Terug naar zoekresultaten

2.15.41 Inventaris van de archieven van het College van Rijksbemiddelaars, van de Gemachtigde voor de Arbeid en van het Loonbureau, (1924) 1940-1970

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.15.41
Inventaris van de archieven van het College van Rijksbemiddelaars, van de Gemachtigde voor de Arbeid en van het Loonbureau, (1924) 1940-1970

Auteur

J.Th. Janssen

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1997 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid: College Rijksbemiddelaars; Gemachtigde voor de Arbeid; Loonbureau
SoZa / College Rijksbemiddelaars

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1940-1970

Archiefbloknummer

S28535

Omvang

; 2579 inventarisnummer(s) 61,30 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

College van Rijksbemiddelaars Gemachtigde voor den Arbeid Loonbureau Adviescommissie Bouwvakken Bemiddelingscommissie CAO autobusdienstondernemingen Commissie ad hoc inzake versnelde scholing in het bouwbedrijf Commissie ambtelijk overleg inzake de salarisvoorstellen van het Concertgebouworkest Commissie Arbeidsvraagstukken Visserij Commissie CAO bouwbedrijf Commissie ex artikel 49 der Ziekenfondswet Commissie inzake het vraagstuk algemene ouderdomsverzekering bedrijfspensionfondsen Commissie Loonadvies Commissie ter bestudering van maatregelen voor de werkzekerheidsstelling in de ouderdomsvoorziening (en voorbereiding van een CAO voor de diamantindustrie) (Commissie Fortman) Commissie ter voorbereiding van een landelijke tariefregeling voor de volkswoningbouw (Tarievencommissie) Commissie tuchtrechtspraak in het kappersbedrijf Commissie van Advies inzake arbeidsvoorwaarden van bouwvakarbeiders (Commissie geteisterde gebieden) Commissie van bindend advies in zaken betreffende de CAO voor de textielindustrie Commissie van goede diensten met betrekking tot het conflict tandartsenziekenfondsen Commissie van onderzoek naar de achtergronden van de verminderde belangstelling voor de bouwbedrijven (Studiecommissie metselaarsvraagstuk) Commissie van overleg inzake de toepassing van de gemeten tarieven op cultuurtechnische werken Commissie van toezicht - organisatie-onderzoek bij onderhoud van woningen Commissie van toezicht inzake het onderzoek naar de mogelijkheden van verbetering van arbeidsorganisatie en loontechniekbij de uitvoering van onderhoudsschilderwerk Commissie Voedingsonderzoek Vissersschepen Geschillencommissies van diverse bedrijfstakken Lokale tarievencommissie Noordoostpolder commissie van toezicht Noordoostpolder (Contactcommissie Noordoostpolder) Redactie-commissie tariefwerk (bouwbedrijf) Vaste commissie voor de Baksteenindustrie, belast met de tariefsanering Werkgroep Arbeidsvoorwaardenwet, , 1942-1945, , 1963-1970, , 1946, , 1968-1970, , 1968-1969, , 1958-1961, , 1962-1967, , 1966-1970, , 1946-1947, , 1952-1953, , 1956-1957, , 1959-1950, , 1968-1969, , 1946-1947, , 1967-1968, , 1955, , 1954-1957, , 1957-1958, , 1955-1959, , 1960-1963, , 1954-1958, , 1940-1954, , 1952-1956, , 1956, , 1963-1967, , 1956-1958

Samenvatting van de inhoud van het archief

De archieven van het College van Rijksbemiddelaars (jaren 1940-1942 en 1945-1963), de Gemachtigde voor den Arbeid (1942-1945) en het Loonbureau (1963-1970) bevatten, naast verslagen van werkzaamheden en notulen van vergaderingen,
voornamelijk dossiers betreffende de CAO afspraken van verschillende bedrijfstakken, industrieën, bedrijven. Daarnaast zijn er dossiers over specifieke onderwerpen, onder meer inzake de samenwerking met een groot aantal rijksinstanties, en archieven van commissies.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
I (Het College van) Rijksbemiddelaars (1924) 1940-1942 en de Gemachtigde voor den Arbeid 1942-1945
De 'Wet van den 4den Mei 1923, houdende bepalingen tot bevordering van de vreedzame bijlegging van geschillen over arbeidsaangelegenheden en tot het voorkomen van zoodanige geschillen' (Arbeidsgeschillenwet 1923, Stb. no. 182) bepaalde in artikel 1: 'In elk der districten, waarin het Rijk door Ons verdeeld wordt, of in elk der door Ons aangewezen bedrijven is een Rijksbemiddelaar (..) werkzaam tot bevordering van de vreedzame bijlegging van geschillen over arbeidsaangelegenheden en tot het voorkomen van zoodanige geschillen'.
Deze Rijksbemiddelaars werden benoemd door de Kroon.
De wet was mede ondertekend door de minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, een van de voorlopers van het ministerie van Sociale Zaken.
De Arbeidsgeschillenwet trad in werking bij koninklijk besluit van 7 april 1924 (Stb. no. 174) op 16 april 1924.
Het eerste jaarverslag over 1924 vermeldt dat het college (met kleine letter: de Rijksbemiddelaars opereerden nog individueel) een voorzitter benoemde en door de minister van Arbeid, Handel en Nijverheid een secretaris toegevoegd kreeg, van wie als plaatsvervangers enkele ambtenaren van dit ministerie werden aangewezen.
De Rijksbemiddelaars waren onafhankelijk en hadden tot taak door bemiddeling arbeidsconflicten tot een oplossing te brengen: verplichtingen opleggen konden zij niet.
In de 'Verslagen van de werkzaamheden van de Rijksbemiddelaars' worden diverse bemiddelingsgevallen uitgebreid beschreven.
In mei 1940 vielen de Duitsers ons land binnen.
Rijksbemiddelaars waren toen H.P.J. Bloemers, prof. mr. A.C. Josephus Jitta, mr. T.J. Verschuur en mr. dr. S. de Vries Czn..
Al snel werden door de Duitsers strafbaar gesteld 'opruiing tot staking, het moedwillig neerleggen van de arbeid, werkstaking en het verhinderen van werkwillige elementen'.
Het 'Besluit van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht van 24 Mei 1940, No. O.800, betreffende inschakeling van Rijksbemiddelaars bij geschillen over arbeidsvoorwaarden' bepaalde, dat werknemers waarvan de arbeidsvoorwaarden na 9 mei 1940 ongunstiger waren geworden, zich konden wenden tot het College van Rijksbemiddelaars. Als bemiddeling faalde, kon het College (gezamenlijk) een regeling bindend opleggen. (Hier werd voor de eerste maal het predikaat 'College' (met hoofdletter) aan de Rijksbemiddelaars toegevoegd.)
Dit besluit werd ingetrokken door Verordening 111/1940 van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied van 27 augustus 1940 betreffende het verbod van verlaging van lonen en salarissen. (Deze en andere Verordeningen werden door de Rijkscommissaris uitgevaardigd op grond van § 5 van het Decreet van de Führer van 18 mei 1940 over de uitoefening van de Regeringsbevoegdheden in Nederland. Deze paragraaf bepaalde dat de Rijkscommissaris verordeningen kon uitvaardigen die kracht van wet hadden.)
Het 1e Uitvoeringsbesluit van de Waarnemend Secretaris-Generaal van het departement van Sociale Zaken bepaalde dat het College van Rijksbemiddelaars bevoegd was tot het verlenen van vergunningen tot verlaging van lonen en salarissen.
Verordening 217/1940 van 28 november 1940 betreffende de totstandkoming van regelingen inzake lonen, salarissen en andere arbeidsvoorwaarden bepaalde onder anderen dat nieuwe collectieve arbeidsovereenkomsten goedkeuring behoefden, als er verhogingen van lonen of salarissen in voorkwamen.
Als er geen collectieve arbeidsovereenkomst tot stand kwam, kon de Secretaris-Generaal van het departement van Sociale Zaken of een door hem aangewezen instantie lonen en salarissen of andere arbeidsvoorwaarden bindend vaststellen. Ook de bevoegdheid van de minister (van Sociale Zaken) tot uitvoering van de Wet van 25 mei 1927 op het verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Stb. no. 801), kon nu door de secretaris-generaal uitgeoefend worden of op een door hem aan te wijzen instantie overgedragen worden.
Het Eerste Uitvoeringsbesluit van de waarnemend secretaris-generaal van het departement van Sociale Zaken van 30 november 1940 droeg alle in de Verordening genoemde bevoegdheden op aan het College van Rijksbemiddelaars. Het voeren van de loonpolitiek werd dus in feite aan het College opgedragen.
Door middel van richtlijnen bij de uitvoering van de Verordening probeerden 'de Duitse instanties' (de Hauptabteilung Soziale Verwaltung) van het departement het College tot uitvoerders te maken van hun politiek. Het College wenste zich echter hiervoor niet als instrument te laten gebruiken.
De spanningen tussen College en Duitse instanties liepen daardoor steeds hoger op. Mede daarom werd door de Duitsers een geheel nieuwe organisatie op poten gezet. Voor het College was dit reden om diverse bedrijfstakken en bedrijven, die daarom vroegen, nog van een zo gunstig mogelijke regeling te voorzien.
Bij beschikking van 31 augustus 1942 droeg het College de bevoegdheid tot het verlenen van dispensaties van zijn regelingen over aan dr. ir. A.H.W. Hacke, directeur-generaal van den Arbeid. Deze beschikking werd direct na het aantreden van de Gemachtigde voor den Arbeid door deze ingetrokken.
Op 13 oktober 1942 werd de Verordening 114/1942 betreffende de ordening van den arbeid afgekondigd. De Verordening zou op 1 november 1942 in werking treden. In deze Verordening werden alle bevoegdheden tot regeling en ordening van de arbeid opgedragen aan een Gemachtigde voor den Arbeid. Tevens werden de Arbeidsgeschillenwet 1923, de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst 1927, de Wet op het verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten 1937 en de Verordeningen 111/1940 en 217/1940 buiten werking gesteld.
Bij Uitvoeringsbesluit van de waarnemend secretaris-generaal werden alle collectieve arbeidsovereenkomsten en door het College van Rijksbemiddelaars goedgekeurde regelingen aangemerkt als bindende minimum-regelingen in de zin van de Verordening.
Het College van Rijksbemiddelaars, bestaande uit mr. dr. S. de Vries Czn., H.P.J. Bloemers, ir. A. Plate, prof. mr. C.P.M. Romme en mr. T.J. Verschuur, hield bij de inwerkingtreding van deze Verordening op te bestaan en vergaderde op 31 oktober 1942 voor het laatst.
Het secretariaat van het College had van te voren maatregelen getroffen dat het direct bij het bekend worden van de inwerkingtreding van Verordening 114/1942 ontslag kon nemen, wat ook gebeurde. Daardoor stond de Gemachtigde voor de opgave een geheel nieuw secretariaat op te bouwen.
De functie van Gemachtigde voor den Arbeid werd aanvankelijk waargenomen door de Waarnemend Secretaris-Generaal van het departement van Sociale Zaken ir. R.A. Verweij. Op 1maart 1943 begon de definitief benoemde Gemachtigde C.J. van Rijst met zijn werkzaamheden.
De Gemachtigde voor den Arbeid bleef ondergeschikt aan de waarnemend secretaris-generaal van het departement van Sociale Zaken, die hem benoemd had en ook kon ontslaan. Rechtstreeks onder de Gemachtigde ressorteerde een secretariaat, onder leiding van een Directeur-Secretaris.
De bureaus waren gevestigd aan het Bezuidenhout 85 en 87 en het Emmapark 2, 4 en 6 te 's-Gravenhage.
De voornaamste taken van de Gemachtigde bestonden uit 'de ordening van de arbeid' en 'het handhaven van de bedrijfsvrede'. Dit omvatte alle maatregelen die moesten worden genomen om ongewenste spanningen in de bedrijven te voorkomen: het voeren van een doelmatige loonpolitiek, het vormen van een nieuw arbeidsrecht en het handhaven van een loonstop. Ter uitvoering van zijn taken kon hij beschikkingen uitvaardigen.
Op klachten van de Gemachtigde konden strafbepalingen toegepast worden. Artikel 5.2 van Verordening 114/1942 bepaalde dat de Gemachtigde bij maatregelen van principiële aard verplicht was overleg te plegen met de Leider van het Nederlandsche Arbeidsfront. (Dit was de organisatie waarin de vakverenigingen door de Duitse instanties waren 'verenigd'.)
Ter controle van de uitvoering van verordeningen en beschikkingen was aan het Bureau van de Gemachtigde een staf van 5 hoofdrapporteurs en 50 rapporteurs verbonden. Op 31 december 1943 bestond de totale personeelssterkte van het Bureau uit 225 personen.
Ingevolge artikel 17 van het koninklijk besluit van 17 september 1944, Stb. E 93, houdende vaststelling van het besluit bezettingsmaatregelen werd Verordening 114/1942 buiten werking gesteld 'zodra het grondgebied van het Rijk in Europa door den vijand wordt ontruimd'. Hierbij werd dus ook de functie van Gemachtigde voor den Arbeid opgeheven. Op 5 mei 1945 werd deze ontruiming ingezet. Wanneer de Gemachtigde daadwerkelijk zijn werkzaamheden heeft gestaakt, is niet precies meer na te gaan.
II Het College van Rijksbemiddelaars 1945-1963 en het Loonbureau 1963-1970
Het College van Rijksbemiddelaars werd ingesteld bij koninklijk besluit (KB) van 5 oktober 1945, Stb. F 214, houdende vaststelling van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 (BBA 1945).
Dit College bestond niet uit de allereerste 'Rijksbemiddelaars'. De Arbeidsgeschillenwet 1923, Stb.no. 182 kende ook Rijksbemiddelaars: Artikel 1,1e lid van deze wet bepaalde namelijk: 'In elk der districten, waarin het Rijk door Ons verdeeld wordt, of in elk der door Ons aangewezen bedrijven is een Rijksbemiddelaar overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens deze wet werkzaam tot bevordering van de vreedzame bijlegging van geschillen over arbeidsaangelegenheden en tot het voorkomen van zodanige geschillen'.
Deze Rijksbemiddelaars bemiddelden dus.
Het BBA 1945 kende aan het College van Rijksbemiddelaars (zoals het in het besluit al werd genoemd) veel grotere bevoegdheden toe. Artikel 12 bepaalde: 'Het College kan, hetzij op verzoek van organisaties van werkgevers en werknemers, hetzij ambtshalve, regelingen van en in verband met de lonen en andere arbeidsvoorwaarden van werknemers bindend vaststellen. Deze regelingen hebben dezelfde rechtskracht als krachtens de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten verbindend verklaarde bepalingen'.
En artikel 14, 1e lid bepaalde: 'Nieuwe collectieve arbeidsovereenkomsten en wijzigingen van bestaande collectieve arbeidsovereenkomsten behoeven de goedkeuring van het College'.
Artikel 15, 1e lid: 'De bevoegdheden, ingevolge de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten toekomende aan Onze minister en de verplichtingen, ingevolge die wet op deze rustende, worden uitgeoefend, onderscheidenlijk vervuld door het College'.
Artikel 16: 'Het College kan binnen het kader van door Onze minister gegeven algemene aan wijzingen met betrekking tot de regeling van lonen en andere arbeidsvoorwaarden richtlijnen vaststellen'.
Als het College een regeling bindend had vastgesteld of een CAO of bepalingen van een CAO algemeen verbindend verklaard had of een richtlijn had vastgesteld, was het de werkgever verboden daarvan af te wijken. Het College kon evenwel dispensatie verlenen (artikel 17).
Volgens artikel 19 van het BBA 1945 was het College verplicht, alvorens een beslissing te nemen krachtens de artikelen 12,14, 15 en 16 het advies in te winnen van de Stichting van de Arbeid. Desgewenst kon het College ook andere publiekrechtelijke organen en andere organisaties advies vragen.
Voor het College werd, krachtens artikel 11, 3e lid van het BBA 1945 bij Ministeriële beschikking van 31 december 1945 een reglement vastgesteld.
De leden van het College werden benoemd door de minister van Sociale Zaken, maar waren geen ambtenaar.
Vanaf de bevrijding van de Duitse bezetting in mei 1945 tot de inwerkingtreding van het BBA 1945 waren tijdelijk Rijksbemiddelaars in functie. Deze waren benoemd op grond van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1944, dat door het BBA 1945 vervallen werd verklaard. Het waren:
  • jhr. dr. Ir. W.J.J.J. de Muralt, te Maastricht, aanvankelijk voor het 4e district, later voor het bevrijde gebied;
  • mr. Cl. Prinsen, burgemeester van Roosendaal, voor Noord-Brabant;
  • M.H.J. Coenders, te Sittard, voor Limburg;
  • mr. J.A.H.J. v.d. Dussen, burgemeester van Hengelo voor Gelderland en Overijssel;
  • mr. A.A. v.d. Meulen, wethouder van de gemeente Leeuwarden, voor Friesland;
  • mr. J.A. Berger, voorzitter van de Raad van Arbeid te Groningen, voor Groningen en Drenthe;
  • prof. mr. C.P.M. Romme, te Overveen, voor Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht.
Vanaf 26 november 1944 tot en met 12 oktober 1945 hebben de tijdelijk Rijksbemiddelaars voor hun district, dan wel gezamenlijk voor het hele land beschikkingen van algemene strekking getroffen.
Aanvankelijk was het Bureau van het College gevestigd in het flatgebouw Willemspark aan de Zeestraat te 's-Gravenhage, waar ook het ministerie van Sociale Zaken gevestigd was, maar het werd in augustus 1945 verplaatst naar de Bezuidenhoutseweg 121 te 's-Gravenhage, terwijl ook spoedig enkele villa's in het nabijgelegen Emmapark in gebruik genomen werden.
Het College was in het trotse bezit van een buitendienst: namelijk vier "Inspecteurs van het College van Rijksbemiddelaars". De vier werkgebieden van deze inspecteurs omvatten respectievelijk de provincies:
  • I Friesland, Groningen, Drenthe en Overijssel;
  • II Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht;
  • III Gelderland, Noord-Brabant en Limburg;
  • IV Zeeland.
De indeling van deze rayons wisselde nogal eens.
Een vastomschreven taak hadden deze inspecteurs niet. Maar in de praktijk ontwikkelde de taakstelling zich tot de volgende werkzaamheden:
  • het verstrekken van inlichtingen aan het College inzake plaatselijke en regionale loon- en andere arbeidsvoorwaarden;
  • het verstrekken van voorlichting aan plaatselijke en regionale overheidsinstanties;
  • het verstrekken van voorlichting aan en het samenwerken met het bedrijfsleven.
De buitendienst voorzag in een reële behoefte in de periferie. De inspecteurs hadden de bevoegdheid om looncontroles uit te oefenen, welke taak vanaf 1 februari 1950 aan de Loon controledienst werd toebedeeld.
Omdat veel organisaties van werkgevers en werknemers vlak na de 2e Wereldoorlog nog niet waren hersteld kwamen er in de eerste jaren weinig CAO's tot stand. Diverse bindende regelingen werden door het College vastgesteld. Het is hier overigens niet de plaats om in te gaan op de loonpolitiek en de werkzaamheden van het College. Hierover is literatuur aanwezig. Zie hiervoor de literatuuropgave.
In 1962 adviseerde de Sociaal-Economische Raad tot wijziging van het systeem van loonvorming. De wet van 16 januari 1963, houdende een tijdelijke voorziening met betrekking tot het systeem van loonvorming machtigde de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid om bij beschikking af te wijken van de artikelen 12 tot en met 20 van het BBA 1945. (Al deze artikelen hadden betrekking op lonen en andere arbeidsvoorwaarden). De inhoud van de Ministeriële beschikking van 8 maart 1963, in werking getreden op 14 maart 1963, kwam grotendeels overeen met de inhoud van de Wet van 20 juni 1963 tot wijziging van het BBA 1945.
De belangrijkste wijziging betrof de aanwijzing van de Stichting van de Arbeid, in plaats van het College, als het orgaan dat belast werd met de goedkeuring van CAO's. Als de Stichting niet tot overeenstemming kon komen, zou het College de bevoegdheid uitoefenen. Wel had het College het recht de Stichting van de Arbeid te verzoeken een ingediende CAO aan een bijzonder onderzoek te onderwerpen (z.g. "gele lamp") en eventueel de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid te adviseren om, in geval van goedkeuring, bepalingen daarvan onverbindend te verklaren (z.g. "rode lamp").
De bevoegdheid tot het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten kwam weer terug bij de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, na advies daartoe van het College.
Het verbindend verklaren bleef voorbehouden aan het College evenals de bevoegdheid tot het vaststellen van bindende regelingen.
Omdat de Stichting van de Arbeid geen geëigend apparaat bezat om haar nieuwe plichten naar behoren te vervullen, stelde de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid het secretariaat van het College mede ter beschikking van de Stichting van de Arbeid.
De veranderde werkzaamheden werden begonnen op 14 maart 1963. Na een overgangsperiode werd dit secretariaat tot een zelfstandige dienst gemaakt door de beschikking van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 23 juli 1964, no. 52577, Hoofdafdeling Arbeidsverhoudingen en Bezitsvorming: Instellingsbeschikking Loonbureau.
Het Loonbureau kreeg tot taak:
"...ten dienste van de Stichting (van de Arbeid), van het College (van Rijksbemiddelaars) en van de minister (van Sociale Zaken en Volksgezondheid) werkzaamheden te verrichten, welke deze organen voor de uitvoering van het loonbeleid behoeven".
Als waarborg voor de objectiviteit van het bureau kreeg het een Commissie van Toezicht op het Loonbureau, waarin vertegenwoordigers van alle drie genoemde instanties zitting hadden.
Het Loonbureau onderwierp alle binnenkomende voorstellen met betrekking tot CAO's en bindende regelingen aan een onderzoek, dat zich in de eerste plaats uitstrekte tot de inhoud der voorstellen en de juridische vormgeving daarvan. Ook andere kwesties die voor de toetsende instantie van belang konden zijn, konden aan de orde komen. Tevens werden door het bureau verzoeken tot verlening van dispensaties voorbereid. De bevindingen werden vastgelegd in informatieve notities aan de beleidsorganen.
Verder hield het bureau een documentatie bij van alle CAO's en bindende loonregelingen en van verleende dispensaties.
Medewerking werd verleend aan de kennisgeving c.q. openbaarmaking van de door de beleidsorganen genomen beslissingen: het formuleren ervan, het redigeren van door het College van Rijksbemiddelaars vast te stellen beschikkingen en het verzorgen van de publicatie ervan in de Nederlandse Staatscourant.
Gezien de feitelijke ontwikkeling van de loonkosten in 1966 maakte de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid gebruik van de hem in artikel 18a van het gewijzigde BBA 1945 verleende bevoegdheid en droeg voor de rest van dat jaar de bevoegdheden tot goedkeuring van CAO's weer over aan het College van Rijksbemiddelaars, dat ook in 1967 met die taak belast bleef.
In de periode 1968-1970 werd een nieuw loonpolitiek systeem in een wetsontwerp neergelegd. De wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming (Wet op de loonvorming) trad in werking op 20 april 1970.
Daar bij deze wet de derde titel van het BBA 1945 (de artikelen 11-20) werd ingetrokken, hield het College van Rijksbemiddelaars op te bestaan.
Geschiedenis van het archiefbeheer
I (Het College van) Rijksbemiddelaars (1924) 1940-1942 en de Gemachtigde voor den Arbeid 1942-1945
Bij de inventarisatie van het archief van het College van Rijksbemiddelaars/Loonbureau, 1945-1970, ondergebracht bij de Dienst Collectieve Arbeidsvoorwaarden van het Directoraat-Generaal voor Algemene Beleidsaangelegenheden van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bleken in de portefeuilles met de stukken van de diverse bedrijfstakken hier en daar stukken aanwezig van de voorgangers van het College van Rijksbemiddelaars/Loonbureau, te weten het 'oude' College en de Gemachtigde voor den Arbeid. Deze stukken werden afgescheiden en voorlopig beschreven.
Al spoedig bleek dat praktisch geen stukken aanwezig waren van vóór 1940. Navraag leverde, via een medewerkster van de Dienst, een mededeling op van een oud-medewerkster van het College/Loonbureau, dat 'vermoedelijk' het archief van het oude College in 1940 vernietigd werd om de Duitsers geen bedrijfsgegevens in handen te spelen. Deze oud-medewerkster is inmiddels overleden, zodat deze mededeling niet meer nagetrokken kan worden.
Volgens mededelingen van de heer C. de Nie (medewerker van het archief van de Dienst Collectieve Arbeidsvoorwaarden en reeds werkzaam op het Bureau van de Gemachtigde voor den Arbeid) zijn ook na de oorlog uit het archief van de Gemachtigde voor den Arbeid veel stukken betreffende de verlening van vergunningen en dispensaties vernietigd, vooral uit de dossiers van bouw- en aanverwante bedrijven (bedrijfsgroep 4). Deze vernietiging vond plaats op last van detoenmalige Directeur-Secretaris van het Secretariaat van het College van Rijksbemiddelaars.
Van deze beide vernietigingen werden geen processen-verbaal van vernietiging aangetroffen. (Waarschijnlijk zijn die ook niet opgemaakt.)
Op het omslag van een duplicaat-dossier werd een aantekening aangetroffen, waaruit bleek dat de stukken uit de periode 1942-1943 niet meer aanwezig waren: '3 mrt. '45 verloren gegaan'. Op die datum werd het Bezuidenhoutkwartier in Den Haag, waar de gebouwen van College/Gemachtigde gevestigd waren, gebombardeerd. Hoewel de gebouwen geen 'voltreffers' ontvingen, kunnen toch ook bij deze gelegenheid stukken verloren zijn gegaan.
Uit de dossiers van de afzonderlijke bedrijven (die niet bij de inventarisatie van de periode 1945-1970 betrokken werden), werden de stukken van vóór 1945 verzameld door de eerdergenoemde heer C. de Nie. Hiervoor moesten van vele tientallen strekkende meters archief alle dossiers afzonderlijk bekeken worden. Dit leverde een hoeveelheid van ca. 8 meter aan bedrijvendossiers uit de periode 1940-1945 op. Al deze dossiers werden gesplitst in stukken van de archieven van het College en van de Gemachtigde voor den Arbeid.
II Het College van Rijksbemiddelaars 1945-1963 en het Loonbureau 1963-1970
Vanaf medio 1945 was het College van Rijksbemiddelaars/Loonbureau gevestigd aan de Bezuidenhoutscheweg 121 en aan het Emmapark 2, 4 en 6 te 's-Gravenhage. Vanaf 17 december 1979 is het Loonbureau (thans Dienst Collectieve Arbeidsvoorwaarden) gevestigd in het Rijkskantorengebouw, Muzenstraat 30 te 's-Gravenhage, waar ook het archief naar toe ging. De stukken werden chronologisch opgeborgen in portefeuilles, benoemd met nummer en naam van de desbetreffende bedrijfstak of van het bedrijf. Waren er veel stukken over een specifiek onderwerp, dan werd een zogenaamd 'subdossier' aangelegd.
Bij de inwerkingtreding van de beschikking van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 8 maart 1963: 'Tijdelijke voorziening met betrekking tot het systeem van loonvorming' op 14 maart 1963, werd in het archief een scheiding aangebracht. De stukken werden in een rose-gekleurd omslag geborgen met stempel: 14 maart 1963. Deze rose omslagen werden in de reeds bestaande portefeuilles gevoegd. Vanaf die datum ging het secretariaat van het College van Rijksbemiddelaars zowel voor het College als voor de Stichting van de Arbeid werken. Deze formule werd geformaliseerd bij beschikking van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 23 juli 1964, Hoofdafdeling A.V. en B.V. no. 52577: 'Instellingsbeschikking Loonbureau'.
Bij nota van de directeur van het Loonbureau aan het Hoofd van het Historisch Archief van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 december 1981 werd toestemming gegeven het aanwezige archief tot 1970 over te dragen. Door plaatsgebrek kon deze overdracht niet plaatsvinden, waarna besloten werd om het archief ter plaatse (Muzenstraat 30) te ordenen en te beschrijven. Vanaf 1 april 1983 tot medio 1987 werd hieraan een deel van de werktijd besteed. Assistentie werd verleend door de heer C. de Nie, voormalig administratief medewerker en chef van het archief van het College van Rijksbemiddelaars en het Loonbureau.
De heer De Nie deelde mee, dat er uit het archief vernietigd is. Veel dispensaties uit de dossiers van bedrijven uit de Bouwnijverheid (ca 40m') zijn rond 1970 op last van de toenmalige Directeur van het Loonbureau vernietigd. Van deze vernietiging werd geen proces-verbaal van vernietiging opgemaakt.
De verwerving van het archief
De rechtstitel is (nog) onbekend

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Aanwijzingen bij de raadpleging van het archief
Om te bepalen onder welk nummer een bepaalde bedrijfstak of een onderwerp beschreven staat, raadplege men eerst het alfabetisch register.
De afzonderlijke stukken van de totstandkoming van een beschikking zijn in een apart vel papier gevouwen met als opschrift de hoedanigheid en de datum van de beschikking. Bij dossiers betreffende bindende regelingen en algemeen verbindendverklaringen betreft deze datum niet de datum van opneming in de Nederlandse Staatscourant, maar die van de beschikking zelf.
Bij de volgorde van nummering is de 0 achter het streepje te verwaarlozen: ...-01 is gelijk behandeld als ...-1. Bij de plaatsing van de dossiers is de 0 verwaarloosd. De dossiers betreffende de landbouw en aanverwante bedrijfstakken behoren volgens de Bedrijfsnomenclatuur eigenlijk onder groep 18. Deze dossiers waren echter benoemd met L-nummers, op enkele uitzonderingen na. Bij de plaatsing zijn ze op hun originele plaats gezet als zijnde groep 18.
Selectie en vernietiging
I (Het College van) Rijksbemiddelaars (1924) 1940-1942 en de Gemachtigde voor den Arbeid 1942-1945
Na advies van de heer M.W.M. Gruythuysen, medewerker van de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief werden, vooral uit de dossiers betreffende afzonderlijke bedrijven stukken vernietigd. Van iedere bedrijfstak werden enkele bedrijvendossiers bewaard.
Machtiging tot incidentele vernietiging werd verkregen bij brief van de Rijksarchiefdienst/ Rijksarchiefinspectie van 29 juni 1990, zonder nummer. Na vernietiging is de omvang van het archief van ca. 8 m' teruggebracht tot ca. 3,5 meter.
Verantwoording van de bewerking
I (Het College van) Rijksbemiddelaars (1924) 1940-1942 en de Gemachtigde voor den Arbeid 1942-1945
De ordening van de bedrijfstak- en bedrijvendossiers van het archief was voornamelijk gebaseerd op de indeling zoals die gegeven wordt in de 'Bedrijfsnomenclatuur van de in de bedrijfstelling 1930 opgenomen bedrijven'; Uitgave: Centraal Bureau voor de Statistiek - 's Gravenhage 1935.
De dossiers betreffende afzonderlijke onderwerpen kregen nummers, die kennelijk door het Secretariaat zelf bepaald werden. Deze nummering was vrij willekeurig. Voorts werden stukken aangetroffen, die geen nummer hadden. Dit waren mogelijkerwijs stukken die door de Rijksbemiddelaars/Gemachtigde voor den Arbeid of door medewerkers van het secretariaat zelf bewaard werden.
Aangezien genummerde en ongenummerde dossiers vaak over dezelfde onderwerpen handelen, werden deze ook onderwerpsgewijs beschreven en geïnventariseerd.
De dossiers van de bedrijfstakken en betreffende afzonderlijke bedrijven werden gerangschikt volgens de oorspronkelijke ordening.
De cesuur tussen de archieven van de Rijksbemiddelaars en die van de Gemachtigde voor den Arbeid ligt bij 1 november 1942. Veelal is dit op de stukken aangegeven, doordat na die datum het kenmerk 'Rijksbemiddelaars' op het registratiestempel verwijderd is.
II Het College van Rijksbemiddelaars 1945-1963 en het Loonbureau 1963-1970
Geïnventariseerd moesten worden alle aanwezige stukken van voor de inwerkingtreding van de Wet op de Loonvorming op 20 april 1970, behalve de dossiers betreffende afzonderlijke ondernemingen. Het betreft dus stukken van:
  • (het College van) Rijksbemiddelaars, ca.1940-1942 november;
  • de Gemachtigde van den Arbeid, 1942 november-1945;
  • het College van Rijksbemiddelaars, 1945-1963 maart 14;
  • het Loonbureau, 1963 maart 14-1970 april 20;
  • diverse commissies en werkgroepen.
Al deze stukken waren chronologisch opgeborgen in portefeuilles en mappen. De enige scheiding die was aangebracht betrof die bij de reeds genoemde datum van 14 maart 1963. Omdat de stukken van na 14 maart 1963 werden gestempeld met stempels van zowel het College van Rijksbemiddelaars als van het Loonbureau en de afzonderlijke archieven van het College en Loonbureau niet te scheiden waren, werd advies gevraagd aan het Algemeen Rijksarchief (ARA). De heer V. v.d. Berg van het ARA adviseerde alle stukken van na 14 maart 1963 te rekenen tot het archief van het Loonbureau. Ook raadde hij aan de bestaande nummering te handhaven.
De nummering van de bedrijfstakdossiers is gebaseerd op de 'Bedrijfsnomenclatuur van de in de bedrijfstelling 1930 opgenomen bedrijven - Systematische indeling der bedrijven met vermeldingvan de bedrijfsklasse en de bedrijfsgroep waarin zij zijn ondergebracht'. Uitgave Centraal Bureau voor de Statistiek, 's-Gravenhage 1935. De bedrijfstaknummering loopt van 1 tot en met 26.
Daarboven werden nog nummers gegeven aan dossiers betreffende diverse onderwerpen. In deze hogere nummering zit weinig systeem, zodat een alfabetisch register nodig was om het archief toegankelijk te maken.
Her en der bleken stukken aanwezig die niet door de administratie geregistreerd waren, maar door diverse ambtenaren verzameld en behandeld buiten het archief om. Deze documentaire verzamelingen werden onderzocht op originele stukken die in de genummerde dossiers ingevoegd werden. Het betrof vooral stukken betreffende de loonpolitiek. Deze door de administratie niet genummerde stukken werden opgenomen onder de nummers 63-130.
Bij een bezoek aan het archief van de Stichting van de Arbeid bleek, dat de archieven van de Stichting gescheiden waren gebleven van die van het Loonbureau. De verslagen van de vergaderingen van het College van Rijksbemiddelaars werden aaneengesloten aangetroffen. De serie werd niet verbroken en de verslagen van de vergaderingen 14 maart 1963-1970 (1969) zijn dus opgenomen in het archief van het College van Rijksbemiddelaars onder de inventarisnummers 76-79.
Bij de behandeling van een CAO-voorstel ging men in grote trekken als volgt te werk: Als een CAO- of wijzigingsvoorstel in veelvoud bij het bureau van het College was binnengekomen, werd het voorstel bekeken door het secretariaat. Dat maakte een 'Notitie voor de Stichting van de Arbeid'. Dan werd het voorstel met de notitie naar de Stichting van de Arbeid gezonden. De Stichting zond het voorstel met het advies terug. Dan werd een 'Nota voor het College van Rijksbemiddelaars' samengesteld. Het voorstel werd, met de nota en het advies van de Stichting en het voorstel met geleidebrief (dit alles in stencilkopievorm) aan het College gezonden. Dan werd het in de Collegevergadering behandeld. Tenslotte schreef de behandelend secretaris nog een 'Korte Samenvatting' bij het voorstel en dan werd de CAO of wijziging met de beschikking door de behandelend Rijksbemiddelaar getekend of geparafeerd.
Omdat veel stukken bij deze procedure in kopievorm meegestuurd werden, terwijl het origineel van die stukken uiteraard in het archief berust, zijn veel van de kopieën vernietigd (behalve als er aantekeningen op voorkwamen van Secretariaat of Rijksbemiddelaar). Hierdoor is de omvang van het archief sterk teruggebracht. Veelal werd één van de toegezonden exemplaren van het voorstel als 'werkexemplaar' gebruikt. Dit exemplaar werd opgenomen als het toegezonden exemplaar. Bij bestudering van de gang van zaken bij de behandeling van een voorstel is het dus belangrijk te weten, dat zowel de Stichting van de Arbeid als het College van de voorgaande correspondentie in kopievorm kon kennisnemen. Ook bij het archief van het Loonbureau (1963-1970) is een dergelijke werkwijze gevolgd.
Bij de totstandkoming van bindende regelingen van lonen en andere arbeidsvoorwaarden waren meestal geen goedgekeurde eindteksten aanwezig. Vaak is er wel een aantekening onder welk C.v.R.-nummer de regeling in de Nederlandse Staatscourant verschenen was. Daarom werd een overdruk uit de Nederlandse Staatscourant van de betreffende regeling bijgevoegd als die niet aanwezig was. Hetzelfde gebeurde bij algemeen verbindendverklaringen van bepalingen van CAO's. Ook hier was meestal geen eindtekst of overdruk aanwezig.
Bij de Dienst Collectieve Arbeidsvoorwaarden (het voormalig Loonbureau) is een verzameling aanwezig van getekende drukproeven voor de publicaties in de Nederlandse Staatscourant.
De verzameling loopt vanaf nummer C.v.R. 2801. Deze verzameling dient als register op de algemeen verbindendverklaringen ex artikel 5, 5e en 6e lid van de wet op het algemeen verbindenden het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten. De wet heeft geen aanwijzingen gegeven voor de inrichting van dit register. Aangezien in de huidige situatie bij de Dienst Collectieve Arbeidsvoorwaarden deze getekende drukproeven wel in de dossiers worden opgenomen, werd toestemming gevraagd om de drukproeven van de nummers C.v.R. 2801 tot en met C.v.R. 3367, lopend van augustus 1966 tot april 1970 in het archief van het Loonbureau op te nemen. Deze toestemming werd verkregen, onder voorwaarde dat de drukproeven een serie zouden blijven vormen. In het archief van het Loonbureau, 1963-1970 zijn ze opgenomen na de door het Loonbureau genummerde dossiers.
De heer P.J. Rouwenhorst van de Dienst Collectieve Arbeidsvoorwaarden was zo vriendelijk de concept-inventaris te bezien en van enkele op- en aanmerkingen te voorzien, die verwerkt werden.
De heer J.Th. Janssen van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de inventaris van (het College van) Rijksbemiddelaars (1924) 1940-1942 en de Gemachtigde voor den Arbeid 1942-1945 gemaakt. De inventaris van het College van Rijksbemiddelaars 1945-1963 en het Loonbureau 1963-1970 is eveneens door de heer J.Th. Janssen in concept gemaakt.
Door de Centrale Archief Selectiedienst (CAS) is de inventaris van de archieven van (het College van) Rijksbemiddelaars, (1924) 1940-1942 en de Gemachtigde voor den Arbeid, 1942-1945 en de archieven het College van Rijksbemiddelaars, 1945-1963 en het Loonbureau, 1963-1970 samengevoegd tot één inventaris met een aanééngesloten nummering. De tekst van de agenda's van ingekomen en uitgegane stukken uit het archief van het College van Rijksbemiddelaars, 1945-1963 en het archief van het Loonbureau, 1963-1970 alsmede de tekst van een aantal commissies waarvan de stukken niet aangetroffen zijn, zijn niet verwijderd uit de inventaris. Bij de desbetreffende beschrijvingen is dit aangegeven. De bewerking van het archief door de CAS bestond uitsluitend uit het toegankelijk maken van het archief overeenkomstig de brochure 'Om de kwaliteit van het behoud normen 'goede en geordende staat' uitgave Beekhuis/Hol 1993 van de Rijksarchiefdienst/Pivot. De dossiers van de bedrijven op naam over de periode 1945-1970 zijn opgenomen in de toegang Inkomens- en Arbeidsvoorwaardenbeleid 1940-1994.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid: College Rijksbemiddelaars; Gemachtigde voor de Arbeid; Loonbureau, nummer toegang 2.15.41, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, SoZa / College Rijksbemiddelaars, 2.15.41, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Bijlagen

Archiefbestanddelen