De op 10 januari 1922 benoemde adjunct-secretaris van de ministerraad Van Santen heeft ingaande 15 februari 1922 het registratiesysteem dat bij de door hem geleide afdeling Algemene Secretarie en Comptabiliteit (ASC) van het ministerie van Binnenlandse Zaken werd gehanteerd, eveneens toegepast op de correspondentie van de ministerraad c.q. van de voorzitter daarvan. Die correspondentie werd geacht geheim of vertrouwelijk te zijn en werd om die reden behandeld bij het kabinet van de minister van Binnenlandse Zaken, waarvan Van Santen eveneens chef was. Het kabinet van de minister van Binnenlandse Zaken behandelde dientengevolge twee documentstromen: de geheime of vertrouwelijke correspondentie van Binnenlandse Zaken zelf, en die van de (voorzitter van de) ministerraad. De eerste voerde een registratuur met vermelding van de behandelende ministerie-afdeling, datum en letters, de tweede een met de aanduiding ‘Kabinet M.R.’, datum en nummers. De aanduiding ‘Kabinet M.R.’ of ‘Kab. M.R.’ is meer dan eens opgevat als signaal dat er een ‘Kabinet van de Ministerraad’ zou hebben bestaan dat een eigen administratief orgaan van die raad zou zijn. In werkelijkheid is het een registratuurkenmerk van het kabinet van de minister van Binnenlandse Zaken, in gebruik voor het documentverkeer van en naar de (voorzitter van de) ministerraad.
Van de bij (de voorzitter van) de ministerraad ingekomen stukken werd een deel geagendeerd in de correspondentie-agenda’s, thans inv.nrs. 181-184 en 356-369. Voorzover een ingekomen stuk een uitgaand antwoord veroorzaakte, kreeg de uitgaande brief hetzelfde nummer als het ingekomen stuk. In beginsel diende bij geregistreerde stukken het agendanummer tevens als volgnummer waarop de stukken werden afgelegd, behalve in de gevallen waarin ‘bundelvorming via een doorschuifsysteem’ werd toegepast, zoals dat ook bij ASC gebruikelijk was werd. Werd de materie van een eenmaal afgedaan stuk naderhand opnieuw schriftelijk aangeroerd, dan werd de stukken van de vorige ‘afdoening’ aan de nieuwe toegevoegd en werd in de agenda bij het eerdere nummer een verwijzing geplaatst naar het volgende nummer en van het latere nummer terug naar het eerdere. Dit ‘doorschuifsysteem’ kon vele malen herhaald worden zolang de betrokken aangelegenheid niet definitief tot rust was gekomen. Uiteindelijk was dan het laatste agendanummer het nummer waarop die stukken werden opgelegd in het archief. Dit ‘doorschuifsysteem’ hield ook niet op bij het aanbreken van een nieuw kalenderjaar, maar kon zich over meerdere jaren uitstrekken.
De aanduidingen van het type ‘nrs. 1-200’ die bij de hier volgende beschrijvingen kan worden aangetroffen, betekenen dus niet dat alle stukken met die nummers in de beschreven eenheid zitten, maar geven het bereik weer waarbinnen afgelegde bundels aanwezig zijn. Voor het opsporen van de ‘doorschuifketen’ is de beste werkwijze om te trachten in de jaarklappers (inv.nrs. 185-188 en 370-383) een indexterm te traceren waaronder het onderwerp van onderzoek zou kunnen zijn geborgen, de daar gevonden verwijzing naar agendanummer(s) na te lopen op terug- en vooruitverwijzingen en vervolgens die verwijsketen(s) in de stukken te volgen.
Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat het verwijssysteem in de agenda’s niet altijd vlekkeloos is toegepast. Wanneer bij een bepaald agendanummer geen vooruitverwijzing meer staat, is de gedachte logisch dat dat een aflegnummer is geworden. Vaak is dat ook zo, soms echter wordt op het dan gevonden nummer geen bundel aangetroffen. Eén oorzaak kan zijn dat indertijd verzuimd is een vooruitverwijzing aan te brengen, waardoor de verwijsketting afgebroken is. Ook komt het voor dat bij sommige agendanummers wél een vooruitverwijzing staat, maar dat toch een bundel onder het agendanummer wordt aangetroffen, terwijl dat logischerwijs niet zo zou moeten zijn. De oorzaak daarvan is vermoedelijk dat men indertijd inderdaad heeft willen verwijzen naar een vólgend stuk, maar daarbij de parallellie van verwijzing en doorschuifsysteem heeft veronachtzaamd.
Niet alle correspondentie werd echter geagendeerd. Inkomende stukken die van weinig belang werden geacht, werden zonder verdere behandeling afgelegd. Dat zijn de ‘gedeponeerde stukken’ waarvan in onderstaande beschrijvingen sprake is. Deze stukken zijn echter wel in de klappers (inv.nrs. 185-188 en 370-383) opgenomen met een verwijzing bestaande uit een getal gevolgd door een ‘d’. Diezelfde notatie is op de gedeponeerde stukken aangebracht. Hier is dus de klapper de enig mogelijke ingang, als men niet alle eenheden wil doornemen. Bij deze ‘gedeponeerde stukken’ komen af en toe hiaten voor.
Een beperkte hoeveelheid stukken werd niet geagendeerd, maar wel behandeld, al was het alleen maar in de vorm van doorgeleiding naar de juiste instantie. Dit type correspondentie werd gevoerd in een registratuur met Kabinet M.R., datum en letter. Men vind deze onder de ‘Litterastukken’. Anders dan overal elders gebruikelijk is, duidt bij de correspondentie van (de voorzitter van) de ministerraad een letterregistratuur op correspondentie van gering belang.
Welke criteria gehanteerd werden voor de bepaling of een stuk geagendeerd, gedeponeerd of in letter-registratuur afgedaan moest worden, is onbekend
Tenslotte vindt men in de jaren 1922-1925 eenheden onder uiteenlopende aanduidingen als ‘Diversen’, ‘Varia’, al of niet met nadere indeling. Dat lijken bescheiden die tot geen van de vorige categorieën werden gerekend. Het ontbreken ervan vanaf 1926 ontbeert nog een verklaring.
Gegeven de inhoudelijke poverheid van de ‘notulen’ van de ministerraad is de hieronder beschreven voorzitterscorrespondentie de bron bij uitstek om de vinger te krijgen achter de opvattingen van onderscheiden ministers. Helaas is de wijze van ordening van die correspondentie niet in overeenstemming met het belang ervan.
Zie ook nrs. 249-349.
De notulen zelf zijn teruggevoegd in het archief.
De bescheiden zijn per kalenderjaar in een aantal rubrieken in de ‘correspondentie-agenda’s’ ingeschreven. Uit het feit dat de agendanummering in keurige numerieke volgorde rubriek voor rubriek oploopt, is ondubbelzinnig vaststelbaar dat de agenda’s pas achteraf tot stand zijn gekomen: bij een registratie parallel aan de dagelijkse documentenstroom zou die nummering nooit zo regelmatig over de agendarubrieken verdeeld kunnen zijn. Zie de toelichting bij de inv.nrs. 141-152 e.v..
In de agenda's verschijnt een verwijssysteem naar 'het volgende stuk'. In theorie kan dus aangenomen worden, dat waar in de agenda's niet wordt verwezen naar een volgend stuk, het betreffende agendanummer een opleggingsnummer is. Het daar vermelde stuk, samengevoegd met de eraan gekoppelde oudere stukken zal in de meeste gevallen onder dat nummer zijn opgeborgen.
Waarschijnlijk door mr. A.G.A. van Rappard in het archief Raad van Ministers gedeponeerd.
Hierbij een afzonderlijke omslag met rapporten van de Raad van Ministers over het veranderen van de Grondwet. Aanwezig is voorts een lijst van de rapporten van de raad van 13 mei 1839 - 17 februari 1840.
Vermissing geconstateerd op 1.11.1977. Zie ook archief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, 2.05.01, inv.nr. 3746.
Zie voor specificatie bijlage 1.
Aanwinst 1968-II.
Afkomstig uit het Kabinetsarchief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken als gevolg van de vermenging van dit archief met dat van het Kabinet Ministerraad. In 1993 toegevoegd aan het archief MR.
Behoort bij Kabinet Ministerraad 1928 agendanr. 206.
Het bestaan in het Interbellum van Ministeriële Commissies (MC’s), dat wil zeggen commissies bestaande uit een beperkt aantal ministers, was al sinds lang bekend, maar over het aantal en de tijdstippen van hun instelling en eventueel opheffing stonden geen samenhangende gegevens ter beschikking. Daarover kan inmiddels het volgende worden meegedeeld als de tussenstand van nog onvoltooid onderzoek.
1925: De oudste twee MC’s zijn stellig de ‘Personeelscommissie’, dat wil zeggen de MC die alle aspecten van de behandeling van het Rijkspersoneel behartigde, en de Decoratiecommissie, die de evenwichtige toedeling van onderscheidingen tot taak had. In de constituerende vergadering van het kabinet-Colijn I op 5 augustus 1925 werden beide commissie ‘samengesteld’. De Personeelscommissie zou bestaan uit de ministers van Justitie, Arbeid Handel en Nijverheid, Waterstaat en Binnenlandse Zaken en Landbouw, de Decoratiecommissie uit die van Oorlog (en Marine, één minister), Buitenlandse Zaken, Financiën (Colijn zelf) en Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (inv.nr.179). Het begrip ‘samengesteld’ zullen we wel zo moeten opvatten dat de reeds bestaande commissies werden gevuld met ministers van het nieuwe kabinet. In elk geval worden beide in de correspondentie al eerder genoemd, de Personeelscommissie bijvoorbeeld op 2 december 1924 (inv.nr. 213) en de Decoratiecommissie op 22 februari 1922 (inv.nr. 194). Dat zijn niet noodzakelijkerwijs de eerste tekenen van de twee MC’s. Sinds wanneer zij actief waren is nog niet met precisie vastgesteld.
1926: In de constituerende vergadering van het kabinet De Geer I op 10 maart 1926 bleef de samenstelling van de commissies in wezen dezelfde, al traden uiteraard de nieuwe ministers toe (inv.nr. 221). Het kabinet-Ruijs III stelde op 24 mei 1929 een nieuwe MC in met opdracht om de ministerraad van praeadvies te dienen in alle zaken, welke de verhoudingen tot het buitenland betreffen. Deze zou bestaan uit de voorzitter van de ministerraad (‘Minister-President’) en de ministers van Defensie, Buitenlandse Zaken en Koloniën. In de constituerende vergadering van het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck III op 12 augustus 1929 werd de Personeelscommissie uitgebreid met de minister van Financiën. De Decoratiecommissie bleef eender samengesteld als voorheen, met dien verstande dat de minister van Oorlog nu minister van Defensie heette. In die constituerende vergadering werd ingesteld de MC tot regeling van belangrijke defensie-aangelegenheden, bestaande uit de ministers van Defensie, Buitenlandse Zaken, Koloniën en Binnenlandse Zaken en Landbouw (BiZaL). In de vergadering van 5 september 1929 werd de MC betreffende de Financiën ingesteld, bestaande uit de voorzitter van de ministerraad (toen de minister van Binnenlandse Zaken), de minister van Financiën en de minister van Arbeid Handel en Nijverheid. ‘De Commissie zal vergaderen, indien een harer leden het noodig oordeelt’, aldus de notulen (inv.nr. 224).
1933: Over het aantal en de bezetting van de MC’s tijdens de kabinetten-Colijn II en III (1933-1935 en 1935-1937) geven de ‘notulen’ van de raad geen uitsluitsel. Maar op de dag van aantreden van het kabinet-Colijn II schreef de adjunct-secretaris van de ministerraad Van Santen aan de nieuwe voorzitter, Colijn dus, over het bestaan van ‘enkele vaste commissies’ uit de ministerraad. Hij stuurde een overzicht mee waarop we de vijf tot dusver genoemde MC’s (Personeels- en Decoratiecommissies, MC Belangrijke Defensie-aangelegenheden, MC Financiën en MC Verhouding tot het Buitenland). Het enige verschil is slechts schijn: op de plaats in de Decoratiecommissie die voorheen door de minister van Financiën bezet werd, stond nu de minister van Binnenlandse Zaken en Landbouw. Maar in het tijdvak 1925-1929 was de voorzitter van de ministerraad steeds de minister van Financiën geweest, Colijn en De Geer, in 1929 werd Ruijs de Beerenbrouck minister van Binnenlandse Zaken en Landbouw én voorzitter. Het is dus een plaats geweest die verbonden was met het voorzitterschap van de ministerraad.
Bij het overzicht van 1933 ligt een tweede, inhoudelijk identiek overzicht waarop, deels in het handschrift van Colijn, wijzigingen zijn aangebracht:
aan de Personeelscommissie werd de minister van Defensie toegevoegd; de Decoratiecommissie bleef ongewijzigd, wat tot gevolg gehad moet hebben dat de kabinetleider daarin geen zitting nam; uit de MC Belangrijke Defensie-aangelegenheden en uit de MC Financiën verdween de minister van Binnenlandse Zaken (intussen zonder Landbouw). Deze twee veranderingen zijn echter schijn. In de MC Financiën stond de plaats van de minister van Binnenlandse Zaken eigenlijk op naam van de voorzitter. Omdat de voorzitter van het kabinet-Colijn II de portefeuille Koloniën beheerde, kwam er dus een voorzitter met een ander departement dan voorheen. In de MC Belangrijke Defensie-aangelegenheden was de plaats die sinds 1929 op naam stond van de minister van Binnenlandse Zaken en Landbouw in wezen een voor de kabinetsleider. Nu die in 1933 de portefeuille van Koloniën opnam, kwam de plaats van Binnenlandse Zaken te vervallen. In de MC Verhouding tot het Buitenland werd de minister van Koloniën vervangen door die van Economische Zaken.Deze veranderingen werden samengevat in een circulaire uitgaande van de minister van Koloniën voorzitter van de ministerraad van 27 mei 1933, één dag na de constituerende vergadering dus. Daarin was bij de MC Defensie-aangelegenheden de aanduiding van de minister van Koloniën vervangen door die van de ‘Minister-President’. Dit stuk heeft later gediend als basis voor de veranderingen die in 1937 tot stand kwamen (inv.nr. 352).
Aandacht verdient dat in inv.nrs. 7634-7636 sprake is van een ‘Economische Commissie’ uit de ministerraad die in de hier gebezigde stukken niet voorkomt.
1934: Tijdens de kabinetsperiode van het kabinet-Colijn II werd de MC voor het Werkfonds ingesteld, waarvoor verwezen wordt naar paragraaf 1.5.1 hieronder. Bij de start van het kabinet-Colijn III (1935-1937) wordt althans in de notulen niet gerept van veranderingen in aantal en samenstelling van MC’s, wat niet per se hoeft te betekenen dat die er niet zijn geweest (inv.nr. 230).
1936: Van 29 september 1936 tot tenminste 13 april 1937 heeft de Ministeriële Commissie tegen Prijsopdrijving gefunctioneerd, zie inv.nrs. 7638 en 889. De MC bestond uit de voorzitter van de ministerraad en de ministers van Financiën, Handel Nijverheid en Scheepvaart, Landbouw en Visserij en Sociale Zaken. Bij de commissievergaderingen waren veelvuldig ambtenaren aanwezig. Secretaris was drs. W. Reyseger, ‘economisch secretaris’ van Colijn als voorzitter van de ministerraad. De MC begon zijn werkzaamheden twee dagen na het verlaten van de gouden standaard. Het bestaan van deze MC is tot dusver alleen gebleken uit de bescheiden in inv.nrs. 7638 en 889.
1937: Op 24 juni 1937, de dag voor de constituerende vergadering van het kabinet-Colijn IV, stuurde de adjunct-secretaris van de ministerraad Franx een notitie aan ‘den Heer Minister-President’ om te attenderen op de noodzaak tot aanwijzing van een secretaris en vicevoorzitter en de instelling en bezetting van de MC’s van het nieuwe kabinet. Daarbij voegde hij het overzicht van 1933. Colijn bracht daarop een aantal veranderingen aan:
- Bij de Decoratiecommissie streepte hij de minister van Binnenlandse Zaken door en verving die door die van Algemene Zaken, wiens ministerie kort daarop zou worden ingesteld en door hemzelf beheerd. De voorzitter van de ministerraad keerde dus terug in deze commissie.
De Personeelscommissie bleef ongewijzigd, wat betekend heeft dat de voorzitter van de ministerraad daarin geen zitting nam. De MC Belangrijke Defensie-aangelegenheden was inmiddels werd herdoopt tot MC Defensie-aangelegenheden en uitgebreid met de ministers van Financiën en Koloniën De MC Financiën werd herdoopt tot MC voor de monetaire politiek en werd uitgebreid met de minister van Koloniën; Bij de MC Verhouding tot het Buitenland (inclusief handelspolitiek) streepte hij Defensie door en voegde Koloniën en Financiën toe (inv.nr. 352).Deze indeling is in de constituerende vergadering van 25 juni 1937 aangenomen (inv.nr. 232). Vermoedelijk is de MC voor de monetaire politiek al kort daarop weer opgeheven en vervangen door twee MC’s, de Economische en de Financiële. Het ministerie van Algemene Zaken berichtte bij brief van 18 oktober 1937 IIe Afdeling nr. 6 aan de leden van beide MC’s dat de secretariaten ervan bij het verzendende departement werden gevoerd (inv.nr. 328).
Bij het aantreden van het kabinet-De Geer II in 1939 werd aan de nieuwe voorzitter van de ministerraad een overzicht van de toen bestaande MC’s overhandigd. Dat wijkt van de opstelling van 1937 plaatselijk af:
van de MC voor de monetaire politiekis geen sprake meer; genoemd wordt wel de Economische Commissie, bestaande uit de voorzitter van de ministerraad en de ministers van Buitenlandse Zaken, Financiën, Economische Zaken en Koloniën, waarvan het secretariaat op het ministerie van Algemene Zaken werd gevoerd; ook de Financiële Commissie wordt genoemd, bestaande uit de voorzitter van de ministerraad en de ministers van Financiën, Economische Zaken en Koloniën, waarvan het secretariaat op het ministerie van Algemene Zaken werd gevoerd; tot dusver onbekend is de Begrotingscommissie, bestaande uit de voorzitter van de ministerraad en de ministers van Financiën, Onderwijs Kunsten en Wetenschappen, Sociale Zaken, waarvan het secretariaat op het ministerie van Financiën werd gevoerd door het hoofd van de afdeling Begrotingszaken; de Decoratiecommissie, waarvan de samenstelling overeenkomt met die van 1937 en waarvan het secretariaat werd gevoerd bij het ministerie van Algemene Zaken; de MC Defensie-aangelegenheden, waaruit ten opzichte van 1937 Koloniën was verdwenen en Economische Zaken toegetreden en waarvan het secretariaat berustte bij Defensie in de persoon van de secretaris van de Interdepartementale Commissie voor de Economische Verdedigingsvoorbereiding (ICEVV), kapitein-intendant P.J. van den Burg de MC inzake Werkloosheidsbestrijding, bestaande uit de voorzitter van de ministerraad en de ministers van Binnenlandse Zaken, Financiën, Waterstaat, Economische en Sociale Zaken, die kennelijk de voortzetting onder gewijzigde naam van de MC Werkfonds voorstelt; het secretariaat werd gevoerd bij het ministerie van Algemene Zaken; de Personeelscommissie en de MC Verhouding met het Buitenland komen in dit overzicht van 1939 niet meer voor.1939: Uiteindelijk werd op 30 oktober 1939 een nieuwe stelsel van MC’s bekend gemaakt. Dat bestond uit:
de Economische en Monetaire Commissie, bestaande uit de voorzitter van de ministerraad en de ministers van Buitenlandse Zaken, Justitie, Financiën, Economische Zaken en Koloniën, waarvan het secretariaat op het ministerie van Algemene Zaken werd gevoerd; de Personeelscommissie, bestaande uit de voorzitter van de ministerraad en de ministers van Financiën, Justitie, Binnenlandse Zaken, Onderwijs Kunsten en Wetenschappen, Waterstaat en Sociale Zaken, waarvan het secretariaat op het ministerie van Algemene Zaken werd gevoerd; de Decoratiecommissie, bestaande uit de ministers van Buitenlandse Zaken, Onderwijs Kunsten en Wetenschappen, Defensie en Economische Zaken, waarvan het secretariaat op het ministerie van Algemene Zaken werd gevoerd; de MC Defensie-aangelegenheden, bestaande uit de voorzitter van de ministerraad en de ministers van Financiën, Defensie en Economische Zaken, waarvan het secretariaat als voorheen berustte bij Defensie in de persoon van de secretaris van de Interdepartementale Commissie voor de Economische Verdedigingsvoorbereiding (ICEVV); de MC inzake Werkloosheidsbestrijding, bestaande uit de voorzitter van de ministerraad en de ministers van Binnenlandse Zaken, Financiën, Waterstaat, Economische Zaken en Sociale Zaken, waarvan het secretariaat op het ministerie van Algemene Zaken werd gevoerd (zie NL-HaNA 2.03.06 inv.nr. 342).Voorzover van deze MC’s archiefvorming is aangetroffen, wordt die hieronder beschreven.
Voor informatie over ontstaan en organisatie van het Werkfonds wordt verwezen naar NL-HaNA_2.15.02, inleiding. Bij de oprichting van het Werkfonds als instrument voor de bestrijding van de werkloosheid werd een Ministeriële Commissie (MC) voor het Werkfonds ingesteld, voorgezeten door de voorzitter van de Raad van Ministers en met als leden de ministers van Sociale, Economische en Binnenlandse Zaken en die van Waterstaat en Financiën. De MC diende te beslissen over de voorstellen voor Werkfondsprojecten die haar door het bestuur van het Werkfonds en na overleg met de Raad van Bijstand en Advies voor het Werkfonds werden voorgelegd. Van de MC voerde drs. W. Reyseger, de ‘economisch secretaris’ van Colijn als voorzitter van de ministerraad, het secretariaat. De hieronder opgesomde bescheiden vormen het secretariaatsarchief van de MC. Het zwaartepunt van dat archief ligt in het tijdvak 1934-1937. Dat is met name goed zichtbaar bij de inv.nrs. 7580-7582 en in het bijzonder 7583. De mogelijkheid bestaat dat na de oprichting van het (eerste) ministerie van Algemene Zaken, in juli 1937, waar Reyseger hoofd van de Afdeling II werd, (een deel van) de documentenstroom inzake het Werkfonds in het archief van die afdeling is beland, al of niet na registratie in de agenda van de afdeling.
Noback was lid van het bestuur van het Werkfonds 1934.
Agendanummers in de systematiek van inv.nr. 7583 uit de eerste nummering 85, 155, 343, 589, 795 en uit de tweede 94 en 316,
Bevat de agendanummers 33, 56, 94, 129, 346, 375 en 411 uit de eerste agendanummering van inv.nr. 7583 en nrs. 128a, 160, 238, 263, 318, 347 en 807 uit de tweede.
Niet raadpleegbaar
Betreft de agendanummers 1-6, 8-12, 15-17, 19-30, 32, 34-35, 42-44, 45-50, 54-55, 57, 61, 63, 66, 73, 86, 87, 97, 98, 103, 110. 113, 127, 135, 142-143, 176-177, 196, 199, 208a, 210-211, 215-216, 218, 221, 245, 247, 251, 256, 268, 271, 283, 285, 288, 320, 336, 360, 362, 372, 395, 398, 412, 416, 449, 449a, 451, 481-483, 484, 539, 540a, 554, 561, 573, 579, 581, 587, 603, 622-625, 631 643, 646, 669, 696, 742, 747, 779, 780, 794, 802, 808, 820, 824, 884, 915a924, 929.
Betreft de agendanummers 8, 18, 19, 22, 25, 28, 29, 57, 79, 90, 92, 120, 138, 190, 200, 211, 221, 229, 297, 248, 303, 305, 306, 311, 336, 346, 367-369, 371, 373, 379, 380, 392, 409, 411, 411a, 412a, 415, 433, 439, 515, 567, 606, 697, 744 (met 606), 758, 776, 805, 806, 809, 814, 815 , 844 (met 832).
Betreft de agendanummers 10, 11, 14, 27, 28, 64, 106, 137, 148.
De agenda vangt in bundel I aan op 4 januari 1934 met nr. 1 en nummert op tot 20 november 1935 nr. 1000 in bundel II. Dan begint in dezelfde bundel II een nieuwe nummering bij 1 doorlopend tot 29 dec 1936 nr. 860 in bundel III. Ingaande januari 1937 begint bundel IV een derde nummering bij 1 die afbreekt op 24 juni 1937 bij nr. 181. Op 24 juni 1937 trad het vierde kabinet-Colijn aan, welks voorzitter met ingang van 8 juli 1937 minister van Algemene Zaken werd. Met ingang van bundel II is een extra kolom aangebracht die verwijst naar de nummers van de voorgedragen projecten. In bundel I is deze verwijzing opgenomen in de kolom ‘Onderwerp’.
Niet raadpleegbaar
Tot en met agenda voor vergadering van 25 mei 1936 zijn deze agenda’s rechtsboven genummerd in rood, naderhand blauw potlood met nummers overeenkomend met de correspondentie-agenda, op dezelfde voet als aanvankelijk ook het geval was met andere soorten stukken die bij de voorzitter MC inkwamen, de convocaten inbegrepen. De rode nummers 1 t/m 4 op de agenda’s voor 14 en 26 oktober en 4 en 25 november 1937 stellen een volgnummering van vergaderingen voor, mogelijk ingaande de werkzaamheid van het 4e kabinet Colijn.
Geen projectnummer aanwezig. Zie ook NL-HaNA 2.03.06 inv.nr. 609.
Bevat agendanummers 878, 923, 956 en 993 uit de eerste nummering vermeld in inv.nr. 7583.
Een deel der stukken met agendanummers vermeld in inv.nr. 7583
Het rapport ontbreekt.
Bevat de projectnummers tussen 239 en 2132.
Zie ook NL-HaNA 2.03.06 inv.nrs. 718. Een zo vroeg optreden van de Economische Commissie uit de Raad van Ministers is uit andere bronnen niet bekend.
Naar alle waarschijnlijkheid zijn in successieve vergaderingen van de EC tal van andere stukken aan de orde geweest die zijn opgelegd bij het archief van W. Reyseger als (economisch) secretaris van Colijn als voorzitter van de MR (1933-1937) resp. in de archiefvorming van de IIe afdeling van het ministerie van Algemene Zaken (1937-1940) maar niet zijn aangeduid als vergaderstukken van de EC. Enkele stukken van de hier beschrevene dragen het AZ dossierkenmerk VII-2, zie NL-HaNA 2.03.06.
Bevat de voor Colijn bestemde notulen van de 5e- 40e vergaderingen van 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 14, 16, 19, 21, 23, 26 en 28 oktober, 2, 4, 6, 10, 16, 20 en 24 november, 1, 8, 15 en 22 januari 1936, 5, 12 en 26 januari, 2, 9 en 23 februari, 2, 9 en 18 maart en 13 april 1937; en gestencilde weeksamenvattingen van de verslagen van de 1e t/m 28e vergaderingen.
Oorspronkelijk bevatte inv.nr. 889 doorslagen van de notulen van de MC-vergaderingen, bestemd voor ministers Deckers resp. Gelissen, alsmede exemplaren van de weekverslagen, waarvan de eerste getypte exemplaren nu aanwezig zijn in inv.nr. 7638. De doorslagen en duplicaten van inv.nr. 889 zijn dienovereenkomstig vernietigd. Inv.nr. 889 bevat sindsdien alleen nog de stukken die in 7638 niet voorkomen.
De MCDa is ingesteld in de constituerende vergadering van het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck III op 12 augustus 1929 als Ministeriële Commissie tot regeling van belangrijke Defensie-aangelegenheden. Bij het optreden van het kabinet-Colijn II in 1933 verviel het woord ‘belangrijke’ in de commissie-naam. De MCDa kwam, voorzover bekend, voor het eerst bijeen op 11 januari 1938 en bestond toen uit de ministers van AZ, tevens voorzitter, Defensie en Economische Zaken. Later werd de minister van Financiën eveneens lid van de commissie. Taak van de commissie was om op ministerieel niveau ten aanzien van de aanbevelingen van de Interdepartementale Commissie voor de Economische Vrededigingsvoorbereiding (ICEVV) beslissingen te nemen over welke daarvan aan de uitvoeringsorganen zouden worden opgedragen, zonder de voltallige MR daarmee te belasten.#In de eerste vergadering fungeerde de commies bij het ministerie van Algemene Zaken (AZ), W.H. Fockema Andreae, als secretaris van de MCDa. Het ministerie van Defensie achtte zich echter het aangewezen departement om de secretaris van de MCDa te leveren. Daarover ontstond een impasse die Fockema doorbrak door zijn plaats ter beschikking te stellen. Daarop werd de secretaris van de ICEVV, kapt.intendant Ph.J. van den Burg, aangewezen als secretaris van de MCDa (inv.nr. 7639).#Toen Van den Burg najaar 1939 in de mobilisatie een andere bestemming kreeg, werd het secretariaat per 1 januari 1940 opgedragen aan de eveneens gemobiliseerde Fockema als waarnemer. De ICEVV werd ingaande 1 mei 1940 opgeheven. Over een formele ontbinding van de MCDa zijn geen gegevens aangetroffen (zie NL-HaNA 2.13.68.06 inv.nr. 172 sub 1 en NL-HaNA 2.03.06 inv.nr. 470 bundel onder afdoeningsnummer 271).#De vergaderstukken die in de MCDa ter sprake kwamen, werden vermodelijk geacht deel uit te maken van het archief van het ministerie van AZ en zijn dienovereenkomstig vermengd met stukken betreffende en stukken afkomstig van de ICEVV in rubriek VIII-2 van dat archief. Zie daarvoor NL-HaNA 2.03.06 inv.nrs. 467-471.
Zie voor het agenda-systeem van de ICEVV NL-HaNA 2.13.68.06, inleiding.