Zowel vóór, tijdens als na de Tweede Wereldoorlog worden door het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) Molukse militairen ingezet. Na de opheffing van het KNIL, krijgen Molukse militairen de keuze tussen Indonesisch staatsburger worden of overstappen naar het Indonesische leger. Een groot deel van deze groep schaart zich echter achter de net uitgeroepen Republiek der Zuid-Molukken (RMS). Deze groep bevindt zich in een zeer benarde situatie. Nederland wil hen uit dienst laten treden op vijandig grondgebied, Indonesië. Molukse leiders, die in gesprek gaan met vertegenwoordigers van Nederland en Indonesië, stellen voor om de Molukse KNIL-militairen tijdelijk over te brengen naar Nieuw-Guinea, dat in 1950 nog Nederlands grondgebied is. Dit wordt niet geaccepteerd door Nederland en Indonesië. Uiteindelijk besluit Nederland over het lot van deze groep Molukkers: zij worden tegen hun wil naar Nederland gehaald. In Nederland worden zij tijdelijk opgevangen in woonoorden. De Nederlandse overheid belooft hen een veilige terugkeer naar hun land, maar doet in de praktijk niets om deze belofte dichterbij te laten komen. De Molukkers in Nederland zijn gefrustreerd over de kansloze positie waarin ze terecht zijn gekomen. Hun doel om terug te keren naar een vrije Republiek der Zuid-Molukken (RMS) wordt steeds troebeler. Ze zijn stateloos, kunnen de eerste 5 jaar na aankomst in Nederland niet werken en de huisvesting is slecht. In de jaren ’70 komt de tweede generatie Molukkers in opstand.
De eerste protestactie vindt plaats op 27 juli 1966, volgend op de executie van Chris Soumokil, president van de in 1950 uitgeroepen Republiek der Zuid-Molukken (RMS). Een groep jongeren sticht brand op de Indonesische ambassade in Den Haag.
Tijdens een staatsbezoek van de Indonesische president Suharto in 1970 wordt de Indonesische ambassade bezet door een groep jonge Molukkers. Hiermee willen zij aandacht vestigen op de wens tot onafhankelijkheid van de Zuid-Molukken. Ze eisen een gesprek van Suharto met hun Molukse president in ballingschap, Johan Manusama, maar dat gesprek komt er niet.
In 1975 worden de acties grimmiger, wanneer Molukse jongeren een trein kapen bij Wijster. Na 12 dagen geven de zeven kapers zich over, maar zijn er wel drie doden te betreuren.
Op 23 mei 1977 gaat een groep jongeren opnieuw tot actie over. Dit keer worden leerlingen en personeel van een school in Bovensmilde gegijzeld, terwijl tegelijkertijd een trein wordt gekaapt in De Punt. De 105 leerlingen en het personeel worden na 4 dagen vrijgelaten. Na 20 dagen wordt op zeer gewelddadige wijze een einde gemaakt aan de treinkaping en de gijzeling van de reizigers. Met straaljagers, tanks en een bestorming van de trein door mariniers wordt de kaping beëindigd. De reizigers Ansje Monsou, Rien van Baarsel en de kapers Max Papilaja, Rudi Lumalessil, Matheus Tuny, George Matulessy, Domingoes Rumamory en Hansina Uktolseja worden doodgeschoten.
Tenslotte wordt in maart 1978 het provinciehuis van Drenthe bezet door 3 Molukse jongeren die zich een zelfmoordcommando noemen. Een dag later wordt de actie door militair ingrijpen beëindigd. Er vallen opnieuw doden: Ko de Groot en Jacob Trip. Het zal de laatste Molukse jongerenactie met geweld blijken te zijn.
Na ongeveer vier decennia krijgt de treinkaping bij De Punt nog een staart. Nabestaanden van Max Papilaja en Hansina Uktolseja klagen in 2014 de Nederlandse staat aan. Volgens hun advocaat, Liesbeth Zegveld, is er voldoende bewijs dat zij van dichtbij zijn geëxecuteerd. In 2018 komen drie oud-officieren als nieuwe getuigen naar voren. Zij verklaren dat zij opdracht hadden gekregen de kapers ter plekke te doden. In 2018 wijst de rechter de vorderingen van de eisers af. In 2021 gebeurt dat in hoger beroep opnieuw. Tot op heden blijft voor nabestaanden veel onduidelijk over wat er gebeurd is tijdens de beëindiging van de treinkaping.
De acties in Drenthe komen hard aan bij veel Nederlanders, zeker bij kinderen. Zij vertrouwen hun zorgen toe aan papier, soms in ontroerende brieven aan premier Den Uyl. De brieven variëren van ideeën om de kaping te stoppen (bijvoorbeeld met behulp van een vogelverschrikker) tot zeer kritische vragen over de verantwoordelijkheid van de Nederlandse regering door de dertienjarige Freyja.
Brief van Freyja Schol
Geachte Meneer Den Uyl
Ik ben een meisje van 13 jaar en zit op het Gymnasium en heb vanmorgen om 6.44 uw droevige mededeling op de radio gevolgd.
Nu vraag ik aan U, moest het zo ver komen dat er 2 gijzelen dood zijn en 6 doden van deze Zuid Molukkse bezetters.
U moet toch ook wel toegeven, dat een mens recht heef om, om zijn recht te vechten.
En dat hebben deze Zuid Molukkse jongeren ook.
Want: Zij vroegen hoflijk aan de Nederlandse regering of zij een stuk land mochten hebben, waar zij heer en meester konden zijn en waar zij hun eigen minister president kiezen konden.
Het woord van de regering was "ja wij zullen er voor zorgen"
Maar, er kwam weer een nieuw cabinet en weer een andere Minister-President. Wat gebeurde er?
De Nederlandse regering liet deze belofte onder de tafel vallen, dat vond men niet belangrijk.
Nu vraag ik aan U: Heeft deze Zuid molukkse groep die de trein en de school bezette geen recht om voor deze belofte die hen versproken is, en nooit waargemaakt is, te vechten?
En als hun eisen die zij gestelt hebben, zo onmogelijk waren, waarom bent U er dan niet alleen naar toe gegaan, en deze zuid molukkse groep bij te brengen, dat hun eisen onmogelijk zijn.
Of, verzwijgt de regering ons (het nederlandse volk) iets. En wil zijn handen niet in onschuld wassen?
Ik hoop alleen dat wij nu ook de regering om onze handen uit de mouwen steken en dat wij dit volk wat ook onze landgenoten zijn, hartelijk tegemoet treden, en niet zo als ik al in de winkels hoorde "Ik haat de Zuid molukkers"
Er mag op de wereld geen haat bestaan, alleen maar begrip van mens tot mens. Ik hoop ook dat, wat ik nu geschreven heb het Nederlandse volk ook doet, en als niet, en dit volk zal minachtend bekeken worden na deze affaire, zal dit wel eens tot een burgeroorlog kunnen lijden.
Niet alleen de zuid molukkers die tot opstand zullen komen, maar ook andere rassen die niet van de blanke huid zijn, en die hier ook in Nederland leven, eraan mee kunnen voeren.
Ik heb dit geschreven omdat ik vond dat hier ongerechtigheid in zat.
En ik durfde het ook te schrijven, want, wij leven toch in een democratisch land, waar geen onderdrukking heerst, en waar men een minister niet als een soort heidense god moet beschouwen, en waar men niet over hem of aan hem mag schrijven.
Hoogachtend,
Freyja Schol.
Onderstaande gegevens zijn nodig om de archiefstukken op te vragen in het Nationaal Archief. Gedigitaliseerde stukken kunnen in hoge kwaliteit gedownload worden.
Brief van Laura en Bernadette (1975)
Inventaris van de archieven van de Ministeries voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk (AOK) en van Algemene Zaken (AZ): Kabinet van de Minister-President (KMP), (1924) 1942-1979 (1989).
2.03.01, inventarinsnummer 10575, pagina 1.
Met transcriptie.
Brief van Arjan (1977)
Inventaris van de archieven van de Ministeries voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk (AOK) en van Algemene Zaken (AZ): Kabinet van de Minister-President (KMP), (1924) 1942-1979 (1989).
2.03.01, inventarinsnummer 10575, pagina 2.
Met transcriptie.
Brief van Freyja (1977)
Inventaris van de archieven van de Ministeries voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk (AOK) en van Algemene Zaken (AZ): Kabinet van de Minister-President (KMP), (1924) 1942-1979 (1989).
2.03.01, inventarinsnummer 10575, pagina 2.
Met transcriptie.
Foto Aankomst Kota Inten (1951)
Fotocollectie Anefo. Fotograaf: Joop van Bilsen.
2.24.01.09. 904-4835.
Foto De Punt met vlag (3 juli 1977)
Fotocollectie Anefo. Fotograaf: Hans Peters.
2.24.01.05, 929-2090.
Foto de Punt met voedsel (3 juli 1977)
Fotocollectie Anefo. Fotograaf: Hans Peters.
2.24.01.05, 929-2093.