Terug naar zoekresultaten

2.11.19 Inventaris van de archieven van de Rijkscommissie voor de Ontwatering, 1918-1934; Rijksbureau voor de Ontwatering, (1910) 1920-1935 (1942)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.11.19
Inventaris van de archieven van de Rijkscommissie voor de Ontwatering, 1918-1934; Rijksbureau voor de Ontwatering, (1910) 1920-1935 (1942)

Auteur

B.F. Ketting Olivier

Versie

27-03-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1982 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Rijksbureau voor de Ontwatering
Rijksbureau Ontwatering

Periodisering

archiefvorming: 1918-1935
oudste stuk - jongste stuk: 1910-1942

Archiefbloknummer

L229

Omvang

; 491 inventarisnummer(s) 13,60 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Rijkscommissie voor de Ontwatering Rijksbureau voor de Ontwatering

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het grootste deel van het archief is afkomstig van het Rijksbureau voor de Ontwatering (1920-1935) en bevat voornamelijk per provincie geordende dossiers met betrekking tot ontwatering en afwatering van polders: met stukken over subsidieaanvragen, de bouw en herstel van gemalen, en de aanleg van waterleiding, kanalen en havens. Een deel van de dossiers bevat tevens tekeningen en berekeningen van het Rijksbureau en het bureau Civiel-Ingenieurswerken. Daarnaast is een aantal onderzoeksrapporten opgenomen van de Commissie Wateronttrekking aan de Veluwe, de Commissie voor de Geldersche Vallei en de Commissie voor de bestudering van de economie van de be-en ontwateringswerken van het Koninklijk Instituut voor ingenieurs.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Totstandkoming en taakstelling
Aan de instelling van de rijkscommissie en het rijksbureau lagen de regeringsplannen ten grondslag om in het belang van de voedselvoorziening bouwland te verkrijgen uit overtollige weilanden, waarover de directeur-generaal van het departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, dr. P. van Hoek, melding maakte in het Landbouwverslag uit 1917. Hij wees op de vele hectaren vruchtbare grond, die wat de afwatering betrof in zeer slechte staat verkeerden. Aan de rijkscommissie Waterstaatwetgeving werd opgedragen de regering te adviseren inzake de afwatering. De totstand gekomen Bevloeiïngswet definieerde, dat onder afwatering moest worden verstaan, het ter bevordering van de landbouw kunstmatig afvoeren van water naar een rivier, kanaal, beek of andere waterloop. Door middel van ontwatering kon dit doel worden nagestreefd.
Op 31 juli 1918 vond de installatievergadering plaats van de Rijkscommissie voor de Ontwatering. De taak van deze commissie reikte verder dan die van het rijksbureau. Op grond van de onderzoekingen, die door het rijksbureau werden verricht kon zij richtlijnen uitstippelen voor het door de regering te voeren beleid. Zij adviseerde inzake de verzoeken om steun voor de uitvoering van de ontwateringswerken of bereidde zélf wettelijke bepalingen voor. Op eigen initiatief kon zij de regering voorstellen doen inzake de te nemen maatregelen, die haar in het belang van de ontwatering noodzakelijk voorkwamen. Tot voorzitter van de commissie werd benoemd dr. P. van Hoek, mr. A. Fontein werd secretaris. De andere leden waren onder meer representanten van het Instituut voor Landbouwwerktuigen en Gebouwen, de Nederlandse Heidemaatschappij, de Rijkswaterstaat en de Genie.
Twee jaren later werd het Rijksbureau voor de Ontwatering opgericht, onder de verantwoordelijkheid van de directeur-generaal van de Landbouw. In het koninklijk besluit van 20 januari 1920, nr. 22, werd doelstelling en taak vastgelegd. De doelstelling was: verbetering van de afwateringstoestand en landelijke hervormingen op landbouwgebied realiseren. Hieruit vloeiden de volgende taken voort:
  • Het instellen van een onderzoek naar de bezwaren, die het landbouwbedrijf ondervond van een gebrekkige ontwatering van de bodem.
  • De beantwoording van de vragen over de ontwatering, die bij publiekrechtelijke lichamen, verenigingen van algemeen nut of semi-overheidsorganen rezen.
  • Het ontwerpen van plannen of het geven van opdrachten daartoe en het houden van toezicht op de uitvoering van die plannen om te komen tot oprichting van lichamen ter bevordering van de ontwatering.
  • Het ijveren voor een betere ontwatering van gronden door het voeren van propaganda.
Met de instelling van deze twee organen had de regering een grote stap gedaan in de richting van een goede en georganiseerde overheidsdienst, waarbij de deskundigheid van alle leden ten dienste stond van de landbouw, met één gemeenschappelijk doel, de bodemwinning en de bodemverbetering. Dankzij deze samenwerking kon het rijksbureau reeds in de eerste jaren van haar bestaan ontwateringen in Utrecht tot stand brengen met ervaringen, die in Friesland waren opgedaan. En door het goede samenwerken van het rijksbureau en de rijkscommissie konden gebieden worden ontwaterd die anders daarvan verstoken waren gebleven.
Organisatie
Tot 1922 ressorteerde het rijksbureau onder het departement van Landbouw, Nijverheid en Handel. Daarna werd de zorg voor de Landbouw ondergebracht bij het departement van Binnenlandse Zaken en Landbouw en tenslotte stond het vanaf 1932 tot aan haar opheffing in 1935, onder het beheer van het departement van Arbeid, Handel en Nijverheid, later Economische Zaken genaamd.
De eerste directeur van het rijksbureau was ir. J. C. Ramaer van de Rijkswaterstaat. Op 19 januari 1921 werd in zijn plaats benoemd jhr. C. E. W. van Panhuijs, eveneens van de Rijkswaterstaat, die op 1 mei van dat jaar zijn ambt aanvaardde. De staf bestond onder meer uit landbouwkundigen, rijkslandbouwconsulenten genaamd. Ambtsgebieden werden vastgesteld waar een rijkslandbouwconsulent de belangen van het bureau vertegenwoordigde. Bezuinigingsplannen van de regering leidden ertoe, dat aan het belang en het nut van het rijksbureau getwijfeld werd. Een commissie onder voorzitterschap van baron A. van Voorst tot Voorst kreeg de opdracht, een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden om in de diensten van het rijksbureau op andere wijze te voorzien. In 1926 kwam de commissie tot de conclusie, dat het rijksbureau niet alleen veel deskundigheid op het gebied van de ontwatering had verworven, maar ook haar bestaansrecht had bewezen door het terugbrengen van de kosten van de op haar initiatief en onder haar leiding uitgevoerde ontwateringswerken.
Werkzaamheden
Gesteund door dit advies kon het rijksbureau haar werkzaamheden voortzetten. Steeds groter wordende objecten werden in uitvoering genomen. Vooral in de noordelijke provincies kwamen grote ontwateringswerken tot stand, waardoor tienduizenden hectaren grond gewonnen konden worden. In Groningen door bemaling van het Oldambt, in Friesland door ontwatering van Oost- en Westdongeradeel en de Linde en in Drenthe door de verbetering van de rivieren en de aanleg van kanalen. In Overijssel werd de afwatering van de Regge verbeterd, waardoor het waterstaatkundig- en agrarisch aspect in dit deel van Nederland geheel veranderde. Talrijke werken van gelijksoortige aard werden in de overige provincies uitgevoerd. In de poldergronden van Noord- en Zuid-Holland en Utrecht werd een groot aantal bemalingsinstallaties vernieuwd, uitgebreid of op hun werking verbeterd. Op de Zuid-Hollandse eilanden werd de afwatering van verscheidene polders geheel gereorganiseerd. In de zuidelijke provincies kwamen tal van verbeteringen in de stroomgebieden van kleine en grote rivieren tot stand.
Al vanaf 1922 was het rijksbureau betrokken bij de bestrijding van de werkeloosheid, waarmee het ministerie van Binnenlandse Zaken in deze jaren belast was. In de jaren dertig werd de regering opnieuw geconfronteerd met massale werkeloosheid en zocht zij naar mogelijkheden deze fundamenteel te bestrijden. Ontginningen en andere bodemwinnings-projecten bleken bijzonder geschikt te zijn als werkverschaffingsobject en onderzoeken door ingenieursbureaus wezen uit, dat cultuurtechnische werken een zeer arbeidsintensief karakter hadden. Andere voordelen van deze werken waren, het scheppen van blijvende arbeidsplaatsen, een verhoging van de bodemproduktie, die de handelsbalans ten goede zou komen en een verminderde afhankelijkheid van levensmiddelen uit het buitenland. In deze politiek van de regering kreeg het rijksbureau een belangrijke rol toebedeeld. Aan de landbouwkundigen werd verzocht om mogelijke landverbeteringsobjecten op te sporen en aan de ingenieurs werd opgedragen de mogelijkheden van uitvoering van deze projecten te bezien en daartoe plannen op te stellen.
Daarnaast werden rijkslandbouwconsulenten ingezet als inspecteurs voor de werkverschaffing. Zij kregen de zorg voor de werkkampen opgedragen en moesten als contactpersoon fungeren tussen de aannemers en de tewerkgestelde arbeiders. Dat dergelijke besprekingen niet altijd een rustig verloop hadden bewees de messteek, die J. Th. Westhoff geruime tijd arbeidsongeschikt maakte.
Doordat de taken van de rijkscommissie en het rijksbureau meer naar cultuurtechnische werken verschoven, besloot de regering de commissie en het bureau alsmede de ingestelde Centrale Commissie voor de Ruilverkavelingen met ingang van 1 augustus 1935 op te heffen. In hun plaats stelde zij de Centrale Cultuurtechnische Adviescommissie en de Cultuurtechnische Dienst in. De directeur van het rijksbureau werd bedankt voor zijn bewezen diensten en eervol ontslagen. De rijkslandbouwconsulenten die nog bij het bureau in dienst waren, J. F. L. Krügers, D. R. Mansholt, J. Nijsingh en J. Th. Westhoff werden overgeplaatst naar de Cultuurtechnische Dienst.
Zie ook: Hans Hermans, Hoe Nederland groeide. ('s-Gravenhage, 1945).
Geschiedenis van het archiefbeheer
De periode waarover het archief van de rijkscommissie zich uitstrekt, vangt aan bij haar instelling in 1918 en eindigt bij haar opheffing in 1934.
Vanaf 1921 trad A. Fontein, jurist bij de directie van de Landbouw, als secretaris van de commissie op.
Het gevormde archief bestond voornamelijk uit notulen, vergaderstukken en jaarverslagen. Nadat de rijkscommissie was opgeheven, berustte het archief aanvankelijk in de bewaarplaats van het ministerie van Landbouw en Visserij.
De periode waarover het archief van het rijksbureau zich uitstrekt vangt aan bij het instellingsbesluit van 20 januari 1920, nr. 22, en eindigt bij haar opheffing in 1935.
De ingekomen- en minuten van uitgaande stukken werden geagendeerd en volgens een eenvoudig registratuurplan tot dossiers en bundels gevormd. Daarnaast werd een aparte verzameling rapporten aangelegd. In het archief werden ook nog stukken aangetroffen van vóór 1920 en ná 1935.
Na de opheffing verhuisde het archief van de Carel van Beylantlaan te 's-Gravenhage naar de Museumlaan nr. 2 te Utrecht. Vandaar werd het overgebracht naar de archiefbewaarplaats van het ministerie van Landbouw en Visserij, destijds gevestigd te Schiedam. Tengevolge van de instelling van departementale archiefbewaarplaatsen ten behoeve van de semi-statische archieven van diensten en instellingen in de provincies werd het archief (16 m') in 1966 overgebracht naar de departementale archiefbewaarplaats voor Utrecht, destijds gevestigd op de Dijnselburgerlaan te Zeist. In 1978 tenslotte werd het archief verplaatst naar de Postweg te Soesterberg, omdat daar inmiddels ter vervanging van de ongeschikte bewaarplaats te Zeist een nieuwe bewaarplaats was ingericht voor de provincie Utrecht.
Twee jaren later kon met de inventarisatie van deze archieven worden begonnen. Aanvankelijk in laatstgenoemde bewaarplaats, later in de rijksarchiefbewaarplaats te Utrecht.
In 1957 werd het archief van de Rijkscommissie overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage, als onderdeel van het archief van de directie Landbouw, afdeling Cultuurtechnische Zaken. De omvang was één doos.
Overbrenging van een overheidsarchief

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Lijst van tijdens de inventarisatie vernietigde stukken.
1. Stukken betreffende aanbiedingen waarop niet is ingegaan 1926-1934
2. Stukken betreffende aanschaffingen van verbruiksgoederen 1926-1933
3. Stukken betreffende telefoonaansluitingen 1926-1932
4. Stukken betreffende aanvragen om publicaties en kaarten 1923-1930
5. Stukken betreffende uitnodigingen, gelukwensen en rouwbeklag 1930-1934
6. Stukken betreffende de sollicitaties van niet aangestelde personen 1927-1932
7. Stukken betreffende aanvragen van verlof en opgaven van ziekte 1926-1935
8. Stukken betreffende vergoedingen van verhuiskosten, reis- en verblijfkosten en telefoonkosten 1926-1935
9. Stukken betreffende provinciale wegenplannen 1927
Verantwoording van de bewerking
De onderhavige inventaris van twee aan elkaar verwante organen van het ministerie van Landbouw en Visserij is het werkstuk van de auteur in het kader van de cursus Voortgezette Vorming Archiefbeheer 1980-1981.
De inventaris is tot stand gekomen onder toezicht en met begeleiding van drs. W.B. Heins, hoofd Externe Dienstverlening van het Rijksarchief in Utrecht.
De inventaris demonstreert de samenwerking tussen een ministerie en de Rijksarchiefdienst op het punt van het toegankelijk maken van moderne archieven en verschijnt dan ook zowel in de reeks inventarissen van het ministerie van Landbouw en Visserij als in die van het Rijksarchief te Utrecht.
Hoofd Onderafdeling Inspectie en Semi-Statische Archieven, A. Westra.
De Rijksarchivaris in Utrecht, C. Dekker.
Ordening van het archief
De door de samensteller aangetroffen stukken uit de periode vóór 1920 van het Rijksbureau voor de Ontwatering zijn door hem als retro-acta beschouwd en gevoegd bij de dossiers waarop zij betrekking hebben. Enkele stukken uit de periode ná 1935 zijn ter completering van bepaalde objecten bij het archief gelaten.
De inventarisator heeft voortgebouwd op het oude ordeningsplan en dit verder uitgewerkt en gesystematiseerd. Het grootste deel van de stukken betreffende de ontwateringswerken kon per provincie worden ingedeeld.
Deze geografische indeling werd gebruikt om tot een indeling in hoofdstukken te komen. De werken met betrekking tot de verscheidene provincies zijn in een afzonderlijk hoofdstuk samengebracht. Binnen de hoofdstukken zijn een aantal rubrieken onderscheiden: gemeenten, waterschappen, polders, rivieren, kanalen en zonodig is een rubriek algemeen toegepast. Binnen een rubriek zijn de werken alphabetisch geordend. De serie rapporten kon worden opgeheven. De toegankelijkheid van het archief is verder bevorderd door middel van topografische kaartjes, waarop de inventarisnummers zijn ingetekend, die betrekking hebben op de uitgevoerde werken in de betreffende provincies. De kaartjes zijn vervaardigd in samenwerking met H. de Lanoy Meijer, medewerker van het Rijksarchief te Utrecht. Ook is een index op de aardrijkskundige namen samengesteld.
Het archief bevatte een aantal archieven van commissies. De archieven van de commissies waarvan een medewerker als secretaris optrad zijn opgenomen in het hoofdstuk Gedeponeerde Archieven. De bescheiden van de overige commissies, waarvan de directeur lid was, zijn beschreven in het Aanhangsel. Deze zijn door de inventarisator bewaard, omdat het niet bekend is of het secretarisaatsarchief nog aanwezig is.
Naast de stukken die door natuurlijke selectie uit het archief verdwenen zijn, onder andere de agenda's en de jaarverslagen, is op de overige stukken de vernietigingslijst van het ministerie van Landbouw en Visserij van 29 december 1966 toegepast. Een opgave van de vernietigde stukken is in de bijlage opgenomen.
De inventarisator is afgeweken van de voor het ministerie van Landbouw en Visserij vastgestelde "Richtlijnen voor het samenstellen van beschrijvende archiefinventarissen" voor wat betreft de voorgeschreven kolomindeling. De periode is direct achter de omschrijving vermeld. Enerzijds is dit gedaan om tegemoet te komen aan de wens van het Rijksarchief te Utrecht, waar geen periodekolommen worden gehanteerd, anderzijds betekende het een belangrijke ruimtebesparing.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Rijksbureau voor de Ontwatering, nummer toegang 2.11.19, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Rijksbureau Ontwatering, 2.11.19, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Archiefbestanddelen