank (art. 26).Idem, bijlage XIII p. 249.
De jaren 1837 en 1838 ontbreken.
De pp. 1-90 ontbreken.
In de inleiding op het archief van de rechtscolleges op St. Maarten werd reeds gememoreerd dat sinds de invoering van het regeringsreglement van 20 november 1833 nr. 85 (art. 36) de Rechtbank belast was met het verlijden vana de akten van transport van onroerend goed en van hypotheken. In de voorafgaande jaren behoorde dit tot de werkzaamheden van de Raad van Politie.Bij resolutie van de gouverneur-generaal van de Nederlands West-indische Bezittingen van 25 maart 1834 nr. 299 werd de koloniale secretaris - vevens procureur des Konings - belast met de uitoefening van de notariële practijk.
ARA Archieven van St. Maart na 1828, inv. nr. 29 pp. 88-90 (publicatie van 12/14 april 1834, art. 5).
Door de Hoge Raad te Paramaribo werd ten behoeve van het notariaat een tarief van leges en emolumenten voor St. Maarten vastgesteld. Het tarief werd op 8 december 1829 gepubliceerd en trad op 1 januari 1830 in werking.Idem, inv. nr. 15 fo. 25-vo (brief van de gouverneur-generaal van de Nederlands Westindische Bezittingen van 23 november 1929, no. 521/37; het tarief is niet meer aanwezig).
Bij resolutie van 5 april 1830 van de president en de raden van politie werd, onder nadere goedkeuring van de gouverneur-generaal van de Nederlands Westindische Bezittingen, een aantal artikelen van de instruktie van de Wees- en Onbeheerde Boedelkamer van 1793 gewijzigd.
ARA Archieven van St. Maarten na 1828, inv. nr. 29 pp. 88-90 (publicatie van 12/14 april 1834, art. 5).
In artikel 64 van het regeringsreglement van 20 november 1833 nr. 85 werd bepaald, dat door het gouvernement van St. Maarten voor het beheer van insolvente boedels en aan wezen vervallen onbeheerde nalatenschappen de nodige zorg zou worden gedragen.ARA Archieven van St. maarten na 1828, inv. nr. 29 p. 85.
Bij resolutie van de gouverneur-generaal der Nederlands Westindische Bezittingen van 25 maart 1834 nr. 299 werden met ingang van 16 april 1834 twee leden uit de Rechtbank tot commissarissen voor de Wees- en Onbeheerde Boedelkamer benoemd. De administrateur der financiën zou als president van dit College fungeren.Idem, inv. nr. 12 fo. 33-35 (extractresolutie van 25 maart 1835, nr. 338/229, art. 5).
Deze stukken lopen respectievelijk van pp. 228-274 en van pp. 319-366 en hebben oorspronkelijk deel uitgemaakt van een niet meer aanwezig inventaris nummer.
De artt. 42-51 van het regeringsreglement van 20 november 1833 nr. 85 handelen over de financiële administratie van St. Maarten.
Idem, inv. nr. 12 fo. 33-35 (extractresolutie van 25 maart 1835, nr. 338/299, art. 5).
Onder toezicht van de gezaghebber was de administrateur der financiën belast met het opstellen van de begroting terwijl de koloniale ontvanger der ontvangsten (belastingen) en de uitgaven te boek stelde (artt. 46 en 48). Bij besluit van de commissaris-generaal voor de Nederlands Westindische Bezittingen van 13 juli 1828 nr. 205 is gearresteerd, het "Reglement van belastingen voor het eiland St. Martin" en door de president van de Raad van Politie op 30 september 1828 op St. Maarten gepubliceerd.ARA OASM, inv. nr. 346.1 pp. 157-163.
Met alfabetische index op zaken.
Met alfabetische index op zaken.
Met alfabetische index op zaken.
Met alfabetische index op zaken.
De pp. 1-33 ontbreken.
Met systematische index.
De pp. 1-4 en 37-60 ontbreken.
Met alfabetische index op persoonsnamen.
Bij K.B. van 21 augustus 1818 nr. 86 werd het reglement voor het Pensioenfonds ten behoeve van ambtenaren in de Nederlandse Westindische koloniën alsmede voor hun weduwen en na te laten kinderen gearresteerd.
ARA Archief van de Staatssecretarie, inv. nr. 673.
In elke kolonie werd een Raad van Administratie van het Pensioenfonds benoemd.Op 29 januari 1819 werd deze Raad, bestaande uit de gezaghebber (voorzitter) en twee leden benevens een boekhouder-secretaris en een betaalmeester, op St. Maarten ingesteld.ARA Archieven van St. maarten na 1828, inv. nr. 88 pp. 1-3 (notulen van de Raad van Administratie van het Pensioenfonds voor ambtenaren).
Bij de bestuursreorganisatie van 1834 op St. Maarten werden ondermeer de functies van vertaler, gouvernementsklerk, vendumeester en griffier bij de Rechtbank in één persoon verenigd.
ARA Archieven van St. Maarten na 1828, inv. nr. 12 fo. 33-35 (extractresolutie van 25 maart 1834 nr. 338/299).
Met alfabetische index op persoonsnamen.
Onvolledig.
De bestuursreorganisatie van 1834 op St. Maarten had tot gevolg dat de boekhouder, tevens magazijnmeester, met ingang van 16 april 1834 eervol werd ontslagen en op wachtgeld werd gesteld.
ARA Archieven van St. Maarten na 1828, inv. nr. 29. 1 p. 90 (publicatie van 14 april 1834, art. 9).
Voorlopig bleef hij echter wel als magazijnmeester in functie.Vanwege de hoge kosten was er in de kolonie St. Maarten slechts een klein garnizoen gelegerd. Het bestond uit een bataillon jagers van ongeveer 25 man, oorspronkelijk onder commando van een kapitein-commandant en later onder bevel van een sergeant. In oktober 1829 werd het garnizoen wegens de slechte staat van het fort Amsterdam naar het fort Willem I overgeplaatst. Het was inmiddels geslonken tot 19 manschappen. Het garnizoen moest sich vooral bezighouden met de bewaking van het kruitmagazijn in het fort Willem I en het lopen van nachtwachten in het dorp Hilipsburg. Door ziekte en de vaak te late uitbetaling van de soldij werden deze werkzaamheden nauwelijks uitgevoer. In K.B. van 16 februari 1846 nr. 69 werd besloten het detachement geheel terug te trekken. Sinds 1847 werden de handhaving van de orde en de fortbewaking waargenomen door en brigadier aan de marechaussee en vier manschappen.
Hartog (1964), pp. 320-321.
Voornamelijk extractjournalen.
De geringe sterkte van het garnizoen leidde uiteindelijk in 1831 tot de oprichting van de landstorm op St. Maarten. De commandeur van St. Maarten had reeds in oktober 1829 in een brief aan de gouverneur-generaal van de Nederlands Westindische Bezittingen de suggestie gedaan tot het formeren van een schutterij.
ARA Archieven van St. Maarten na 1828, inv. nr. 1 fo. 104-vo (journaal van de commandeur van St. Maarten van 30 oktober 1829).
Van hoger hand werd de commandeur gelast een corps landstorm op te richten en te organiseren. De oprichting vond plaats op 9 mei 1831. De landstorm was samengesteld uit een eerste en een derde afdeling, en een compagnie dragonders. De Raad van Politie ontwierp een reglement, waarvoor het reglement van de landstorm op Curacao als basis had gediend.Idem, inv. nr. 24 fo. 4vo-5 (brief aan de gouverneur-generaal van de Nederlands Westindische Bezittingen te Paramaribo van 20 mei 1831; brief van de gouverneur-generaal aan de president van de Raad van Politie te St. Maarten van 5 februari 1831 ontbreekt).
Aan het hoofd van de landstorm stond een kapitein-commandant. Eén van de voornaamste taken van de landstorm besond uit het doen van nachtwachten in het dorp Philipsburgh. Daar de landstorm niet aan het gewenste doel had beantwoord, werd deze bij besluit van de gezaghebber van St. Maarten van 18 juni 1840 ontbonden en werd het reglement ingetrokken.Bij hetzelfde besluit werd nu een geregelde schutterij samengesteld. Het reglement zou, met uitzondering van enkele bepalingen, op 1 juli 1840 van kracht worden.Idem, inv. nr. 7 pp. 88 en 89 (journaal van de gezaghebber van St. Maarten).