Terug naar zoekresultaten

2.16.98 Inventaris van het archief van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, (1937) 1949-1980

Bekijk de zoekhulp bij dit archief

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.16.98
Inventaris van het archief van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, (1937) 1949-1980

Auteur

J. Jonkman

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2004 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Rijksdienst voor het Wegverkeer
Rijksdienst voor het Wegverkeer

Periodisering

archiefvorming: 1949-1980
oudste stuk - jongste stuk: 1937-1980

Archiefbloknummer

W2

Omvang

; 318 inventarisnummer(s) 5,50 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Rijksdienst voor het Wegverkeer, 1949-

Samenvatting van de inhoud van het archief

De Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) houdt zich bezig met het afgeven van kentekenbewijzen, de Algemene Periodieke Keuring (APK), de registratie Wettelijke Aansprakelijkheid Motorvoertuigen en rijbewijzen. Het archief bevat stukken over de organisatie vanaf de oprichting, zoals vergaderstukken, verslagen van overleggen en jaarverslagen en stukken die verband houden met haar taakuitoefening, zoals over de wetgeving en organisatie van de APK, de toelatingseisen voor het wegverkeer, de kentekenregistratie en de registratie van snelle motorboten.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Om het ontstaan van de Rijksdienst voor het Wegverkeer in de juiste context te plaatsen is het aan te bevelen aandacht te besteden aan de voorgeschiedenis.
De eerste Nederlandse kentekens
In de laatste jaren van de vorige eeuw bemoeit de overheid zich voor het eerst met het wegverkeer. Automobilisten mogen dan de rijksweg alleen berijden met een rijksvergunning. Deze vergunning is gekoppeld aan een landelijk volgnummer te beginnen bij nummer 1. In 1906 wordt de kentekenregistratie een taak van de provincies. Iedere provincie krijgt een letter, gevolgd door maximaal 4 cijfers. Kenmerkend voor deze nummers was, dat de afgifte gerelateerd werd aan een persoon en niet aan een voertuig. Een natuurlijk persoon of rechtspersoon kon de beschikking krijgen over meerdere nummers.
In circa 45 jaar (tot 1952) werden voor ongeveer een kwart miljoen voertuigen een miljoen 'slapende' nummers afgegeven hetgeen registratief als zeer problematisch werd ervaren. Als grootste nadeel van de betreffende regeling werd destijds de controle op de veiligheid van voertuigen ervaren.
Indien voertuigen werden afgekeurd via de bestaande keuringsregimes, de voorlopers van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, de Rijksverkeersinspectie (RVI) en het Bureau Inschrijving Motorvoer-tuigen Administratie (BIMA) was controle op de weg de enige mogelijkheid tot opsporing- en vervolgingsactiviteiten De sterke opkomst van het gemotoriseerde verkeer in de twintiger jaren en daarmee de uitbreiding van het internationale verkeer leidde in 1920 tot het Verdrag van Parijs. Dat verdrag schreef voor dat alleen goedgekeurde voertuigen de grenzen mochten passeren. Daartoe werd het internationale wagenbewijs ingevoerd, die door de verkeersbonden namens het Rijk werden afgegeven.
De verdere groei van het Nederlandse wagenpark, het ontbreken van adequate controle mogelijkheden op de veiligheid van motorvoertuigen en het gemis van centrale registratie van houder- en voertuiggegevens leidde in de dertiger jaren tot de conclusie dat Nederland ten opzichte van het buitenland een grote achterstand had opgelopen. Herbezinning op het voorgaande leidde tussen 1935 en 1940 tot de totstandkoming van de Wegenverkeerswet en het Wegenverkeersreglement. En in 1949 werd het Verdrag van Genève gesloten waarmee Nederland zich onder meer verplichtte om uiterlijk vijf jaar na ondertekening de kentekens van motorvoertuigen centraal te registreren. Dit verdrag werd in 1952 door Nederland geratificeerd. Aan de provinciale kentekenregistratie zou daarmee een einde komen.
De instelling van de Rijksdienst voor het Wegverkeer
De overheid zag zich genoodzaakt om regulerend en controlerend op te treden. Met de toendertijd aanstaande inwerkingtreding van de Wegenverkeerswet met als doelstelling de veiligheid van voertuigen op de weg, centrale beheers- en controlemogelijkheden en sterke vereenvoudiging van admini-stratieve verplichtingen voor de autobezitter was voor de Minister van Verkeer en Waterstaat (V & W) aanleiding tot het oprichten van een nieuwe Rijksdienst. Zo werd op 2 september 1949 de Rijksdienst voor het Wegverkeer ingesteld.
De nieuwe dienst was een samenvoeging van de RVI en de BIMA. De naam voor deze dienst werd bedacht door de eerste waarnemend directeur Von Hemert. De Rijksdienst voor het Wegverkeer werd onder de bevelen van de Directeur-Generaal van Rijkswaterstaat geplaatst. De dienst werd met de uitvoering van een drietal taken belast:
  1. het afgeven van kentekenbewijzen voor motorvoertuigen gebaseerd op artikel 9 van WVW en doen van keuringen die voor de afgifte van kentekenbewijzen noodzakelijk zijn;
  2. het afgeven of doen afgeven van keuringsbewijzen voor huurauto's(taxi's) en autobussen op basis van het Uitvoeringsbesluit autovervoerpersonen uit 1939. Naast deze twee door de Minister opgedragen taken, vermeldde de instellingsbeschikking ook nog een derde punt:
  3. het uitvoeren van overige werkzaamheden met betrekking tot het wegverkeer; die de Directeur-generaal van de Rijkswaterstaat aan de dienst opdraagt.
Bij een beschikking van de Directeur- Generaal van de Rijkswaterstaat van 1 oktober 1949 werd aan dit punt nadere uitwerking gegeven. Deze beschikking belaste de dienst met een vrij groot aantal taken waarvan het grootste deel na de losmaking van de dienst van Rijkswaterstaat op 19 februari 1951 weer bij Rijkswaterstaat terecht kwam.
Nadat op 1 januari 1951 de Wegenverkeerswet en het Wegenverkeersreglement inwerking was getreden achtte de Minister van Verkeer en Waterstaat het nodig om rechtstreeks onder zijn bevelen te kunnen beschikken over een technische dienst belast met het toezicht op het Wegverkeer. Direct na de losmaking van de RDW uit de Rijkswaterstaat ontstaat er een briefwisseling tussen de directeur van de RDW en de Minister van Verkeer en Waterstaat over een nieuw te nemen organisatiebesluit
De instellingsbeschikking van 1949 zal echter pas in 1974 bijgesteld worden. Zolang bleef de status van de RDW en het personeel zwevende. Een concept beschikking uit april 1951 wil de directeur van de RDW met de volgende taken belasten, naast die welke rechtstreeks door het Uitvoeringsbesluit autovervoer 1939 zijn opgedragen:
  1. het voeren van internationaal overleg
  2. het doen of laten doen van keuringen
  3. het afgeven van kentekens
  4. het doen van diverse registraties
  5. het afgeven van rijbewijzen
  6. het afgeven van ontheffingen zoals bedoeld in art. 123 van het WVR.
  7. het mede voorbereiden van regelgeving op het gebied van wegverkeer (niet letterlijk in de beschikking op genomen maar is wel altijd aanwezig)
Het internationale beleid
Op het beleidsterrein vervoermiddelen zijn twee internationale beleidsmakers actief, de ECE (Economic Commission for Europe) en de EG (Europese Gemeenschappen) Het hoofddoel dat alle twee deze organisaties met hun bemoeienis met voertuigen beogen is het opheffen van handels-belemmeringen. Voor wat betreft het ECE is voor het wegverkeer ITC (Inland Transport Committee) van belang.
De RDW heeft op drie wijzen van doen met ITC:
  1. participeren in WP29 (een onder ITC ressortende Working Party van het aantal deelnemende landen) en haar werkgroepen;
  2. toetsing van ECE reglementen aan de Nederlandse regelgeving en de eventuele toetreding tot deze reglementen;
  3. aanmelding en registratie van certificaten.
Ad b en c: deze activiteiten horen thuis bij het nationale beleid.
De basis voor de RDW- bemoeienis met het EG- beleid van de goedkeuring van motorvoertuigen moet gezocht worden in de EEG- richtlijnen 70/156EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving van de lidstaten inzake goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan. En de Richtlijn 74/150/EEG hier betreft het de goedkeuring van de landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen. Deze basisrichtlijnen bedoeld om de belemmeringen van het handelsverkeer binnen de EEG als gevolg van de grote verscheidenheid aan nationale technische eisen aan motorvoertuigen op te heffen. De RDW is voor Nederland actief in drie fasen bij de bepaling van EG-beleid op het gebied van de harmonisatie:
  1. binnen de vergaderingen van de commissie - werkgroepen;
  2. de Raadswerkgroepen;
  3. de TAC's (Comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang van de richtlijnen voor de opheffing van de technische handelsbelemmeringen in de sector motorvoertuigen (in de sector landbouw- en bosbouwtrekkers)
Voor wat betreft de uitvoering van het EEG-beleid terzake is er een zekere nationale beleidsvrijheid beschikbaar. De typegoedkeuringen die met betrekking tot EEG- richtlijnen door de RDW worden afgegeven dienen aan andere lidstaten doorgegeven te worden. De RDW speelde een belangrijke, actieve en vooruitstrevende rol bij het totstandkomen van richtlijnen.
Het nationale beleid, Wet - en regelgeving
Anders dan het internationale beleid, waar de nadruk lag op economische motieven, is het nationale beleid op het gebied van het wegverkeer voor het grootste deel gericht op veiligheid en milieu. Dit zijn de belangrijkste motoren achter de activiteiten van de RDW. Maar ook registraties hebben binnen de handhaving van de openbare orde, het belastingstelsel en andere overheidsfuncties, een belangrijke plaats.
De voor de RDW relevante wetgeving op het gebied van wegverkeer behelst een drietal deelgebieden die geregeld worden door de WVW:
  1. technische eisen waaraan een voertuig of aanhangwagen dient te volden om op de openbare weg toegelaten te worden;
  2. regelingen met betrekking tot de afgifte en registratie van kentekenbewijzen;
  3. de regeling van de APK, de algemene periodiek keuring.
De regelgeving is door de wetgever voor een groot deel gedelegeerd aan de regering: "... worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regelen gesteld betreffende het verkeer op de wegen." Deze zijn:
  • Wegenverkeerswet, 28 augustus 1950, Stb.K377
  • Reglement kentekenregistratie, 26 september 1974, Stb.547.
  • Besluit periodieke keuring van motorvoertuigen, aanhangwagens en opleggers, 28 april 1980 Stb.217
Voor de departementale coördinatie van de wetgeving op het gebied van het wegverkeer is dat tot 1980 de afdeling van de Rijkswaterstaat die met de waterstaatswetgeving belast was. De feitelijke grondslagen voor de wet- en regelgeving met betrekking tot het wegverkeer kunnen onderscheiden worden in:
  • het nationale wetgevingsbeleid (deregulering),verkeersveiligheid, centralisering / decentralisering etc.
  • EEG- richtlijnen,
  • maatschappelijke en technologische ontwikkelingen. (met uitzondering van de ECE reglementen deze maken immers deel uit van het verdrag)
Indien een EEG-richtlijn zwaarder is dan de nationale regelgeving zal dit materiaal worden toegelaten en een EEG-goedkeuring worden verleend, maar is de EEG-eis volgens de richtlijn lager dan zal Nederland zijn eisen naar beneden moeten bijstellen.
Uit de delegatieartikelen van de WVW blijkt dat de wetgever ook voorziet in subdelegatie: in
de zinsnede "bij of krachtens amvb" wil het woord "krachtens" zeggen dat de regering delen van de regelgevende bevoegdheid mag doorschuiven naar andere instanties. Als voorbeelden kunnen dienen:
  • art. 1, onder e, Reglement kentekenregistratie: "...postkantoor: een door de directeur (van de RDW) samen met de directeur-generaal van het Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Tele-fonie aangewezen postkantoor", subdelegatie van de regering aan de Directeur van de RDW;
  • art 2, lid 3, Reglement kentekenregistratie: "Onze minister stelt modellen van de kentekens, kentekenbewijzen en kopieën vast.", subdelegatie van de regering aan de minister van Verkeer en Waterstaat.
Ook de regelgeving die door de regering aan de minister van Verkeer & Waterstaat en (uiteraard) aan de directeur van de RDW is gesubdelegeerd wordt binnen de RDW voorbereid, respectievelijk vastgesteld.
Typekeuringen en Incidentele Keuringen
Door de RDW worden typekeuringen en incidentele keuringen uitgevoerd. Van typekeuring is bijvoorbeeld sprake als een nieuw type voertuig gekeurd wordt. Het keuringsresultaat betreft dan alle auto's van het betreffende type. Incidentele keuring betreft materiaal dat in zeer kleine oplagen op de weg gebracht wordt. Als voorbeeld kan men denken aan een zelf gebouwde auto, een serie van vijf aanhangwagens of een zelf gebouwde caravan. Er worden niet alleen volledige voertuigen gekeurd, ook onderdelen kunnen aan een typekeuring onderworpen worden, koplampen, helmen en banden bijvoorbeeld. Als basis voor de keuringen dient een groot aantal voorschriften van nationale en internationale oorsprong. Gezien de aard van de internationale eisen zal de Nederlandse regelgever zoveel mogelijk trachten om de Nederlandse eisen te doen aansluiten bij hetgeen in internationaal verband afgesproken is.
Nationale goedkeuringen
Op basis van de volgende wetten worden door de RDW incidentele en typekeuringen aan motorvoertuigen, aanhangwagens en andere verkeersmiddelen dan wel -onderdelen uitgevoerd.
  1. Wegenverkeerswet; eisen voor keuring motorvoertuigen uit te (laten) voeren door RDW
  2. Wet personenvervoer; verplichting tot periodieke keuring van bussen en taxi's.
  3. Rijtijdenwet; regels voor typegoedkeuring van tachografen en de erkenning als installateur en reparateur van tachografen.
  4. Wet grensoverschrijdend vervoer van aan bederf onderhevige levensmiddelen; keuring vervoermiddelen daarvoor volgens de daaraan te stellen eisen door RDW.
  5. Wet Ambulance vervoer; keuring uitvoering en inrichting ambulances volgens daaraan te stellen eisen.
  6. Wet gevaarlijke Stoffen; keuring van voertuigen ten behoeve van vervoer over de weg van gevaarlijke stoffen.
  7. Wet geluidshinder; keuring ten behoeve van bijvoorbeeld de geluidsproductie motorvoertuigen, bromfietsen, en uitlaatsystemen motorvoertuigen, en opstellen keuringsreglement hiervoor.
  8. Wet luchtverontreiniging; keuring volgens eisen ten behoeve van typegoedkeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging en typegoedkeuring bromfietsen luchtverontreiniging.
  9. Wet telecommunicatievoorzieningen; keuring ter voorkoming van en opheffen omroepstoringen door verbrandingsmotoren en radiostoring motorrijtuigen in opdracht van de RDW verricht door de KEMA.
Internationale goedkeuringen
Op basis van door Nederland aanvaarde ECE- reglementen worden in Nederland keuringscertificaten afgegeven. Deze zijn geldig in alle landen die het reglement mede aanvaard hebben. De RDW zorgt ervoor dat deze landen van de in Nederland afgegeven certificaten op de hoogte worden gesteld (notificatie). Ook registreert de RDW de in het buitenland afgegeven certificaten.
De Uitvoering van de keuringen
Keuringen worden uitgevoerd op initiatief van degenen die belang hebben bij de goedkeuring van een voertuig of onderdeel. Vaak zijn dit fabrikanten of handelaren, een enkele keer een particulier met een zelf gebouwd of ingevoerd voertuig.
Om conformiteit van een serie producten die over een langere tijd in productie blijft te kunnen controleren kunnen typegoedkeuring periodiek herhaald worden. De keuring geschiedt aan de hand van nationale keuringsvoorschriften die gebaseerd zijn op de keuringseisen uit de nationale regel-geving, of aan de hand van de EEG- richtlijnen of ECE-reglementen. Onderscheid dient gemaakt te worden tussen keuring van onderdelen en de keuring van voertuigen. De EEG- en de ECE- keuringen behelzen onderdelen van voertuigen. Nationaal is er een typegoedkeuring voor complete voertuigen welke goedkeuring vereist is voor de toekenning van kentekens.
De bemoeienis van de RDW met voertuigtechniek was hard nodig. Met regelmaat troffen de ambtenaren onveilige constructies of ernstige mankementen aan voertuigen aan. Ook werd de RDW gevraagd door voertuigbouwers inzake het formuleren of bijstellen van technische voorschriften.
APK
In de Wegenverkeerswet (1950) zijn in de zogenaamde uitrustingsvoorschriften technische eisen aan motorvoertuigen vastgelegd. Tot 1980 werd op de naleving van deze bepalingen slechts toegezien door middel van politiecontrole op de weg. Deze controle vond echter plaats zonder de voor dat doel geschikte of noodzakelijke apparatuur. Naar aanleiding van een richtlijn van de EEG wordt aan de Nederlandse overheid de verplichting opgelegd om wegvoertuigen periodiek te gaan keuren (Richtlijn van de Raad van 29 december 1976 ). Ingevolge de wijziging van de WVW van 26 oktober 1978 treedt in oktober 1980 dan ook het Besluit periodieke keuring van motorvoertuigen, aanhangwagens en opleggers in werking.
Via de wetswijziging is geregeld dat het voortaan verboden is om een niet gekeurd motorvoertuig, aanhangwagen of oplegger op de openbare weg te hebben ( art. 9a, WVW ). In het besluit is de regeling van deze keuringen uitgewerkt. De uitvoering van de keuringen zal gaan plaats vinden in daartoe erkende keuringsstations. De uitvoering van het besluit vergt nogal wat organisatie. Er dient een net van keuringsstations in het leven te worden geroepen en de toelating van en het toezicht op deze stations dient geregeld te worden. Het overheidshandelen op dit gebied kan als volgt onderverdeeld worden:
  • de regeling van de geleidelijke invoering
  • de regeling van de keuringen.
  • de regeling van de erkenning van keuringsinstanties
  • de regeling van de steekproeven
  • advisering; bij AMvB 28 april 1980 wordt het advies Raad van de Periodieke veiligheidskeuringen
  • voertuigen ingesteld.
  • uitvoering
Afgifte en registratie kentekens
In 1951 ging de centrale kentekenregistratie en afgifte van start. In een nota van 1953 somde de directeur van de RDW de volgende voordelen op van een centrale behandeling:
  • een betere controle op de technische betrouwbaarheid en de overeenstemming met de wettelijke voorschriften van de geregistreerde voertuigen, hetgeen van belang is met het oog op de verkeersveiligheid (politie) en op de instandhouding van de wegen (wegbeheerders)
  • een betere controle op diefstal of fraude (Justitie)
  • een betere controle op de verplicht betaling van invoerrechten (Financiën)
  • een juistere en vollediger verstrekking van gegevens ten behoeve van de statistiek van het Nederlandse voertuigenpark (CBS)
  • een voortdurend goed overzicht van het Nederlandse voertuigenpark (Defensie)
  • de mogelijkheid om het laadvermogen op technisch verantwoorde wijze vast te stellen ten behoeve van de uitvoering van de Wet autovervoer goederen (Rijksverkeersinspectie);
  • een aanzienlijke administratieve vereenvoudiging, en dus besparing aan kosten en moeite door de samensmelting van een aantal documenten en vereenvoudiging van deze documenten.
Daarnaast de mogelijkheid om keuringsbewijzen voor autobussen, huurauto's en veevervoer en de inning van de motorrijtuigenbelasting sterk te vereenvoudigen.(met ingang van 1 jan. 1955 vervullen kentekenbewijzen waarop het ledig gewicht staat de functie van "relaas van weging" ten behoeve van de motorrijtuigenbelasting (bekendmaking van de directeur van de RDW van 15 december 1954).
Kentekenbewijzen functioneerden reeds sinds 1 november 1952 als nationaliteitsbewijs voor het bij-behorende voertuig (bekendmaking van de directeur van de RDW van 17 oktober 1952). De kenteken-regeling is een voor de maatschappij zeer belangrijke basisregistratie.
Uitvoering
De eerste kentekenplaat was blauw met witte letters en cijfers. Gestart werd met het kentekennummer ND-00-01 en bijbehorende eendelig kentekenbewijs. In 1956 was het voorgoed afgelopen met de provinciale kentekens. Kort daarna splitst de RDW het kentekenbewijs in een tweedelig document deel 1 voor de voertuiggegevens en een deel 2 voor de gegevens van de eigenaar. Deze ontkoppeling was nodig om over te kunnen gaan tot gedecentraliseerde afgifte van delen 2. Eveneens werd in 1957 de versnelde afgifte regeling voor fabrieksnieuwe voertuigen ingesteld voor fabrikanten en importeurs. Voor de invoering van de voornoemde regeling moest ieder voertuig om toe te kunnen treden tot het Nederlandse wagenpark voertuigtechnisch worden gekeurd.
De 1e tenaamstelling en overschrijving van een kentekenbewijs werden verzorgd door de Ontvang-kantoren van de Inspectie Invoerrechten en Accijnzen van het Ministerie van Financiën. In 1958 werd voor bedrijfsvoertuigen het tweedelig kentekenbewijs ingevoerd. In 1963 breidt de RDW haar taak uit met de afgifte van registratiebewijzen voor aanhangers en opleggers.
Een kentekenbewijs dat zijn geldigheid heeft verloren, om wat voor reden dan ook, dient te worden teruggestuurd naar de RDW. In 1965 introduceert de RDW een nieuwe kentekencombinatie: serie 2. Deze bestaat uit 2 cijfers - 2 cijfers - 2 letters. Serie 1 is namelijk opgebruikt.
Ontwikkeling
De explosieve groei van het wagenpark in de zestiger jaren, van circa 900.000 tot circa 2.800.00 stuks in 1970 was mede aanleiding tot structurele herbezinning op de kentekenregeling voor de verder jaren. Reden hiervoor de schaalvergroting, het waterdicht maken van de wetgeving ten aanzien van de hand-having van de kentekenverplichting en de in toenemende mate van vervuiling van de kenteken-registratie. Dit laatste vormde met name een probleem voor de Politie en Justitie.
Er is bij nadere overwegingen de voorkeur aangegeven de kentekenregeling onder te brengen in een afzonderlijk reglement, "het reglement kentekenregistratie (RKR)". Het was de bedoeling van de inter-departementale Werkgroep Registratie Motorrijtuigen, belast met de voorbereiding van de kenteken-regeling, dat de kentekenregistratie weer kon gaan dienen als centrale bron van waaruit de identificatie van voertuigen en houders eenduidig kon worden vastgesteld. Vooruitlopend op de invoering van het RKR is besloten om de handmatige kentekenregistratie te automatiseren. Tevens de uitbreiding van de kentekenplicht, ook stilstaande voertuigen op de openbare weg kentekenplichtig zijn. Hiermee werd ook het wrakken probleem tot een oplossing gebracht.
In 1973, acht jaar na serie 2 is de tijd rijp voor serie 3: 2 cijfers -2 letters - 2 cijfers. Het eerste kenteken in deze reeks is 00-AD-01. De continue registratieverplichting bij wijziging van de eigenaar van een voertuig is met name ingevoerd ten behoeve van de identificatiedoelstelling. Voor de invoering van de voornoemde regel was het gemeengoed geworden om kentekenbewijzen niet te naam te stellen. De invoering van het kentekenbewijs deel 3 in 1974 bedoeld ter vergroting van de zuiver-heid van het kentekenregistratie kwam ook voort uit die identificatiedoelstelling. (als alternatief voor de politiek niet haalbare 'statiegeld-regeling')
Als gevolg van het sterk groeiende aantal afgiften van het kentekenbewijs deel 2 was het noodzakelijk om het aantal afgiftepunten in Nederland sterk uit breiden. En omdat de leges kosten van deel 2 integreerden in de kosten van het jaarlijks af te geven kentekenbewijs deel 3 en de vermindering van het aantal Ontvangkantoren als gevolg van toenemende geautomatiseerd betalingsverkeer werden de postkantoren aangewezen als afgiftepunt van het kentekenbewijs deel 2. In 1974 werd het RKR ingevoerd.
Registratie Wettelijke aansprakelijkheidsverzekering motorvoertuigen (WAM)
Bij besluit van de minister van Verkeer en Waterstaat is de RDW aangewezen om de gegevens hiervan in een register bij te houden.
Snelle motorboten
Bij besluit van de minister van Verkeer en Waterstaat is de RDW aangewezen om registratiebewijzen hiervoor af te (doen laten) geven en om de gegevens hiervan in een register bij te houden.
Rijbewijzen
De RDW is aangewezen om rijbewijzen af te geven aan in het buitenland woonachtige Nederlanders, en het aankondigen van ongeldig verklaringen van rijbewijzen in daartoe aangewezen periodieken.
Ontheffingen uitzonderlijk vervoer
De RDW is door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen om een centrale afgifte van ontheffingen voor bijzondere transporten bij te houden en de registratie hiervan.
Voorlichting en Informatieverstrekking
De RDW neemt ten gevolge van haar taak een centrale plaats in binnen een weefstel van informatie-stromen. Wat betreft de relevantie voor de gehele periode vanaf 1951 kan opgemerkt worden dat de informatievoorziening plaats heeft vanaf de inwerkingtreding van de regelingen waarbij de diverse registraties in het leven werden geroepen, met de Politie als grootste afnemer. Voorlichting heeft over de gehele periode plaats gehad met betrekking tot alle naar buiten tredende activiteiten van de RDW aan derden.
Organisatie
De RDW is niet van het ene op het ander moment gaan functioneren maar heel geleidelijk ontstaan. Als eerste directeur ( waarnemend ) heeft Von Hemert een belangrijke rol gespeeld in de beginperiode van de RDW. In de vijftig en zestiger jaren bleef de status van de RDW en het personeel onduidelijk. In de praktijk kwam het er op neer dat de RDW zelfstandig functioneerde onder de Minister van Verkeer en Waterstaat. Dit duurde tot 24 mei 1973 toen kwam er een nieuwe instellingsbeschikking waarin de status en bevoegdheden van de dienst definitief werden geregeld. Er werkten in de beginfase 100 medewerkers bij de RDW. De dienst was gehuisvest aan de Van Hogenhoucklaan 60 te Den Haag. In 1957 werd er een nieuwe directeur benoemd J.G. Filz. De dienst bestond uit de afdelingen:
  • A (Toelating Wegvoertuigen) die typegoedkeuringen van voertuigen verrichte,
  • B (Keuring en Onderzoek) die de technische keuringen uitvoerde in de buitendienst welke bestond uit 11 districtskantoren ( in het begin gevestigd in gebouwen van derden onder andere automobielbedrijven)
  • C die aanhangwagens en opleggers keurde en de controle van aanvraagkaarten voor motoren /driewielers vergunningen veevervoer verzorgde.
  • D (Voertuigregistratie en Documenten) verantwoordelijk voor de afgifte en registratie van kentekenbewijzen.
  • AZ Algemene en Zaken, met een bureau registratuur.
De RDW verhuisde naar een groter pand aan de Raamweg 45 te Den Haag. In 1973 werd als gevolg van het spreidingsbeleid van de overheid de afdeling Voertuigdocumenten en Centrale Registratie (afd. D ) aangewezen om te worden verplaatst naar een nieuw kantoorpand aan het Skagerrak 10 te Veendam. Van de 150 medewerkers van deze afdeling gingen er uiteindelijk 90 mee naar Veendam. De verhuizing in 1974 van onder andere het kentekenregister was een enorme klus. Het hoofd van deze afdeling was D.J.C. Nengerman. In 1974 werd het eerste RDW keuringsstation in gebruik genomen, daarvoor werd er altijd bij derden gekeurd. In 1974 werd er een nieuwe directeur benoemd, J.G. Kuiperbak. In de jaren '70 werden er voorbereidingen getroffen voor de automatisering van de kentekenregistratie en werd eerst gebruik gemaakt van het computercentrum van het Staatsbedrijf der Posterijen Telegrafie en Telefonie in Leidschendam. In 1980 werd er een besluit genomen om in Veendam een eigen computercentrum op te zetten. In 1980 werkten er bij de RDW 847 medewerkers, 302 in Veendam en 545 in Den Haag, van laatst-genoemde werkt een gedeelte op de districtskantoren. In de vroegere jaren van de RDW stonden techniek en het keuren centraal, uitgevoerd op een ambachtelijke wijze. Het primaat lag bij de techniek. Terwijl de administratieve sector van de RDW onder invloed van de veranderingen in de kentekenregistratie een steeds belangrijker taak kreeg, werd de dienst nog altijd uitgemaakt door de technici. Zij waren het die het beleid bepaalden hierbij te denken aan de directeuren Filz en Kuiperbak. Zo was de RDW begin jaren zeventig een technisch georiënteerde ambtelijke dienst die niet voor het voetlicht trad. Maar langzaam zou de aandacht voor techniek verschuiven naar registratie en informatievoorziening. Iedereen heeft een ander beeld van de RDW. Voor het bedrijfsleven is het een flexibele organisatie, een betrouwbaar samenwerkingsapparaat en soms een concurrent. Het publiek zag de RDW zeker in de jaren zestig en zeventig soms als een trage bureaucratische organisatie. De contacten met de overheid hebben een stempel gedrukt op de geschiedenis van de RDW. Door de trage politieke besluitvorming namen verandering soms lange tijd in beslag. Soms moesten onder politieke druk zaken versneld ingevoerd worden zonder dat de RDW daarvoor voldoende was toegerust.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Postregistratie
De postregistratie werd tot in de zeventiger jaren door middel van het agendastelsel geregistreerd. Daarna ging werden in -en uitgaande stukken geregistreerd in het fiche doorschrijfsysteem waarvan de fiches onder meer werden gebruik voor de voortgang en afdoening controle. Op het hoofdkantoor gebruikte men ook het systeem van fotografische registratie.
Archivering
De Minister van Verkeer en Waterstaat was zorgdrager op grond van het Koninklijk Besluit algemene secretarie aangelegenheden rijksadministratie.( KB -ASAR) d.d. 26-03-1980. Het archiefbeheer was gecentraliseerd voor wat betreft de beleidsstukken maar in de praktijk bleven ook stukken op de afdelingen en kwamen in ongestructureerde vorm of helemaal niet in het archief van PAZ. Er werd ook steeds melding gemaakt door de archiefinspectie van achterstanden in de selectie en vernietiging van de archieven, waardoor de slechte toegankelijkheid in de hand werd gewerkt.
De archief voorschriften werden niet altijd frequent nageleefd. De archiefbescheiden werden geordend naar onderwerpen die in de organisatie voorkwamen deels volgens een oude Waterstaatscode (x code) en daarna volgens een voor de RDW aangepaste basis archief code, en deels numeriek.
In 1996 onderging alleen het archief van het hoofdkantoor van de Rijksdienst voor het Wegverkeer een bewerking ter afsluiting van de archiefperiode, vanwege de verzelfstandiging van de RDW tot een zelfstandig bestuursorgaan ( ZBO ). Deze bewerking werd uitgevoerd door een extern bureau met als resultaat een afgesloten en geschoond archief voorzien van een dossierinventaris over een periode (1937) 1949-1995 (1996). Het archief bleef extern bewaard en werd in 2002 overgeplaatst naar de archiefruimte van de RDW te Veendam, waar zich ook nog het archief over genoemde periode van de afdelingen van die vestiging bevond.
De verwerving van het archief
Overbrenging van een overheidsarchief

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Het geïnventariseerde archief had een omvang van 150m1, waarvan na bewerking nog 7m1 te bewaren archief resteerde. Selectie en vernietiging van de archiefbescheiden werd toegepast overeenkomstig de:
  • Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende archiefbescheiden van het departement van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en vandaar onder ressorterende rijksorganen met uitzondering van Staatsbedrijf der PTT, nr.1055.7, 1977; gewijzigd in 1983 voor het onderdeel personeel, en het
  • Basis Selectie Document (BSD nr. 18) voor de RDW, gepubliceerd op 2 april 1997 Stcrt.97. 205.
Voor zover selectiebeslissingen afwijken van het BSD zijn deze op voorstel en met uitdrukkelijke goedkeuring van de RDW genomen. Onder andere de deelname van de RDW medewerker Van Den Broek en de directeur Filz aan de "Benzinecommissie 1927" en sub commissies hiervan, op persoon-lijke titel op grond van hun deskundigheid. Van belang is verder het feit dat de stukken een cultuur-historische waarde hebben, bijvoorbeeld in relatie tot de ontwikkeling van de kentekenregistratie, het maatschappelijk belang hiervan en het unieke karakter van de RDW en voor onderzoek naar de kentekenregistratie in Europa. Ook zijn er enkele voorbeeld-dossiers in de inventaris aanwezig.
De constatering van eerder genoemde incompleetheid van het archief heeft geleid tot het in bepaalde gevallen bewaren van concepten en kopieën bij het ontbreken van het origineel van wezenlijke zaken.
Verantwoording van de bewerking
Tijdens de inventarisatie bleek als snel dat het archief incompleet was. Reden hiervoor was onder andere dat door de vele verhuizingen stukken ongedocumenteerd verdwenen zijn. Hierbij waren zeker stukken die beter bewaard hadden kunnen blijven. Mijn inventarisatie betrof een deel van het archief van de Rijksdienst voor het Wegverkeer over de periode (1937) 1949-1980. Dit deel bestond uit twee archieven, één van het hoofdkantoor en één van de vestiging Veendam, met als inzet deze twee archieven samen te voegen, en te beschrijven in één inventaris. Het jaar 1980 is gekozen enerzijds vanwege belangrijke organisatorische veranderingen binnen de RDW, en anderzijds vanwege de arbeidsintensieve bewerking van het archiefgedeelte in Veendam met de beschikbare tijd daarvoor.
De archiefstukken betreffende de originele ECE reglementen (formele files)1960-1980 zijn op de afdeling OVR gebleven, en gearchiveerd op reglement nummer, in verband met de raadpleging hiervan. De typegoedkeuringen van motorvoertuigen zijn op de afdeling VT gebleven, en gearchiveerd op typegoedkeuringsnummer. Deze zullen 125 jaar worden bewaard.
De materiele verzorging vond plaats overeenkomstig criteria van het Nationaal Archief, dat wil zeggen de archiefbescheiden zijn ontdaan van nietjes, paperclips, plastic hoezen, en oude hechtmechanismen en verpakt in omslagen en /of dozen van zuurvrij papier en karton. Dozen en omslagen zijn geëtiketteerd.
Ordening van het archief
Bij de ordening van het inventarisschema werd gekozen voor de indeling 'algemeen -bijzonder' en 'organisme -taakuitvoering' omdat deze indeling de onderzoeker bij het raadplegen van de inventaris en duidelijk overzicht geeft van de onderwerpen waarover documenten in het archief aanwezig zijn. De rubrieken en plaatsing van de stukken zijn grotendeels gebaseerd op de ordening die door de administratie was aangebracht conform de basis archiefcode. In enkele gevallen is hiervan afgeweken vanwege de overzichtelijkheid.
Met de aanduiding 'wegverkeer' wordt, indien van toepassing, ook bedoeld: 'wegvervoer'.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Rijksdienst voor het Wegverkeer, nummer toegang 2.16.98, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Rijksdienst voor het Wegverkeer, 2.16.98, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Bijlagen

Overzicht van geraadpleegde bronnen I. Hessel en M. Brezet, Keuringen en Kentekens, de RDW 50 jaar onderweg. Interne jubileum uitgave van de RDW, Zoetermeer 1999.
Lijst van gebruikte afkortingen
AA
Kentekennummers voor leden van het Koninklijk Huis
ANWB
Algemene Nederlandse Wielrijders Bond
BOVAG
Bond van Automobiel-, Garage en aanverwante bedrijven
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
CD
Kentekennummers voor leden van het Corps Diplomatiek
CRWAM
Centraal Register Wettelijke Aansprakelijkheid Motorvoertuigen
DAUT
Directoraat Automatisering van de PTT
EEG
Europese Economische Gemeenschappen
EVO
Algemene Verladers- en Eigen Vervoers Organisatie
FOCWA
Nederlandse vereniging van ondernemers in het carosserie- bedrijf
FNOP
Federatie van Nederlandse Organisaties voor Personen- vervoer
GN
Kentekennummers voor Geen Nederlander
IBM
International Business Machine Corporation
IW-TNO
Instituut voor Wegtransportmiddelen en Nederlandse organisatie voor Toegepaste Natuurwetenschappelijk Onderzoek
KEMA
NV tot Keuring Electro Technische Materialen
KNVTO
Koninklijke Nederlandse Vereniging van Transport-Ondernemers
KVO
Katholieke Vervoersorganisatie St. Fransiscus
LPG
Liquid Petrol Gas
NAM
Nederlandse Accountants Maatschappij
NL
Kentekennummer voor Geen Nederlander
NOB
Nationale Organisatie voor het Beroepsgoederenvervoer
OVR
Ontwikkeling Voertuig Reglementering, stafafdeling van de RDW voorheen Normontwikkeling.
PTT
Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie
RAI
Nederlandse vereniging van Rijwiel en Automobiel Industrie
RDC
RAI Documentatie Centrum/RAI Data Centrum
RMA
Rijkscentrale Mechanische Administratie
SOA
Samenwerkende Organisaties op het gebeid van Autobussen
SOVA
Samenwerkende Organisaties op het gebied van Vrachtautomobielen, opleggers en Aanhangwagen
SARD
Stuurgroep Automatisering RDW
SAL
Stuurgroep Automatisering Leidschendam APK 1
SWOV
Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid
TU
Technische Universiteit Eindhoven
VACO
Vereniging van bandenspecialisten in Nederland
VAM
Stichting Vakopleiding voor het Automobiel-Motorrijwiel- en aanverwante bedrijven
VenW
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Vomil
Ministerie Volksgezondheid en Milieuhygiëne

Archiefbestanddelen