Terug naar zoekresultaten

2.25.72 Inventaris van het archief van het Productschap Margarine, Vetten en Oliën en zijn rechts-/taakvoorgangers, 1932-2014

Voer een zoekterm in
1 / 14 gevonden
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.25.72
Inventaris van het archief van het Productschap Margarine, Vetten en Oliën en zijn rechts-/taakvoorgangers, 1932-2014

Auteur

drs. J.P. van der Zwaluw

Versie

24-08-2020

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2017 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Productschap voor Margarine, Vetten en Oliën
Productschap Margarine, Vetten en Oliën

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1932-2014

Archiefbloknummer

P68

Omvang

; 203 inventarisnummer(s) 8,20 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands.

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten. Geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Inventaris van het archief van het Productschap Margarine, Vetten en Oliën en zijn rechts-/taakvoorgangers Bedrijfschap voor Margarine Vetten en Oliën Nederlandse Zuivel Centrale / Afdeling MVO Nederlandse Zuivel Centrale / Afdeling Zuivelsteun / Subafdeling "MVO", 1956-2014, 1942-1955, 1937-1942, 1933-1937

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat de vergaderstukken van het (dagelijks) bestuur van het Productschap Margarine, Vetten en Oliën en zijn voorgangers (met name het Bedrijfschap voor Margarine, Vetten en Oliën). Het bevat verder de jaarverslagen, statistische overzichten/jaarboeken, verordeningen van het Productschap MVO, en publicaties over beleids- en marktontwikkelingen in de oliën- en vettensector. Bovendien is een deel van de correspondentie bewaard uit de periode 1940-1945 alsmede enige varia zoals kasboeken, fotoboeken, registers van oliën- en vettenbedrijven. Het productschap heeft tevens in zijn archief bewaard enige stukken van geassocieerde organisaties, zoals het Bedrijfschap voor de Margarine-industrie (1958 – 1971) en het Bedrijfschap voor de Zeep-, Was- en Reinigingsindustrie (1959 – 1962); deze bedrijfschappen waren gedurende enkele jaren in de oliën- en vettensector actief. Tevens zijn er verslagen van de vergaderingen van de Coördinatie-Commissie Zuivel/MVO nrs. 1 t/m 10 (1957 – 1972). Deze bestuurscommissie was samengesteld uit vertegenwoordigers van de Productschappen MVO en Zuivel om kwesties te bespreken die beide sectoren raakten dan wel konden raken.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Inleiding
De mondiale economische crisis van 1929 geeft in veel landen de aanzet tot protectionistische maatregelen die als voornaamste effect een drastische beperking van de internationale handel hebben. Voor de agrarische sector in Nederland, en met name de melkveehouderij, betekent dit een catastrofe. Buitenlandse afzetmarkten gaan goeddeels verloren en in eigen land worden de producenten met goedkope (veelal gesubsidieerde) importen geconfronteerd. De prijzen van melk, boter en kaas kelderen in 1930 tot een ongekend dieptepunt, hetgeen menige agrariër aan de rand van de financiële afgrond brengt. Om de boeren voor een totale ondergang te behoeden, ziet de regering zich genoodzaakt met steun en marktordenende maatregelen in te grijpen.
Om de regelingen op zuivelgebied uit te voeren, richten de Algemeen Nederlandsche Zuivelbond FNZ, de Vereeniging voor Zuivelindustrie en Melkhygiëne en de Bond van Kaasproducenten op 24 december 1930 het Crisis Zuivelbureau op. De eerste wettelijke maatregelen worden begin 1931 ingevoerd als de economie geheel dreigt te worden ontwricht. Dat jaar wordt onder meer als noodmaatregel de Crisisinvoer- en Crisisuitvoerwet afgekondigd. Op 10 juni 1932 wordt de Crisis-Zuivelwet afgekondigd, waarmee tijdelijke steun aan de melkveehouderij wordt beoogd. Door de bepalingen van deze wet wordt de margarine-, vetten- en oliënsector tegen wil en dank benoemd tot een aan de zuivel gelieerde sector die mede moet bijdragen aan de oplossing van de financiële problemen van de melkveehouders.
Onderdeel van de Zuivelcentrales (1932 - 1942)
Na de afkondiging van de Crisis-Zuivelwet worden het beheer van het steunfonds (het Crisis-Zuivelfonds) en de uitvoering van de marktordenende maatregelen op zuivelgebied (en op het gebied van margarine, vetten en oliën) overgelaten aan de Vereniging Crisis Zuivel Centrale, die op 17 juni 1932 wordt opgericht. De bestuursleden van deze vereniging worden benoemd door de minister belast met landbouw; het voorzitterschap berust bij een regeringscommissaris, die tevens de dagelijkse leiding heeft.
In de Crisis-Zuivelwet is onder meer bepaald, dat er een heffing op margarine en op andere spijsvetten wordt ingesteld, dat er een vaste prijsverhouding tussen margarine en boter komt en dat boter in margarine moet worden bijgemengd. Twee jaar later komt er ook een heffing op spijsoliën, voornamelijk bedoeld om te voorkomen dat consumenten de in vergelijking met voorheen zuivere margarine inmiddels gemiddeld tweemaal zo dure margarine/botermelange in de schappen laten liggen. Medewerkers van de Vereniging Crisis Zuivel Centrale worden belast met het registreren van de margarine-, vetten- en oliënbedrijven (industrie, groot- en detailhandel), met het toezicht op de uitvoering der maatregelen (zoals de verplichte bijmenging en de vaste prijsverhouding) en met de inning van de heffingen op margarine, spijsvetten en spijsoliën. Zij vormen binnen de CZC, Afdeling Zuivelsteun, een soort ‘MVO-blok’.
In 1934 maakt de CZC plaats voor de Nederlandse Zuivel Centrale (NZC). Deze dient medewerking te verlenen aan de uitvoering van crisiswetten waaronder inmiddels de Landbouwcrisiswet, de afzet van zuivelproducten te bevorderen en de belangen van de melkveehouderij te behartigen. Zij beschikt over meer bevoegdheden dan haar voorgangster, onder meer door de mogelijkheid productiebeperkingen op te leggen. Producenten en handelaren moeten zich bij de NZC aansluiten als zij hun bedrijf willen blijven uitoefenen.
Hoewel vertegenwoordigers van de margarine-, vetten- en oliënsector wel een stem in het bestuur van CZC en daarna NZC hebben, wringt al snel het feit dat ze altijd ver in de minderheid zijn en besluitvorming telkens is gericht op de zuivelsector. Voortdurend wordt het risico en soms ook de praktijk gevoeld dat de belangen van de oliën- en vettensector ondergeschikt worden gemaakt aan die van de zuivelsector. Met ingang van 8 december 1936 wordt daarom de Afdeling Margarine, Vetten en Oliën (MVO) gecreëerd als geheel zelfstandige afdeling van de NZC, met een eigen bestuur, directie (secretaris), boekhouding en administratie. Het is vanaf deze datum dat de afkorting ‘MVO’ haar officiële opwachting in de sector maakt.
Op 15 januari 1937 wordt het MVO-bestuur officieel geïnstalleerd. De nieuwe Afdeling MVO voert in de jaren die volgen nog steeds in medebewind de taken uit die voortvloeien uit de regelgeving. Zij krijgt steeds meer bemoeienis met de sector. Die bemoeienis neemt al snel toe als op 1 april 1937 het Rijksbureau voor de Voorbereiding van de Voedselvoorziening in Oorlogstijd wordt opgericht, dat ten doel heeft een afdoende voedselvoorziening te waarborgen voor het geval er een oorlog in Europa uitbreekt, waarin Nederland overigens naar verwachting van de regering neutraal zal blijven. Als twee jaar later de Distributiewet 1939 wordt afgekondigd en al twee maanden nadien margarine, vetten en oliën als distributiegoederen worden aangewezen, wordt de Afdeling MVO aangewezen als monopoliehoudster voor de in- en de uitvoer van margarine, vetten, oliën, vetzuren en vet-/oliehoudende producten. Tezelfdertijd worden uitvoerverboden van kracht waarvan de naleving, voor wat betreft de MVO-producten, aan die Afdeling MVO wordt opgedragen. Ditzelfde geldt de uitgifte van vergunningen. Verder wordt de Afdeling MVO betrokken bij het overleg inzake de invoer van overheidswege van oliën, vetten en oliegrondstoffen. Ook wordt MVO ingeschakeld bij de afzet van deze overheidsimporten aan de Nederlandse industrie en krijgt zij een taak bij de voorziening van de gemobiliseerde strijdkrachten met margarine en vet.
De meeste van deze taken gaan door nadat de Duitsers Nederland hebben bezet. Reeds op 15 juli 1940 wordt de distributie van margarine, (spijs)oliën, vetten en vetzuren van kracht, nadat grote delen van de door de regering in verband met de naderende oorlog aangelegde voorraden onder zware druk aan het Duitse Rijk zijn ‘verkocht’. Consumenten kunnen vanaf dan alleen met hun stamkaarten en op bonnen margarine, vetten en oliën verkrijgen. De uitvoering van deze distributie aan consumenten en industrie wordt opgedragen aan MVO. Het laatste betekent de verantwoordelijkheid zowel voor wat betreft de toewijzingen aan de consumptie-industrie als voor die aan de technische industrie. De werkzaamheden van de Afdeling MVO nemen hierdoor in korte tijd enorm toe.
Bedrijfschap voor Margarine, Vetten en Oliën (1942 - 1955)
In de bezettingstijd worden door de Commissie Woltersom organisaties in het leven geroepen naar het voorbeeld van de Duitse ‘Fachgruppen’. Door het Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941 kunnen de crisisorganisaties op het gebied van landbouw worden omgebouwd tot bedrijfschappen en hoofdbedrijfschappen voor de voedselvoorziening. De NZC wordt met ingang van 1942 gesplitst in een Bedrijfschap voor Zuivel en een Bedrijfschap voor Margarine, Vetten en Oliën (in de eerste maanden van 1942 nog Onderbedrijfsorganisatie voor Margarine, Vetten en Oliën geheten). Zij dienen beide over hun werkzaamheden onder meer te rapporteren aan het nieuwe Hoofdbedrijfschap voor Zuivel, Margarine, Vetten en Oliën.
De bedrijfschappen krijgen tot taak om in het belang van hun werkgebied regelend, uitvoerend, besturend en adviserend op te treden. Het werkgebied van het Bedrijfschap voor Margarine, Vetten en Oliën (MVO) omvat in wezen dat van de voormalige Afdeling MVO van de NZC. Een nauw met dat Bedrijfschap verbonden commercieel lichaam, het Centraal Bureau voor Margarine, Vetten en Oliën, wordt belast met de uitvoering van alle commerciële transacties in de oliën- en vettensector die de regels voorschrijven maar die het bedrijfschap zelf niet mag uitvoeren.
De leden van het bestuur van het Bedrijfschap voor MVO worden tijdens de bezetting aangewezen door de overheid en gerecruteerd uit de bedrijfsgroep, vakgroepen en ondervakgroepen die in de sector actief zijn, en die zelf in wezen opvolgers van door de bezetter ontbonden brancheorganisaties zijn. Na de oorlog zullen deze brancheorganisaties, waarvan het lidmaatschap vrijwillig is, overigens weer terugkeren en met ingang van 1954 de bestuursleden van het Bedrijfschap voor MVO benoemen. Bedrijfschap en Centraal Bureau hebben in deze jaren van bezetting en toenemende schaarste als voornaamste doel het op zo eerlijk mogelijke wijze verdelen van de beschikbare hoeveelheden vetten en oliën over de Nederlandse bevolking en over de verschillende takken van de Nederlandse industrie en handel. Werkzaamheden die steeds moeizamer verlopen naarmate de oorlog vordert en de tekorten verder oplopen, met als absoluut dieptepunt de laatste maanden van 1944 en de eerste van 1945 (Hongerwinter).
Deze distributietaken gaan ook na afloop van de bezetting door omdat de schaarste dan nog enkele jaren aanhoudt. Het zal tot 1949 duren aleer distributie en rantsoenering in de MVO-sector voorbij zijn en MVO hierin dus geen taak meer te vervullen heeft. Dit betekent niet dat de taken van het bedrijfschap dat jaar ophouden. De heffingen op margarine, vetten en (spijs)oliën bestaan nog steeds en dienen te worden geïncasseerd, terwijl het bedrijfschap vooralsnog ook monopoliehoudster voor de in- en de uitvoer van margarine, vetten, oliën, vetzuren en vet-/oliehoudende producten blijft. Deze laatste taak duurt voort tot 22 augustus 1954 als volledige vrije particuliere invoer van (grondstoffen voor) oliën en vetten weer mogelijk wordt.
In de tussenliggende jaren krijgt de sectorordening geleidelijk aan steeds meer vorm. Verordeningen, besluiten en beschikkingen leggen productdefinities en –specificaties vast, soorten bedrijven, aanduidingen op etiketten en verpakkingen, vaste verkoophoeveelheden enzovoorts. In vrijwel alle gevallen zijn het de bedrijven zelf die om deze regelingen vragen, voornamelijk om oneerlijke concurrentie, fraude en/of misleiding van consumenten tegen te gaan. Verder voert het bedrijfschap nauwgezet het uiterst complexe stelsel van prijzen, heffingen, registraties, toeslagen, restituties, controles e.d. uit.
Productschap (voor) Margarine, Vetten en Oliën (1956 - 2014)
Als in 1950 na felle politieke en maatschappelijke debatten de Wet op de bedrijfsorganisatie wordt afgekondigd, mag de oliën- en vettensector voor het eerst zelf beslissen of hij behoefte heeft aan een marktordenende organisatie met verordenende bevoegdheden die de hele productie- en distributiekolom omvat. Voordat het Productschap voor Margarine, Vetten en Oliën (MVO) wordt ingesteld, wordt terdege onderzocht of er in het oliën- en vettenbedrijfsleven voldoende draagvlak voor bestaat. Hiertoe benadert de SER in 1951 en 1952 alle in de sector actieve organisaties. Op een totaal van 58 ondernemers- en werknemersorganisaties die hun mening laten horen, is er slechts één die niets voelt voor wat door haar als een verkapte voortzetting van het bedrijfschap wordt gezien. De SER brengt daarom op 30 januari 1953 een positief advies uit en op 24 december 1953 stuurt de regering het concept voor een Instellingswet MVO naar de Tweede Kamer, tegelijk met dat voor de wet ter opheffing van het bedrijfschap. Deze ontwerpen worden door de Staten-Generaal samen met een bijbehorend besluit in de daaropvolgende bijna twee jaar behandeld en uiteindelijk aangenomen.
De inhoudelijke werkzaamheden van het Bedrijfschap voor MVO eindigen op 31 december 1955 en worden de dag daarop naadloos overgenomen door het nieuwe Productschap voor MVO. Toch verschilt het Productschap MVO qua opzet fundamenteel van zijn rechts- en taakvoorgangers. Waar het bedrijfschap een uitvoeringsorganisatie van de centrale overheid was, is het productschap een organisatie van en voor de sector die mede taken voor de overheid uitvoert maar die fundamenteel is gevormd op het principe van zelfregulering. Bovendien wordt het bestuur van het productschap gevormd door vertegenwoordigers van ondernemers èn werknemers. Zij bepalen samen waar de prioriteiten van het productschap komen te liggen, welke werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd, en hoe hoog de heffingen moeten zijn om deze werkzaamheden te financieren.
Als ondernemingen waarvoor het productschap is ingesteld, worden in de Instellingswet MVO opgesomd de ondernemingen waarin:
1) vetten of oliën worden bereid of bewerkt;
2) vetten of oliën worden verwerkt tot producten, welke – al dan niet na verdere be- of verwerking – kunnen dienen tot menselijk voedsel;
3) de handel – met uitzondering van de aanvoer-, transito- en driehoekshandel – wordt uitgeoefend in:
- kopra of in het buitenland geteelde oliehoudende zaden, pitten, bonen of noten met uitzondering van consumptie-grondnoten en cacaoboter;
- vetten of oliën – met uitzondering van ongesmolten slachtvet – of daaruit verkregen producten, welke al dan niet na verdere be- of verwerking, kunnen dienen tot menselijk voedsel.
In genoemde instellingswet wordt de (nadere) regeling van de volgende onderwerpen aan het productschap overgelaten oftewel tot voorwerp van zijn autonome bevoegdheden verklaard:
a) aangelegenheden, verband houdende met het economisch verkeer tussen verschillende stadia van voortbrenging en afzet, waaronder, indien of voor zover dit door de Kroon is bepaald, de prijzen begrepen zijn;
b) de registratie van de ondernemingen, waarvoor het productschap is ingesteld;
c) het verstrekken van de voor de vervulling van de taak van het productschap nodige gegevens;
d) de voor de vervulling van de taak van het productschap nodige inzage van boeken en bescheiden en bezichtiging en opneming van bedrijfsmiddelen en voorraden van ondernemingen.
Het Productschap MVO wordt benoemd tot rechtsopvolger van het Bedrijfschap voor MVO en wordt daarom vanaf zijn ontstaan op 1 januari 1956 tevens belast met de uitvoering van overheidstaken in medebewind. Deze uitvoering kan bestaan uit het vaststellen van op die wetten gebaseerde verordeningen, maar ook uit rechtstreekse administratieve handelingen, zoals het incasseren van heffingen en verlenen van exportrestituties.
Deze oudste kerntaak, ontstaan in 1932, zal vanaf 1962 steeds meer verschuiven van uitvoering van nationale wet- en regelgeving naar uitvoering van Europese wet- en regelgeving, als dat jaar de eerste EEG-verordeningen worden afgekondigd die vooruitlopen op de overgang naar een gemeenschappelijke marktordening voor oliën en vetten. Het gaat om invoerheffingen op varkens- en pluimveevet ter vervanging van invoerrechten en als onderdeel van de gemeenschappelijke marktordeningen voor resp. varkensvlees en slachtpluimvee. MVO heeft daarmee in Nederland een primeur. Na 1962 komen er steeds meer (E)EG-regelingen, met name voor olijfolie, oliezaden (kool-/raapzaad, zonnebloempitten, sojabonen, hennepzaad, lijnzaad), oliehoudende gewassen met een bestemming die niet voeding of diervoeder is en rund- en varkensvetten, terwijl het aantal nationale regelingen navenant daalt. Het productschap verdedigt de belangen van de Nederlandse oliën- en vettensector in Brussel, met wisselend succes, en voert vervolgens de Europese regels uit die uiteindelijk tot stand komen. Met ingang van 1976 nemen de werkzaamheden in medebewind enorm toe als een groot aantal Nederlandse bedrijven een beroep gaat doen op de EEG-oliezadensteun.
Na 1992 nemen de taken uitgevoerd in medebewind voor MVO in omvang sterk af als de Europese oliezadenregeling wordt afgeschaft en een nieuw stelsel voor agrarische steun wordt ingevoerd. Als de Europese Commissie in 1999 dan ook aangeeft graag een vermindering van het aantal betaalorganen te willen zien, besluit MVO zijn nog resterende taken op dit gebied over te dragen aan productschappen waarvoor het medebewind nog wel een substantieel deel van de werkzaamheden uitmaakt. Per 16 oktober 1999 worden de EG-regelingen voor plantaardige producten overgedragen aan het Hoofdproductschap voor Akkerbouwproducten (HPA), en de EG-regelingen voor dierlijke producten aan de Productschappen voor Vee, Vlees en Eieren (PVE).
Wat de autonome taken betreft, houdt het productschap zich in de eerste jaren bezig met het verzamelen, bewerken en analyseren van statistische gegevens over de oliën- en vettensector, op nationaal, Europees en mondiaal niveau. Verder is het productschap actief op het gebied van internationale handelspolitiek en uitbreidingen van de (E)EG, nationaal en EEG-landbouwbeleid en (harmonisatie van) levensmiddelenwetgeving. Op al deze beleidsgebieden doen zich legio ontwikkelingen voor die voor de oliën- en vettensector van belang zijn, uiteenlopend van wijzigingen in invoerrechten tot etiketteringsbepalingen. Begin jaren ’70 groeit de aandacht voor de relatie voeding en gezondheid en richt het productschap zich behalve op wet- en regelgeving ook steeds meer op het beleid betreffende vetten en oliën in de voeding.
Medio jaren ’70 breekt een nieuwe fase in het bestaan van het productschap aan, als de Instellingswet MVO wordt gewijzigd en het aantal bestuursleden- op verzoek van het bedrijfsleven – per 1 januari 1976 wordt teruggebracht van 26 naar 16. Onvrede bij diverse vakbonden over de PBO-structuur leidt er echter toe, dat er nooit 16 bestuursleden aantreden. De Industriebonden NVV en NKV trekken zich in 1977 resp. 1979 terug waardoor per 1 januari 1980 het aantal bestuursleden nog maar 11 bedraagt – 8 namens de werkgevers en 3 namens de werknemers. Als ook de Industrie- en Voedingsbond (IVB) CNV medio 1988 zijn deelname aan de PBO-besturen opschort omdat hij vindt dat er te weinig wordt gedaan voor de werknemers in de sector, slagen de product- en bedrijfschappen erin hem onder bepaalde voorwaarden te bewegen in de PBO terug te keren. Voor MVO betekent dit de komst van twee nieuwe beleidsterreinen, namelijk sociale aangelegenheden (later ‘arbeid en scholing’) en milieu (later ‘milieu en energiebesparing’), en van het Samenwerkingsverband Sociale Aangelegenheden waarin met de akkerbouwproductschappen wordt samengewerkt in projecten die de werknemers in de sector ten goede komen.
Na 1992 breekt voor MVO een derde fase aan als de voornaamste medebewindstaak komt te vervallen en door het bestuur bewust wordt ingezet op autonome taken in het kader van belangenbehartiging, dienstverlenging en informatievoorziening. Naast de hierboven reeds genoemde komen er onder andere taken bij op het gebied van consumentenvoorlichting, moderne biotechnologie, wetenschappelijk onderzoek, marktonderzoek, inzet van vetten en oliën voor technische toepassingen (‘biobased economy’), biobrandstoffen, duurzame grondstoffenvoorziening en voedsel- en diervoederveiligheid. Ten behoeve van een onafhankelijke, wetenschappelijk onderbouwde voorlichting aan consumenten over de rol van oliën en vetten in de voeding en de voor- en nadelen van moderne biotechnologie wordt in oktober 1996 het Voorlichtingsbureau Margarine, Vetten en Oliën (kortweg VB) opgericht.
Met de wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie van 1992 wordt een deel van de bestuurlijke en toezichthoudende taken van de rijksoverheid ten aanzien van de PBO bij de Sociaal-Economische Raad (SER) gelegd. Als gevolg hiervan wordt het Productschap MVO opnieuw ingesteld, nu bij verordening van de SER. Per 1 maart 1995 treedt de Instellingsverordening Produktschap Margarine, Vetten en Oliën van de SER in werking. De omzetting van instellingswet naar instellingsverordening veroorzaakt geen inhoudelijke wijzigingen in de bevoegdheden van MVO. Wel wordt het aantal bestuursleden uitgebreid van 16 naar 18, waardoor de Vereniging van Nederlandse Destructoren en de Unie BLHP elk met een eigen zetel hun intrede in het bestuur doen.
Als gevolg van een nieuwe wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie (1999) wordt het Productschap MVO in 2003 bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) opnieuw ingesteld als in de politiek het idee van ‘het primaat van de politiek’ de overhand heeft gekregen. Ook alle bestaande verordeningen moeten dat jaar om die reden opnieuw worden vastgesteld. Datzelfde jaar wordt het functioneren van de bedrijfslichamen geëvalueerd. Het kabinet geeft bij die gelegenheid aan dat elk bedrijfslichaam een toekomstverkenning dient uit te voeren. Aspecten als democratische legitimiteit (draagvlak), representativiteit, toekomstige activiteiten en het betrekken van ongeorganiseerde ondernemers bij het schap moeten daarbij aan bod komen.
De product- en bedrijfschappen stellen in 2005 zo’n eerste toekomstvisie op en laten door een onafhankelijke instelling een onderzoek uitvoeren naar het draagvlak voor hun toekomstvisie bij het aangesloten bedrijfsleven. De SER is door het kabinet verzocht zich uit te spreken over de toekomst van de bedrijfslichamen en daarbij nadrukkelijk in te gaan op het optimaliseren van het draagvlak van het stelsel van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie. In maart 2006 brengt de SER het advies ‘De toekomst van de PBO’ uit. De kwaliteit van het bestuur en de wijze van publieke verantwoording verdienen volgens de SER structurele aandacht van de schappen. Een code van goed bestuur voor de PBO is daarvoor een geschikt instrument. Deze code zal er inderdaad komen en uiteindelijk op 1 juli 2007 worden geïmplementeerd.
In het ‘Kabinetsstandpunt Toekomst PBO’ van 2006 komt het kabinet tot de conclusie dat de schappen op een aantal terreinen verbeteringen moeten doorvoeren. In het bijzonder moet een schap over voldoende draagvlak binnen de sector beschikken. Dit uitgangspunt ligt ten grondslag aan de wetswijziging van 2009, waarmee de Code Goed Bestuur product- en bedrijfschappen in de wet wordt verankerd. Daarnaast dient in de vorm van een representatieve steekproef elke vier jaar het draagvlak van het schap bij de ondernemers in de sector te worden onderzocht.
In oktober 2010 geeft een meerderheid van de Tweede Kamer aan af te willen van de verplichte heffingen die door productschappen aan bedrijven worden opgelegd. In februari 2011 neemt de Tweede Kamer een motie aan waarin de regering wordt opgeroepen ‘te onderzoeken welke taken onmisbaar zijn en tevens te onderzoeken of en zo ja hoe deze taken zonder product- en bedrijfschappen zouden kunnen worden ondergebracht’. De regering benoemt hierop een commissie onder leiding van mevrouw A. Jorritsma. Deze wordt tevens gevraagd een visie op de toekomst van de PBO te geven. Zij concludeert dat het takenpakket van de product- en bedrijfschappen zich zou moeten beperken tot taken met een publiek belang (medebewindstaken, plant- en diergezondheid, dierenwelzijn, en voedselveiligheid en gezondheid). Het kabinet neemt dit standpunt over. Bedrijven en vakbonden laten weten zich op hoofdlijnen in het kabinetsstandpunt te kunnen vinden maar willen het lijstje publieke taken uitbreiden met innovatie, duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen inclusief arbeid.
De kabinetsvisie vindt echter niet voldoende steun van de Tweede Kamer. Een motie voor het afschaffen van de product- en bedrijfschappen wordt op 20 december 2011 met 90 tegen 60 stemmen aangenomen. Aan het kabinet wordt verzocht met een voorstel te komen voor het onderbrengen van wettelijke en eerdergenoemde publieke taken. De productschappen zijn teleurgesteld en roepen de minister op de motie naast zich neer te leggen.
In afwachting van een kabinetsreactie en in een poging aan de voornaamste bezwaren van de politiek tegemoet te komen en de efficiëntie te verhogen besluit het Productschap MVO een nauwere samenwerking met andere productschappen aan te gaan en zelfs een gezamenlijk kantoorpand te betrekken. Het regeerakkoord van het kabinet Rutte II van oktober 2012 doorkruist alle voornemens echter doordat het aangeeft dat het kabinet van plan is de product- en bedrijfschappen af te schaffen. De medebewindstaken en overige publieke taken van deze bedrijfslichamen moeten vanaf 2014 door het Ministerie van Economische Zaken worden uitgevoerd.
Het Productschap MVO wacht het formele einde, dat vanwege de vele nog te regelen zaken tenslotte op 1 januari 2015 wordt bepaald, niet af, zich gesteund wetend door een overgrote meerderheid der bedrijven in de oliën- en vettensector. Op 17 januari 2013 besluit het bestuur van het productschap volledige medewerking te verlenen aan het streven van het betrokken bedrijfsleven om het grootste deel van de activiteiten van het Productschap MVO voort te zetten in een private MVO-ketenorganisatie. Het jaar 2013 staat daardoor grotendeels in het teken van de afbouw van het productschap en waar mogelijk overdracht van activiteiten en medewerkers aan een nieuwe organisatie. Na enige maanden voorbereiding wordt op 5 november 2013 de private vereniging ‘MVO, de ketenorganisatie voor oliën en vetten’ opgericht. Deze gaat als rechts- en taakopvolger van het productschap op 1 januari 2014 van start.
Het laatste officiële bestaansjaar van het Productschap MVO is 2014, maar dat jaar is vrijwel uitsluitend een jaar van formaliteiten waarin aan wettelijke, financiële en bestuurlijke verplichtingen wordt voldaan in afwachting van de formele opheffing. Er worden enkele projecten uitgevoerd die specifiek met het productschap samenhangen, waaronder het vastleggen van de geschiedenis van het productschap en het overdragen van het historische archief aan het Nationaal Archief in Den Haag. De taken op het gebied van belangenbehartiging, dienstverlening en informatievoorziening worden in 2014 reeds door de nieuwe ketenorganisatie uitgevoerd, die tevens in alle rechten en verplichtingen van het productschap treedt zoals het productschap dat in 1956 bij het bedrijfschap had gedaan. Op 18 november 2014 komt het bestuur van het Productschap Margarine, Vetten en Oliën voor de laatste keer bijeen en op 31 december 2014 houdt het schap formeel op te bestaan.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Vanaf het begin der contacten met de oliën- en vettenbedrijven in 1932 zijn stukken bewaard die voor de historie van sector en/of organisatie van belang konden zijn. Zo zijn er rapportages en verslagen van werkzaamheden uit de beginjaren, doorlopend tijdens de periode 1940-1945 en daarna, totdat in 1949 het eerste officiële jaarverslag van het Bedrijfschap voor MVO verschijnt, dat overigens een bundeling vormt van verslagen over het eerste resp. het tweede halfjaar van 1949. Vanaf 1950 tot en met 1955 zijn jaarverslagen van het Bedrijfschap en van 1956 tot en met 2014 van het Productschap (voor) Margarine, Vetten en Oliën vervaardigd en bewaard. Hetzelfde geldt met de bestuursstukken, beginnend in 1937 toen de Afdeling MVO van de Nederlandse Zuivel Centrale haar relatieve zelfstandigheid met eigen bestuur kreeg, en eindigend op 18 november 2014. In dezelfde periode zijn er verslagen van de besloten vergaderingen van het bestuur (1956-1986) en van de vergaderingen van het dagelijks bestuur (1956-2014).
Aangezien er altijd een sterke bemoeienis maar ook band met de sector is geweest, zijn ook al in een vroeg stadium statistische overzichten en jaarboeken samengesteld en bewaard. Ook de algemene publicatie bestemd voor de oliën- en vettensector, in 1952 Bijzondere Mededelingen genaamd, in 1956 bij de start van het productschap omgedoopt tot MVO-mededelingen en vanaf 1990 tot en met 2013 MVO Magazine geheten, is bewaard. Hetzelfde geldt voor de papieren nieuwsbrieven die gedurende bepaalde jaren op specifieke terreinen zijn uitgebracht (biotechnologie, energie en milieu, arbeid, dierlijke vetten).
Beleidsstukken, circulaires, verslagen van stuur- en werkgroepen en andere stukken van ondergeschikt belang veelal gerelateerd aan de uitvoering zijn in de loop der jaren uit het archief verwijderd en vernietigd. Belangrijke overweging hierbij was veelal dat de informatie uit deze stukken en de resultaten van de desbetreffende besprekingen in beknopte vorm in het jaarverslag terugkwamen. Een uitzondering vormt de periode 1940-1945, waarvan een deel dezer stukken is bewaard vanwege het (mogelijke) historische belang ervan, en het dossier ‘Heffing op oliën en vetten’ dat voor MVO het langstlopende dossier is geweest.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Het archief bevat de vergaderstukken van het (dagelijks) bestuur van het Productschap Margarine, Vetten en Oliën en zijn voorgangers (met name het Bedrijfschap voor Margarine, Vetten en Oliën). Het bevat verder de jaarverslagen, statistische overzichten/jaarboeken, verordeningen van het Productschap MVO, en publicaties over beleids- en marktontwikkelingen in de oliën- en vettensector. Bovendien is een deel van de correspondentie bewaard uit de periode 1940-1945 alsmede enige varia zoals kasboeken, fotoboeken, registers van oliën- en vettenbedrijven. Het productschap heeft tevens in zijn archief bewaard enige stukken van geassocieerde organisaties, zoals het Bedrijfschap voor de Margarine-industrie (1958 – 1971) en het Bedrijfschap voor de Zeep-, Was- en Reinigingsindustrie (1959 – 1962); deze bedrijfschappen waren gedurende enkele jaren in de oliën- en vettensector actief. Tevens zijn er verslagen van de vergaderingen van de Coördinatie-Commissie Zuivel/MVO nrs. 1 t/m 10 (1957 – 1972). Deze bestuurscommissie was samengesteld uit vertegenwoordigers van de Productschappen MVO en Zuivel om kwesties te bespreken die beide sectoren raakten dan wel konden raken.
Selectie en vernietiging
Bij afwezigheid van een specifieke selectielijst voor het Productschap MVO is gebruik gemaakt van de selectielijst van het Productschap Zuivel waarmee MVO in de beginperiode van zijn bestaan een organisatorische band had. Bij verhuizingen, reorganisaties en opschoningsoperaties zijn door onbekende oorzaak verscheidene stukken uit het archief verloren geraakt. Zo zijn sommige bestuursstukken en stukken voor het dagelijks bestuur niet meer in het historisch archief van het productschap terug te vinden. Doordat alle jaarverslagen in elk geval aanwezig zijn, kunnen de voornaamste besluiten genomen tijdens deze vergaderingen veelal wel (deels) worden gereconstitueerd.
Aanvullingen
Er zijn geen aanvullingen te verwachten
Verantwoording van de bewerking
Ordening van het archief
De inventaris volgt een klassieke indeling en begint eerst met de algemene stukken, In het tweede gedeelte zitten de stukken betreffende taakuitvoering en bijzondere onderwerpen.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele openbare bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Wel zijn er voor een aantal foto's beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Andere toegang
Niet van toepassing.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Productschap voor Margarine, Vetten en Oliën , nummer toegang 2.25.72, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Productschap Margarine, Vetten en Oliën , 2.25.72, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal

Archiefbestanddelen