Terug naar zoekresultaten

2.13.182 Inventaris van het archief van de Legerraad, 1945-1994

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.13.182
Inventaris van het archief van de Legerraad, 1945-1994

Auteur

J.C.D. de l'Ecluse

Versie

24-02-2020

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1998 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministerie van Defensie: Legerraad
Def / Legerraad

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1945-1994

Archiefbloknummer

D88

Omvang

; 1008 inventarisnummer(s) 33,30 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, gedrukte en getypte documenten,
geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Legerraad

Samenvatting van de inhoud van het archief

De Legerraad was in 1945 in het leven geroepen als het hoogste bestuursorgaan van de landmacht en adviesorgaan van de minister van Defensie. Het archief bestaat uit notulen van de raad en de onderliggende vergaderstukken. Deze betreffen o.m. opleiding, omvang, samenstelling, uitrusting, strategie en inzet van de krijgsmacht, alsmede arbeidsvoorwaarden bij en voorlichting over het leger. Het grootste deel van het archief bestrijkt de periode van de Koude Oorlog, waarin Nederland als lid van de NAVO tegenover de communistische landen van het Warschaupact stond. Het archief bevat niet alleen materiaal over de militaire situatie in Nederland en Europa (m.n. West-Duitsland), maar ook in overzeese gebiedsdelen van het Koninkrijk. Het archief bevat o.m. stukken over de militaire missies naar Indonesië, de Sinaï, Libanon en voormalig Joegoslavië.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Inleiding
Vergeleken bij ruim een halve eeuw geleden is de Nederlandse krijgsmacht volstrekt onherkenbaar geworden. De sfeer van "rats, kuch en bonen", het voetvolk met beenwindsels, het door paarden getrokken geschut en het technisch pover bewapende leger dat in de Vesting Holland en achter de Peel- en IJssellinie de vijand afwachtte, het is allemaal geschiedenis geworden. Het Nederlandse leger was vóór de Tweede Wereldoorlog vrijwel geheel een opleidings- en trainingsinstituut. Daarmee had het een concrete functie, waarvan het resultaat, naar men hoopte, in geval van nationale mobilisatie zichtbaar zou worden.
Na de oorlog is de opleidingsfunctie blijven bestaan, maar zij werd overschaduwd door de functie van continue paraatheid. Samen met de bondgenoten stond onze krijgsmacht lange tijd "op wacht", een taak die te meer ernstig werd genomen naarmate het besef leefde dat bij een aanval van de Oostbloklanden de vooroorlogse "algemene mobilisatie" niet of nauwelijks mogelijk zou zijn.
Na het uiteenvallen van het Oostblok, definitief ingezet met de sloop van de Berlijnse muur in 1989, is hieraan weer een eind gekomen. Het leger is kleiner geworden, de dienstplichtigen worden na april 1996 niet meer opgeroepen en taken in het kader van de Verenigde Naties hebben een groter aandeel gekregen. Al deze ontwikkelingen werden voor wat betreft de Koninklijke Landmacht gestuurd door de Legerraad.
Oprichting van de Legerraad en discussie over de topstructuur in de periode 1945-1949
Nadat ons land in mei 1945 geheel was bevrijd van de Duitse bezetters, werden maatregelen getroffen om zo snel mogelijk een "voorlopige vredesorganisatie" tot stand te brengen. Daarbij werd het Britse defensieapparaat als voorbeeld genomen. Eén van de belangrijkste elementen uit de Britse organisatie dat werd overgenomen was het instituut Legerraad, analoog aan de zogenaamde "Army Council".
De op deze Britse "Army Council", ook qua naamgeving geïnspireerde Legerraad, werd per 1 november 1945 ingesteld. De oprichting werd in een brief betreffende de "Organisatie hoogere legerleiding", op gezag van de Minister van Oorlog, mr. J.J. Meynen als volgt aangekondigd: "Met ingang van 1 november 1945 wordt ingesteld een Legerraad, welke onder voorzitterschap van den Minister van Oorlog, ten doel heeft de coördinatie van werkzaamheden in de hoogere legerleiding der Kon. Landmacht te waarborgen en waarvan de leden den Minister van advies dienen omtrent de hoofdlijnen van diens beleid. Leden van den Legerraad zijn: de Secretaris-Generaal, de Chef van het Militair Kabinet, de Inspecteur-Generaal, de Chef van den Generalen Staf, de Kwartiermeester-Generaal en de Adjudant-Generaal."
De positie van de Legerraad dient te worden gezien in het licht van de met ingang van diezelfde datum ingevoerde topstructuur.
In de nieuwe organisatie (zie bijlage 1) ressorteerden de Chef van de Generale Staf, die in afwijking van de vooroorlogse situatie de bevelsbevoegdheid over de landstrijdkrachten bezat, en de Kwartiermeester-Generaal rechtstreeks onder de Minister en waren derhalve, conform de constructie binnen de Britse legertop, nevengeschikt aan elkaar. Oorspronkelijk was het weliswaar de bedoeling geweest dat de Kwartiermeester-Generaal onder de Chef van de Generale Staf zou worden geplaatst, maar hier was uiteindelijk toch van afgezien.
De Adjudant-Generaal, die belast werd met het militair personeel, was binnen de nieuwe structuur in eerste instantie verantwoording verschuldigd aan de Secretaris-Generaal.
De eerste taak van de Legerraad was coördineren en adviseren van de Minister. Hierin verschilde het dus duidelijk van de "Army Council". Ook de samenstelling van beide organen was niet helemaal gelijk. In de Legerraad zouden ook de Inspecteur-Generaal en de Chef van het Militair Kabinet zitting krijgen. Omdat het ambt van Staatssecretaris eerst bij de Grondwetswijziging van 1948 zou worden ingesteld, ontbrak echter een functionaris zoals de Britse "Parliamentary Under-Secretary of State for War". Tot die tijd werd de rol van plaatsvervanger van de Minister nog vervuld door de Secretaris-Generaal. Op het Ministerie van Oorlog was deze laatste post vanaf 1945 in handen van de heer L.C. Rietveld. De eerste Staatssecretaris op dit Ministerie, mr. W.H. Fockema Andrea, zou pas op 1 mei 1949 in functie treden.
De eerste vergadering van de Legerraad vond plaats op dinsdag 6 november 1945. Aanwezig waren de Minister van Oorlog (mr. J.J. Meynen), de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Oorlog (L.C. Rietveld), de Inspecteur-Generaal der Koninklijke Landmacht (luitenant-generaal Z.K.H. Prins Bernhard der Nederlanden), de Chef van de Generale Staf (luitenant-generaal mr. H.J. Kruls), de Kwartiermeester-Generaal (reserve generaal-majoor S.J. van den Bergh), de Chef van het Militair Kabinet van de Minister van Oorlog (kolonel M.R.H. Calmeyer), alsmede de souschef van de Generale Staf (kolonel P.L.G. Doorman) en de plaatsvervangend Kwartiermeester-Generaal, tevens Inspecteur der Genie (kolonel J.J.C.P. Wilson). Deze beide laatste functionarissen waren in de brief van Meynen weliswaar niet als lid genoemd, maar namen in de beginfase toch aan de beraadslagingen deel. De reden daarvan is onduidelijk. De Adjudant-Generaal (reserve luitenant-kolonel mr. W.J. van Dijk) woonde eerst vanaf 15 november 1945 (de vierde vergadering) de bijeenkomsten bij.
In zijn openingstoespraak schetste de Minister de doelstelling van de Legerraad. In de notulen van deze eerste vergadering worden de woorden van de Minister aldus samengevat: "Zijne Excellentie opent de vergadering en zet uiteen, dat het de bedoeling is, dat in den Legerraad principiële beslissingen worden genomen, terwijl de volledige uitwerking wordt overgelaten aan de instanties, die door de leden van den Legerraad worden vertegenwoordigd."
Het valt op, dat het aspect beslissingsbevoegdheid hier, in afwijking van eerdergenoemde brief, maar ook in schril contrast met de latere instructie en praktijk, zo wordt benadrukt. Deze passage mag dan ook zeker niet uit haar historische context gelicht worden. De Minister wilde in een hecht samenwerkingsverband de hoofdlijnen van zijn beleid uitstippelen, maar de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid wilde hij zelf behouden.
Mede daardoor was de precieze status van de Legerraad in het begin nogal vaag. Het was vooral afhankelijk van de bereidheid van de Minister zich als politiek verantwoordelijk persoon bij een oordeel van de Legerraad aan te sluiten en vervolgens ook het voorgestelde beleid over te nemen.
De onduidelijkheid over de status van de Legerraad zou zich in de loop der jaren blijven voortzetten.
In de eerste vergadering van de Legerraad op 6 november 1945 werden na de opening door minister Meynen enkele huishoudelijke zaken afgehandeld. Er werd besloten geen vast vergaderschema te hanteren, maar afhankelijk van eventuele programmapunten incidenteel vergaderingen uit te schrijven. Bovendien kwam men overeen zo nodig ook niet-leden ter raadpleging aan de beraadslagingen te doen deelnemen. Tenslotte werd ook nog bepaald, dat kapitein der Infanterie J.J. Wijnsouw als secretaris van de Legerraad zou gaan fungeren.
Ter voorbereiding op de vergadering van de Legerraad van 29 maart 1946 liet minister Meynen drie dagen eerder een circulaire uitgaan, met daarin zijn ideeën over de organisatievorm van het Ministerie van Oorlog en de top van de Koninklijke Landmacht had vervat en waarbij hij tevens een aantal "ontwerp-instructiën" was gevoegd (o.a. voor de Legerraad).
Na de vergadering van 29 maart 1946 werd op basis van de circulaire van minister Meynen bij ministeriële beschikking van 16 april 1946 de eerste instructie voor de Legerraad uitgevaardigd. Deze instructie luidde als volgt:
  1. De Legerraad heeft tot taak de samenwerking in de hoogere legerleiding te verzekeren, de leden dienen den Minister van Oorlog van advies omtrent de hoofdlijnen van diens beleid.
  2. De Legerraad wordt bijeengeroepen door den Minister van Oorlog, al dan niet op verzoek van één der leden. In beginsel komt de Legerraad tenminste één maal per week bijeen.
  3. Leden van den Legerraad zijn:
    • De Minister van Oorlog, Voorzitter;
    • de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Oorlog, Onder-Voorzitter;
    • de Chef van het Militair Kabinet van den Minister van Oorlog, Secretaris;
    • de Inspecteur-generaal;
    • de Chef van den Generalen Staf;
    • de Kwartiermeester-generaal;
    • de Adjudant-generaal.
In deze instructie wordt voor het eerst de vergaderfrequentie vastgelegd: tenminste één keer per week zou er een bijeenkomst plaatsvinden. In de praktijk bleek dit overigens niet haalbaar.
Politieke crises of mutaties in de hogere legerleiding hadden onmiddellijk hun weerslag op het functioneren van de Legerraad en het kwam zelfs enkele keren voor, dat er maanden achter elkaar geen vergaderingen plaatsvonden. Zo werd er bijvoorbeeld van eind juli 1947 tot eind februari 1948 onder invloed van de verwikkelingen in Nederlands-Indië in het geheel niet vergaderd. Welbeschouwd is er eigenlijk eerst vanaf medio 1959, wanneer luitenant-generaal b.d. M.R.H. Calmeyer als Staatssecretaris van Defensie/Koninklijke Landmacht aantreedt, sprake van een wat duidelijker omschreven vergaderfrequentie. Onder Calmeyer kwam de Legerraad in principe om de veertien dagen bijeen. Na diens aftreden in 1963 ging men nog een stapje verder en werd er vaak drie tot vier keer per maand vergaderd.
Een ander punt, waarover de instructie duidelijkheid schiep, vormt het secretariaat van de Legerraad: de functie van secretaris zou door de Chef van het Militair Kabinet worden bekleed. Ook hier week de feitelijke situatie, zoals die was in april 1946, af van hetgeen in de ministeriële beschikking was bepaald. De reeds genoemde kapitein J.J. Wijnsouw bleef namelijk nog tot aan het einde van dat jaar als secretaris functioneren. Pas daarna werd het secretariaat door de Chef van het Militair Kabinet overgenomen.
Per 1 januari 1947 werd een nieuwe topstructuur van kracht. De belangrijkste wijziging betrof de positie van de Secretaris-Generaal, die door het oprichten van de Directie Administratieve Diensten werd ontlast van de directe verantwoordelijkheid voor de tot dan zelfstandige bureaus en diensten.
Tevens werd een belangrijke stap in de richting van de verzelfstandiging van de luchtmacht gezet doordat de Chef van de Luchtmachtstaf net als de Directeur Administratieve Diensten en de Adjudant-Generaal rechtstreeks onder de Minister kwam te ressorteren (zie bijlage 2).
Als gevolg van deze organisatiewijziging onderging het aantal leden van de Legerraad enige uitbreiding; zowel de Directeur Administratieve Diensten, Th. A. Appels, als de Commandant Legerluchtmacht (met ingang van maart 1947 Chef van de Luchtmachtstaf) generaal-majoor C. Giebel namen nu voortaan aan de vergaderingen van de Legerraad deel.
De eerste fase uit de geschiedenis van de Legerraad werd voor het grootste deel beheerst door de verwikkelingen in Nederlands-Indië. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog ontbrak een echte toekomstvisie. Wel werden onder invloed van de ervaringen tijdens de oorlog diverse nieuwe elementen zichtbaar binnen de organisatie van de landmacht.
Zo deed bijvoorbeeld het in Engeland opgerichte Vrouwen Hulp Korps (VHK), de latere Milva, zijn intrede, wist de Cantinedienst (Cadi) zich een vaste plaats te verwerven binnen het leger en werden modernere wapens en nieuwe uniformen ingevoerd, maar de inspiratie voor de plannen inzake de wederopbouw van de Koninklijke Landmacht in Europa werd nog voornamelijk gezocht in het systeem, dat voor de oorlog in ons land ten aanzien van de legervorming werd gehanteerd. Van baanbrekende vernieuwingen was althans wat dit betreft vooralsnog geen sprake. Alle aandacht richtte zich voorlopig op de vorming van een adequate troepenmacht voor de strijd in Nederlands-Indië. Kwesties die hiermee niet rechtstreeks verband hielden, golden in eerste aanleg als onbelangrijk en werden in de Legerraad dan ook slechts zelden aan de orde gesteld.
Toen de troepenmacht in Nederlands-Indië medio 1947 de vereiste sterkte had bereikt kon langzaam maar zeker de aandacht worden gericht op de daadwerkelijke wederopbouw van de Koninklijke Landmacht in Nederland.
Bij de activiteiten, die uiteindelijk moesten resulteren in de vorming van een nieuwe Nederlandse troepenmacht, gold als uitgangspunt, dat een zelfstandige landsverdediging geen haalbare kaart meer was. Zolang er geen krachtsevenwicht in Europa bestond, aldus verklaarde luitenant-generaal mr. H.J. Kruls op 25 februari 1948 in de Legerraad, zou ook een operatief orgaan voor gebruik buiten Nederlands grondgebied geen zin hebben. Voor de naaste toekomst achtte Kruls niet meer mogelijk dan een territoriale verdediging tegen strategische overvallen (met name uit de lucht) en handhaving van orde en rust (bestrijding van het verschijnsel "vijfde colonne"). De situatie zou zich kort nadien echter drastisch wijzigen. De totstandkoming van de Westerse Unie op 17 maart 1948 en de oprichting van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) op 4 april 1949 plaatsten de Nederlandse defensie-inspanningen meteen in een geheel ander perspectief. Nederland zou zich bij deze beide organisaties aansluiten en aanvaardde loyaal alle verplichtingen, die daaruit voortkwamen.
De Legerraad in de periode 1949 - 1959
De per 1 januari 1947 ingevoerde organisatiestructuur bleef, enkele wijzigingen voortvloeiend uit de snelle groei van de luchtstrijdkrachten buiten beschouwing gelaten, intact tot 1 mei 1949. Na het vertrek van Fiévez op 7 augustus 1948 wist Kruls onder diens opvolger, mr. W.F. Schokking, tenslotte toch te bereiken dat de Chef van de Generale Staf hiërarchisch boven de Kwartiermeester-Generaal en de Adjudant-Generaal werd geplaatst, hetgeen tot gevolg had, dat zijn taak meer naar het vlak van de coördinatie verschoof. De Kwartiermeester-Generaal en de Adjudant-Generaal gingen nu samen met de plaatsvervangend Chef van de Generale Staf, een post waarvoor de toenmalige Chef Kabinet van de Minister van Oorlog, generaal-majoor M.R.H. Calmeyer, werd aangezocht, een afzonderlijk driemanschap vormen en verkregen elk binnen hun ressort dirigerende bevoegdheid.
Tegelijkertijd werd er met de oprichting van de Luchtmachtraad andermaal een belangrijke stap gezet op weg naar de verzelfstandiging van de luchtstrijdkrachten. In de Luchtmachtraad kregen naar analogie van de samenstelling van de Legerraad per 1 mei 1949 zitting de Minister, de Staatssecretaris, de Secretaris-Generaal, de Inspecteur-Generaal, de Chef van de Luchtmachtstaf, de plaatsvervangend Chef van de Luchtmachtstaf, de Kwartiermeester-Generaal, de Adjudant-Generaal en de Directeur Administratieve Diensten. De Chef Kabinet zou evenals bij de Legerraad als secretaris optreden.
Binnen het nieuwe organisatieschema (zie bijlage 3) was er met name voor de Adjudant-Generaal en de Kwartiermeester-Generaal een uiterst merkwaardige positie weggelegd. Zij waren niet alleen hiërarchisch ondergeschikt aan de Chef van de Generale Staf, maar ook aan de Chef van de Luchtmachtstaf.
De positie van de Directeur Administratieve Diensten bleef onveranderd. Hij ressorteerde rechtstreeks onder de Minister en verrichtte werkzaamheden zowel voor de landmacht als voor de luchtmacht.
In het najaar van 1950 werd er in het kader van de overschakeling op de Amerikaanse legerstructuur opnieuw besloten tot wijziging van de organisatie van het Ministerie van Oorlog (zie bijlage 4). Met deze herstructurering werd beoogd gelijktijdig een centralisatie van zowel het personeels- als het materieelbeleid binnen het departement tot stand te brengen en tevens de uitvoeringsaangelegenheden voor wat betreft de land- en luchtmacht maximaal te delegeren aan respectievelijk de Chef van de Generale Staf en de Chef van de Luchtmachtstaf. Hierdoor kreeg de Chef van de Generale Staf, binnen de door de Minister van Oorlog gegeven richtlijnen, vrijwel volledige vrijheid van handelen.
Tegelijkertijd werd de Kwartiermeester-Generaal vervangen door de Directeur Materieel Landmacht (DML) aan wie echter een veel kleiner takenpakket was toevertrouwd. Diverse aan uitvoering gerelateerde taken, die voorheen door de Kwartiermeester-Generaal waren behartigd, gingen over in handen van de Materieelinspecties (de Inspectie der Intendance, de Inspectie der Genie, de nieuw opgerichte Inspectie van de Technische Dienst, de Inspectie van de Verbindingsdienst en de Inspectie van de Geneeskundige Dienst), welke onder bevel van de Chef van de Generale Staf werden geplaatst. De Directeur Materieel Landmacht werd belast met de aanschaf van het materieel en het beheer van de hogere echelons magazijnen en werkplaatsen, terwijl de Chef van de Generale Staf en de Materieelinspecties verantwoordelijk werden voor de distributie van het materieel.
De luchtmacht kreeg in de zomer van 1950 de beschikking over een eigen Chef Materieel, zodat de Directeur Materieel Landmacht geen bemoeienis meer had met luchtmachtaangelegenheden.
Ook de functie van de Adjudant-Generaal werd drastisch beknot. Per 1 oktober 1950 kwam het ministeriële Directoraat Personeel tot stand en verhuisde de Adjudant-Generaal naar het Hoofdkwartier van de Generale Staf, waar hij uitsluitend werd belast met de zorg voor het personeel, dat rechtstreeks onder het bevel van de Chef van de Generale Staf stond. Ook de Adjudant-Generaal verrichtte van nu af aan geen werkzaamheden meer voor de luchtmacht. Naast de functie van Chef Materieel werd in het najaar van 1950 bij dit krijgsmachtdeel in wording namelijk bovendien de functie van Chef Personeel gecreëerd. Als gevolg van deze organisatiewijziging ging het lidmaatschap van de Legerraad van de Adjudant-Generaal over in handen van de Directeur Personeel J.H. Wieffering.
Tegelijkertijd met deze hergroepering van taken werd een aantal wijzigingen in de gezagsverhoudingen aangebracht. De Chef van de Generale Staf, de Directeur Materieel Landmacht, de Directeur Personeel, de Directeur Administratieve Diensten alsmede de Directeur Gebouwen, Werken en Terreinen (deze nieuwe zelfstandige functionaris binnen het Ministerie van Oorlog, die voortkwam uit de Kwartiermeester-Generaal-organisatie, werd logischerwijs op den duur ook lid van de Legerraad) gingen rechtstreeks onder de Minister ressorteren, zodat er in feite weer sprake was van nevenschikking. Ook in deze nieuwe samenstelling echter bleef de Chef van de Generale Staf onbetwist als leider fungeren, vooral omdat hij evenals voorheen toch een stevige vinger in de pap had, waar het ging om het materieelbeleid. De greep van de Chef van de Generale Staf op dit aspect van het "landmachtgebeuren" werd in het najaar van 1953 verder verstevigd door de instelling van het Basiscommando, dat onder de bevelen van de Chef van de Generale Staf kwam te staan en werd belast met alle facetten van de logistieke verzorging binnen de Koninklijke Landmacht. Bij deze reorganisatie, welke noodzakelijk werd geacht om een soepele overgang van de vredes- naar de oorlogsorganisatie te kunnen waarborgen, zag de Directeur Materieel Landmacht zijn taak beperkt tot het aanschaffen van materieel.
Tenslotte is nog vermeldenswaardig, dat per 28 november 1954 de functie van Bevelhebber der Landstrijdkrachten werd ingesteld. Met ingang van die datum trad de Chef van de Generale Staf, die in feite reeds sedert 1945 de bevelsbevoegdheid over de landstrijdkrachten bezat, voortaan ook in naam als bevelhebber op. Vanaf eind 1954 was er dus sprake van een personele unie van Chef van de Generale Staf en Bevelhebber der Landstrijdkrachten.
De wederopbouw van de Koninklijke Landmacht, welke in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog in feite onmogelijk was geweest, kwam in de loop van 1949 langzaam maar zeker op gang. De bondgenootschappelijke verplichtingen in het kader van de Westerse Unie en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie dienden daarbij van meet af aan als richtsnoer. De Britse organisatievorm werd mede in verband hiermee in de loop van 1950 grotendeels losgelaten. Men schakelde, zij het geleidelijk, over op de Amerikaanse legerstructuur. Het besluit tot deze ingrijpende reorganisatie stoelde vooral op de overtuiging, dat de Amerikaanse structuur in een gewapend conflict meer rendement zou opleveren dan de Britse. Een tweede reden voor deze beslissing vormde de overweging, dat het nieuw te verwerven materieel, naar het zich liet aanzien, voornamelijk door de Verenigde Staten zou worden geleverd. Dit materieel, zo meende men, zou slechts dan optimaal kunnen worden benut, wanneer inderdaad ook de specifieke Amerikaanse organisatievorm zou worden overgenomen.
In het kader van het "Mutual Defence Assistance Programme" (MDAP) leverde Amerika sedert mei 1950 een grote hoeveelheid wapens, militaire goederen, alsmede machines en grondstoffen voor de eigen productie van militair materieel. Bovendien werd van de zijde van de Verenigde Staten uitgebreide steun ontvangen bij de met het oog op de overschakeling op de Amerikaanse legerstructuur noodzakelijke herscholing van Nederlandse militairen.
Een belangrijke verandering op personeelsgebied voltrok zich in 1953. In dat jaar werd het "fillersysteem" ingevoerd voor de legervorming, hetgeen inhield, dat in plaats van om de vier maanden voortaan om de twee maanden een nieuwe lichting zou worden opgeroepen. Deze twee-maandelijkse lichtingen kregen een opleiding van vier maanden in de depots en stroomden daarna de parate troepen binnen, waaruit vervolgens één lichting (1/8 van de totale sterkte) afvloeide.
De Legerraad in de periode 1949 - 1959
De per 1 januari 1947 ingevoerde organisatiestructuur bleef, enkele wijzigingen voortvloeiend uit de snelle groei van de luchtstrijdkrachten buiten beschouwing gelaten, intact tot 1 mei 1949. Na het vertrek van Fiévez op 7 augustus 1948 wist Kruls onder diens opvolger, mr. W.F. Schokking, tenslotte toch te bereiken dat de Chef van de Generale Staf hiërarchisch boven de Kwartiermeester-Generaal en de Adjudant-Generaal werd geplaatst, hetgeen tot gevolg had, dat zijn taak meer naar het vlak van de coördinatie verschoof. De Kwartiermeester-Generaal en de Adjudant-Generaal gingen nu samen met de plaatsvervangend Chef van de Generale Staf, een post waarvoor de toenmalige Chef Kabinet van de Minister van Oorlog, generaal-majoor M.R.H. Calmeyer, werd aangezocht, een afzonderlijk driemanschap vormen en verkregen elk binnen hun ressort dirigerende bevoegdheid.
Tegelijkertijd werd er met de oprichting van de Luchtmachtraad andermaal een belangrijke stap gezet op weg naar de verzelfstandiging van de luchtstrijdkrachten. In de Luchtmachtraad kregen naar analogie van de samenstelling van de Legerraad per 1 mei 1949 zitting de Minister, de Staatssecretaris, de Secretaris-Generaal, de Inspecteur-Generaal, de Chef van de Luchtmachtstaf, de plaatsvervangend Chef van de Luchtmachtstaf, de Kwartiermeester-Generaal, de Adjudant-Generaal en de Directeur Administratieve Diensten. De Chef Kabinet zou evenals bij de Legerraad als secretaris optreden.
Binnen het nieuwe organisatieschema (zie bijlage 3) was er met name voor de Adjudant-Generaal en de Kwartiermeester-Generaal een uiterst merkwaardige positie weggelegd. Zij waren niet alleen hiërarchisch ondergeschikt aan de Chef van de Generale Staf, maar ook aan de Chef van de Luchtmachtstaf.
De positie van de Directeur Administratieve Diensten bleef onveranderd. Hij ressorteerde rechtstreeks onder de Minister en verrichtte werkzaamheden zowel voor de landmacht als voor de luchtmacht.
In het najaar van 1950 werd er in het kader van de overschakeling op de Amerikaanse legerstructuur opnieuw besloten tot wijziging van de organisatie van het Ministerie van Oorlog (zie bijlage 4). Met deze herstructurering werd beoogd gelijktijdig een centralisatie van zowel het personeels- als het materieelbeleid binnen het departement tot stand te brengen en tevens de uitvoeringsaangelegenheden voor wat betreft de land- en luchtmacht maximaal te delegeren aan respectievelijk de Chef van de Generale Staf en de Chef van de Luchtmachtstaf. Hierdoor kreeg de Chef van de Generale Staf, binnen de door de Minister van Oorlog gegeven richtlijnen, vrijwel volledige vrijheid van handelen.
Tegelijkertijd werd de Kwartiermeester-Generaal vervangen door de Directeur Materieel Landmacht (DML) aan wie echter een veel kleiner takenpakket was toevertrouwd. Diverse aan uitvoering gerelateerde taken, die voorheen door de Kwartiermeester-Generaal waren behartigd, gingen over in handen van de Materieelinspecties (de Inspectie der Intendance, de Inspectie der Genie, de nieuw opgerichte Inspectie van de Technische Dienst, de Inspectie van de Verbindingsdienst en de Inspectie van de Geneeskundige Dienst), welke onder bevel van de Chef van de Generale Staf werden geplaatst. De Directeur Materieel Landmacht werd belast met de aanschaf van het materieel en het beheer van de hogere echelons magazijnen en werkplaatsen, terwijl de Chef van de Generale Staf en de Materieelinspecties verantwoordelijk werden voor de distributie van het materieel.
De luchtmacht kreeg in de zomer van 1950 de beschikking over een eigen Chef Materieel, zodat de Directeur Materieel Landmacht geen bemoeienis meer had met luchtmachtaangelegenheden.
Ook de functie van de Adjudant-Generaal werd drastisch beknot. Per 1 oktober 1950 kwam het ministeriële Directoraat Personeel tot stand en verhuisde de Adjudant-Generaal naar het Hoofdkwartier van de Generale Staf, waar hij uitsluitend werd belast met de zorg voor het personeel, dat rechtstreeks onder het bevel van de Chef van de Generale Staf stond. Ook de Adjudant-Generaal verrichtte van nu af aan geen werkzaamheden meer voor de luchtmacht. Naast de functie van Chef Materieel werd in het najaar van 1950 bij dit krijgsmachtdeel in wording namelijk bovendien de functie van Chef Personeel gecreëerd. Als gevolg van deze organisatiewijziging ging het lidmaatschap van de Legerraad van de Adjudant-Generaal over in handen van de Directeur Personeel J.H. Wieffering.
Tegelijkertijd met deze hergroepering van taken werd een aantal wijzigingen in de gezagsverhoudingen aangebracht. De Chef van de Generale Staf, de Directeur Materieel Landmacht, de Directeur Personeel, de Directeur Administratieve Diensten alsmede de Directeur Gebouwen, Werken en Terreinen (deze nieuwe zelfstandige functionaris binnen het Ministerie van Oorlog, die voortkwam uit de Kwartiermeester-Generaal-organisatie, werd logischerwijs op den duur ook lid van de Legerraad) gingen rechtstreeks onder de Minister ressorteren, zodat er in feite weer sprake was van nevenschikking. Ook in deze nieuwe samenstelling echter bleef de Chef van de Generale Staf onbetwist als leider fungeren, vooral omdat hij evenals voorheen toch een stevige vinger in de pap had, waar het ging om het materieelbeleid. De greep van de Chef van de Generale Staf op dit aspect van het "landmachtgebeuren" werd in het najaar van 1953 verder verstevigd door de instelling van het Basiscommando, dat onder de bevelen van de Chef van de Generale Staf kwam te staan en werd belast met alle facetten van de logistieke verzorging binnen de Koninklijke Landmacht. Bij deze reorganisatie, welke noodzakelijk werd geacht om een soepele overgang van de vredes- naar de oorlogsorganisatie te kunnen waarborgen, zag de Directeur Materieel Landmacht zijn taak beperkt tot het aanschaffen van materieel.
Tenslotte is nog vermeldenswaardig, dat per 28 november 1954 de functie van Bevelhebber der Landstrijdkrachten werd ingesteld. Met ingang van die datum trad de Chef van de Generale Staf, die in feite reeds sedert 1945 de bevelsbevoegdheid over de landstrijdkrachten bezat, voortaan ook in naam als bevelhebber op. Vanaf eind 1954 was er dus sprake van een personele unie van Chef van de Generale Staf en Bevelhebber der Landstrijdkrachten.
De wederopbouw van de Koninklijke Landmacht, welke in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog in feite onmogelijk was geweest, kwam in de loop van 1949 langzaam maar zeker op gang. De bondgenootschappelijke verplichtingen in het kader van de Westerse Unie en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie dienden daarbij van meet af aan als richtsnoer. De Britse organisatievorm werd mede in verband hiermee in de loop van 1950 grotendeels losgelaten. Men schakelde, zij het geleidelijk, over op de Amerikaanse legerstructuur. Het besluit tot deze ingrijpende reorganisatie stoelde vooral op de overtuiging, dat de Amerikaanse structuur in een gewapend conflict meer rendement zou opleveren dan de Britse. Een tweede reden voor deze beslissing vormde de overweging, dat het nieuw te verwerven materieel, naar het zich liet aanzien, voornamelijk door de Verenigde Staten zou worden geleverd. Dit materieel, zo meende men, zou slechts dan optimaal kunnen worden benut, wanneer inderdaad ook de specifieke Amerikaanse organisatievorm zou worden overgenomen.
In het kader van het "Mutual Defence Assistance Programme" (MDAP) leverde Amerika sedert mei 1950 een grote hoeveelheid wapens, militaire goederen, alsmede machines en grondstoffen voor de eigen productie van militair materieel. Bovendien werd van de zijde van de Verenigde Staten uitgebreide steun ontvangen bij de met het oog op de overschakeling op de Amerikaanse legerstructuur noodzakelijke herscholing van Nederlandse militairen.
Een belangrijke verandering op personeelsgebied voltrok zich in 1953. In dat jaar werd het "fillersysteem" ingevoerd voor de legervorming, hetgeen inhield, dat in plaats van om de vier maanden voortaan om de twee maanden een nieuwe lichting zou worden opgeroepen. Deze twee-maandelijkse lichtingen kregen een opleiding van vier maanden in de depots en stroomden daarna de parate troepen binnen, waaruit vervolgens één lichting (1/8 van de totale sterkte) afvloeide.
De Legerraad onder leiding van staatssecretaris Calmeyer (1959-1963)
Nadat luitenant-generaal b.d. M.R.H. Calmeyer op 18 juni 1959 het ambt van Staatssecretaris van Defensie Koninklijke Landmacht/Koninklijke Luchtmacht had aanvaard, werd de rol van de Legerraad geleidelijk weer belangrijker. In afwijking van de tot dan gebruikelijke taakverdeling, waarbij de Minister de Legerraad presideerde, trad de Staatssecretaris nu in de praktijk op als voorzitter. Deze wijziging in de taakverdeling, welke zonder meer een positieve uitwerking zou hebben op de Legerraad, hing nauw samen met de officiële samenvoeging van de Departementen van Oorlog en Marine tot Defensie, waarin nu de drie krijgsmachtdelen werden bestuurd. De bestaande organisatie van het Ministerie van Oorlog werd min of meer uitgebreid met de bestuursorganen van de marine. Van een wezenlijk andere organisatiestructuur was geen sprake. Meteen na zijn ambtsaanvaarding besloot de nieuwe Staatssecretaris orde op zaken te stellen. Reeds op 26 juni 1959 liet hij een circulaire uitgaan, waarin hij een aantal regelingen trof om in de toekomst een beter functioneren van de Legerraad en ook de Luchtmachtraad te kunnen waarborgen. Deze circulaire bevatte de volgende bepalingen:
  1. Vooruitlopende op een wijziging van legerorder 1949, nummer 87 L-LM bepaal ik het volgende.
  2. Iedere dinsdag zal om 09.30 uur afwisselend Legerraad en Luchtmachtraad worden gehouden in kamer A 14 van het gebouw Plein 4.
  3. Aan deze bespreking, welke ik zal voorzitten, zal worden deelgenomen door de betrokken Chef van de Staf, de betrokken Materieel Directeur, de Secretaris-Generaal, de Directeur-Generaal (sedert 1 juni 1953 opvolger van de Directeur Administratieve Diensten) en de Hoofddirecteur Personeel.
  4. Als secretaris zal optreden:
    voor de Legerraad de majoor der infanterie C. Marchand,
    voor de Luchtmachtraad de Kapitein van de Koninklijke Luchtmacht J.W.R.N. de Vroom.
  5. Aan de Minister van Defensie en de Inspecteur-Generaal zal steeds de agenda worden aangeboden.
  6. Indien een agendapunt het gewenst maakt kunnen andere dan bovengenoemde autoriteiten aan het overleg over het desbetreffende punt op uitnodiging deelnemen.
  7. Teneinde de agenda tijdig te kunnen verzenden dienen punten, onder overlegging van een voldoend aantal van de benodigde stukken, uiterlijk donderdag bij de secretaris zijn ingediend.
  8. Op 30 juni a.s. zal een vergadering van de Luchtmachtraad worden gehouden.
  9. De Legerraad zal op 7 juli 1959 - bij uitzondering om 16.00 uur - worden gehouden.
De eerste vergadering van de Legerraad onder staatssecretaris Calmeyer werd inderdaad gehouden op 7 juli 1959. In zijn verslag van deze bijeenkomst vatte de toenmalige secretaris van de Legerraad, majoor Marchand, het openingswoord van de voorzitter als volgt samen: "Te 16.00 uur opent de voorzitter de vergadering van de legerraad. De naam "legerraad" handhavende, is het de bedoeling de vergaderingen, die als regel om de 14 dagen zullen worden gehouden, als voornaamste coördinatie bijeenkomst te zien."
Calmeyers ideeën over de positie van de Legerraad binnen het defensieapparaat waren dus ongewijzigd gebleven. Het was de politieke leiding, die uiteindelijk de besluiten moest nemen en niet de Legerraad.
In de samenstelling van de Legerraad kwam onder Calmeyer nauwelijks wijziging, al mag niet onvermeld blijven dat de Directeur Gebouwen, Werken en Terreinen die vanaf eind 1952 als officieel lid de vergadering had bijgewoond, uit de Legerraad verdween.
Een volgende organisatorische wijziging van betekenis diende zich intussen aan. Als uitvloeisel van het "Onderzoek Militair Aankoopbeleid", verricht door de Kamercommissie Koersen en op advies van het bureau Bakkenist, Spits en Co, werd medio 1960 de Dienst van de Kwartiermeester-Generaal weer in het leven geroepen en verdwenen de Directie Materieel Landmacht en het Basiscommando uit de organisatie. De taken die voorheen door deze beide organen waren verricht werden overgenomen door de Dienst van de Kwartiermeester-Generaal. Onder deze dienst kwamen tevens te ressorteren de vier materieelinspecteurs nieuwe stijl en de Inspecteur van de Militair Geneeskundige Dienst.
Voor wat betreft het technische en logistieke deel van zijn taak was de nieuwe Kwartiermeester-Generaal, de voormalige Directeur Materieel Landmacht, luitenant-generaal ir. M. Brinkgreve, verantwoording verschuldigd aan de Chef van de Generale Staf, voor het commerciële deel ressorteerde hij echter onder de Minister.
Binnen het personele en het financieel-economische functiegebied traden vooralsnog geen wijzigingen op. Hoofddirecteur Personeel J.H. Wieffering en Directeur-Generaal S.D. Duyverman hadden hier de touwtjes nog steeds strak in handen. Beiden zetelden reeds vanaf eind 1950 in de Legerraad en behartigden binnen hun takenpakket tevens de belangen van de luchtmacht.
Tijdens het voorzitterschap van staatssecretaris Calmeyer hield de Legerraad zich onder meer bezig met de uitwerking van de plannen voor de mechanisering (de overgang op rupstractie) en de verdere motorisering van de Koninklijke Landmacht. De eerste grote bestellingen voor het in Nederland te produceren pantserinfanterie wielvoertuig YP-408 werden nog in het jaar 1959 geplaatst. Het jaar daarop kwam de aanschaffingsprocedure voor de AMX-serie pantserrupsvoertuigen op gang. Reeds op 13 september 1963, kort na het vertrek van Calmeyer, kon de officiële presentatie van het eerste volledig gemechaniseerde pantserinfanteriebataljon plaatsvinden. Dit was het 42 Pantserinfanteriebataljon, dat met AMX-voertuigen was uitgerust.
Ook de legering van de Nederlandse troepen in West-Duitsland werd in deze periode een feit.
Een ander niet onbelangrijk aandachtsveld voor de Legerraad vormde in dit tijdvak de rechtspositie van het beroepspersoneel, een terrein, dat voordien enigszins was veronachtzaamd.
De Legerraad in de topstructuur van minister De Jong (1963-1976)
In de periode van 1963 tot 1967 brak een geheel nieuwe fase aan in de geschiedenis van de Legerraad. Toen in 1963 kapitein ter zee b.d. P.J.S. de Jong Minister van Defensie werd, maakte hij meteen van de gelegenheid gebruik om zijn denkbeelden van een volledig verticaal georganiseerd defensieapparaat, waarin de drie krijgsmachtdelen vrijwel autonoom konden opereren, in de praktijk toe te passen. Deze ideeën waren hoofdzakelijk geënt op de sedert 1945 bij de marine vigerende topstructuur. Een ingrijpende herstructurering was het gevolg. (zie bijlage 5)
De dagelijkse leiding over de landmacht kwam te berusten bij de Staatssecretaris van Defensie/Koninklijke Landmacht - voor wat betreft het financieel en administratief beheer bijgestaan door de plaatsvervangend Secretaris-Generaal/Koninklijke Landmacht - met onder zich drie op hiërarchisch gelijk niveau staande militaire autoriteiten, namelijk de Chef van de Generale Staf, de Kwartiermeester-Generaal en de Opperofficier Personeel Koninklijke Landmacht.
Eén van de uitgangspunten die hieraan ten grondslag lagen was, dat voor een efficiënte leiding van de Koninklijke Landmacht diepgaand overleg en een bewuste en doelgerichte samenwerking eerste vereisten waren. De Legerraad nieuwe stijl zou fungeren als forum, waar in goed overleg aan deze samenwerking vorm kon worden gegeven.
De ideeën van minister De Jong veroorzaakten zowel op het Ministerie van Defensie zelf als bij de landmachttop grote onrust. Diverse mutaties waren het gevolg.
Als logisch uitvloeisel van deze mutaties in de politieke c.q. ambtelijke sfeer kreeg de Legerraad vanaf januari 1964 een vrijwel geheel nieuw gezicht, terwijl tevens één of twee voorlichtingsfunctionarissen op permanente basis bij de vergaderingen aanwezig waren, een gebruik dat bij de Admiraliteitsraad en de Luchtmachtraad al langer in zwang was. Voordien was dit slechts incidenteel het geval geweest.
De nieuwe Legerraad ging in 1964 met grote voortvarendheid aan de slag onder leiding van staatssecretaris J.C.E. Haex.
Met het oog op een efficiëntere samenwerking met de legerleiding, had hij zijn intrek genomen op het Hoofdkwartier van de Koninklijke Landmacht.
Vanaf januari 1964 werd er in vergelijking met de jaren daarvoor veel intensiever vergaderd. De reden hiervan was dat de problemen waarmee de Koninklijke Landmacht zich in het midden van de jaren '60 zag geconfronteerd aanzienlijk waren. Door o.a. de mechanisering, het wegvallen van de MDAP-hulp, de legering van troepen in West-Duitsland, de herstructurering van het Eerste Legerkorps en de stijgende personeelskosten, was de Koninklijke Landmacht vooral in financieel opzicht in een bijzonder benarde positie terechtgekomen. Het was dan ook duidelijk, dat ingrijpende maatregelen noodzakelijk waren.
De Legerraad besefte in deze zijn verantwoordelijkheid ten volle en startte onder leiding van staatssecretaris Haex en diens opvolger G.H.J.M. Peijnenburg binnen korte tijd een drietal ingrijpende bezuinigingsoperaties, te weten de Operatie Chirurg, de Operatie Bever en de Operatie Egel. Doel hiervan was door afstoting van minder essentiële taken, meer gelden vrij te krijgen voor investeringen ter verhoging van de gevechtswaarde van het Eerste Legerkorps. Eveneens van groot belang in deze jaren was de wijziging van het legervormingssysteem, waarbij het nu nog functionerende onderdeelsaanvullingssysteem (ondas) werd ingevoerd. Daarmee samen hing de introductie van kleinverlof elementen in parate eenheden en de opheffing van de opleidingsdepots van de Infanterie. Ook de voortgaande mechanisering van de parate troepen en de vooral in het licht daarvan zo noodzakelijk geachte aanwerving van Kort Verband Vrijwilligers en Technisch Specialisten kregen de volle aandacht. Dit gold in het bijzonder voor de Technisch Specialisten, zoals bekend een geesteskind van Haex. Een ander vraagstuk, dat onder invloed van de mechanisering actueel werd, vormde de kwestie van de oefenterreinen. Immers de verhoogde mobiliteitsgraad vereiste meer bewegingsruimte. Bovendien werd langzaam maar zeker duidelijk, dat het veranderingsproces dat zich in het midden van de jaren '60 binnen de Nederlandse samenleving begon af te tekenen, ook de krijgsmacht niet onberoerd zou laten. Vooral bij de landmacht manifesteerden zich onder de dienstplichtigen veelvuldig gevoelens van onvrede.
Terwijl eerdergenoemde bezuinigingsoperaties nog maar nauwelijks voltooid waren, maakte Haex, in 1967 onder minister Den Toom voor de tweede maal in de functie van Staatssecretaris, nieuwe reorganisatieplannen bekend. Deze herstructurering behelsde onder meer de opheffing van ongeveer tien Inspecties van wapens en dienstvakken, de Staf van het Commando Opleidingen Koninklijke Landmacht werd opgericht en de commandostructuur van de Nationale Sector werd vereenvoudigd.
Het Eerste Legerkorps bleef dit keer buiten schot. Bovendien werd, speciaal ter ondersteuning van de plaatsvervangend Secretaris-Generaal/Koninklijke Landmacht, de Directie Administratieve Diensten Landmacht opgericht. De personele unie Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten zou ophouden te bestaan. De functie van Bevelhebber der Landstrijdkrachten zou in de visie van Haex vervallen. De door de bevelhebber vervulde taken zouden worden verdeeld over een nieuwe functionaris, de Nationale Commandant en de Internationale Commandant i.c. de commandant van het Eerste Legerkorps. Beiden zouden rechtstreeks gaan ressorteren onder de Legerraad. Dit betekende dus, dat de figuur van de Chef van de Generale Staf, net zoals voor de oorlog, geen bevelsbevoegdheid meer zou hebben over de landstrijdkrachten.
Zijn plannen voor de Legerraad kwamen hierop neer, dat de Legerraad een constituerend beleidsorgaan zou worden onder voorzitterschap van de Staatssecretaris, met als leden de plaatsvervangend Staatssecretaris Koninklijke Landmacht, de Chef van de Generale Staf, de Kwartiermeester-Generaal en de Opperofficier Personeel Koninklijke Landmacht, die in deze opzet zuiver ministeriële functionarissen zouden zijn. Binnen de Legerraad diende in collegiaal overleg de legerplanning op langere termijn te geschieden. Daartoe zou in principe dagelijks worden gecoördineerd. Om dit ook fysiek mogelijk te maken werd de elfde etage van de op dat moment in aanbouw zijnde kantorenflat in de Frederikkazerne te Den Haag gereserveerd voor de Legerraad. Ter ondersteuning van de Legerraad zou bovendien een speciale Legerraadstaf in het leven worden geroepen.
De realisering van de plannen van Haex verliep niet op alle punten even voorspoedig.
Wel werd per 1 november 1969 bij ministeriële beschikking van 31 oktober 1969, nummer 247.421/8G, de zogeheten Legerraadstaf ingesteld. Deze staf stond geheel ten dienste van de Legerraad. Het accent van de werkzaamheden lag op het uit handen nemen van werk en het organiseren van de arbeid van de topleiding, een "assistant to" functie.
Ook kon door de opheffing van de Inspecties van wapens en dienstvakken de weg worden geëffend voor een grootscheepse hergroepering van taken binnen de legertop, welke tenslotte uitmondde in een versterking van de positie van de drie reeds bestaande directoraten en in de oprichting van de Directie Administratieve Diensten Landmacht. Het Nationale Commando kwam echter niet tot stand. Minister Den Toom was van mening dat de personele unie Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten gehandhaafd moest blijven. Daarom werd van de vorming van dit commando afgezien. Wel werd in de geest van de gewenste afscheiding van de uitvoerende taken besloten tot oprichting van een aparte staf van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten. Deze staf ging 1 november 1969 officieel functioneren.
In de praktijk bleek echter gaandeweg, dat de strikte scheiding van de constituerende, dirigerende en uitvoerende taakelementen veelvuldig tot verwarring aanleiding gaf. De leden van de Legerraad konden zich niet van hun staven losmaken.
Om deze reden werd in de zomer van 1972 besloten het takenpakket van de Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten weer in één staf te combineren. Reeds een jaar eerder, om precies te zijn op 16 augustus 1971, had de opvolger van minister W. den Toom, H.J. de Koster, de Legerraadstaf weer opgeheven en daarvoor in de plaats het bureau Plaatsvervangend Secretaris-Generaal/Koninklijke Landmacht ingesteld, waarin ook het secretariaat van de Legerraad werd ondergebracht. Omdat minister De Koster bij zijn benoeming niet met drie, maar slechts met één Staatssecretaris in zee was gegaan, was op het Ministerie een herverdeling van taken noodzakelijk geworden. De plaatsvervangend Secretaris-Generaal/Koninklijke Landmacht J.L. Cusell, als hoogste bestuurlijke ambtenaar binnen de landmacht, werd belast met het voorzitterschap van de wekelijkse bijeenkomsten van de Legerraad. Een constructie die gehandhaafd bleef tot 1 februari 1976. Op deze datum ging de functie van voorzitter van de Legerraad in het kader van de herziening van de topstructuur van het Ministerie van Defensie over op de toenmalige Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten, luitenant-generaal J.E. van der Slikke.
Overigens was het vanaf juli 1971 tot mei 1973 wel gebruikelijk, dat er één keer per maand werd vergaderd onder leiding van de Minister. Op 17 december 1973 besloot de Minister dat het hoofd van de eind 1969 voor de landmacht heropgerichte Directie Administratieve Diensten, de heer J.F. Schmidt, voortaan als officieel lid aan de vergaderingen van de Legerraad zou deelnemen.
De topstructuur 1976 en haar voorgeschiedenis
Bij de uitwerking van de reorganisatieplannen van staatssecretaris Haex was namelijk al snel duidelijk geworden dat de geformuleerde doelstellingen moeilijk te realiseren zouden zijn. Deze hadden alleen een kans van slagen wanneer er nog op andere punten zou worden bezuinigd. Omdat niet meteen duidelijk was waar nog meer bezuinigingen mogelijk waren, werd besloten het adviesbureau Bakkenist, Spits en Co. in te schakelen. Dit bureau kreeg de opdracht een uitvoerige analyse te maken van het totale takenpakket van de Koninklijke Landmacht met uitzondering van de Nederlandse bijdrage aan de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (het Eerste Legerkorps) en de sector opleidingen. Zij begon haar werkzaamheden op 31 augustus 1970 en bracht reeds op 16 mei 1972 het eindrapport uit. Hierin adviseerde zij uit efficiency-overwegingen tot een grondige reorganisatie van de legertop. Ook de positie van de Legerraad zou moeten worden herzien. Zij vond het tevens wenselijk dat de militaire topleiding weer zou worden geconcentreerd bij de Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten. Met andere woorden: de nevenschikking zou moeten worden gewijzigd in onderschikking.
De wekelijkse Legerraad zou kunnen vervallen. In plaats daarvan zou onder voorzitterschap van de Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten een managementteam moeten worden gevormd, dat zich zou gaan bezighouden met de dagelijkse uitvoeringszaken. De maandelijkse Legerraad onder voorzitterschap van de Minister van Defensie zou gehandhaafd kunnen blijven en zou zich voortaan uitsluitend moeten richten op kwesties, welke van invloed zouden kunnen zijn op het voorgenomen landmachtbeleid in relatie tot het totale defensiebeleid.
Inmiddels had ook de zogeheten Commissie van Civiele en Militaire Deskundigen, beter bekend als de Commissie Van Rijckevorsel, op 27 maart 1972 haar rapport getiteld "De toekomst van de Nederlandse Defensie. Bevindingen en aanbevelingen" gepubliceerd en hierin eveneens gepleit voor een reorganisatie van de topstructuur van het Nederlandse defensieapparaat.
Nog voor de Commissie Van Rijckevorsel en het adviesbureau Bakkenist, Spits en Co. hun eindrapport hadden uitgebracht, had minister De Koster reeds besloten om de positie van de Defensieraad binnen de topstructuur van het Departement van Defensie te herwaarderen en de samenstelling van deze raad aan de nieuwe ontwikkelingen c.q. ideeën aan te passen. Op 10 maart 1972 werd een ministeriële beschikking met betrekking tot de Defensieraad uitgevaardigd, welke als eerste lid de volgende veelzeggende bepaling bevatte: "De Defensieraad is het college, waarin op het hoogste niveau de beleidsvorming en beleidsbepaling inzake de taak, het gebruik en de instandhouding van de krijgsmacht en de middelen daartoe vereist, plaatsvindt."
Als uitvloeisel van deze beslissing van de Minister zou de Defensieraad van nu af aan een belangrijk stempel gaan drukken op het functioneren van de krijgsmacht.
Uitgangspunt voor deze reorganisatie vormde de overweging dat de politieke leiding in de bestaande structuur onvoldoende greep had op de krijgsmachtdelen en dat het tevens als een groot gemis werd ervaren dat het krijgsmachtdeelbeleid eigenlijk nauwelijks in breder kader werd getoetst en het stellen van prioriteiten door de Minister vrijwel onmogelijk was. Minister De Koster poogde dus door een grondige herziening van de status van de Defensieraad het overkoepelende element binnen de defensietop te verstevigen. De personele samenstelling van de Defensieraad wijzigde zodanig, dat voortaan ook de drie bevelhebbers bij de vergaderingen werden uitgenodigd. Vóór maart 1972 had alleen de voorzitter van het Comité Verenigde Chefs van Staven deel uitgemaakt van de raad.
Geheel in de lijn van de beslissing die hij op 10 maart had genomen met betrekking tot de Defensieraad, maar ook gedeeltelijk in aansluiting bij de aanbevelingen van de Commissie Van Rijckevorsel en het adviesbureau Bakkenist, Spits en Co. maakte minister De Koster op donderdag 13 juli 1972 tijdens een persconferentie in Den Haag plannen bekend voor een ingrijpende wijziging van de defensietopstructuur. Deze hielden onder andere in een verdere versteviging van het horizontale element binnen het Departement. Dit ging echter ten koste van de zelfstandigheid van de drie krijgsmachtdelen. Van grote betekenis was vooral dat drie nieuwe topfunctionarissen, te weten twee directeuren-generaal en een controller-generaal, hun intrede zouden doen binnen het Ministerie en wel respectievelijk ten behoeve van de deelgebieden Materieel, Personeel en Financiën. Bedoelde functionarissen zouden "dirigerende functionele bevoegdheden" krijgen ten opzichte van de krijgsmachtdelen en aan het hoofd komen te staan van centrale beleidsdirecties. De verantwoordelijkheid voor de beleidsuitvoering per krijgsmachtdeel zou in handen komen van de Chef Staf/Bevelhebber, die tevens diende op te treden als voorzitter van het managementteam binnen zijn krijgsmachtdeel.
Van dit orgaan zouden behalve de voorzitter deel uitmaken de hoogste functionarissen op krijgsmachtdeelniveau binnen de sector Plannen en Operatiën, de sector Materieel, de sector Personeel en de sector Financiën. De leden van dit managementteam zouden ondergeschikt zijn aan de Chef Staf/Bevelhebber. Deze structuur toont opmerkelijk grote overeenkomsten met de gezagsverhoudingen in de topstructuur van 1949 (zie bijlage 3).
De positie van de Legerraad als zodanig zou ook veranderen. Waren de krijgsmachtdeelraden tot dan binnen de verticale structuur relatief zelfstandig geweest, thans werd een constructie gekozen, waarin de Admiraliteitsraad, de Legerraad en de Luchtmachtraad, evenals het Comité Verenigde Chefs van Staven, de Personeelsraad, de Materieelraad en de Financiële Raad zouden worden omgevormd tot onderraden van de Defensieraad, waar tenslotte alle lijnen bij elkaar zouden moeten komen.
De drie krijgsmachtdelen ontvingen de voorstellen van de Minister uiteraard met zeer gemengde gevoelens; hun zelfstandigheid dreigde immers ernstig te worden aangetast. Ook binnen de politieke leiding trad tweespalt op. Staatssecretaris A. van Es kon zich niet vinden in deze plannen en besloot zijn ontslag in te dienen. Hierna werd de discussie over de nieuwe topstructuur slechts op een laag pitje voortgezet.
Eerst onder minister H. Vredeling kwam de problematiek weer volop in de actualiteit. In de op 9 juli 1974 gepubliceerde defensienota "Om de veiligheid van het bestaan. Defensiebeleid in de jaren 1974-1983" kondigde de politieke leiding aan, dat het Ministerie een grondige reorganisatie zou ondergaan. De uitgangspunten zoals geformuleerd door De Koster zouden daarbij grosso modo blijven gelden, met dien verstande dat voor de krijgsmachtdeelraden uiteindelijk toch werd gekozen voor een constructie, waarin alle leden nevengeschikt aan elkaar zouden zijn.
De in deze defensienota gepresenteerde hoofdlijnen voor de nieuwe topstructuur van defensie werden in detail uitgewerkt door de speciaal daarvoor in het leven geroepen Stuurgroep Herstructurering Defensie, welke in het najaar van 1974 haar werkzaamheden begon.
De matrixorganisatie met haar functioneel- en productgerichte samenwerkingsverbanden zou, zo meenden de Minister en de beide Staatssecretarissen, als waarborg dienen om meer greep te krijgen op het besluitvormingsproces.
Reeds tijdens de voorbereidingen voor de invoering van de nieuwe topstructuur verkreeg de Legerraad zijn samenstelling die hij tot 1 juli 1992 zou houden.
Vooruitlopend op de opheffing van het sedert 1963 bestaande instituut van één afzonderlijke plaatsvervangend Secretaris-Generaal per krijgsmachtdeel, verliet de heer J.L. Cusell met ingang van 1 februari 1976 de Legerraad en aanvaardde de functie van eerste plaatsvervanger van de Secretaris-Generaal. De post van Secretaris-Generaal was en bleef ook na de reorganisatie in handen van de voormalige Staatssecretaris, drs. G.H.J.M. Peijnenburg. De Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten werd nu als primus inter pares voorzitter van de Legerraad. Voor het overige bleef de samenstelling van de Legerraad ongewijzigd. Wel werden in het kader van de reorganisatie eind 1976 nieuwe benamingen ingevoerd. De Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten werd voortaan Chef van de Landmachtstaf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten genoemd, de Kwartiermeester-Generaal kreeg als nieuwe naam Directeur Materieel Koninklijke Landmacht, terwijl de Opperofficier Personeel/Koninklijke Landmacht en de Directeur Administratieve Diensten Landmacht voortaan als Directeur Personeel respectievelijk als Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht werden aangeduid.
Inmiddels had de Stuurgroep Herstructurering Defensie haar werkzaamheden afgerond. Reeds in maart 1976 werd het bekende "witte boek" Reorganisatie topstruktuur Ministerie van Defensie; gedetailleerde uitwerking uitgebracht. Deze uitgave bevatte niet alleen orgaanbeschrijvingen voor alle organen binnen de vier functionele deelgebieden op centraal niveau en op krijgsmachtdeelniveau, maar ook uitvoerige functiebeschrijvingen voor de topfunctionarissen, die in de nieuwe structuur werkzaam zouden zijn.
Nadat het "dikke witte boek" als basis voor de nieuwe organisatie was aanvaard, werd de matrixorganisatie op 1 december 1976 van kracht. (Zie bijlage 6)
Bij deze organisatie behorende orgaan- en functiebeschrijvingen werden opgenomen in het Voorlopig Organisatiehandboek Ministerie van Defensie , dat op 1 april 1978 in werking trad.
Kenmerkend voor de op dat moment van kracht zijnde matrixorganisatie was de hiërarchische nevenschikking van de topfunctionarissen binnen het centrale apparaat (de Chef van de Defensiestaf en de drie Directeuren-Generaal) en van de topfunctionarissen van de ministeriële organen binnen de krijgsmachtdelen (de Chef van de krijgsmachtdeelstaf en de Directeuren Materieel, Personeel en Economisch Beheer). Echter, uitsluitend de Bevelhebber was verantwoordelijk voor de taakuitvoering in zijn krijgsmachtdeel. De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden waren in de organisatie op uitgebalanceerde wijze verdeeld over nevengeschikte functionarissen met primair functioneelgerichte taken (de Centrale Organisatie) of met primair productgerichte taken (krijgsmachtdeelleiding). Daarom was een goede overlegstructuur onvoorwaardelijk en zijn naast de Defensieraad zowel functioneelgerichte als productgerichte samenwerkingsverbanden nodig (zie bijlage 7).
De overlegstructuur binnen het Ministerie van Defensie had het volgende patroon:
  • Binnen de vier functiegebieden bestonden functionele overlegorganen (comités), te weten het Comité Chefs van Staven/Bevelhebbers en de Comités Personeel, Materieel en Economie en Financiën. Deze stonden onder leiding van de Chef van de Defensiestaf respectievelijk de betreffende Directeur-Generaal. De andere leden waren de topfunctionarissen van de drie krijgsmachtdelen. De functionele comités vergaderden in beginsel op maandag.
  • Per krijgsmachtdeel was er een (productgerichte) krijgsmachtdeelraad onder leiding van de chef staf/bevelhebber. Daar de chef van een krijgsmachtdeelstaf verantwoordelijk was voor het operationele functiegebied, dat richtinggevend (maar niet maatgevend) was voor de overige functiegebieden, was hij primus inter pares en uit dien hoofde voorzitter van de krijgsmachtdeelraad. De krijgsmachtdeelraden vergaderden in beginsel op dinsdag.
  • De Defensieraad onder voorzitterschap van de Minister was het hoogste overlegorgaan en vergaderde in beginsel op woensdag. In de Defensieraad hadden zitting de voorzitters van de functionele comités en de bevelhebbers, die tevens geacht werden op te treden als voorzitter van de krijgsmachtdeelraad.
Op deze wijze is de Defensieraad van de inbreng uit alle functionele comités en krijgsmachtdeelraden verzekerd
De functionele comités en de krijgsmachtdeelraden fungeerden als onderraad van de Defensieraad. Dit kwam tot uitdrukking in de agenda van deze raad. Immers de besluitenlijst van de functionele comités en krijgsmachtdeelraden werden wekelijks ter goedkeuring aan de Defensieraad voorgelegd.
De boven beschreven overlegstructuur bood de mogelijkheid belangrijke onderwerpen in een zeer kort tijdsbestek vanuit alle invalshoeken te belichten. Na de behandeling binnen de functionele comités op maandag konden de krijgsmachtdeelgebonden leden van deze comités het besprokene reeds de volgende dag terugkoppelen in de krijgsmachtdeelraden. Op woensdag kon dan in de Defensieraad de afweging plaatsvinden tussen het functionele en het krijgsmachtdeelbelang. Ook de hiërarchische nevenschikking van alle topfunctionarissen was van groot gewicht. Hierdoor immers wist de politieke leiding zich verzekerd van een stevige greep op het gehele defensie-apparaat. Zowel overlegstructuur als hiërarchische verhouding maakten het vrijwel ondenkbaar dat ernstige meningsverschillen tussen topfunctionarissen op centraal of krijgsmachtdeel niveau voor de Minister verborgen zouden kunnen blijven.
De behandeling in de Legerraad van de meerjarenplannen in het kader van het Nederlands Defensie Planningsproces vergde veel tijd en noodzaakte tot langdurige beraadslagingen veelal met het Intern Planningscomité Koninklijke Landmacht. Dit alles leidde tot de toeneming van zowel de gemiddelde vergaderduur als het aantal vergaderingen (zie bijlage 8).
Met de totstandkoming van het Voorlopig Organisatiehandboek en de Handleiding Nederlands Defensie Planningsproces leken de voornaamste voorwaarden vervuld om de matrixorganisatie van het Ministerie van Defensie goed te doen functioneren.
De verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn vastgelegd, terwijl de te volgen procedures voor de betrokken functionarissen langzaam maar zeker gemeengoed zijn geworden.
Nadat de rust in de organisatie was teruggekeerd heeft de Legerraad in januari 1981 besloten dat de sinds 1976 binnen de landmacht met de nieuwe organisatiestructuur en het Nederlands Defensie Planningsproces opgedane ervaringen dienden te worden aangewend voor het verbeteren van het intern planningsproces binnen de ministeriële staven van de Koninklijke Landmacht. Daarom werd een projectgroep opgedragen een stelsel van goed gedocumenteerde interne planningsprocedures voor de Koninklijke Landmacht te ontwikkelen, dat was afgestemd op de matrixorganisatiestructuur van Defensie en dat aansloot bij het Nederlands Defensie Planningsproces.
Naast de reorganisatie van de topstructuur konden nog voor 1980 ook de meeste andere beleidsvoornemens uit de Defensienota 1974 worden gerealiseerd. De Legerraad heeft als altijd een intensieve bemoeienis gehad met de voorbereiding en de uitvoering van deze plannen. De diensttijd werd teruggebracht tot veertien maanden en een aantal parate eenheden werd mobilisabel gesteld. De herstructurering van het Eerste Legerkorps werd in 1979 afgerond. Hierbij werd, teneinde de mechanisering van de Vijfde mobilisabele Divisie mogelijk te maken, het aantal manoeuvrebataljons per brigade teruggebracht tot drie en het aantal gemechaniseerde brigades opgevoerd tot negen. Ook het materieel werd ingrijpend gemoderniseerd; modern gemechaniseerd luchtdoelgeschut werd ingevoerd, de pantserbestrijding werd verbeterd en de oude wiel- en rupsvoertuigen, tanks en geschut werden vervangen door nieuw materieel.
Op personeelsgebied tekenden zich na de herstructureringen in de jaren 1975-1976, waarbij naast de aangegeven reorganisatie van het Eerste Legerkorps onder meer het Nationaal Territoriaal Commando tot stand kwam, een reeks van nieuwe ontwikkelingen af. Het nieuw ingevoerde materieel vereiste namelijk nog hoogwaardiger en meer technisch geschoold personeel dan voorheen. Bovendien bleef het aantal functies in de automatiseringssfeer sterk groeien. Een andere interessante ontwikkeling vormde het streven naar integratie van de vrouw in de krijgsmacht. Als gevolg hiervan werd de Militaire Vrouwenafdeling opgeheven en kon de vrouw voortaan in beginsel elke militaire functie vervullen.
Op financieel-economisch gebied leek de Koninklijke Landmacht in een gunstiger vaarwater te geraken, toen in 1978 in NAVO-verband werd afgesproken de defensiebudgetten voortaan jaarlijks met 3% reëel te verhogen. Dit betekende in theorie een duidelijke verbetering van de situatie in de jaren daarvoor. De Defensienota 1974 voorzag nog in een stijging van gemiddeld 2,5%, maar dit percentage was in de praktijk teruggelopen tot 1,5%.
Voornoemde NAVO-afspraken zouden hebben moeten leiden tot een verdubbeling van dit laatste percentage vanaf 1978. Door de economische recessie die weldra inzette bleek een 3% reële groei van het defensiebudget echter niet haalbaar. Het groeipercentage is na 1980 zelfs aanmerkelijk lager geweest. Het opvangen van de in korte tijd opgelegde reeks incidentele kortingen op het budget kostte de Legerraad een enorme inspanning, te meer daar de bezuinigingsoperaties moesten worden uitgevoerd binnen een budget waarvoor, in het perspectief van de op de 3% reële groei gebaseerde verwachtingen, reeds voor een aanzienlijk deel verplichtingen waren aangegaan, zoals de Leopard 2-tank en het pantserinfanterie rupsvoertuig YPR 765. Deze situatie bracht de Legerraad in dezelfde positie als waarin staatssecretaris Haex destijds verkeerde. Er diende op de exploitatie te worden bezuinigd om de minimaal noodzakelijke investeringsruimte te behouden. In 1982 is de Legerraad gebleken, dat de aanpassing van de meerjarenplannen aan deze budgettaire kortingen niet zonder ingrijpende maatregelen konden worden gerealiseerd.
1985 -1994. De Koude Oorlog ontdooit. Naar een doelmatiger defensie-organisatie
In 1985 trad Gorbatsjov aan als Secretaris-Generaal van de Communistische Partij van de Sovjetunie. Niemand had op dat moment kunnen vermoeden dat zijn beleid een grote omwenteling in Europa en de rest van de wereld teweeg zou brengen. Glasnost (openheid) en Perestrojka (hervorming), bedoeld ter hervorming van het eigen socialistische systeem, zette een proces in werking dat leidde tot de val van de Berlijnse Muur, de ineenstorting van de communistische regimes in de Oost-Europese satellietstaten, het einde van de Koude Oorlog en de hereniging van de beide Duitslanden.
De wereld van militaire zekerheid stortte in. De politiek vertaalde dit direct in de Defensienota van 1991. Dit betekende een inkrimping van de Koninklijke Landmacht met een derde. Een spectaculaire ingreep, waarvoor zeven jaar werd uitgetrokken.
Defensie keek nu niet langer alleen maar naar het Oosten, maar ook naar dreigingen in andere gebieden in de hele wereld.
Het jaar 1992 zou het jaar van de waarheid zijn. Per 1 januari 1992 veranderde de werkwijze van de Legerraad. Vanaf dat moment stond de Bevelhebber der Landstrijdkrachten aan het hoofd van de Legerraad. De Legerraad bestond nu uit de Bevelhebber der Landstrijdkrachten, de Directeuren Operatiën, Materieel, Personeel en Economisch Beheer en het hoofd van de Legervoorlichtingsdienst. Ondersteuning en coördinatie van de voorliggende stukken was als vanouds in handen van een secretaris.
De taken bleven hetzelfde, namelijk: het beleid bepalen en de uitvoering daarvan nauwgezet volgen, als een "dagelijks bestuur" van de Koninklijke Landmacht.
In februari 1992 vond de besluitvoering plaats over de nieuwe ruggengraat van de Koninklijke Landmacht, de Luchtmobiele Brigade. Als gevolg van de ontspanning tussen Oost en West moest de politiek beslissen over bestellingen voor onder andere gevechts- en transporthelikopters. Eind maart 1992 kondigde minister Ter Beek een mogelijk verregaande reductie van de krijgsmacht aan. Eén van zijn overwegingen was het idee dat de krijgsmacht niet langer zelfstandig hoefde te opereren. Op die basis zou dus het Eerste Legerkorps moeten worden verkleind. De Commissie Meijer zou dat zelfde jaar advies uitbrengen over het al dan niet handhaven van de dienstplicht. Zij adviseerde uiteindelijk de dienstplicht in zijn huidige vorm te handhaven.
Begin 1993 verscheen de evaluatie van de Defensienota onder de naam Prioriteitennota "Een andere wereld, een andere defensie". De nadruk lag nu op andere taken, met een andere aansturing en een andere bedrijfsvoering. De omvang van de Koninklijke Landmacht moest terug naar minder dan de helft. Uiteindelijk moesten 38.000 militairen en burgers overblijven. Hiermee samenhangend was het feit dat de opkomstplicht, in tegenstelling tot het advies van de Commissie Meijer, per 1998 opgeheven zou worden. Dat betekende geen dienstplichtigen meer en dus overgang naar een beroepsleger.
De vernieuwing van de Koninklijke Landmacht was dus een totale. Het ging niet alleen om afschaffen, reorganiseren of oprichten en er werd niet alleen gewerkt aan een geheel nieuwe structuur, maar ook aan een geheel nieuwe cultuur. Voor vooral dat laatste aspect waren veel afspraken en vooral veel tijd nodig.
Ook de Legerraad kreeg een andere samenstelling. Het hoogste adviesorgaan van de Bevelhebber bestond tot dat moment uit zijn Directeuren Operatiën, Personeel, Materieel en Economisch Beheer. Met ingang van 1 juli 1992 hadden echter ook de belangrijkste ondercommandanten zitting (Legerkorps, Opleidingen, Nationale Sector).
De Herstructurering van het Ministerie van Defensie Koninklijke Landmacht was in drie fasen ingedeeld. De eerste fase was de structuurverandering en was rond 1 juli 1992 grotendeels afgerond. De Haagse Staven zijn omgebouwd van een matrixstructuur tot een lijn-staforganisatie, de Koninklijke Landmacht-staf. Overbodige elementen zijn opgeheven, overlap van taken weggehaald en die taken efficiënter geordend.
De tweede fase moest vooral een cultuurverandering te zien geven, ook wel "Anders denken, anders doen" genoemd of "Het tot leven brengen van de Koninklijke Landmacht-staf".
De derde fase, de evaluatie van de nieuwe Koninklijke Landmacht-staf, begon medio 1993.
De verandering van de organisatiestructuur van de "Haagse Staven" als geheel, was een verandering van matrixmodel naar lijn-stafstructuur. Tot 1 januari 1992 bestonden de Haagse Staven uit vier afzonderlijke zuilen. De Landmachtstaf, de Directies Personeel, Materieel en Economisch Beheer werkten als redelijk zelfstandige zuilen naast elkaar. Daarbij werden deze directies functioneel aangestuurd door het directoraat-generaal waartoe zij behoorden.
Deze matrixstructuur had echter veel nadelen, zoals onduidelijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden, lange overlegprocedures, een collegiale besluitvorming en overlap van taken.
Daarom werd er gereorganiseerd tot een lijn-stafstructuur. Dat betekende dat de Bevelhebber der Landstrijdkrachten aan het hoofd stond van de Koninklijke Landmacht en de Koninklijke Landmacht-staf. De vier staven zijn geïntegreerd tot één staf, waarbij de Landmachtstaf werd omgedoopt in Directie Operatiën Koninklijke Landmacht. De hiërarchieke lijnen met de Directoraten werden doorgesneden; de Directies vielen direct onder de Bevelhebber.
Dit lijn-stafmodel moest zorgen voor eenduidige verantwoordelijkheden en bevoegdheden, snellere actie en het wegsnijden van overlap. Kortom: efficiëntie en effectiviteit.
Per 1 juli 1992 was de nieuwe geïntegreerde Koninklijke Landmacht-staf formeel opgericht. (zie bijlage 9)
Prioriteitennota
De Minister van Defensie presenteerde in januari 1993 zijn plannen voor een nieuwe krijgsmacht. Die plannen betekenden ook een verregaande herstructurering voor de Koninklijke Landmacht. De gevolgen voor de Koninklijke Landmacht waren groot. De kleinere landmacht moest beter zijn toegerust op haar nieuwe taken, waaronder het optreden in het kader van crisisbeheersing.
In een periode van vijf jaar moest de landmacht van een gedeeltelijk dienstplichtig leger worden omgevormd tot een beroepsleger. Begin 1998 zouden er geen dienstplichtigen meer moeten zijn. Zo'n 14.000 beroepsmilitairen bepaalde tijd zouden hun functies in de Koninklijke Landmacht moeten gaan vervullen.
Elke eenheid moest hiervoor een reorganisatie ondergaan en elke militair of burger kreeg daardoor onherroepelijk met deze herstructurering te maken.
Het Eerste Legerkorps werd opgeheven. Twee parate en twee mobilisabele brigades zouden deel uit gaan maken van één divisie. Ook veranderde de samenstelling van divisie- en legerkorpstroepen. De Staf van het Eerste Duits/Nederlandse Legerkorps werd gevestigd in het Duitse Münster. In de Natonale Sector werden een Nationaal Commando en drie Territoriale Commando's opgericht. Hiervoor integreerden het Nationaal Territoriaal Commando, het Nationaal Logistiek Commando en het Commando Verbindingen Koninklijke Landmacht. Ook werden het Commando Opleidingen Koninklijke Landmacht en de Koninklijke Landmacht-staf verder gereorganiseerd.
Maandelijks vergaderde de Bevelhebber der Landstrijdkrachten met zijn ondercommandanten in de Legerraad. Daarnaast was er wekelijks het "BLS-beraad", het overleg tussen de Bevelhebber en de vier Directeuren van de Koninklijke Landmacht-staf. Naast periodiek overleg in de Legerraad en BLS-beraad voerde hij ad-hoc overleg met medewerkers uit de Koninklijke Landmacht-staf en met ondercommandanten.
In april 1994 werd het Mission Statement Koninklijke Landmacht door de Bevelhebber gepresenteerd. Het Mission Statement Koninklijke Landmacht gaf beknopt weer hoe de Bevelhebber de Koninklijke Landmacht zag, wat haar taken waren, hoe zij die uitvoerde en wat haar commitment daarbij was. Daarnaast vermeldde het wat de normen en waarden waren die de Koninklijke Landmacht in haar vaandel droeg en tenslotte hoe zij haar rol in de samenleving zag. Het Mission Statement Koninklijke Landmacht zou gaan dienen als een leidraad voor de veranderingsprocessen. Een methode die ook in het bedrijfsleven veelvuldig werd gehanteerd.
De Koninklijke Landmacht hoopte dat het Mission Statement Koninklijke Landmacht motiverend en activerend zou zijn voor het personeel, doordat het statement vertelde wat de Koninklijke Landmacht in de toekomst (eind 1998) wilde zijn.
Novemberbrief
Op 4 november 1994 werd een beleidsbrief van de Minister van Defensie aangeboden aan de Tweede Kamer. De brief droeg als motto "Naar een doelmatiger defensie-organisatie".
In het regeerakkoord stelde het Kabinet-Kok als hoogste eisen: werkgelegenheid en het terugdringen van het financieringstekort. Voor wat betreft Defensie was gekozen voor een "verantwoorde uitvoering" van de Prioriteitennota. Ook moest de reeds ingezette herstructurering van de krijgsmacht met kracht worden voortgezet. Toch moest ook Defensie bijdragen aan de bezuinigingen op de rijksbegroting.
Voor Defensie werd los van de bezuinigingen een interessante samenwerking aangekondigd, namelijk de herijking rond de internationale positie van Nederland. Dit omvatte de beleidsterreinen Defensie, Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking. In die lijn creëerde het kabinet een apart budget voor de financiering van vredesoperaties.
De Novemberbrief verschafte inzicht in het tegenvoorstel van de Minister en onderbouwde wat aanvullend moest worden gedaan om de volledige taakstelling uit het regeerakkoord te kunnen realiseren. Gekozen was voor een uitwerking op drie "sporen". Deze drie onderzoeken beperkten zich tot het inventariseren van mogelijkheden en het realistisch inschatten van haalbare bezuinigingen.
In spoor 1, besparingen op overhead en ondersteuning, was doelmatigheidsverbetering de drijfveer. Het ging hierbij hoofdzakelijk om het terugdringen van kosten voor overhead en ondersteunende delen en het kritisch beoordelen van de noodzaak van bepaalde activiteiten. In het eerste ontwerp ging het om het scheiden van taken in beleid en uitvoering. Uitvoerende taken zouden worden gedecentraliseerd of in een nieuw op te richten centrale (interservice) organisatie worden ondergebracht.
In spoor 2 stond verdere intensivering van internationale afstemming en samenwerking centraal. Op dit terrein deed de landmacht reeds het nodige. Zij was al hecht verankerd aan Duitsland in het Eerste Duits/Nederlandse Legerkorps, het 1 (GE/NL) Corps. Daarnaast droeg zij met de Luchtmobiele Brigade bij aan de Multinational Division Central.
Spoor 3 behelsde een vertraging in investeringen en structuurmaatregelen.
Juist omdat de besparingen door grotere doelmatigheid en meer internationale samenwerking pas na een aantal jaren volledig zouden zijn bereikt, was onderzocht welke maatregelen in deze kabinetsperiode moesten worden getroffen. Om de gehele bezuinigingstaakstelling te bereiken zou defensiebreed een aantal investeringsprojecten moeten worden uitgesteld voor een bedrag van 1,3 miljard en moesten er structuurmaatregelen worden genomen.
Het laatste onderwerp van verandering was de dienstplicht. Besloten werd de opkomstplicht met ingang van 1 april 1996 op te schorten. Dat betekende dat de laatste dienstplichtigen de Koninklijke Landmacht eind 1996 zouden verlaten.
Samenstelling Legerraad 1945 - 1994
Naam
Functie
Mr. J.J. Meynen,
Minister van Oorlog
L.C. Rietveld,
Secretaris-Generaal
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
luitenant-generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
Mr. H.J. Kruls,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf
S.J. van den Bergh,
reserve generaal-majoor der Intendance, Kwartiermeester-Generaal
M.R.H. Calmeyer,
kolonel van de Generale Staf, Chef van het Militair Kabinet
P.L.G. Doorman,
kolonel van de Generale Staf, Souschef van de Generale Staf
J.J.C.P. Wilson,
kolonel van de Generale Staf, plaatsvervangend Kwartiermeester-Generaal tevens Inspecteur der Genie
J.J. Wijnsouw,
kapitein der Infanterie, secretaris
Naam
Functie
Mr. J.J. Meynen,
Minister van Oorlog
L.C. Rietveld,
Secretaris-Generaal
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
luitenant-generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
Mr. H.J. Kruls,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf
S.J. van den Bergh,
reserve generaal-majoor der Intendance, Kwartiermeester-Generaal
Mr. W.J. van Dijk,
reserve luitenant-kolonel der Infanterie, Adjudant-Generaal
M.R.H. Calmeyer,
kolonel van de Generale Staf, Chef van het Militair Kabinet
P.L.G. Doorman,
kolonel van de Generale Staf, Souschef van de Generale Staf
J.J.C.P. Wilson,
kolonel van de Generale Staf, plaatsvervangend Kwartiermeester-Generaal tevens Inspecteur der Genie
J.J. Wijnsouw,
kapitein der Infanterie, secretaris
Naam
Functie
A.H.J.L. Fiévez,
Minister van Oorlog
L.C. Rietveld,
Secretaris-Generaal
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
luitenant-generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
Mr. H.J. Kruls,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf
J.J.C.P. Wilson,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Kwartiermeester-Generaal
Mr. W.J. van Dijk,
reserve kolonel der Infanterie, Adjudant-Generaal
Th.A. Appels,
Directeur Administratieve Diensten
C. Giebel,
generaal-majoor van de Militaire Luchtvaart, Commandant van de Legerluchtmacht
M.R.H. Calmeyer,
kolonel van de Generale Staf, Chef van het Militair Kabinet, secretaris
Naam
Functie
A.H.J.L. Fiévez,
Minister van Oorlog
L.C. Rietveld,
Secretaris-Generaal
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
luitenant-generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
Mr. H.J. Kruls,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf
J.J.C.P. Wilson,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Kwartiermeester-Generaal
Mr. W.J. van Dijk,
reserve generaal-majoor der Infanterie, Adjudant-Generaal
Th.A. Appels,
Directeur Administratieve Diensten
C. Giebel,
generaal-majoor van de Militaire Luchtvaart, Chef van de Luchtmachtstaf
M.R.H. Calmeyer,
generaal-majoor van de Generale Staf, Chef van het Kabinet van de Minister, secretaris
Naam
Functie
Mr. W.F. Schokking,
Minister van Oorlog
L.C. Rietveld,
Secretaris-Generaal
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
luitenant-generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
Mr. H.J. Kruls,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf
J.J.C.P. Wilson,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Kwartiermeester-Generaal
Mr. W.J. van Dijk,
reserve generaal-majoor der Infanterie, Adjudant-Generaal
Th.A. Appels,
Directeur Administratieve Diensten
C. Giebel,
generaal-majoor van de Militaire Luchtvaart
M.R.H. Calmeyer,
generaal-majoor van de Generale Staf, Chef van het Kabinet van de Minister, secretaris
Naam
Functie
Mr. W.F. Schokking,
Minister van Oorlog
Mr. W.H. Fockema Andreae,
Staatssecretaris van Oorlog
L.C. Rietveld,
Secretaris-Generaal
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
luitenant-generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
Mr. H.J. Kruls,
generaal van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf
J.H. Droste,
generaal-majoor van de Generale Staf, Kwartiermeester-Generaal
Mr. W.J. van Dijk,
generaal-majoor der Infanterie, Adjudant-Generaal
Th.A. Appels,
Directeur Administratieve Diensten
M.R.H. Calmeyer,
luitenant-generaal van de Generale Staf, plaatsvervangend Chef van de Generale Staf
A.L. van den Berge,
luitenant-kolonel van de Generale Staf, Chef van het Kabinet van de Minister, secretaris
Naam
Functie
Mr. H.L. s'Jacob,
Minister van Oorlog
H.C.W. Moorman,
Staatssecretaris van Oorlog
L.C. Rietveld,
Secretaris-Generaal
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
luitenant-generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
Mr. H.J. Kruls,
generaal van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf
Ir. D.H.G. Brethouwer,
generaal-majoor van de Technische Dienst, Directeur Materieel Landmacht
J.H. Wieffering,
Directeur Personeel
S.D. Duyverman,
Directeur Administratieve Diensten
M.R.H. Calmeyer,
luitenant-generaal van de Generale Staf, plaatsvervangend Chef van de Generale Staf
Mr. W.J. van Dijk,
generaal-majoor der Infanterie, Chef van het Kabinet van de Minister, secretaris
F. van der Veen,
majoor van de Generale Staf, Hoofdofficier Toegevoegd aan het Kabinet van de Minister, adjunct-secretaris
Naam
Functie
Ir. C. Staf,
Minister van Oorlog
Mr. F.J. Kranenburg,
Staatssecretaris van Oorlog
H.C.W. Moorman,
Staatssecretaris van Oorlog
L.C. Rietveld,
Secretaris-Generaal
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
luitenant-generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
B.R.P.F. Hasselman,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf
Ir. D.H.G. Brethouwer,
luitenant-generaal van de Technische Dienst, Directeur Materieel Landmacht
J.H. Wieffering,
Directeur Personeel
S.D. Duyverman,
Directeur Administratieve Diensten, tevens plaatsvervangend Secretaris-Generaal
Mr. W.J. van Dijk,
generaal-majoor der Infanterie, Chef van het Kabinet van de Minister, secretaris
F. van der Veen,
luitenant-kolonel van de Generale Staf, Hoofdofficier Toegevoegd aan het Kabinet van de Minister, adjunct-secretaris
Naam
Functie
Ir. C. Staf,
Minister van Oorlog
Mr. F.J. Kranenburg,
Staatssecretaris van Oorlog
L.C. Rietveld,
Secretaris-Generaal
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
luitenant-generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
B.R.P.F. Hasselman,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf
Ir. D.H.G. Brethouwer,
luitenant-generaal van de Technische Dienst, Directeur Materieel Landmacht
J.H. Wieffering,
Directeur Personeel
S.D. Duyverman,
Directeur Administratieve Diensten, tevens plaatsvervangend Secretaris-Generaal
A. Burgdorffer,
brigadegeneraal der Genie, Directeur Gebouwen, Werken en Terreinen
Mr. W.J. van Dijk,
generaal-majoor der Infanterie, Chef van het Kabinet van de Minister, secretaris
H.L. van der Tuuk,
majoor der Infanterie, adjunct-secretaris
Naam
Functie
Ir. C. Staf,
Minister van Oorlog
Mr. F.J. Kranenburg,
Staatssecretaris van Oorlog
L.C. Rietveld,
Secretaris-Generaal
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
luitenant-generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
B.R.P.F. Hasselman,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf
J.D. Backer,
generaal-majoor van de Technische Dienst, Directeur Materieel Landmacht
J.H. Wieffering,
Directeur Personeel
S.D. Duyverman,
Directeur Generaal, tevens plaatsvervangend Secretaris-Generaal
L.J. Spanjaerdt Speckman,
brigadegeneraal der Genie, Directeur Gebouwen, Werken en Terreinen
H.L. van der Tuuk,
luitenant-kolonel der Infanterie, Chef van het Kabinet van de Minister, secretaris
Naam
Functie
Ir. C. Staf,
Minister van Oorlog
Mr. F.J. Kranenburg,
Staatssecretaris van Oorlog
L.C. Rietveld,
Secretaris-Generaal
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
B.R.P.F. Hasselman,
generaal van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
J.D. Backer,
luitenant-generaal van de Technische Dienst, Directeur Materieel Landmacht
J.H. Wieffering,
Directeur Personeel
S.D. Duyverman,
Directeur Generaal, tevens plaatsvervangend Secretaris-Generaal
L.J. Spanjaerdt Speckman,
brigadegeneraal der Genie, Directeur Gebouwen, Werken en Terreinen
H.L. van der Tuuk,
luitenant-kolonel der Infanterie, Chef van het Kabinet van de Minister, secretaris
Naam
Functie
Ir. C. Staf,
Minister van Oorlog
Mr. F.J. Kranenburg,
Staatssecretaris van Oorlog
L.C. Rietveld,
Secretaris-Generaal
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
B.R.P.F. Hasselman,
generaal van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
J.H.L. Bos,
brigadegeneraal der Intendance, Directeur Materieel Landmacht
J.H. Wieffering,
Hoofddirecteur Personeel
S.D. Duyverman,
Directeur Generaal, tevens plaatsvervangend Secretaris-Generaal
L.J. Spanjaerdt Speckman,
generaal-majoor der Genie, Directeur Gebouwen, Werken en Terreinen
C. Marchand,
majoor der Infanterie, secretaris
Naam
Functie
Ir. C. Staf,
Minister van Oorlog
Mr. F.J. Kranenburg,
Staatssecretaris van Oorlog
L.C. Rietveld,
Secretaris-Generaal
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
B.R.P.F. Hasselman,
generaal van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
Ir. M. Brinkgreve,
generaal-majoor van de Technische Staf, Directeur Materieel Landmacht
J.H. Wieffering,
Hoofddirecteur Personeel
S.D. Duyverman,
Directeur Generaal, tevens plaatsvervangend Secretaris-Generaal
L.J. Spanjaerdt Speckman,
generaal-majoor der Genie, Directeur Gebouwen, Werken en Terreinen
C. Marchand,
majoor der Infanterie, secretaris
Naam
Functie
Ir. C. Staf,
Minister van Oorlog
Mr. F.J. Kranenburg,
Staatssecretaris van Oorlog
L.C. Rietveld,
Secretaris-Generaal
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
G.J. Le Fèvre de Montigny,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
Ir. M. Brinkgreve,
generaal-majoor van de Technische Staf, Directeur Materieel Landmacht
J.H. Wieffering,
Hoofddirecteur Personeel
S.D. Duyverman,
Directeur Generaal, tevens plaatsvervangend Secretaris-Generaal
L.J. Spanjaerdt Speckman,
generaal-majoor der Genie, Directeur Gebouwen, Werken en Terreinen
C. Marchand,
majoor der Infanterie, secretaris
Naam
Functie
Ir. C. Staf,
Minister van Oorlog
L.C. Rietveld,
Secretaris-Generaal
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
G.J. Le Fèvre de Montigny,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
Ir. M. Brinkgreve,
generaal-majoor van de Technische Staf, Directeur Materieel Landmacht
J.H. Wieffering,
Hoofddirecteur Personeel
S.D. Duyverman,
Directeur Generaal, tevens plaatsvervangend Secretaris-Generaal
C.J.J. Stoorvogel,
brigadegeneraal der Genie, Directeur Gebouwen, Werken en Terreinen
C. Marchand,
majoor der Infanterie, secretaris
Naam
Functie
Ir. S.H. Visser,
Minister van Defensie
M.R.H. Calmeyer,
Staatssecretaris van Defensie Koninklijke Landmacht/Koninklijke Luchtmacht
L.C. Rietveld,
Secretaris-Generaal
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
G.J. Le Fèvre de Montigny,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
Ir. M. Brinkgreve,
generaal-majoor van de Technische Staf, Directeur Materieel Landmacht
J.H. Wieffering,
Hoofddirecteur Personeel
S.D. Duyverman,
Directeur Generaal, tevens plaatsvervangend Secretaris-Generaal
J. Anemaet,
kapitein der Infanterie, secretaris
Naam
Functie
Ir. S.H. Visser,
Minister van Defensie
M.R.H. Calmeyer,
Staatssecretaris van Defensie Koninklijke Landmacht/Koninklijke Luchtmacht
J.J. van Houten,
Secretaris-Generaal
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
G.J. Le Fèvre de Montigny,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
Ir. M. Brinkgreve,
luitenant-generaal van de Technische Staf, Kwartiermeester-Generaal
J.H. Wieffering,
Hoofddirecteur Personeel
S.D. Duyverman,
Directeur Generaal, tevens plaatsvervangend Secretaris-Generaal
J. Anemaet,
majoor der Infanterie, secretaris
Naam
Functie
Ir. S.H. Visser,
Minister van Defensie
M.R.H. Calmeyer,
Staatssecretaris van Defensie Koninklijke Landmacht/Koninklijke Luchtmacht
J.J. van Houten,
Secretaris-Generaal
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
G.J. Le Fèvre de Montigny,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
A.L. van den Berge,
luitenant-generaal der Infanterie, Kwartiermeester-Generaal
J.H. Wieffering,
Hoofddirecteur Personeel
S.D. Duyverman,
Directeur Generaal, tevens plaatsvervangend Secretaris-Generaal
J. Anemaet,
majoor der Infanterie, secretaris
Naam
Functie
Ir. S.H. Visser,
Minister van Defensie
M.R.H. Calmeyer,
Staatssecretaris van Defensie Koninklijke Landmacht/Koninklijke Luchtmacht
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
A.V. van den Wall Bake,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
A.L. van den Berge,
luitenant-generaal der Infanterie, Kwartiermeester-Generaal
J.H. Wieffering,
Hoofddirecteur Personeel
S.D. Duyverman,
Directeur Generaal, tevens plaatsvervangend Secretaris-Generaal
J. Anemaet,
majoor der Infanterie, secretaris
Naam
Functie
J.C.E. Haex,
Staatssecretaris van Defensie Koninklijke Landmacht
G.H.J.M. Peijnenburg,
plaatsvervangend Secretaris-Generaal Koninklijke Landmacht
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
F. van der Veen,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
J.P.F. Agasi,
luitenant-generaal der Infanterie, Kwartiermeester-Generaal
J.G. Smit,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Opperofficier Personeel Koninklijke Landmacht
J.B. Lagaune,
luitenant-kolonel van de Generale Staf, hoofd van de sectie Voorlichting, Vorming en Psychologische Oorlogsvoering van het Hoofdkwartier van de Koninklijke Landmacht
R.J.H. Lach de Bère,
majoor van de Generale Staf, secretaris
Naam
Functie
J.C.E. Haex,
Staatssecretaris van Defensie Koninklijke Landmacht
G.H.J.M. Peijnenburg,
plaatsvervangend Secretaris-Generaal Koninklijke Landmacht
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
F. van der Veen,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
Ir. L.W.C. Adank,
luitenant-generaal van de Technische Staf, Kwartiermeester-Generaal
J.G. Smit,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Opperofficier Personeel Koninklijke Landmacht
J.B. Lagaune,
luitenant-kolonel van de Generale Staf, hoofd van de sectie Voorlichting, Vorming en Psychologische Oorlogsvoering van het Hoofdkwartier van de Koninklijke Landmacht
M.H. von Meyenfeldt,
kapitein der Infanterie, secretaris
Naam
Functie
P.J.S. de Jong,
Minister van Defensie
G.H.J.M. Peijnenburg,
Staatssecretaris van Defensie Koninklijke Landmacht
J.L. Cusell,
plaatsvervangend Secretaris-Generaal Koninklijke Landmacht
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
F. van der Veen,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
Ir. L.W.C. Adank,
luitenant-generaal van de Technische Staf, Kwartiermeester-Generaal
J.G. Smit,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Opperofficier Personeel Koninklijke Landmacht
J.K.L. Koch,
kolonel der Cavalerie, hoofd van de sectie Voorlichting, Vorming en Psychologische Oorlogsvoering van het Hoofdkwartier van de Koninklijke Landmacht
J. Querens,
Hoofd Legervoorlichtingsdienst
M.H. von Meyenfeldt,
kapitein der Infanterie, secretaris
Naam
Functie
P.J.S. de Jong,
Minister van Defensie
G.H.J.M. Peijnenburg,
Staatssecretaris van Defensie Koninklijke Landmacht
J.L. Cusell,
plaatsvervangend Secretaris-Generaal Koninklijke Landmacht
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
F. van der Veen,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
Ir. L.W.C. Adank,
luitenant-generaal van de Technische Staf, Kwartiermeester-Generaal
C. Koster,
generaal-majoor der Artillerie, Opperofficier Personeel Koninklijke Landmacht
J.K.L. Koch,
kolonel der Cavalerie, hoofd van de sectie Voorlichting, Vorming en Psychologische Oorlogsvoering van het Hoofdkwartier van de Koninklijke Landmacht
J. Querens,
Hoofd Legervoorlichtingsdienst
W.M.G. Hogenboom,
majoor der Infanterie, secretaris
Naam
Functie
W. den Toom,
Minister van Defensie
J.C.E. Haex,
Staatssecretaris van Defensie Koninklijke Landmacht
J.L. Cusell,
plaatsvervangend Secretaris-Generaal Koninklijke Landmacht
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
F. van der Veen,
luitenant-generaal van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
Ir. L.W.C. Adank,
luitenant-generaal van de Technische Staf, Kwartiermeester-Generaal
C. Koster,
luitenant-generaal der Artillerie, Opperofficier Personeel Koninklijke Landmacht
D.B.W. van Ardenne,
kolonel der Infanterie, hoofd van de sectie Voorlichting, Vorming en Psychologische Oorlogsvoering van het Hoofdkwartier van de Koninklijke Landmacht
J. Querens,
Hoofd Legervoorlichtingsdienst
W.M.G. Hogenboom,
majoor der Infanterie, secretaris
Naam
Functie
W. den Toom,
Minister van Defensie
J.C.E. Haex,
Staatssecretaris van Defensie Koninklijke Landmacht
J.L. Cusell,
plaatsvervangend Secretaris-Generaal Koninklijke Landmacht
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
generaal, Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht
W. van Rijn,
luitenant-generaal der Infanterie, Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
Ir. L.W.C. Adank,
luitenant-generaal van de Technische Staf, Kwartiermeester-Generaal
C. Koster,
luitenant-generaal der Artillerie, Opperofficier Personeel Koninklijke Landmacht
D. de Iongh,
kolonel der Cavalerie, hoofd van de sectie Voorlichting, Vorming en Psychologische Oorlogsvoering van het Hoofdkwartier Koninklijke Landmacht
J. Querens,
Hoofd Legervoorlichtingsdienst
W.M.G. Hogenboom,
majoor der Infanterie, secretaris
Naam
Functie
W. den Toom,
Minister van Defensie
J.C.E. Haex,
Staatssecretaris van Defensie Koninklijke Landmacht
J.L. Cusell,
plaatsvervangend Secretaris-Generaal Koninklijke Landmacht
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
generaal, Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht
W. van Rijn,
luitenant-generaal der Infanterie, Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
J.L. Antonissen,
generaal-majoor der Intendance, Kwartiermeester-Generaal
C. Koster,
luitenant-generaal der Artillerie, Opperofficier Personeel Koninklijke Landmacht
J. Querens,
Hoofd Legervoorlichtingsdienst
J. op den Brouw,
luitenant-kolonel der Infanterie, secretaris
Naam
Functie
W. den Toom,
Minister van Defensie
J.C.E. Haex,
Staatssecretaris van Defensie Koninklijke Landmacht
J.L. Cusell,
plaatsvervangend Secretaris-Generaal Koninklijke Landmacht
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
generaal, Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht
W. van Rijn,
luitenant-generaal der Infanterie, Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
J.L. Antonissen,
generaal-majoor der Intendance, Kwartiermeester-Generaal
C. Koster,
luitenant-generaal der Artillerie, Opperofficier Personeel Koninklijke Landmacht
J. Querens,
Hoofd Legervoorlichtingsdienst
J. op den Brouw,
luitenant-kolonel der Infanterie, secretaris
Naam
Functie
H.J. de Koster,
Minister van Defensie
A. van Es,
Staatssecretaris van Defensie
J.L. Cusell,
plaatsvervangend Secretaris-Generaal Koninklijke Landmacht
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
generaal, Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht
G. IJsselstein,
luitenant-generaal der Intendance, Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
J.L. Antonissen,
luitenant-generaal der Intendance, Kwartiermeester-Generaal
N. Berghuijs,
luitenant-generaal der Infanterie, Opperofficier Personeel Koninklijke Landmacht
J. Querens,
Hoofd Legervoorlichtingsdienst
A.A. Herweijer,
majoor der Infanterie, secretaris
Naam
Functie
H.J. de Koster,
Minister van Defensie
J.L. Cusell,
plaatsvervangend Secretaris-Generaal Koninklijke Landmacht
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
generaal, Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht
G. IJsselstein,
luitenant-generaal der Intendance, Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
J.L. Antonissen,
luitenant-generaal der Intendance, Kwartiermeester-Generaal
N. Berghuijs,
luitenant-generaal der Infanterie, Opperofficier Personeel Koninklijke Landmacht
J. Querens,
Hoofd Legervoorlichtingsdienst
A.A. Herweijer,
majoor der Infanterie, secretaris
Naam
Functie
Ir. H. Vredeling,
Minister van Defensie
J.L. Cusell,
plaatsvervangend Secretaris-Generaal Koninklijke Landmacht
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
generaal, Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht
J.E. van der Slikke,
luitenant-generaal der Infanterie, Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
J.L. Antonissen,
luitenant-generaal der Intendance, Kwartiermeester-Generaal
Jhr. W.H. de Savornin Lohman,
generaal-majoor der Cavalerie, Opperofficier Personeel Koninklijke Landmacht
J.F. Schmidt,
Directeur Administratieve Diensten Landmacht
J. Querens,
Hoofd Legervoorlichtingsdienst
A.H.H.Geeraets,
luitenant-kolonel der Infanterie, secretaris
Naam
Functie
Ir. H. Vredeling,
Minister van Defensie
J.L. Cusell,
plaatsvervangend Secretaris-Generaal Koninklijke Landmacht
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
generaal, Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht
J.E. van der Slikke,
luitenant-generaal der Infanterie, Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
Ir. T.A. van Zanten,
luitenant-generaal van de Technische Staf, Kwartiermeester-Generaal
T.J. de Geus,
generaal-majoor der Infanterie, Opperofficier Personeel Koninklijke Landmacht
J.F. Schmidt,
Directeur Administratieve Diensten Landmacht
J. Querens,
Hoofd Legervoorlichtingsdienst
P.G.M. van Even,
majoor der Militaire Administratie, secretaris
Naam
Functie
Ir. H. Vredeling,
Minister van Defensie
J.L. Cusell,
plaatsvervangend Secretaris-Generaal Koninklijke Landmacht
Z.K.H. Bernhard, Prins der Nederlanden,
generaal, Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht
J.E. van der Slikke,
luitenant-generaal der Infanterie, Chef van de Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
Ir. T.A. van Zanten,
luitenant-generaal van de Technische Staf, Kwartiermeester-Generaal
T.J. de Geus,
generaal-majoor der Infanterie, Opperofficier Personeel Koninklijke Landmacht
J.F. Schmidt,
Directeur Administratieve Diensten Landmacht
J. Querens,
Hoofd Legervoorlichtingsdienst
P.G.M. van Even,
luitenant-kolonel der Militaire Administratie, secretaris
Naam
Functie
J.E. van der Slikke,
luitenant-generaal der Infanterie, Chef Landmachtstaf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
Ir. P.W. Maris,
generaal-majoor van de Technische Staf, Directeur Materieel Koninklijke Landmacht
T.J. de Geus,
generaal-majoor der Infanterie, Directeur Personeel Koninklijke Landmacht
J.F. Schmidt,
Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht
H.P. Beets,
luitenant-kolonel voor Bijzondere Diensten, Adjunct-Directeur Voorlichting Koninklijke Landmacht
P.G.M. van Even,
luitenant-kolonel der Militaire Administratie, secretaris
Naam
Functie
C. de Jager,
luitenant-generaal der Artillerie, Chef Landmachtstaf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
Ir. P.W. Maris,
generaal-majoor van de Technische Staf, Directeur Materieel Koninklijke Landmacht
T.J. de Geus,
generaal-majoor der Infanterie, Directeur Personeel Koninklijke Landmacht
J.F. Schmidt,
Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht
H.P. Beets,
luitenant-kolonel voor Bijzondere Diensten, Adjunct-Directeur Voorlichting Koninklijke Landmacht
P.H.M. Messerschmidt,
majoor der Artillerie, secretaris
Naam
Functie
C. de Jager,
luitenant-generaal der Artillerie, Chef Landmachtstaf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
Ir. P.W. Maris,
generaal-majoor van de Technische Staf, Directeur Materieel Koninklijke Landmacht
T.J. de Geus,
generaal-majoor der Infanterie, Directeur Personeel Koninklijke Landmacht
J.A. Hartman R.A.,
brigadegeneraal der Militaire Administratie, Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht
H.P. Beets,
luitenant-kolonel voor Bijzondere Diensten, Adjunct-Directeur Voorlichting Koninklijke Landmacht
P.H.M. Messerschmidt,
majoor der Artillerie, secretaris
Naam
Functie
C. de Jager,
luitenant-generaal der Artillerie, Chef Landmachtstaf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
A.J. Beersma,
generaal-majoor der Militaire Administratie, Directeur Materieel Koninklijke Landmacht
T.J. de Geus,
generaal-majoor der Infanterie, Directeur Personeel Koninklijke Landmacht
J.A. Hartman R.A.,
generaal-majoor der Militaire Administratie, Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht
H.P. Beets,
luitenant-kolonel voor Bijzondere Diensten, Adjunct-Directeur Voorlichting Koninklijke Landmacht
P.H.M. Messerschmidt,
majoor der Artillerie, secretaris
Naam
Functie
J.G. Roos,
luitenant-generaal der Infanterie, Chef Landmachtstaf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
A.J. Beersma,
generaal-majoor der Militaire Administratie, Directeur Materieel Koninklijke Landmacht
W.J. Loos,
generaal-majoor der Artillerie, Directeur Personeel Koninklijke Landmacht
J.A. Hartman R.A.,
generaal-majoor der Militaire Administratie, Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht
H.P. Beets,
luitenant-kolonel voor Bijzondere Diensten, Adjunct-Directeur Voorlichting Koninklijke Landmacht
F.O. Vijselaar R.A.,
majoor der Militaire Administratie, secretaris
Naam
Functie
J.G. Roos,
luitenant-generaal der Infanterie, Chef Landmachtstaf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
A.J. Beersma,
generaal-majoor der Militaire Administratie, Directeur Materieel Koninklijke Landmacht
W.J. Loos,
generaal-majoor der Artillerie, Directeur Personeel Koninklijke Landmacht
J.A. Hartman R.A.,
generaal-majoor der Militaire Administratie, Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht
H.P. Beets,
luitenant-kolonel voor Bijzondere Diensten, Adjunct-Directeur Voorlichting Koninklijke Landmacht
F.O. Vijselaar R.A.,
majoor der Militaire Administratie, secretaris
Naam
Functie
J.G. Roos,
luitenant-generaal der Infanterie, Chef Landmachtstaf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
A.J. Beersma,
generaal-majoor der Militaire Administratie, Directeur Materieel Koninklijke Landmacht
W.J. Loos,
generaal-majoor der Artillerie, Directeur Personeel Koninklijke Landmacht
J.A. Hartman R.A.,
generaal-majoor der Militaire Administratie, Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht
G.A. Struijker Boudier,
luitenant-kolonel der Cavalerie, Adjunct-Directeur Voorlichting Koninklijke Landmacht
F.O. Vijselaar R.A.,
majoor der Militaire Administratie, secretaris
Naam
Functie
J.G. Roos,
luitenant-generaal der Infanterie, Chef Landmachtstaf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
A.J. Beersma,
generaal-majoor der Militaire Administratie, Directeur Materieel Koninklijke Landmacht
J.P. Verheijen,
generaal-majoor der Infanterie, Directeur Personeel Koninklijke Landmacht
J.A. Hartman R.A.,
generaal-majoor der Militaire Administratie, Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht
G.A. Struijker Boudier,
luitenant-kolonel der Cavalerie, Adjunct-Directeur Voorlichting Koninklijke Landmacht
G.J.M. Bastiaans,
majoor der Infanterie, secretaris
Naam
Functie
J.G. Roos,
luitenant-generaal der Infanterie, Chef Landmachtstaf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
Ir. J.C.M. van den Bergh,
generaal-majoor van de Technische Staf, Directeur Materieel Koninklijke Landmacht
J.P. Verheijen,
generaal-majoor der Infanterie, Directeur Personeel Koninklijke Landmacht
H. Breimer,
generaal-majoor der Militaire Administratie, Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht
G.A. Struijker Boudier,
luitenant-kolonel der Cavalerie, Adjunct-Directeur Voorlichting Koninklijke Landmacht
A. van der List,
majoor der Intendance, secretaris
Naam
Functie
P.J. Graaff,
luitenant-generaal der Genie, Chef Landmachtstaf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
Ir. J.C.M. van den Bergh,
generaal-majoor van de Technische Staf, Directeur Materieel Koninklijke Landmacht
P.G.J.M. Nijhout,
generaal-majoor der Artillerie, Directeur Personeel Koninklijke Landmacht
H. Breimer,
generaal-majoor der Militaire Administratie, Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht
G.A. Struijker Boudier,
luitenant-kolonel der Cavalerie, Adjunct-Directeur Voorlichting Koninklijke Landmacht
A. van der List,
majoor der Intendance, secretaris
Naam
Functie
P.J. Graaff,
luitenant-generaal der Genie, Chef Landmachtstaf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
Ir. J.C.M. van den Bergh,
generaal-majoor van de Technische Staf, Directeur Materieel Koninklijke Landmacht
P.G.J.M. Nijhout,
generaal-majoor der Artillerie, Directeur Personeel Koninklijke Landmacht
H. Breimer,
generaal-majoor der Militaire Administratie, Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht
G.A. Struijker Boudier,
luitenant-kolonel der Cavalerie, Hoofd Legervoorlichting
Drs. R.V. Raaff,
majoor der Artillerie, secretaris
Naam
Functie
P.J. Graaff,
luitenant-generaal der Genie, Chef Landmachtstaf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
Ir. J.C.M. van den Bergh,
generaal-majoor van de Technische Staf, Directeur Materieel Koninklijke Landmacht
P.G.J.M. Nijhout,
generaal-majoor der Artillerie, Directeur Personeel Koninklijke Landmacht
M. Sturm,
generaal-majoor der Militaire Administratie, Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht
G.A. Struijker Boudier,
luitenant-kolonel der Cavalerie, Hoofd Legervoorlichting
Drs. R.V. Raaff,
luitenant-kolonel der Artillerie, secretaris
Naam
Functie
M.J. Wilmink,
luitenant-generaal der Genie, Chef Landmachtstaf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
H.A. Couzy,
generaal-majoor der Artillerie, Directeur Materieel Koninklijke Landmacht
P.G.J.M. Nijhout,
generaal-majoor der Infanterie, Directeur Personeel Koninklijke Landmacht
M. Sturm,
generaal-majoor der Militaire Administratie, Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht
G.A. Struijker Boudier,
luitenant-kolonel der Cavalerie, Hoofd Legervoorlichting
Drs. R.V. Raaff,
luitenant-kolonel der Artillerie, secretaris
Naam
Functie
M.J. Wilmink,
luitenant-generaal der Genie, Chef Landmachtstaf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
H.A. Couzy,
generaal-majoor der Artillerie, Directeur Materieel Koninklijke Landmacht
P.G.J.M. Nijhout,
generaal-majoor der Infanterie, Directeur Personeel Koninklijke Landmacht
M. Sturm,
generaal-majoor der Militaire Administratie, Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht
W.P.P. Hartman,
luitenant-kolonel der Infanterie, Hoofd Legervoorlichting
J.Th.L. Tukker,
luitenant-kolonel van de Technische Dienst, secretaris
Naam
Functie
M.J. Wilmink,
luitenant-generaal der Genie, Chef Landmachtstaf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
H.A. Couzy,
generaal-majoor der Artillerie, Directeur Materieel Koninklijke Landmacht
Mr. J.F.J.A. van Daal,
generaal-majoor van de Militair Juridische Dienst, Directeur Personeel Koninklijke Landmacht
M. Sturm,
generaal-majoor der Militaire Administratie, Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht
W.P.P. Hartman,
luitenant-kolonel der Infanterie, Hoofd Legervoorlichting
F.E.V.M. van Bouwdijk Bastiaanse,
majoor der Cavalerie, secretaris
Naam
Functie
M.J. Wilmink,
luitenant-generaal der Genie, Chef Landmachtstaf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten
H.A. Couzy,
generaal-majoor der Artillerie, Directeur Operatiën Koninklijke Landmacht
Ir. E.I.L.D.G. Margherita,
generaal-majoor van de Technische Staf, Directeur Materieel Koninklijke Landmacht
Mr. J.F.J.A. van Daal,
generaal-majoor van de Militair Juridische Dienst, Directeur Personeel Koninklijke Landmacht
Drs. A.P.M. Hogenboom,
generaal-majoor der Intendance, Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht
W.P.P. Hartman,
luitenant-kolonel der Infanterie, Hoofd Legervoorlichting
F.E.V.M. van Bouwdijk Bastiaanse,
majoor der Cavalerie, secretaris
Naam
Functie
H.A. Couzy,
luitenant-generaal der Artillerie, Bevelhebber der Landstrijdkrachten
R. Reitsma,
generaal-majoor der Cavalerie, Directeur Operatiën Koninklijke Landmacht
Ir. E.I.L.D.G. Margherita,
generaal-majoor van de Technische Staf, Directeur Materieel Koninklijke Landmacht
Mr. J.F.J.A. van Daal,
generaal-majoor van de Militair Juridische Dienst, Directeur Personeel Koninklijke Landmacht
Drs. A.P.M. Hogenboom,
generaal-majoor der Intendance, Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht
W.P.P. Hartman,
luitenant-kolonel der Infanterie, Hoofd Legervoorlichting
Drs. J.J.M. van Gastel,
majoor der Militaire Administratie, secretaris
Naam
Functie
H.A. Couzy,
luitenant-generaal der Artillerie, Bevelhebber der Landstrijdkrachten
M. Schouten,
luitenant-generaal der Genie, Commandant Eerste Legerkorps
R. Reitsma,
generaal-majoor der Cavalerie, Directeur Operatiën Koninklijke Landmacht
Ir. E.I.L.D.G. Margherita,
generaal-majoor van de Technische Staf, Directeur Materieel Koninklijke Landmacht
Mr. J.F.J.A. van Daal,
generaal-majoor van de Militair Juridische Dienst, Directeur Personeel Koninklijke Landmacht
Drs. A.P.M. Hogenboom,
generaal-majoor der Intendance, Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht
L.G. Dijkstra,
generaal-majoor der Infanterie, Nationaal Territoriaal Commandant
J.H. de Kleyn,
generaal-majoor der Infanterie, Commandant Commando Opleidingen Koninklijke Landmacht.
F.L. Hogenbirk,
brigadegeneraal der Genie, Commandant Nationaal Logistiek Commando
E.M.L.M. Termont,
brigadegeneraal der Intendance, Projectofficier Koninklijke Landmacht '98
J.W. van Duijn,
kolonel van de Verbindingsdienst, Commandant Commando Verbindingen Koninklijke Landmacht
P.P. Sonnenschein,
kolonel der Infanterie, Chef Kabinet
W.P.P. Hartman,
luitenant-kolonel der Infanterie, Hoofd Legervoorlichting
Drs. N.J.M. Jong,
Hoofd sectie Communicatie van de Directie Operatiën Koninklijke Landmacht
Drs. J.J.G. Covers,
majoor der Artillerie, directiesecretaris van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten
Chronologische naamlijst per functioneel deelgebied
Voorzitters
Datum Gebeurtenis
1945 nov. - 1946 jul. Mr. J.J. Meynen
Minister van Oorlog
1946 jul, - 1948 aug. A.H.J.L. Fiévez
luitenant-kolonel van de Generale Staf;
Minister van Oorlog
1948 aug. - 1950 okt. Mr. W.F. Schokking
Minister van Oorlog
1950 okt. - 1951 mrt. Mr. H.L. s'Jacob
Minister van Oorlog
1951 mrt. - 1959 mei Ir. C. Staf
Minister van Oorlog
1959 juni - 1963 jul. M.R.H. Calmeyer

( Voorzitters de Jure: ministers S.J. van den Bergh, mei 1959 - juli 1959 en ir. S.H. Visser, sep. 1959-juli 1963. )luitenant-generaal van de Generale Staf buiten dienst;Staatssecretaris van Defensie Koninklijke Landmacht / Koninklijke Luchtmacht
1963 aug. - 1965 apr. J.C.E. Haex
brigadegeneraal van de Generale Staf; Staatssecretaris van Defensie Koninklijke Landmacht
1965 apr. - 1967 apr. G.H.J.M. Peijnenburg
( Voorzitter de Jure: minister P.J.S. de Jong. )Staatssecretaris van Defensie Koninklijke Landmacht
1967 apr. - 1971 jul. J.C.E. Haex

( Voorzitter de Jure: minister W. den Toom. )generaal-majoor van de Generale Staf;Staatssecretaris van Defensie Koninklijke Landmacht
1971 jul., 1976 jan. J.L. Cusell
( Voorzitters de Jure: ministers H.J. de Koster, juli 1971 - mei 1973 en ir. H. Vredeling, mei 1973 - jan. 1976. )plaatsvervangend Secretaris-Generaal Koninklijke Landmacht
1976 dec. - 1977 apr. J.E. van der Slikke
luitenant-generaal der Infanterie;
Chef van de Generale Staf / Bevelhebber der Landstrijdkrachten, met ingang van dec 1976 Chef Landmachtstaf / Bevelhebber der Landstrijdkrachten
1977 mei - 1980 okt. C. de Jager
luitenant-generaal der Artillerie;
Chef Landmachtstaf / Bevelhebber der Landstrijdkrachten
1980 nov. - 1985 okt. J.G. Roos
luitenant-generaal der Infanterie;
Chef Landmachtstaf / Bevelhebber der Landstrijdkrachten
1985 okt. - 1988 dec. P.J. Graaff
luitenant-generaal der Genie;
Chef Landmachtstaf / Bevelhebber der Landstrijdkrachten
1988 dec. - 1992 sep. M.J. Wilmink
luitenant-generaal der Genie;
Chef Landmachtstaf / Bevelhebber der Landstrijdkrachten; Bevelhebber der Landstrijdkrachten
1992 sep. - H.A. Couzy
luitenant-generaal der Artillerie;
Bevelhebber der Landstrijdkrachten
Operationele functiegebied
Datum Gebeurtenis
1945 nov. - 1951 jan. Mr. H.J. Kruls
generaal van de Generale Staf
Chef van de Generale Staf
1951 feb. - 1957 okt. B.R.P.F. Hasselman
generaal van de Generale Staf
Chef van de Generale Staf, per 28 nov 1954 Chef van de Generale Staf / Bevelhebber der Landstrijdkrachten
1957 nov. - 1962 apr. G.J. le Fèvre de Montigny
luitenant-generaal van de Generale Staf
Chef van de Generale Staf / Bevelhebber der Landstrijdkrachten
1962 mei - 1963 dec. A.V. van den Wall Bake
luitenant-generaal van de Generale Staf
Chef van de Generale Staf / Bevelhebber der Landstrijdkrachten
1964 jan. - 1968 dec. F. van der Veen
luitenant-generaal van de Generale Staf
Chef van de Generale Staf / Bevelhebber der Landstrijdkrachten
1969 jan. - 1971 dec. W. van Rijn
luitenant-generaal der Infanterie
Chef van de Generale Staf / Bevelhebber der Landstrijdkrachten
1972 jan. - 1973 nov. G. IJsselstein
luitenant-generaal der Intendance
Chef van de Generale Staf / Bevelhebber der Landstrijdkrachten
1973 dec. - 1977 apr. J.E. van der Slikke

( Van februari 1976 tot januari 1992 was de vertegenwoordiger van het operationele functiegebied tevens voorzitter van de Legerraad. )luitenant-generaal der InfanterieChef van de Generale Staf / Bevelhebber der Landstrijdkrachten, met ingang van dec 1976 Chef Landmachtstaf / Bevelhebber der Landstrijdkrachten
1977 mei - 1980 okt. C. de Jager
luitenant-generaal der Artillerie
Chef Landmachtstaf / Bevelhebber der Landstrijdkrachten
1980 nov. - 1985 okt. J.G. Roos
luitenant-generaal der Infanterie
Chef Landmachtstaf / Bevelhebber der Landstrijdkrachten
1986 nov. - 1988 dec. P.J. Graaff
luitenant-generaal der Genie
Chef Landmachtstaf / Bevelhebber der Landstrijdkrachten
1988 dec. - 1992 sep. M.J. Wilmink
luitenant-generaal der Genie
Chef Landmachtstaf / Bevelhebber der Landstrijdkrachten
1992 jan. - 1992 sep. H.A. Couzy
generaal-majoor der Artillerie
Directeur Operatiën Koninklijke Landmacht
1992 sep. - 1994 okt. R. Reitsma
generaal-majoor der Cavalerie
Directeur Operatiën Koninklijke Landmacht
1994 okt. - A.P.P.M. van Baal
generaal-majoor der Artillerie
Directeur Operatiën Koninklijke Landmacht
Materiële functiegebied
Datum Gebeurtenis
1945 nov. - 1946 mei S.J. van den Bergh
reserve generaal-majoor der Intendance;
Kwartiermeester-Generaal
1946 mei - 1949 mei J.J.C.P. Wilson
luitenant-generaal van de Generale Staf;
Kwartiermeester-Generaal
1949 mei - 1950 okt. J.H. Droste
generaal-majoor van de Generale Staf;
Kwartiermeester-Generaal
1950 nov. - 1953 mrt. Ir. D.H.G. Brethouwer
luitenant-generaal van de Technische Dienst;
Directeur Materieel Landmacht
1953 apr. - 1955 aug. J.D. Backer
luitenant-generaal van de Technische Dienst;
Directeur Materieel Landmacht
1955 aug. - 1956 dec. J.H.L. Bos
luitenant-generaal der Intendance;
Directeur Materieel Landmacht
1957 jan. - 1961 apr. Ir. M. Brinkgreve
luitenant-generaal van de Technische Staf;
Directeur Materieel Landmacht, met ingang van juli 1960 Kwartiermeester-Generaal
1961 mei - 1963 dec. A.L. van den Berge
luitenant-generaal der Infanterie;
Kwartiermeester-Generaal
1964 jan. - 1964 mrt. J.P.F. Agasi
luitenant-generaal der Infanterie;
Kwartiermeester-Generaal
1964 mrt. - 1969 okt. Ir. L.W.C. Adank
luitenant-generaal van de Technische Staf;
Kwartiermeester-Generaal
1969 nov. - 1974 apr. J.L. Antonissen
luitenant-generaal der Intendance;
Kwartiermeester-Generaal
1974 mei - 1976 apr. Ir. T.A. van Zanten
luitenant-generaal van de Technische Staf;
Kwartiermeester-Generaal
1976 mei - 1979 okt. Ir. P.W. Maris
generaal-majoor van de Technische Staf;
Kwartiermeester-Generaal, met ingang van dec 1976 Directeur Materieel Koninklijke Landmacht
1979 nov. - 1984 mei A.J. Beersma
generaal-majoor der Militaire Administratie;
Directeur Materieel Koninklijke Landmacht
1984 mei - 1988 aug. Ir. J.C.M. van den Bergh
generaal-majoor van de Technische Staf;
Directeur Materieel Koninklijke Landmacht
1988 okt. - 1991 mrt. H.A. Couzy
generaal-majoor der Artillerie;
Directeur Materieel Koninklijke Landmacht
1991 mrt. - Ir. E.I.L.D.G. Margherita
generaal-majoor van de Technische Staf;
Directeur Materieel Koninklijke Landmacht
Personele functiegebied
Datum Gebeurtenis
1945 nov. - 1950 sep. Mr. W.J. van Dijk
generaal-majoor der Infanterie;
Adjudant-Generaal
1950 okt. - 1963 okt. J.H. Wieffering
Directeur Personeel, met ingang van mei 1955 Hoofddirecteur Personeel
1963 nov. - 1963 dec. P.A. Cox
brigadegeneraal van de Generale Staf;
waarnemend Opperofficier Personeel Koninklijke Landmacht
1964 jan. - 1966 dec. J.G. Smit,
luitenant-generaal van de Generale Staf;
Opperofficier Personeel Koninklijke Landmacht
1967 jan. - 1971 apr. C. Koster
luitenant-generaal der Artillerie;
Opperofficier Personeel Koninklijke Landmacht
1971 mei - 1973 aug. N. Berghuijs
luitenant-generaal der Infanterie;
Opperofficier Personeel Koninklijke Landmacht
1973 sept. - 1974 apr. Jhr. W.H. de Savornin Lohman
generaal-majoor der Cavalerie;
Opperofficier Personeel Koninklijke Landmacht
1974 mei - 1980 apr. T.J. de Geus
generaal-majoor der Infanterie;
Opperofficier Personeel Koninklijke Landmacht, met ingang van dec 1976 Directeur Personeel Koninklijke Landmacht
1980 mei - 1983 mrt. W.J. Loos
generaal-majoor der Artillerie;
Directeur Personeel Koninklijke Landmacht
1983 mrt. - 1985 nov. J.P. Verheijen
luitenant-generaal der Infanterie;
Directeur Personeel Koninklijke Landmacht
1985 nov. - 1990 okt. P.G.J.M. Nijhout,
generaal-majoor der Artillerie;
Directeur Personeel Koninklijke Landmacht
1990 okt. - 1994 mei Mr. J.F.J.A. van Daal,
generaal-majoor van de Militair Juridische Dienst;
Directeur Personeel Koninklijke Landmacht
1994 juli - Drs. E.E. Warlicht,
generaal-majoor van de Militair Sociologische en Psychologische Dienst;
Directeur Personeel Koninklijke Landmacht
Financiële functiegebied
Datum Gebeurtenis
1945 nov. - 1946 dec. L.C. Rietveld
Secretaris-Generaal
1947 jan. - 1950 okt. Th. A. Appels
Directeur Administratieve Diensten
1950 okt. - 1963 okt. S.D. Duijverman
Directeur Administratieve Diensten, met ingang van juni 1953 Directeur-Generaal
1963 okt. - 1965 mei G.H.J.M. Peijnenburg
plaatsvervangend Secretaris-Generaal / Koninklijke Landmacht
1965 mei - 1973 dec. J.L. Cusell
plaatsvervangend Secretaris-Generaal / Koninklijke Landmacht
1973 dec. - 1978 mrt. J.F. Schmidt
Directeur Administratieve Diensten Landmacht, met ingang van dec 1976 Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht
1978 apr. - 1984 okt. J.A. Hartman R.A.
generaal-majoor der Militaire Administratie;
Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht
1984 nov. - 1987 apr. H. Breimer
generaal-majoor der Militaire Administratie;
Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht
1987 mei - 1991 mei M. Sturm
generaal-majoor der Militaire Administratie;
Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht
1991 mei - 1994 apr. Drs. A.P.M. Hogenboom
generaal-majoor der Intendance;
Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht
1994 mei - A.F.H. Aarts R.A.
generaal-majoor der Militaire Administratie;
Directeur Economisch Beheer Koninklijke Landmacht
Andere leden
Datum Gebeurtenis
1945 nov. - 1976 jan. Z.K.H. Prins Bernhard
generaal;
Inspecteur-Generaal Koninklijke Landmacht, met ingang van jan 1970 Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht
1945 nov. - 1946 dec. M.R.H. Calmeyer
kolonel van de Generale Staf;
Chef Militair Kabinet
1945 nov. - 1946 okt. P.L.G. Doorman,
generaal-majoor van de Generale Staf;
Souschef van de Generale Staf
1945 nov. - 1946 mei J.J.C.P. Wilson
generaal-majoor van de Generale Staf;
plaatsvervangend Kwartiermeester-Generaal tevens Inspecteur der Genie
1946 okt. - 1949 apr. C. Giebel
generaal-majoor van de Militaire Luchtvaart;
Commandant Legerluchtmacht, met ingang van mrt 1947 Chef Luchtmachtstaf
1947 jan. - 1960 dec. L.C. Rietveld,
Secretaris-Generaal
1949 mei - 1950 nov. Mr. Fockema Andreae,
Staatssecretaris van Oorlog
1949 mei - 1951 jan. M.R.H. Calmeyer
luitenant-generaal van de Generale Staf;
plaatsvervangend Chef van de Generale Staf
1950 okt. - 1952 sep. H.C.W. Moorman
Staatssecretaris van Oorlog
1951 jun. - 1958 jun. Mr. F.J. Kranenburg
Staatssecretaris van Oorlog
1952 nov. - 1953 okt. A. Burgdorffer
brigadegeneraal der Genie;
Directeur Gebouwen, Werken en Terreinen
1953 nov. - 1958 okt. L.J. Spanjaerdt Speckman
generaal-majoor der Genie;
Directeur Gebouwen, Werken en Terreinen
1957 mei - 1957 okt. G.J. le Fèvre de Montigny
luitenant-generaal van de Generale Staf;
plaatsvervangend Chef van de Generale Staf
1958 nov. - 1959 mrt. G.J.J. Stoorvogel
brigadegeneraal der Genie;
Directeur Gebouwen, Werken en Terreinen
1960 dec. - 1962 mei J.J. van Houten
Secretaris-Generaal
1971 juli - 1972 sep. A. van Es
Staatssecretaris van Defensie
1991 mrt. - 1992 sep. H.A. Gouzy
luitenant-generaal der Artillerie;
Plaatsvervangend Chef Landmachtstaf / Bevelhebber der Landstrijdkrachten
1993 okt - 1994 okt. M. Schouten
luitenant-generaal der Genie;
Commandant Eerste Legerkorps
1993 okt. - L.G. Dijkstra
generaal-majoor der Infanterie;
Nationaal Territoriaal Commandant;
1993 okt. - J.H. de Kleyn
generaal-majoor der Infanterie;
Commandant Commando Opleidingen Koninklijke Landmacht;
1993 okt. - F.L. Hogenbirk
brigadegeneraal der Genie;
Commandant Nationaal Logistiek Commando;
1993 okt. - E.M.L.M. Termont
brigadegeneraal der Intendance;
Projectofficier Koninklijke Landmacht '98
1993 okt. - J.W. van Duijn
kolonel van de Verbindingsdienst;
Commandant Commando Verbindingen Koninklijke Landmacht
1993 okt. - Drs. N.J.M. Jong
Hoofd sectie Communicatie van de Directie Operatiën Koninklijke Landmacht;
1994 jan. - 1994 sep. P.P. Sonnenschein
kolonel der Infanterie;
Chef Kabinet
1994 okt. - J.M.J. Bosch
kolonel der Cavalerie;
Chef Kabinet
1994 nov. - R. Reitsma
luitenant-generaal der Cavalerie;
Commandant Eerste Legerkorps
Voorlichting
Datum Gebeurtenis
1964 jan. - 1965 juli J.B. Lagaune
luitenant-kolonel van de Generale Staf;
hoofd van de sectie Voorlichting, Vorming en Psychologische Oorlogsvoering van het Hoofdkwartier van de Koninklijke Landmacht
1965 juli - 1967 apr. J.K.L. Koch
kolonel der Cavalerie;
hoofd van de sectie Voorlichting, Vorming en Psychologische Oorlogsvoering van het Hoofdkwartier van de Koninklijke Landmacht
1965 juni - 1976 sep. J. Querens
hoofd van de Legervoorlichtingsdienst
1967 mei - 1968 okt. D.B.W. van Ardenne
kolonel der Infanterie;
hoofd van de sectie Voorlichting, Vorming en Psychologische Oorlogsvoering van het Hoofdkwartier van de Koninklijke Landmacht
1968 nov. - 1969 feb. D. de Iongh
kolonel der Cavalerie;
hoofd van de sectie Voorlichting, Vorming en Psychologische Oorlogsvoering van het Hoofdkwartier van de Koninklijke Landmacht
1976 sep. - 1982 sep. H.P. Beets
luitenant-kolonel voor Bijzondere Diensten;
Adjunct-Directeur Voorlichting Koninklijke Landmacht
1982 okt. - 1989 apr. G.A. Struijker Boudier
luitenant-kolonel der Cavalerie;
Adjunct-Directeur Voorlichting Koninklijke Landmacht
1989 mei - W.P.P. Hartman
luitenant-kolonel der Infanterie;
Hoofd Legervoorlichting
Geschiedenis van het archiefbeheer
Het archief is ontstaan bij de secretaris van de Legerraad.
Het secretariaat zetelde, afhankelijk van de werkplek van de voorzitter of van de secretaris, wisselend in het gebouw Plein 4 van het Ministerie van Oorlog (later Ministerie van Defensie), de Prinses Julianakazerne en de Frederikkazerne te Den Haag.
Het archief werd, voor wat betreft de jaargangen vanaf 1976, jaarlijks afgesloten en per jaargang afgestoten. Het archief werd vervolgens jaarlijks overgedragen aan de sectie Semi-statische Archieven Koninklijke Landmacht en haar voorgangers. Deze sectie was gehuisvest in de Frederikkazerne te Den Haag. Het was niet te achterhalen hoe de voorgaande jaren zijn gevormd en overgedragen.
Van de verslagen van de vergaderingen van de Legerraad over de periode 1945 - 1982 was, met uitzondering van de vijf ontbrekende vergaderingen in 1950, een serie dubbelen aanwezig bij het Centraal Archievendepot van het Ministerie van Defensie. Deze serie besloeg in totaal 1,25 meter en is in september 1993 overgedragen aan de sectie Semi-statische Archieven Koninklijke Landmacht. Omdat in het secretariaatsarchief nog enige exemplaren van verslagen ontbraken, zijn deze aangevuld met de kopie-exemplaren, waarna deze serie dubbelen is vernietigd.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Uit het archief is niets vernietigd, met uitzondering van dubbele exemplaren van verslagen en besluitenlijsten over de periode 1965 - 1979, er is slechts geschoond op dubbelen. Dit betrof in totaal 3,5 meter. Een en ander geschiedde op grond van de bij het besluit van de Ministers van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en van Defensie van 30 december 1969, Dir. O.K.N. Afd. O/M.A. nr. 154391 en de Afdeling Efficiency en Administratieve Organisatie nr. 250.880/2B vastgestelde Lijst van te Vernietigen Archiefbescheiden van het Ministerie van Defensie (Staatscourant 1970, 10), laatstelijk gewijzigd bij besluit van de Ministers van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en van Defensie van 11 juni 1987, kenmerk MMA/Ar-1973 (Staatscourant 1987), hoofdstuk 7100, artikel 3.
Na inventarisatie bedroeg de omvang van het archief 31,5 strekkende meter.
Verantwoording van de bewerking
Het archief werd in voorgaande jaren in blokken van verschillende grootte ingeleverd bij de Sectie Semi-statische Archieven Koninklijke Landmacht, voorheen respectievelijk genaamd Limbo-archief, Bureau Semi-statisch Archief Koninklijke Landmacht en Sectie Semi-statische Archieven Koninklijke Landmacht-staf.
De inventarisatie ving aan met de eerste vergadering in 1945 en werd afgesloten na de laatse vergadering van 1994. Hierdoor werd een periode van bijna 50 jaar beslagen.
Bij aanvang van de inventarisatie waren duidelijk twee series te onderscheiden, namelijk een serie verslagen van vergaderingen en een serie bijlagen bij de vergaderingen.
De verslagen van de vergaderingen waren nagenoeg compleet. Enkele verslagen die ontbraken zijn later bijgevoegd uit een serie verslagen die bij het Centraal Archievendepot van het Ministerie van Defensie aanwezig was. Verslagen van vijf vergaderingen (de 78e t/m de 82e) uit 1950 zijn in het geheel niet aangetroffen. Onderzoek door medewerkers van het Centraal Archievendepot, in diverse daar aanwezige archieven waarin zich een kopie zou kunnen bevinden, leverde niets op, evenals navraag bij het Koninklijk Huisarchief, zodat deze verslagen als verloren dienen te worden beschouwd.
Over de periode 1945 tot en met 1963 zijn behalve de verslagen van de vergaderingen, maar zeer weinig stukken in het archief aanwezig. Van de jaren 1945, 1946, 1947, 1951, 1953, 1954 en 1957 zijn in het geheel geen bijlagen bij de vergaderingen aangetroffen. Van de andere jaren uit deze periode is het aantal bijlagen zo gering dat deze per jaargang bijeen zijn gebracht.
Het betreft hier een hoeveelheid van slechts 10 cm.
De bijlagen bij de vergaderingen over de periode 1945 - 1975 waren in het verleden herordend volgens het dossierstelsel. Daar deze periode slechts een klein gedeelte van de omvang van het archief besloeg is besloten deze ordening te verbreken en de stukken te herordenen. Het bleek daarbij niet mogelijk om de stukken te herkennen als bijlagen bij een bepaalde vergadering, zodat besloten is een zuiver chronologische ordening aan te brengen. Afhankelijk van het aantal stukken is dit gedaan per jaar, per half jaar of per maand.
Vanaf 1976 was het archief nog niet bewerkt, zodat alle bijlagen nog per vergadering geordend waren. De stukken waren voorzien van een nummer, bestaande uit het nummer van de desbetreffende vergadering, bijvoorbeeld "2/78", dit is de tweede vergadering in 1978. Binnen deze vergaderingen zijn de stukken geordend op volgorde van behandeling door de Legerraad.
In de serie verslagen ontbrak er een aantal. Deze is echter gecompleteerd met de exemplaren van de verslagen die bij het Centraal Archievendepot aanwezig waren. Alle verslagen van vergaderingen, met uitzondering van boven vermelde vijf verslagen uit 1950, zijn nu, per jaar geordend, aanwezig.
Vanaf 1976 zijn deze eveneens voorafgaand aan de bijlagen aanwezig, evenals de agenda's en de besluitenlijsten. Voorts zijn eveneens vanaf 1976 per vergadering de ingekomen besluitenlijsten van overige functionele raden en comités aanwezig.
Na inventarisatie is een index vervaardigd op de aanwezige bijlagen bij de vergaderingen. Dit vergde veel tijd, vooral omdat iedere vermelding gecontroleerd diende te worden.
Er werd gedurende de gehele periode geen onderscheid gemaakt in rubricering voor wat betreft de opberging van de documenten. Gerubriceerde en ongerubriceerde documenten zijn vermengd.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Deels openbaar, deels beperkt openbaar (A).
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Defensie: Legerraad, nummer toegang 2.13.182, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Def / Legerraad, 2.13.182, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Bijlagen