Terug naar zoekresultaten

3.12.08.01 Inventaris van de archieven van de Technische Hogeschool te Delft: Besturen van: de Koninklijke Akademie ter Opleiding van Burgerlijke Ingenieurs, 1841-1864; de Polytechnische School etc.; de Technische Hogeschool etc.

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

3.12.08.01
Inventaris van de archieven van de Technische Hogeschool te Delft: Besturen van: de Koninklijke Akademie ter Opleiding van Burgerlijke Ingenieurs, 1841-1864; de Polytechnische School etc.; de Technische Hogeschool etc.

Auteur

J.A. Bruggemans

Versie

31-08-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1983 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Technische Hogeschool Delft
TH Delft tot 1956

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1841-1965

Archiefbloknummer

3466

Omvang

; 1536 inventarisnummer(s) 26,40 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Technische Hogeschool te Delft (1905-1956) Polytechnische School te Delft (1864-1905) Koninklijke Akademie ter Opleiding van Burgerlijke Ingenieurs te Delft (1843-1864)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief van de Technische Hogeschool te Delft omvat tevens de archieven van de voorgangers, de Polytechnische School en de Koninklijke Akademie ter Opleiding van Burgerlijke Ingenieurs te Delft; bij de Technische Hogeschool zijn ook de archieven van onder meer het College van Curatoren en de Rector Magnificus opgenomen. Bewaard zijn naast de algemene stukken van de organisatie stukken betreffende personeel (ingekomen sollicitatiebrieven, reglementen), stukken betreffende het onderwijs (de samenstelling van studieprogramma's, lessen en examens, uitwisselingen met buitenlandse hoogleraren), briefwisselingen in verband met wetenschappelijk onderzoek, dossiers inzake studenten (verzoeken om tegemoetkoming in studiekosten en toekenning van beurzen, inschrijvingen, rapporten inzake studiebegeleiding, tuchtmaatregelen, stukken betreffende het Delftse Studenten Corps en andere studentenverenigingen). Ook is in het archief materiaal te vinden uit de Tweede Wereldoorlog in verband met demoblisatie, verzet, tewerkstelling en loyaliteitsverklaringen van studenten van de Hogeschool.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
1. Technisch wetenschappelijk onderwijs aan universiteiten en militaire scholen
In 1600 stichtte prins Maurits een ingenieursschool aan de universiteit te Leiden voor opleiding tot vestingbouwer. Voor deze school schreef Simon Stevin een instructie. Op verzoek van de prins schreef hij voor, dat de lessen in het Nederlands moesten worden gegeven.
Geleidelijk groeide bij de leerkrachten verzet tegen het doceren in de landstaal. Aan dit verzet nam Petrus van Schooten, een in 1660 benoemde docent, de leiding. De kwestie liep zó hoog op, dat het Curatorium in de zaak werd betrokken. In 1669 kregen de docenten van de curatoren toestemming him lessen in het Latijn te geven, zoals toen gebruikelijk was aan de universiteiten. Dit besluit betekende het einde van de opleiding, omdat de meeste leerlingen niet voldoende vooropleiding hadden om lessen in een vreemde taal te volgen. De universiteit van Franeker heeft ook een technische opleiding gehad, maar deze was voor Nederland minder belangrijk omdat de meeste leerlingen Duitsers waren. Voor Nederland zou tot ver in de negentiende eeuw de ingenieursopleiding verbonden blijven aan een militaire loopbaan: bij de genie, de artillerie of de vestingwerken.
In 1735 deed kolonel Van Glabeek, commandant van de Nederlandse artillerie, een voorstel tot het oprichten van krijgs- en artilleriescholen. Zijn voorstel werd verworpen. In 1789 deed Paravicini di Capelli, eveneens commandant van de Nederlandse artillerie, opnieuw een voorstel tot de oprichting van artilleriescholen. De staten gaven daarop toestemming tot het stichten van drie artilleriescholen, die gevestigd werden in Zutphen, Breda en 's-Gravenhage.
Bij Besluit van 23 september 1800 werd aan de school van Zutphen een genieschool toegevoegd. In 1805 werd deze school nog uitgebreid.
In 1805 werden de artilleriescholen van Breda en 's-Gravenhage opgeheven. De school van Zutphen werd naar Amersfoort overgeplaatst onder de naam "Algemene theoretische en practische school voor artillerie, genie en waterstaat".
Bij Besluit van 17 september 1806 werd in 1807 te Honsholredijk een koninklijke militaire kadettenschool opgericht, die op 18 oktober 1809 werd samengevoegd met de school van Amersfoort, welke daarna werd overgeplaatst naar 's-Gravenhage onder de naam "Koninklijke militaire school". Toen in 1810 ons land bij Frankrijk werd ingelijfd werd de school opgeheven. De leerlingen konden hun studie voortzetten aan één van de Franse scholen of dienst nemen in het Franse leger.
Na de bevrijding in 1813 werd bij Koninklijk Besluit van 24 februari 1814 een artillerie- en genieschool te Delft opgericht. Aan deze onderwijsinstelling werden zowel militairen als burgers tot ingenieur opgeleid. In 1815 werd het onderwijs uitgebreid met een opleiding tot officier bij de infanterie en cavalerie. In 1817 volgde een tweede uitbreiding met een opleiding tot officier bij de marine en constructeur bij de scheepsbouw. Toen uitbreiding van het gebouw noodzakelijk was, bleken de kosten zó hoog, dat besloten werd de school te sluiten. Ondanks de vele protesten gingen de deuren van de school in 1829 dicht. De leerlingen konden hun studie voortzetten aan de in 1828 opgerichte Koninklijke Militaire Akademie te Breda of aan het Koninklijk Instituut voor Marine te Medemblik.
2. Voorbereiding tot het oprichten van burgerlijk technisch onderwijs
In 1835 werden in het pas afgescheiden België scholen voor hoger technisch onderwijs geopend. Kort daarop werden ook in Nederland pogingen ondernomen tot het oprichten van zelfstandige technische onderwijsinstellingen: in hetzelfde jaar wees A.J. Houck in zijn proefschrift over staathuishoudkunde op de noodzaak van technisch onderwijs, dat onafhankelijk van de militaire opleiding was; op 2 april 1841 hield Vorsselman de Heer in Deventer een redevoering, waarin hij de betekenis van het technisch onderwijs voor Nederland nader uiteenzette.
De befaamde wiskundige J.H. van Swinden en de architect A.W. van Dam richtten in 1841 met de heren Warnsinck, Heynincks en Penn, een verzoek aan de minister van Binnenlandse Zaken tot het oprichten van een polytechnische school. De minister pleegde hierop overleg met zijn adviseur ir. A. Lipkens, hetgeen in januari 1842 leidde tot de opdracht van koning Willem II aan Lipkens om de oprichting van een onderwijsinstelling voor burgerlijke ingenieurs voor te bereiden. Bij Koninklijk Besluit van 8 januari 1842 Staatsblad nr. 73 werd de Koninklijke Akademie opgericht en werd Lipkens tot directeur benoemd.
3. De Koninklijke Akademie 1843-1864
De voorbereidende werkzaamheden werden door Lipkens in snel tempo uitgevoerd, omdat hij na de kerstvakantie met de lessen wilde beginnen.
Het gemeentebestuur van Delft wees de voormalige artillerie- en genieschool, Oude Delft 95, als schoolgebouw toe. Voor de verbouwing en inrichting werd een eenmalige subsidie van ƒ 10.000,-- door het Rijk beschikbaar gesteld.
Op 20 mei 1842 berichtte Lipkens aan de minister van Binnenlandse Zaken, dat de studenten voor de waterstaat, die aan de Koninklijke Militaire Akademie te Breda studeerden, daar hun studie mochten afmaken, maar dat in Breda geen nieuwe studenten voor de waterstaat meer werden ingeschreven.
De toelatingseisen, het studieprogramma en de samenstelling van het bestuur werden geregeld bij Koninklijk Besluit van 20 oktober 1842 Staatsblad nr. 35. Hierin werd bepaald, dat de prins als beschermheer aan het hoofd stond van de Akademie, dat de minister van Binnenlandse Zaken beheerder zou zijn, de directeur belast zou worden met het regelen van het onderwijs en het handhaven van de orde en dat er een administrateur zou worden aangesteld voor de financiën.
Alvorens te worden toegelaten moesten de kandidaten voor een commissie een toelatingsexamen afleggen. Aan de Akademie bestonden vier studiemogelijkheden:
  1. Een opleiding voor 's lands dienst, zowel in Nederland als de koloniën voor de waterstaat en de mijnwerken.
  2. Een cursus voor Oost-Indisch ambtenaar.
  3. Een cursus voor kandidaten, die werden opgeleid voor een betrekking aan het Departement van Financiën.
  4. Een cursus voor enig exact wetenschappelijk vak buiten de dienst van het Rijk (burgerlijke ingenieurs).
De cursus voor opleiding voor een betrekking aan het Departement van Financiën duurde één jaar. De andere vier jaar.
Het akademiegeld werd vastgesteld op ƒ 200,-- per jaar. Omdat Lipkens na de kerstvakantie met de lessen wilde beginnen en eerst de toelatingsexamens moesten worden afgenomen, werden, bij Koninklijk Besluit van 29 oktober 1842 Staatsblad nr. 8, R. Lobatto, W.L. Overduin en T. Roorda tot leraren en C.C. Uhlenbeek tot administrateur benoemd.
Bij Koninklijk Besluit van 4 november 1842 Staatsblad nr. 113 werden de drie leraren benoemd tot leden van de commissie voor het afnemen van de toelatingsexamens. Uhlenbeek werd als secretaris toegevoegd.
Op 4 januari 1843 werd de Koninklijke Akademie officieel geopend met een toespraak van de minister van Binnenlandse Zaken in tegenwoordigheid van de koning en de prins.
Al spoedig bleek, dat de beschikbare ruimte niet voldoende was. Reeds in 1843 verzocht Lipkens herhaaldelijk aan het college van Burgemeester en Wethouders lokalen voor de Akademie beschikbaar te stellen, echter zonder resultaat.
Bij zijn benoeming tot directeur had Lipkens bepaald, dat hij na de eerste eindexamens zou aftreden. Daarom werd bij Koninklijk Besluit van 7 september 1845 Staatsblad nr. 47 dr. G. Simons met ingang van 1 september 1845 benoemd tot adjunct-directeur, voorlopig belast met onderwijs in de werktuigbouwkunde. De eerste diploma-uitreiking vond op 27 juni 1846 plaats, waarna Lipkens als directeur aftrad. Hij vestigde zich in Warmond, waarhij op 15 december 1847 overleed.
Het directoraat van Simons kenmerkte zich door de invoering van noodzakelijke bezuinigingen en de oprichting van studentenverenigingen. Hij had een actief aandeel in de oprichting van de Sociëteit "Phoenix" in 1847 en het "Delfts-Studenten Corps" één jaar later. Om de studenten een inzicht te geven in de struktuur van de school en de studiemogelijkheden verscheen in 1851 de eerste studentenalmanak.
Simons werd bij Koninklijk Besluit van 23 juni 1856 Staatsblad nr. 49 op 25 juni 1856 benoemd tot minister van Binnenlandse Zaken. Voorlopig werd geen nieuwe directeur benoemd. Als minister van Binnenlandse Zaken bleef Simons beheerder van de Akademie. Uit de docenten werd een raad van bestuur benoemd, belast met het dagelijks bestuur.
Op 5 juli 1859 berichtte de minister van Binnenlandse Zaken, dat J.A. Keurenaer, gepensioneerd majoor van de genie in Nederlands-Indië en onder-officier van de genie van de tweede militaire afdeling op Java, met ingang van 1 augustus 1859 tot directeur was benoemd. De nieuwe directeur heeft een laatste poging in het werk gesteld om de militaire discipline weer in te voeren.
Op 13 april 1861 maakte het ministerie van Binnenlandse Zaken een plan voor nieuwbouw tot huisvesting van studenten bekend; daarmee hing een reglement samen, dat bij Koninklijk Besluit van 7 september 1861 Staatsblad nr. 52 werd bekend gemaakt. De invoering hiervan en de plannen tot "kazernering" van de studenten leidden tot verzet van het Corps. Daarop besloot de minister van Binnenlandse Zaken de Akademie van 22 november 1861 tot 21 januari 1862 te sluiten, omdat naar het oordeel van de directeur las geven onmogelijk was geworden. Het Corps deed pogingen tot de oprichting van een tegen-universiteit en bracht de publieke opinie in beweging door de "Vrije Studie" als inzet te stellen. Een commissie van onderzoek werd opgericht, waarin zowel docenten als studenten zitting hadden. De commissie wist te bewerken, dat het nieuwe reglement en de plannen tot de bouw van een vleugel aan de Akademie tot huisvesting van de studenten voorlopig werden uitgesteld. De invoering van het nieuwe reglement en de nieuwbouw zijn nooit gerealiseerd.
De wet op het middelbaar onderwijs van 2 mei 1863, Staatsblad nr. 50, voorzag in de oprichting van polytechnische scholen, waarin studievormen analoog aan de universitaire opleiding werden voorgeschreven. Volgens artikel 95 van deze wet trad de wet op 1 juli 1863 in werking en volgens het eerste lid van artikel 93 moesten polytechnische scholen vóór of uiterlijk op 1 juli 1864 zijn geopend. Op grond van deze wet werd de Koninklijke Akademie per 30 juni 1864 gesloten.
4. De Polytechnische School 1864-1905
Op 1 juli 1864 werd de Polytechnische School geopend. De officiël opening vond plaats op 26 september 1864. De school werd bestuurd door een directeur, die werd bijgestaan door een raad van bestuur. Volgens artikel 43 van de wet op het middelbaar onderwijs moest de raad worden gekozen uit de hoogleraren. Uit de raadsleden werd een secretaris gekozen voor de tijd van één jaar. De eerste vergadering van de raad van bestuur vond plaats op 9 juli 1864. In de vergadering van 10 augustus van dat zelfde jaar werd het onderwijsprogramma samengesteld, dat bij ministeriële beschikking nr. 7 van 14 augustus 1864 werd bekrachtigd.
Aan de school was een directeur met acht hoogleraren, vijf leraren en één hoogleraar-honorair, dr. R. Lobatto, verbonden. Voor de toelating tot de lessen was het eindexamen HBS vijfjarige cursus verplicht. Het toelatingsexamen werd afgeschaft. Omdat aanvankelijk het aantal hogere burgerscholen met vijfjarige cursus beperkt was, moest volgens artikel 94 van de wet tot regeling van het middelbaar onderwijs tijdelijk voorbereidend onderwijs aan de Polytechnische School worden gegeven. Dit voorbereidend onderwijs werd in 1866 opgeheven.
De school leidde op tot civiel-ingenieur, bouwkundig-ingenieur (architect), scheepsbouwkundig-ingenieur, werktuigbouwkundig-ingenieur, mijn-ingenieur en gaf ook onderricht in de theoretische en practische mechanica, de kennis van werktuigen, de waterbouwkunde, het situatie-, ornament- en handtekenen, de beginselen van de geodesie, het practisch landmeten en waterpassen en het administratief recht met betrekking tot de waterstaat van de openbare werken.
Het was ook mogelijk de lessen van één of enkele vakken te volgen. Ingeschrevenen voor één of enkele lessen moesten bij het begin van de cursus een evenredig deel van het collegegeld betalen. Het collegegeld bedroeg ƒ 200 ,--- per jaar.
Op 8 september 1864 vond de eerste inschrijving van studenten plaats. De school startte met 91 leerlingen en was weldra aan uitbreiding toe. In 1869 overwoog de raad van bestuur de Polytechnische School naar Amsterdam over te plaatsen, omdat de raad meende, dat de hoofdstad betere huisvesting zou kunnen bieden aan docenten en studenten. Amsterdam beschikte echter niet over een geschikt schoolgebouw, aardoor het plan niet doorging. Het ruimtegebrek werd nijpend. Referendaris Victor de Stuers droeg enige oplossingen aan. Gedeeltelijk werd dit ook opgelost toen de rijksbouwkundige J. van Lockhorst in 1891 opdracht kreeg een ontwerp te maken voor een gebouw voor geodesie, waarvoor grond was gekocht aan de Kanaalweg. De bouw werd op 15 december aanbesteed en op 15 mei 1895 werd de nieuwbouw in gebruik genomen. In hetzelfde jaar kwam de nieuwbouw voor microbiologie, Nieuwelaan 5 gereed.
In februari 1898 werden twee percelen grond tussen het gebouw voor geodesie en het r.k. kerkhof gekocht. Op dit terrein is het gebouw voor natuurkunde en elektrotechniek gebouwd. Dit complex werd op 3 oktober 1904 officieel geopend. Deze voorzieningen waren evenwel niet voldoende om het ruimtegebrek geheel op te heffen. Zowel de gemeente Delft als het Rijk hebben gebouwen geheel of gedeeltelijk ter beschikking gesteld. De school kreeg de beschikking over het voormalig weeshuis, Oude Delft 59, het voormalig postkantoor, Oude Delft 71, het oude gymnasium en de voormalige geweerwinkel, beide aan de Verwersdijk, en het tegenwoordige Gemeente Museum Prinsenhof.
In het najaar van 1901 werd een terrein aan de Nieuwelaan gekocht, waar in 1905 een begin werd gemaakt met nieuwbouv voor de afdeling der Werktuig- en Scheepsbouwkunde. Uitbreiding van Polytechnische School betekende ook, dat zij aan gewicht toenam. Had het zin, haar nog te beschouwen als een instelling van middelbaar onderwijs?
Op de algemene ledenvergadering van de Vereniging van Delftse Ingenieurs van 18 juli 1891 werd een commissie inzake het technisch onderwijs ingesteld, belast met een onderzoek naar de nodige wijzigingen in het onderwijs. De commissie bracht in 1895 haar eindrapport uit met als bijlage een ontwerp van wet tot regeling van het Nederlandsch technisch onderwijs. Op 27 september 1895 ontving de raad van bestuur een uitnodiging van de minister van Binnenlandse Zaken om haar oordeel te geven over het wetsontwerp tot wijziging van de wet op het middelbaar onderwijs. Dit ontwerp hield in, dat een curatorium zou worden benoemd, belast met de leiding van de school. Het directoraat zou vervallen. Op 25 oktober 1895 vroeg de raad van bestuur aan de minister Binnenlandse Zaken nadere inlichtingen en werd een reorganisatiecommissie benoemd.
Door het ministerie Kuyper werd op 11 maart 1903 een wetsontwerp tot wijziging van de hoger onderwijswet van 1876 bij de Kamer ingediend, dat voorzag in de oprichting van technische hogescholen, maar ook in de oprichting van bijzondere universiteiten. Het verscheen eerst in 1905 in het Staatsblad, omdat het tevens voorzag in de mogelijkheid tot confessioneel onderwijs, wat tot principiële disputen leidde.
De docenten van de Polytechnische School kregen eervol ontslag en werden met uitzondering van de directeur tegelijkertijd benoemd aan de Technische Hogeschool. De officiële opening van de Technische Hogeschool vond plaats op 10 juli 1905 in de grote zaal van Stadsdoelen door koningin Wilhelmina in tegenwoordigheid van prins Hendrik en ko ningin Emma.
5. De Technische Hogeschool 1905-1956
a. De structuur van het onderwijs
Sinds 1899 was het technisch onderwijs onderverdeeld in afdelingen, die te vergelijken zijn met faculteiten van een universiteit. De afdelingen hadden elk een eigen bestuur, dat werd gekozen door de hoogleraren van de betreffende afdeling.
Het College van Curatoren benoemde een hoogleraarbeheerder, die belast was met het bestuur van de afdeling. Soms was de hoogleraarbeheerder tevens voorzitter van het afdelingsbestuur. In geval de hoogleraarbeheerder geen zitting had in het afdelingsbestuur werd hij hierin opgenomen. De afdelingen werden op het gebied van financiën, studentenaangelegenheden en bouwvoorzieningen, voor zover het hun afdeling betrof, bij het bestuur van de hogeschool betrokken. Iedere afdeling had een bedrijfsingenieur of administrates, die de beschikking had over een afdelingsbureau.
b. Het bestuur
1. Het College van Curatoren
De Technische Hogeschool werd tot 1972 bestuurd door het College van Curatoren en de Rector Magnificus en de Senaat. In 1905 bestond het Curatorium uit vijf leden. Op 18 december 1905 werd het huishoudelijk reglement voor curatoren goedgekeurd. Curatoren werden voor vier jaar benoemd door de Kroon. Na afloop van hun ambtsperiode was verlenging mogelijk tot de leeftijd van zeventig jaar. Om te voorkomen, dat het hele Curatorium na vier jaar zou aftreden, bepaalde artikel 56 tweede lid van de wet op het hoger onderwijs, dat om de twee jaar één curator moest aftreden maar direct herkiesbaar was.
Curatoren droegen de zorg voor de gebouwen en terreinen. Zij hielden toezicht op de gebouwen, het meubilair en de hulpmiddelen voor het onderwijs. Volgens artikel 9 van het huishoudelijk reglement hadden curatoren toezicht op de uitgaven voor uitbreiding, onderhoud en verbetering van de gebouwen door het Rijk, op het meubilair en op de aanvulling en uitbreiding van de verzamelingen en hulpmiddelen voor het onderwijs tot de bedragen die door het ministerie ter beschikking waren gesteld. Artikel 12 van het huishoudelijk reglement bepaalde, dat het Curatorium de legaten en giften diende te beheren voor zover door de erflater of schenker geen andere bepalingen waren gesteld.
Curatoren vergaderden minstens één keer per maand. Zij werden bijgestaan door de secretaris van curatoren, die volgens artikel 57 van de wet op het hoger onderwijs, op voordracht van het Curatorium door de Kroon werd benoemd. Hij voerde het beheer over de financiële en materiële zaken, volgens instructies van het College van Curatoren. Volgens artikel 13 van het huishoudelijk reglement moesten curatoren jaarlijks vóór 1 mei rekening en verantwoording doen aan de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen over het beheer van de legaten en giften over het afgelopen jaar. Artikel 61 van de wet op het hoger onderwijs verplichtte curatoren jaarlijks vóór 1 november aan de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen verslag uit te brengen over de staat van de hogeschool over het afgelopen cursusjaar en om hem voor 15 juni een begroting van de uitgaven voor het volgende burgerlijk jaar te zenden.
2. De Senaat en de Rector
De senaat bestond uit de gewoon hoogleraren en de buitengewoon hoogleraren, terwijl de eervol ontslagen hoogleraren in de senaat een adviserende stem hadden. De senaat had de zorg voor de algemene belangen van het onderwijs en de beoefening van de wetenschap. De voorzitter van de senaat voerde de titel van rector magnificus en werd op voordracht van de senaat benoemd door de Kroon. Door en uit de senaat werd een conrector benoemd ter assistentie of vervanging van de rector. Verschillende bevoegdheden van de senaat werden allengs gedelegeerd aan het College van Rectoren en Assessoren. Dit college bestond uit de rector, de conrector en de voorzitters van de afdelingen. Curatoren deden op voorstel van de senaat voordrachten voor het benoemen van hoogleraren en andere docenten. In de praktijk bleek een dergelijke taakafbakening echter niet voldoende.
Na de Tweede Wereldoorlog werd vastgesteld, dat gezamenlijk overleg tussen curatoren en de senaat noodzakelijk was. Dit leidde tot het oprichten van een College van Overleg. Hierin hadden zitting de rector, de conrector en één curator. De secretaris van de hogeschool woonde de vergaderingen bij en had een adviserende stem. Een andere vorm van contact bestond hierin, dat de rector en de conrector de maandelijkse curatorenvergaderingen bijwoonden. Ook zij hadden daarin een adviserende stem.
c. De zorg voor de studenten
Grote invloed op de ontwikkeling van het studentenleven hadden de studentenverenigingen. Tot 1950 had het Curatorium geen directe bemoeienis met de behartiging van de belangen van de studenten. De relatie tot de studenten beperkte zich in beginsel tot de inning van de college- en examengelden en tot de administratie van de studievoortgang. Volgens het eerste lid van artikel 69 van de wet op het hoger onderwijs was de handhaving van de tucht onder de studenten opgedragen aan de rector. Artikel 69 van dezelfde wet bepaalde, dat bij overtreding van de tucht of bij wangedrag de rector moet waarschuwen of berispen. In buitengewone gevallen, ter beoordeling van de senaat, alsmede indien een student, bij de rector en assessoren ontboden, moedwillig niet verscheen, was de senaat bevoegd de overtreder de toegang tot de hogeschool voor een tijd van ten minste één jaar en ten hoogste voor vijf jaar te ontzeggen. Van de uitspraak van de senaat kon door belanghebbenden bij de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen beroep worden aangetekend.
Voor de sociale zorg stonden in de eerste plaats de studentenverenigingen garant: oorspronkelijk was het Delfts Studentencorps een vereniging, waarin op basis van vriendschap onderlinge bijstand werd verleend; de rond de eeuwwisseling ontstane bonden en verenigingen op confessionele grondslag hadden dezelfde funktie. Incidentele steun aan onvermogende studenten werd verleend door de diverse particuliere fondsen, die door het Curatorium van de Technische Hogeschool werden beheerd. Ook beheerde het Curatorium de fondsen, die reeds tijdens het bestaan van de Polytechnische School waren opgericht voor het toekennen van studiebeurzen aan studenten. Het Lipkensfonds opgericht in 1893 bij het vijftig jarig bestaan. Het L.L. Baehrfonds opgericht in 1898 uit de nalatenschap van de hoogleraar G.F.W. Baehr. Het Th. B. 's Jacobfonds. In 1891 overleed student Th.B. 's Jacob. In 1900 richtte zijn vader een fonds op voor werktuigbouwkundige studenten. Het kreeg de naam Th.B. 's Jacobfonds.
Eerst na de Tweede Wereldoorlog ontstond een beleid, waarin het bestuur van de Technische Hogeschool zich op administratief gebied met studentenbegeleiding bemoeide. In 1947 richtte het college een instituut van instructeurs op om studenten te helpen, die moeilijkheden ondervonden bij de omschakeling van het middelbaar naar het hoger onderwijs. In 1949 werd door de senaat een adviseur voor studentenaangelegenheden aangesteld om studenten bij te staan in moeilijk heden op het gebied van de financiën, de militaire dienst, studie of examens en op psychisch terrein.
De sociale zorg uitte zich door de oprichting van de stichting studentenhuisvesting in 1950 en de stichting Delftse Studenteneettafels in 1951, ter vervanging van de verenigingseettafels. In 1955 volgde de oprichting van de stichting Gezondheidszorg voor studenten en op 20 mei van hetzelfde jaar werden de statuten van de stichting Sportcentrum van de Technische Hogeschool goedgekeurd.
d. Het onderwijs en het wetenschappelijk corps
Het onderwijs werd en wordt gegeven door hoogleraren en eertijds ook door lectoren. De hoogleraren kunnen in drie groepen worden verdeeld:
De gewoon hoogleraren hebben een volledige onderwijstaak aan de Technische Hogeschool. Zij worden door de Kroon voor het leven benoemd.
De buitengewoon hoogleraren hebben hun hoofdtaak elders, maar op grond van hun grote vakkennis en ervaring worden zij aangezocht enkele colleges te geven. Zij worden door de Kroon benoemd voor een bepaalde tijd.
De bijzonder hoogleraren worden benoemd door een stichting of instelling, die van de Kroon bevoegdheid heeft gekregen om een bijzondere leerstoel bij de hogeschool te vestigen.
De lectoren waren belast met een onderwijstaak of deden wetenschappelijk onderzoek. Combinatie van beide taken was mogelijk. Zij verrichtten deze werkzaamheden in overleg met de hoogleraar op wiens vakgebied zij werkzaam waren. De lectoren werden benoemd door de Kroon. De hoogleraren en lectoren c.q. werden bij het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek terzijde gestaan door wetenschappelijke medewerkers.
Voor de toelating tot de colleges is het diploma atheneum of gymnasium verplicht. De examens en promoties zijn geregeld in de artikelen 119-122 en 127 van de wet op het hoger onderwijs en in het Koninklijk Besluit van k juli 1905 Staatsblad nr. 227, later gewijzigd. De student en doen eerst het propaedeutsch examen, daarna het candidaatsexamen en dan het ingenieursexamen. De bezitters van het ingenieursdiploma en gepromoveerden aan de faculteit van de wis- en natuurkunde van een Nederlandse universiteit kunnen promoveren tot doctor in de technische wetenschappen.
e. De gebouwen
Door de toenemende industrialisatie werd de vraag naar ingenieurs groter, zodat het aantal studenten toenam. Het ruimtegebrek, dat zich al tijdens de Koninklijke Akademie deed gelden, werd zó ernstig, dat het onderwijs daarvan nadeel ondervond. Tussen 1905 en 1930 werden negen nieuwe gebouwen gebouwd. In de crisisjaren werden geen grote bouwwerken uitgevoerd. Een uitzondering is gemaakt voor de afdeling der Scheikunde. Ruim twintig jaar had men plannen gemaakt voor nieuwbouw, maar steeds werd de uitvoering uitgesteld. Wegens de slechte huisvesting van de afdeling kwam in 1938 de ministeriele goedkeuring voor nieuwbouw af. In hetzelfde jaar werd reeds met de bouw begonnen. De werkzaamheden verliepen traag, waardoor de nieuwbouw pas in 1947 in gebruik kon worden genomen.
Na de oorlog bleken verschillende gebouwen niet meer aan de gestelde eisen te voldoen. Een onderzoek naar de geschiktheid van de gebouwen voor het onderwijs was noodzakelijk. Hiertoe werd door het Curatorium in 1946 een planbureau opgericht. Voor de voorbereiding van nieuwbouw en uitbreiding van de bestaande gebouwen stichtte het College van Curatoren in 1947 het bouwplanbureau, dat vier nieuwbouwplannen ontwierp:
  1. Het stadsplan
  2. Het plan Oude Delft - Westvest
  3. Het plan Oostplantsoen
  4. Het plan Wippolder
In overleg met het College van Curatoren en de gemeente Delft werd de voorkeur gegeven aan het plan Wippolder. Op 17 april 1951 werd in de Wippolder de eerste paal geheid voor de windtunnel. Hierdoor was een begin gemaakt met deze uitbreiding van de Technische Hogeschool.
f. De rechtspersoonlijkheid
Door de wet van 7 juni 1956 Staatsblad nr. 310 tot wijziging van de wet op het hoger onderwijs kreeg de Technische Hogeschool van Delft rechtspersoonlijkheid. Dit hield in, dat het Curatorium de nieuwbouw en de uitbreiding van de gebouwen moest verzorgen, wat vóór 7 juni 1956 door de Rijksgebouwendienst werd gedaan. Voor nieuwbouw en grote uitbreidingswerken was echter ministeriële goedkeuring nodig. Het College van Curatoren werd tevens belast met de personeelsadministratie.
De wet van 7 juni 1956 verplichtte curatoren voorts aan de regering inzage te geven van de plannen, die zij voornemens waren uit te voeren. Op vastgestelde tijden moest het Curatorium verslag uitbrengen aan de regering over de wijze, waarop het zijn bevoegdheden uitoefende. Tenslotte schreef artikel 50 van de wet van 7 juni 1956 het College van Curatoren voor, jaarlijks aan de minister verslag uit te brengen over het afgelopen cursusjaar.
Geschiedenis van het archiefbeheer
a. De Koninklijke Akademie
Het archief was chronologisch geordend. De brieven werden in een agenda ingeschreven en van een agendanummer voorzien. De agenda's zijn aanwezig maar vertonen hiaten: 1858, 1862-1864. Het is opvallend, dat bij de "correspondentieboeken" dezelfde jaren ontbreken.
In dit archief werd een nota met bijlagen aangetroffen van ir. M.G. Beyerinck, hoogleraar in de Waterbouwkunde aan de Koninklijke Akademie van 1844-1847, over het vereenvoudigen van gewone wind- en watermolens. De nota is gedateerd 18 november 1834. Dit stuk is tijdens de inventarisatie van het archief van Lipkens uit het archief van de Akademie gelicht en opgenomen in het Lipkensarchief (inv.nr. 42).
Ook werd er een omslag aangetroffen met niet geagendeerde stukken. Het was niet duidelijk waarom deze bescheiden buiten de agenda zijn gehouden. Deze stukken zijn uiteraard wel in de inventaris opgenomen.
b. De Polytechnische School
Het archief was chronologisch geordend. De stukken werden geagendeerd. De agenda's zijn volledig aanwezig. Het archief vertoont hiaten over de perioden 1864-1868, 1870-1882, 1885-1896 en over het eerste halfjaar van 1902. Retroacta van stukken van de Polytechnische School werden in andere archieven aangetroffen en zijn in het archief ingevoegd.
Eind 1979 stelde de studentenadministratie bescheiden voor inventarisatie ter beschikking. Bij onderzoek bleek een groot gedeelte hiervan tot het archief van de Polytechnische School te behoren. Deze aanwinst was echter niet in staat om de bestaande hiaten op te vullen.
c. De Technische Hogeschool
1. Het College van Curatoren
In dit archief zijn drie ordeningsstelsels te onderscheiden:
  1. Oorspronkelijk waren alle stukken chronologisch op jaar geordend. Zij werden ingeschreven in de agenda en van een nummer voorzien. Deze praktijk leidde tot series, die tot 1952 doorlopen.
  2. Om praktische redenen werden in de loop van de jaren belangrijke stukken gelicht, waarvan dossiers werden gevormd. De dossiers werden in volgorde van hun aanhangigmaking genummerd en ingeschreven in een register, volgens het numeriek dossierstelsel. De omschrijvingen zijn vrij summier en in de meeste gevallen ontbreekt de datering. Op het register is later een alfabetisch kaartsysteem geraaakt, maar de onvolledige beschrijvingen en de ontbrekende dateringen werden niet aangevuld.
  3. In 1953 werd het decimaal stelsel ingevoerd. Als de administratie stukken nodig had van vóór 1953 werden deze uit de chronologische of numerieke volgorde verwijderd en aan het dossier uit het decimale stelsel toegevoegd.
Dit archief had een aanzienlijk aantal stukken, dat buiten de agenda was gehouden. Bovendien zijn veel stukken, die voor inventarisatie in aanmerking kwamen, uit het dynamisch archief verwijderd. Zelfs uit het in 1957 opgerichte archief van de Gebouwendienst zijn veel stukken, die voor inventarisatie in aanmerking kwamen verwijderd o.a. bijna alle bescheiden over nieuwbouwprojecten.
2. De Senaat
Dit archief was tot 1953 chronologisch geordend. De stukken werden in een agenda ingeschreven en van een nummer voorzien. Uit dit systeem zijn om praktische redenen belangrijke stukken verwijderd en in mappen opgeborgen, waarop de inhoud werd vermeld. Het archief telt daardoor een aantal grote series. In 1953 werd het decimaal stelsel ingevoerd.
3. de Rector Magnificus
Dit archief was tot 1953 chronologisch geordend. De stukken werden in een agenda ingeschreven en genuramerd. Ook uit dit archief zijn om praktische redenen stukken gelicht en in mappen opgeborgen. Op de mappen werd de inhoud vermeld.
4. Het planbureau
De stukken van het planbureau werden in een agenda ingeschreven en van een nummer voorzien. De stukken werden daarna onderwerpsgewijs opgeborgen en op de dozen werd de inhoud vermeld, terwijl om het zoeken te vereenvoudigen op de agenda een alfabetisch kaartsysteem werd gemaakt. Een aanzienlijk aantal stukken van het planbureau zijn afkomstig uit het archief van de Gebouwendienst.
5. Het bouwplanbureau
Het bouwplanbureau had geen agenda's. De stukken werden onderwerpsgewijs opgeborgen. Uit het archief van de Gebouwendienst zijn verschillende stukken, behorend tot het archief van het bouwplanbureau gelicht.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Ordening van het archief
a. De Koninklijke Akademie en de Polytechnische School
De chronologische ordening van de stukken van de Koninklijke Akademie en de Polytechnische School werden bij de inventarisatie niet gehandhaafd. De sporadisch bewaarde stukken werden in een door de inventarisator vastgestelde systematiek ondergebracht om het archief nader toegankelijk te maken en om door beschrijving aan te geven wat nog bewaard is gebleven.
b. De Technische Hogeschool
1. Het College van Curatoren
Bij de inventarisatie van het archief van het College van Curatoren is nagegaan of het numeriek dossierstelsel als leidend beginsel kon worden aangehouden. Herstel van het agendastelsel bleek niet doenlijk, omdat meer dan 90% van de buiten de dossiers gehouden stukken voor vernietiging in aanmerking kwam. Uit een nader onderzoek van de dossiers bleek het volgende:
  1. De numeriek geordende praktijkdossiers van het Curatorium werden op den duur niet adequaat geregistreerd, zodat de inhoud de omschrijving niet meer dekte.
  2. Van de chronologisch geordende stukken bleek veel voor vernietiging vatbaar. Het restant moest in de systematiek worden ingevoerd.
  3. Veel dossiers werden als retroacta in latere archiefbestanden geborgen, zodat ook hierdoor de oorspronkelijke systematiek verstoor werd.
  4. Diverse dossiers kwamen in hun geheel voor vernietiging in aanmerking, hetgeen de numerieke orde verstoorde.
  5. De buiten de dossiers gehouden stukken moesten ook beschreven worden.
Hieruit bleek, dat het bestaande registratuurplan ontoereikend was voor een volledige toegankelijkheid van het archief.
Besloten werd, alle dossiers, die voor bewaring in aanmerking kwamen opnieuw te systematiseren en het geheel met de talrijke buiten de dossiers gehouden stukken, de later gevormde dossiers en de aangetroffen retroacta in een systematische ordening op te nemen.
2. De Senaat
Het archief was tot 1953 chronologisch geordend, daarna werd het decimaal stelsel ingevoerd. Zowel uit het chronologisch als uit het decimaal geordende gedeelte werden stukken gelicht en opgeborgen in mappen, waarop de inhoud werd vermeld.
Bij de inventarisatie bleek de hoofdindeling van de inventaris van het Curatorium ook op dit archief van toepassing zodat deze indeling werd aangehouden.
3. De Rector Magnificus
Dit archief was tot 1953 chronologisch geordend, daarna werd het decimaal stelsel ingevoerd. Ook uit dit archief zijn stukken gelicht en opgeborgen in mappen, waarop de inhoud werd vermeld.
Bij het inventariseren van dit archief bleek de hoofdindeling van de inventaris van het College van Curatoren van toepassing.
Het archief bevat zoveel stukken over de oorlogstijd, zowel betreffende personeel als studenten, dat ook hier een rubriek "Bijzondere maatregelen en gebeurtenissen tijdens en na de Tweede Wereldoorlog" werd opgevoerd.
4. Het planbureau
Bij de inventarisatie bleek, dat de bescheiden onderwerpsgewijs in mappen waren opgeborgen. Op de dozen was de inhoud geschreven. Veel stukken ontbraken, maar zijn later in het archief van de Gebouwendienst terug gevonden.
Bij een nader onderzoek bleek een duidelijk onderscheid te bestaan tussen bescheiden aangaande de organisatie en de werkzaamheden. De stukken werden volgens deze indeling geïnventariseerd. De rubriek werkzaamheden werd omwille van de overzichtelijkheid nader onderverdeeld.
5. Het bouwplanbureau
Ook dit archief vertoonde hiaten, die echter later uit het archief van de Gebouwendienst zijn aangevuld.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Deels openbaar, deels beperkt openbaar (B). Toestemming door de secretaris van de TU Delft.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Technische Hogeschool Delft, nummer toegang 3.12.08.01, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, TH Delft tot 1956, 3.12.08.01, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
  • NL-HaNA, Technische Hogeschool Delft: Senaat 1957-1972, 3.12.08.02
  • NL-HaNA, Technische Hogeschool Delft: Afdeling Mijnbouwkunde 1899-1971, 3.12.08.03
  • NL-HaNA, Technische Hogeschool Delft: Afdeling Studentenadministratie 1842-1956, 3.12.08.04
Publicaties
Literatuuropgave Annema, W. De huisvesting van de afdeling der Bouwkunde aan de Technische Hogeschool te Delft, 1843-1871. Een bijdrage tot de geschiedenis van de Technische Hogeschool te Delft, [Technische Hogeschool], 1973. Bakels, H.A. "De groei en ontwikkeling van de Technische Hogeschool te Delft van 1905-1966". In: De Ingenieur , 78 (1966) 471-474. Casimir, H.B.G. "Levensbericht van Balthasar van der Pol (27 januari 1889 - 6 oktober 1959), bijzonder hoogleraar in de Theoretische Electriciteitsleer aan de Technische Hogeschool te Delft". In: Jaarboek van de Akademie voor Wetenschappen 1959/1960 , z.pl., z.j., 331-334. Gallé, P.H. de-. "Van één Polytechnische School tot drie Technische Hogescholen. De geschiedenis van de Polytechnische School te Delft, 1864-1905". In: De Ingenieur 76 (1964) 391-392. Gallé, P.H. de -, Schepers, L. en Wijs, H.H. "Bij het 125e lustrum van de Technische Hogeschool Delft, 1842-1967". In: De Ingenieur , 79 (1967) 1-20. Gedenkboek van de Studentenvereniging Societas Studiosorum Reformatorum , Haarlem, 1961. Gedenkboek van het twintigste lustrum van het Delfts Studenten Corps , Delft, 1973. Kamp, A.F. Gedenkboek bij gelegenheid van het vijftig jarig bestaan van de Technische Hogeschool Delft , 's-Gravenhage, 1955. Niel, C.B. "Levensbericht van Professor Albert Jan Kluyver". In: Jaarboek van de Akademie voor Wetenschappen 1956/1957 , z.pl., z.j., 231-237. Roelofs Heyermans, H.H.R. Gedenkschrift van de Koninklijke Akademie en de Polytechnische School, 1842-1905 , Delft., 1906. Schepers, L. "Viering van de 125e dies natalis van de Technische Hogeschool Delft, historisch overzicht 1842-1967". In: De Ingenieur , 79 (1967) 63-65. Tellegen, B.D.H. "Herdenking Dr. B. van der Pol". In: De Ingenieur , 71 (1959) 597-598. Westendorp, F., Hallo, H.S. en Sluyterman, T.K. De Technische Hogeschool te Delft , 1905-1930, Delft, 1930. Zwikker, C. "Ter herdenking aan Professor Dr. H.B. Dorgelo". In: De Ingenieur , 73 (1961) 239-261.

Bijlagen

Besturen
Directeuren van de Koninklijke Akademie ter opleiding van burgerlijke ingenieurs 1843-1864
Naam Periode
ir. A. Lipkens 1843-1846
dr. G. Simons 1846-1856
J.A. Keurenaer 1859-1864
Van 1 juli 1856 tot 1 augustus 1859 had de Akademie geen directeur maar werd bestuurd door een raad van bestuur, de leden daarvan waren:
  • dr. T. Roorda, hoogleraar in de taal-, land- en volkenkunde, voorzitter.
  • dr. R. Lobatto, hoogleraar wiskunde, tweede voorzitter.
  • dr. C.F. Donnadieu, hoogleraar scheikunde, lid.
  • D.J. Storm Buysing, leraar waterbouwkunde, lid.
Directeuren van de Polytechnische School 1864-1905
Naam Periode
dr. L. Cohen Stuart 1864-1878
dr. J. Bosscha 1878-1885
A.C. Oudemans 1885-1895
N.H. Henket (waarnemend) 1895-1897
J.M. Telders 1897-1900
dr. ir. J. Kraus 1900-1905
De Technische Hogeschool 1905-1956
Het College van Curatoren
Naam Periode
mr. L.P.M.M. baron Michiels van Verduynen 1905-1905
mr. L.H. Regout 1905-1909, 1914-1915
F.M. de Vries van Heyst 1905-1910
J.E.N. baron Schimmelpenninck van der Oye van Hoevelaken 1905-1914 president
J.D. baron van Wassenaer van Rosande 1905-1914
dr. ir. J.L. Cluysenaer 1905-1921, 1914-1921 president
dr. W.H. Nolens 1909-1931
mr. L.W.C. van den Berg 1910-1924
dr. ir. J. Kraus 1914-1927, 1921-1927 president
A.W.F. Idenburg 1916-1918, 1920-1929
dr. H. Colijn 1918-1919
dr. ir. C. Lely 1927-1929 president
ir. J.F. de Vogel 1921-1941, 1929-1941 president
1945-1946 president
mr. G. van Baren 1924-1941
ir. J.A. Kalff 1929-1932
dr. ir. F.G. Waller 1929-1935
mr. dr. D.A.P.N. Koolen 1931-1941
Jhr. mr. A.C.D. de Graeff 1932-1933, 1937-1941
G.J.I.M. Welter 1933-1937
dr. ir. J. Klopper 1935-1941
dr. G. Holst 1946, 1946-1953 president
ir. R. Verloren van Themaat Sr. 1946-1954
dr. C.H. van der Leeuw 1946-1960, 1953-1960 president
ir. F.Q. den Hollander 1946-1963
ir. F.C.M. Wijffels 1946-1968
mr. G.E. van Walsum 1949-1954
ir. A.G. Maris 1954-1961
dr. H.B.G. Casimir 1954-1972
D. de Loor 1956-1966
Op 21 februari 1942 trad het College van Curatoren af. Het nieuwe college bestond uit:
  • ir. E. van Dieren, waarnemend voorzitter
  • mr. A. A. van Leyenhorst.
Op 25 mei 1945 werd het College van Herstel benoemd. Dit college nam tot 1 juni 1946 de taak van het College van Curatoren over en was speciaal belast met de zuivering van het personeel en de studenten. Het college bestond uit: ir. J. Klopper, voorzitter, L. Neher en mr. P.J.M. Aalberse jr. Op 14 juni 1945 werd A.M.F. Boeye benoemd tot secretaris en op 28 december 1945 nam dr. ir. mr. A.R. Veldman het secretariaat over.
Secretarissen van het College van Curatoren, 1905-1956
Naam Periode
ir. R.A.J. Snethlage 1905-1910
ir. J.F. de Vogel 1910-1921
Jhr. ir. H. Strick van Linschoten 1921-1944
dr. ir. mr. A.R. Veldman 1944-1947
ir. C.L. de Voogt 1947-1949
ir. H.Th. Bakker 1949-1958
Secretarissen van de Senaat 1905-1956
Naam Periode
mr. B.H. Pekelharing 1905-1907
ir. I. Franco 1907-1910
dr. M. de Haas 1910-1913
ir. C.L. v.d. Bilt 1913-1916
dr. L.H. Siertsema 1916-1919
ir. J. Nelemans 1919-1920
ir. J.A.G. v.d. Steur 1920-1921
L.A. van Royen 1921-1922
dr. ing. C. Feldmann 1922-1923
dr. ir. G. van Iterson jr. 1923-1924
dr. G.A.F. Molengraaff 1924-1925
ir. W.H.L. Janssen van Raay 1925-1926
ir. N.C. Kist 1926-1927
T.K.L. Sluyterman 1927-1928
P. Meyer 1928-1929
dr. ing. ir. H.S. Hallo 1929-1930
dr. ir. H. ter Meulen 1930-1931
ir. J.A. Grutterink 1931-1932
dr. J.G.C. Volmer en dr. J.G. Rutgers 1932-1933
ir. G.H. de Vries Broekman 1933-1934
ir. G. Diehl 1934-1935
dr. F.E.C. Scheffer en Jhr. dr. G.J. Elias 1935-1936
dr. ir. C.B. Biezeno 1936-1937
dr. ir. J.A. Schouten 1937-1938
dr. J.A. Veraart 1938-1939
dr. ir. H.I. Waterman 1939-1940 mei
dr. H.B. Dorgelo 1940 mei-1942 februari
ir. J. Muysken 1942 april-1943 september
dr. ir. H.G. Nolen 1943-1944
J.M. Tienstra 1945 juni-1946
dr. ir. H.I. Waterman 1946-1947
dr. ir. A.J. Kluyver 1947-1948
ir. A.J. ter Linden 1948-1949
dr. O. Bottema 1949-1950
ir. C.G.J. Vreedenburgh 1950-1951 maart
ir. J.F. Berghoef 1951-1952
ir. J.W. Bonebakker 1952-1953
dr. ir. J.P. Schouten 1953-1954
dr. W.G. Burgers 1954-1955
ir. H.J. de Wijs 1955-1956
Rectores Magnifici
Naam Periode
dr. ir. J. Kraus 1905 juli-1905 augustus
dr. S. Hoogerwerff 1905-1907
ir. S.G. Everts 1907-1910
dr. ir. J. Cardinaal 1910-1913
ir. W.K. Behrens 1913-1916
ir. J.C. Dijxhoorn 1916-1919
dr. M. de Haas 1919-1920
ir. J. Nelemans 1920-1921
ir. J.A.G. van der Steur 1921-1922
L.A. van Royen 1922-1923
ir. C.L. van der Bilt 1923-1924
dr. ing. C. Feldmann 1924-1925
dr. ir. G. van Iterson jr. 1925-1926
ir. W.H.L. Janssen van Raay 1926-1927
ir. N.C. Kist 1927-1928
T.K.L. Sluyterman 1928-1929
ir. F. Westendorp 1929-1930
dr. ir. H.S. Hallo 1930-1931
dr. ir. H. ter Meulen 1931-1932
ir. J.A. Grutterink 1932-1933
dr. J.G. Rutgers 1933-1934
dr. W. Reinders 1934-1935
ir. G. Diehl 1935-1936
Jhr. dr. G.J. Elias 1936-1937
dr. ir. G.B. Biezeno 1937-1938, 1949-1951
dr. ir. J.A. Schouten 1938-1939
dr. J.A. Veraart 1939-1940 mei
dr. ir. C.J. van Nieuwenburg 1940 mei-1942 februari
dr. H.B. Dorgelo 1942 april-1943 september
ir. J. Muysken 1943-1944
dr. ir. H.J. van der Maas 1945 juni-1946
J.M. Tienstra 1946-1947
dr. ir. H.I. Waterman 1947-1948
dr. ir. A.J. Kluyver 1948-1949 januari
dr. O. Bottema 1951-1959
NaamPeriodeNaamPeriodeNaamPeriodeNaamPeriodeNaamPeriodeNaamPeriode

Archiefbestanddelen