Pauselijke oorkonde (1179)

Bescherming voor een welvarend vrouwenklooster.

Pauselijke oorkonde van Alexander III waarin hij zijn bescherming van de abdij van Rijnsburg herbevestigt (1179).
Alles uitklappen

Deze oorkonde is het oudste originele archiefstuk van het Nationaal Archief. Het is gemaakt van perkament en geschreven in het Latijn op 5 november 1179. Een pauselijke oorkonde wordt ook wel ‘bul’ genoemd omdat er altijd een loden zegel (bulla) aan hangt. Deze oorkonde draagt het zegel van paus Alexander III. Onderaan de oorkonde staat ook zijn rota (een cirkelvormige, pauselijke handtekening) met de namen “Petrus”, “Paulus” en “Alexander”. De oorkonde is 73 x 52 cm. (inclusief zegel).

Abdij van Rijnsburg

In deze oorkonde herbevestigt paus Alexander III zijn bezit en bescherming van de abdij van Rijnsburg. Iedereen die de abdij schade toebrengt, zal geëxcommuniceerd en in het hiernamaals bestraft worden. De pauselijke bescherming is niet gratis. De nonnen van de abdij betalen hiervoor jaarlijks vier Friese schellingen (zilveren munten). De opbrengsten van het eigen landgoed mag de abdij echter wel zelf houden.

Het verhaal achter dit document begint in 1133. In dat jaar sticht gravin Petronilla de abdij van Rijnsburg. Vijf jaar later maakt haar zoon, Graaf Dirk VI van Holland, samen met zijn vrouw een pelgrimstocht naar Jeruzalem. In 1140 komt hij terug. Onderweg stopt hij in Rome. Daar schenkt hij, mede namens zijn moeder, de abdij aan paus Innocentius II. De opvolgers van Innocentius II, waaronder Alexander III en Innocentius III, herbevestigen de acceptie van de donatie tijdens hun eigen pausschap.

Motivatie voor de donatie

Er zijn verschillende mogelijke motieven voor de donatie van de abdij aan de paus.

Ten eerste vergroot Dirk VI met deze gift zijn kans op een plaats in de hemel. Volgens het katholieke geloof zuivert het doen van goede daden namelijk de ziel.

Ten tweede ondermijnt de donatie het gezag van de bisschop van Utrecht. Hoewel de abdij in Holland ligt, valt het onder het kerkelijke gezag van de bisschop. In de 11e en 12e eeuw zijn de Utrechtse bisschoppen machtige heersers en concurrenten van de Hollandse graven. Middeleeuwse bisschoppen hebben namelijk niet alleen een belangrijke rol in kerk, maar heersen vaak ook als landheer over een gebied. Door de abdij direct aan de paus te schenken, beperkt Dirk VI de bisschoppelijke invloed op Holland.

Ten derde versterkt de donatie de band met de kerk. Sinds het einde van de 11e eeuw streven de pausen ernaar om de kerk los te maken van de wereldse invloed. Zo eisen de pausen het alleenrecht om nieuwe bisschoppen te benoemen, waardoor zij in conflict raken met de Rooms-Duitse keizer (de investituurstrijd). Ook vindt de kerk het onwenselijk als vorsten abdijen en kloosters in eigen bezit hebben. Door de abdij op te geven, kan Dirk VI dan ook een goede indruk maken op de kerk.

De abdij van Rijnsburg is een welvarende vrouwenklooster onder leiding van een abdis. De abdij bezit vele goederen en landerijen, waaronder het dorp Rijnsburg zelf. Deze zijn veelal door gelovigen aan de abdij geschonken. De boeren die op het land van de abdij wonen betalen belasting door een tiende deel van hun oogst over te dragen. Daarnaast hoeft de abdij zelf vaak geen belasting of tol te betalen. Dit maakt de abdij tot een welvarend grootgrondbezitter.

Machtige vrouwen

De abdissen heersen als vorstinnen over hun land en onderdanen. Ze benoemen ambtenaren, bemiddelen in rechtszaken en beslissen over leven en dood. Ook de nonnen zijn vrouwen van aanzien. Alleen edelvrouwen met drie generaties van adellijke voorouders mogen bij het klooster komen. De nonnen leven in opvallende luxe, maar geven ook veel geld aan de armen. De abdij onderhoudt een goede relatie met de grafelijke familie en er worden meerdere graven van Holland begraven.

Het einde van de abdij

Het begin van de Reformatie in Holland betekent het einde voor de abdij van Rijnsburg. In 1572 wordt de publieke uitoefening van het katholicisme verboden. De nonnen pakken hun biezen en verlaten de abdij. Het beheer van de goederen en landerijen komt in handen van de Ridderschap en Edelen, vertegenwoordigers van de adellijke stand in Holland. Na het Beleg van Leiden (1573-1574) wordt de abdij door protestantse troepen verwoest. Ze wordt nooit meer herbouwd. Desondanks blijven de landerijen tot het begin van de 19e eeuw officieel in bezit van de abdij.