Zie ook inv.nr. 47.
Op de eerste vergadering van de plenaire commissie op 13 februari 1946 werd een werkcomité gevormd. Dit werkcomité stelde een leidraad samen voor de werkzaamheden van de commissie. Zij stelde voor om een viertal sub-commissies te vormen. Aan de werkzaamheden van deze subcommissies diende door alle leden deelgenomen te worden zodanig dat elk lid deel uit zou maken van twee subcommissies.
Elk van deze commissies had de bevoegdheid deskundigen aan te trekken eventueel na verkregen machtiging van de ministers.
Op de vergadering van de plenaire commissie op 9 januari 1948 werden twee subcommissies ingesteld: één voor de belastingen, die zich bezig zou houden met de vraag welke belastingen theoretisch en technisch voor toewijzing aan de gemeenten in aanmerking zouden komen; daarnaast een subcommissie voor het bijdragestelsel, die zowel de bijdragen uit de 's Rijks kas en als uit het Gemeentefonds zou bestuderen. De eerste subcommissie bestond eerder in 1946 als subcommissie III. Deze commissie werd gehandhaafd en uitgebreid met enkele leden.
De laatste subcommissie werd gesplitst in een viertal werkcommissies respectievelijk voor het wegenvraagstuk, het onderwijs, de volksgezondheid en de volkshuisvesting en voor overige aangelegenheden.
Aan deze subcommissie werd opgedragen om de taakverdeling tussen de verschillende overheidslichamen, met name tussen Rijk, provinciën en gemeenten te bestuderen, alsmede de verdeling van de daaruit voortvloeiende financiële lasten. Deze subcommissie stond onder leiding van de voorzitter van de plenaire commissie, P.J. Oud.
Haar eerste bijeenkomst was op 3 mei 1946.
Deze subcommissie werd belast met de bestudering van de financiële verhouding in het algemeen tussen het Rijk en de gemeenten.
De commissie stond onder leiding van de voorzitter van de plenaire commissie, P.J. Oud. Haar eerste bijeenkomst was op 16 april 1946.
Aan deze subcommissie werd de opdracht verstrekt om het gemeentelijk belastinggebied in studie te nemen voor zover het belastingen betrof welke rechtstreeks aan de gemeenten toekwamen. De subcommissie stond onder leiding van C.W. de Vries. Haar eerste bijeenkomst was op 21 maart 1946.
Deze subcommissie zou op de vergadering van de plenaire commissie van 9 januari 1948 met enkele leden worden uitgebreid.
Zie verder de inleiding bij werkcommissies uit de Commissie-Oud.
Deze subcommissie was belast met de bestudering der problemen ten aanzien van de provinciale financiën. Zij stond onder leiding van C.W. de Vries. Voor de eerste maal kwam zij bijeen op 18 april 1946.
Deze werkcommissie uit de subcommissie voor het bijdragestelsel was belast met de bestudering van de mogelijkheden tot het treffen van een bevredigende regeling inzake de verdeling van de kosten van het onderwijs over Rijk en gemeenten. De commissie bestond uit vertegenwoordigers van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen met name de Afdelingen voor het Lager Onderwijs het Voorbereidend Hoger en Middelbaar Onderwijs en het Nijverheidsonderwijs. Tot voorzitter van de commissie werd benoemd P.J. Oud. De eerste bijeenkomst werd gehouden op 30 januari 1948.
Deze commissie kwam eveneens voort uit de subcommissie voor het bijdragestelsel. Zij was belast met de bestudering van het wegenvraagstuk. Haar eerste bijeenkomst was op 13 februari 1948 onder voorzitterschap van J. Rustige.
Deze werkcommissie had tot taak de subcommissie voor het bijdragestelsel van voorlichting te dienen omtrent het vraagstuk van het bijdragesysteem op het gebied der volksgezondheid en de volkshuisvesting. De commissie stond onder leiding van C.W. de Vries. Haar eerste bijeenkomst was op 23 januari 1948.
Opmerking: de taak op het gebied van de krankzinnigenzorg behoorde er ook bij. In 1953 werd echter een afzonderlijke subcommissie ingesteld voor de bestudering van de financiering daarvan. Zie notulen van 23 januari 1948 inv. nr. 61.
In oktober 1953 vergaderde de plenaire commissie tezamen met vertegenwoordigers van de Departementen van Sociale Zaken en van Maatschappelijk Werk. Op verzoek van de minister van Binnenlandse Zaken werd door de plenaire commissie een subcommissie ingesteld voor de bestudering van de financiering der krankzinnigenzorg. Zij stond onder leiding van C.W. de Vries.
Deze werkcommissie moest nagaan welke onderwerpen, die niet onder het werkgebied van een andere werkcommissie vielen voor bestudering door haar in aanmerking kwamen. Het overzicht van de taken der gemeenten, die het secretariaat vervaardigd had diende hierbij tot leidraad. Van de belangrijke taken kwamen de armenzorg, de politie en de pensioenwetgeving in aan-merking. Haar eerste bijeenkomst was op 27 januari 1948 onder leiding van H.A.M. van den Dries.
In de vergadering van de plenaire commissie van 26 februari 1947 werd deze subcommissie uit haar midden benoemd. De subcommissie had tot opdracht om de Commissie-Oud te adviseren omtrent een wijziging van artikel 158 der Pensioenwet.
In de vergadering van de plenaire commissie van 3 mei 1949 werd deze commissie ad hoc uit haar midden benoemd. Zij moest advies uitbrengen aan de plenaire commissie omtrent de vergoeding van de politiekosten aan de gemeenten met een eigen politieapparaat ter uitvoering van artikel III der Wet van 15 juli 1948, Stb. no. I 307, tot het treffen van een noodvoorziening voor de gemeentefinanciën. De eerste voorzitter was H.A.M. van den Dries, die later door A. Vogel vervangen werd.
Eind 1949 of begin 1950 had de plenaire commissie een commissie ad hoc uit haar kring ingesteld, die tot taak had de verlenging van de noodvoorziening en de compensatieregeling voor de vervallen ondernemingsbelasting voor te bereiden. Zij stond onder leiding van N.A. Nap.
Zie ook inv.nr. 1.
Omstreeks augustus of september 1953 had de Commissie-Oud een werkgroep - genoemd de Sleutelcommissie - uit haar midden benoemd welke onder leiding stond van de ondervoorzitter C.W. de Vries. Zij had tot taak te onderzoeken hoe de verdeelsleutel voor het Gemeentefonds betreffende de uitkeringen uit dit fonds aan de gemeenten kon worden vastgesteld.
De Werkcommissie had tot taak het voorstel van A. Vogel van 19 januari 1954 verder uit te werken; met andere woorden te onderzoeken welke mogelijkheden er zouden zijn om doeluitkeringen te doen teneinde het Gemeentefonds te verkleinen.
De samenstelling van de Werkcommissie bestond uit enkele leden van de Commissie-Oud. Haar eerste bijeenkomst was op 2 april 1954 onder voorzitterschap van C.W. de Vries.
Deze commissie werd op 28 maart 1952 ingesteld bij beschikking van de minister van Binnenlandse Zaken en stond onder leiding van B. Schendstok. Haar taak was te adviseren omtrent vragen welke de techniek van de gemeentelijke belastingverordeningen raken. Eerder in 1940 werd een commissie ingesteld door de secretaris-generaal, waarnemend hoofd van het Departement van Binnenlandse Zaken, die onder leiding stond van P.J. Adriani, welke commissie tot taak zou hebben het ontwerpen van modelverordeningen voor de gemeentelijke belastingen. Als gevolg van de oorlogsomstandigheden had de commissie-Adriani haar werkzaamheden gestaakt. Dientengevolge werd zij op wens van de minister van Binnenlandse Zaken opgeheven en vervangen door een nieuwe commissie met een ruimere taak.
Deze adviescommissie werd op 28 januari 1949 geïnstalleerd door de Commissaris der Koningin in de provincie Friesland. Zij had tot taak het provinciaal bestuur te adviseren omtrent een betere taakverdeling tussen Rijk, provinciën en gemeenten. De adviescommissie zou worden bijgestaan door enkele subcommissies bij de voorbereiding van haar rapport. Zij stond onder leiding van de burgemeester van Leeuwarden A.A.M. van der Meulen.
Deze commissie werd op 19 mei 1949 geïnstalleerd door de Commissaris der Koningin in de provincie Groningen. Zij had tot taak te onderzoeken of het mogelijk en gewenst was om wijziging te brengen in de taakverdeling tussen het Rijk en de provincie, in die zin dat de huishouding der provincie werd verruimd en dat het provinciaal bestuur meer dan dusver bij de uitvoering van wetten en algemene maatregelen werd betrokken. Zij stond onder voorzitterschap van C.W. van der Pot.
Zie ook archivalia van de subcommissie IV.
Deze subcommissie werd ingesteld op verzoek van de Hoofdcommissie voor de Industrialisatie door de minister van Economische Zaken bij beschikking van 19 november 1949, no. 6023 I. Zij kon de hoofdcommissie desgevraagd van advies dienen omtrent de regionale aspecten van het industrialisatie-vraagstuk en stond onder leiding van C.J. Westenenk, vertegenwoordiger van het College van Directeuren van de Economisch-Technologische Instituten in Nederland.
Zie bijlage van dit rapport bij inv.nr. 117.
Zie bijlage van dit rapport bij inv.nr. 117.
Deze subcommissie werd op verzoek van de Hoofdcommissie voor de Industrialisatie ingesteld door de minister van Economische Zaken bij beschikking van 31 mei 1951, no. 16438 I. Zij werd geïnstalleerd op 26 juni 1951 in het Departement van Economische Zaken. Haar opdracht luidde: de Hoofdcommissie van advies te dienen omtrent de wijze waarop, mede ter compensatie van de vervallen gemeentelijke inkomsten uit de opgeheven ondernemingsbelasting, bij de verdeling van het gemeentelijke aandeel in de belastingmiddelen van het Rijk rekening kon worden gehouden met de industrialisatie-uitgaven van de gemeenten. Zij stond onder voorzitterschap van N.A. Nap.
Deze commissie was ingesteld bij artikel 37 van de Wet houdende herziening van de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten en wijziging van enige bepalingen der Provinciale Wet en van de Gemeentewet van 15 juli 1929, Staatsblad no. 388, door de ministers van Financiën en van Binnenlandse Zaken. Op 1 augustus 1929 werd deze commissie geïnstalleerd met als voor-zitter C.W. de Vries. Zij had als opdracht te adviseren omtrent de voorschriften tot uitvoering van bovengenoemde wet en werd eind april 1955 opgeheven. (zie inv.nr. 120). Haar taak werd echter op ruimere schaal overgenomen door de Raad van Advies voor de Gemeentefinanciën (zie inv.nr. 82).
Deze raad werd geïnstalleerd op 30 juni 1955 op het Ministerie van Financiën te 's-Gravenhage. Tot voorzitter van de Raad van Advies werd benoemd M.J.H. Smeets. In 1957 werd hij vervangen door G. Goedhart, hoogleraar aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam.
Archivalia betreffende haar instelling taak en opheffing zijn niet bewaard gebleven.
Notulen van de 1e - 89e vergadering ontbreken.
Zie ook inv.nr. 198.
Hierbij bevinden zich de notulen van de 360e vergadering van de Rijkscommissie van Advies voor de Gemeentefinanciën.
Zie ook inv.nr. 213.
Alfabetisch op plaatsnaam gerangschikt.
Ingekomen brief van de gemeente Schoonebeek ontbreekt.
Zie ook inv.nr. 139.
Deze commissie werd tijdens de vergadering van 3 juni 1959 door de Raad ingesteld. Haar taak was om de aanvragen inzake subjectieve verhoging met ingang van 1959 te behandelen. De commissie bestond uit de voorzitter A. Vogel en enkele leden uit de Raad van Advies voor de Gemeentefinanciën. Haar werkzaamheden werden beëindigd eind december 1959.
Deze commissie werd bij beschikking van 19 maart 1953, nr. 6077/1001, Bu., afdeling L.O., ingesteld en 26 juni 1953 daaropvolgend geïnstalleerd door de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. De minister gaf als taakomschrijving dat de commissie moest trachten te komen tot een goede wettelijke regeling van het buitengewoon lager onderwijs. Vervolgens gaf hij opdracht aan de commissie de Regering voorstellen te doen omtrent
1. een regeling betreffende het buitengewoon lager onderwijs op basis van financiële gelijkstelling tussen het openbaar en het bijzonder onderwijs,
2. de kwesties van bijzondere aard zoals verpleging vakonderwijs nazorg,
3. de verdeling van de kosten over het Rijk en de publiekrechtelijke lichamen,
4. het ontwerpen van wetsvoorstellen,
5. de mogelijkheid om afzonderlijke adviezen in te dienen indien geen eenparig oordeel verkregen werd en
6. bevoegdheid om subcommissies te vormen.
Er werden twee voorzitters benoemd: J.H. Wesseling, raadsadviseur in algemene dienst bij het departement van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en I.C. van Houte, hoogleraar in de orthopedagogiek aan de universiteit van Amsterdam.
Notulen van de 1e vergadering over de installatie der commissie, zie inv.nr. 220.
Op de installatiedag van de Commissie BLO van 26 juni 1953 werden de subcommissies gevormd behalve subcommissie XII. Deze twaalfde werd later ingesteld. Elke subcommissie had van de commissie de opdracht om een bepaald onderzoek te verrichten en daarna rapport uit te brengen aan de commissie.
De taak van deze commissie bestond uit het ontwerpen van wettelijke bepalingen ten aanzien van het buitengewoon lager onderwijs en de mogelijkheden na te gaan tot inpassing hiervan in de Lager Onderwijswet.
Zij kreeg tot taak te oordelen welke bepalingen dienden te worden opgenomen in de wettelijke Regeling Buitengewoon Lager Onderwijs met betrekking tot de opleiding van leerkrachten.
7.1.03 Subcommissie III
Haar opdracht luidde om een onderzoek in te stellen naar de soorten buitengewoon onderwijs en daarvan een verdeling te maken naar soort. Elk soort bijzonder onderwijs diende zij vervolgens een naam te geven.
Zij diende de leertijden de vrijstellingen en de leer- en schoolplicht van de groepen van kinderen die onder bepaalde soorten van buitengewoon onderwijs vallen te onderzoeken.
Haar taak was onderzoekingen te doen bij alle soorten van buitengewoon onderwijs om na te gaan welk minimum aantal leerlingen een nieuw te stichten school diende te hebben om voor subsidie in aanmerking te komen en om gegevens te verzamelen met betrekking tot de leerlingschaal.
Deze subcommissie moest een onderzoek instellen naar de toelatingseisen voor de leerlingen en naar de samenstelling van de commissies die beslissen moesten over de toelating van de leerlingen tot de scholen voor buitengewoon lager onderwijs.
Haar taak bestond uit het onderzoeken van de problemen rond de opvoeding buiten de schooluren van leerlingen van het buitengewoon onderwijs.
Haar opdracht was om de taken te omschrijven van het beroepsonderwijs aan leerlingen van het buitengewoon onderwijs en om gegevens te verzamelen over omvang, inrichting, leerkrachten en kosten.
Subcommissie IX diende de nazorg en de daarmee samenhangende vraagstukken en het vraagstuk van de personen, die met deze nazorg belast zijn te onderzoeken.
Deze subcommissie had tot taak om een oordeel te geven over opdrachten, aan adviserende deskundigen te geven en de wijze waarop de kosten van deze deskundigen betaald zouden worden.
In de plenaire vergadering van 31 januari 1955 werd besloten tot het instellen van een twaalfde subcommissie. Aan deze subcommissie werd opdracht verleend om haar advies te geven over het vervoer en de huisvesting van leerlingen van buitengewone scholen.
Van subcommissie X zijn geen archivalia bewaard gebleven.