Archief
Titel
2.05.26 Inventaris van het archief van het Nederlandse Gezantschap in Italie, 1911-1940
Auteur
J.P. de HaasVersie
09-10-2023
Copyright
Nationaal Archief, Den Haag
1981 cc0Beschrijving van het archief
Naam archiefblok
Gezantschap Italië Gezantschap Italië
Periodisering
oudste stuk - jongste stuk: 1911-1940
Archiefbloknummer
Z21069Omvang
1272 inventarisnummer(s); 13,80 meterTaal van het archiefmateriaal
Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands
Soort archiefmateriaal
Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.Archiefdienst
Nationaal ArchiefLocatie
Den HaagArchiefvormers
Ministerie van Buitenlandse Zaken / Nederlandse Gezantschap in ItalieSamenvatting van de inhoud van het archief
Het archief van het Nederlands Gezantschap in Italie (1911-1940) bevat stukken inzake de organisatie en huisvesting: persoonsdossiers van gezanten en overig personeel, stukken in verband met de organisatie van de consulaten in Italië en voormalige koloniën, protocollaire zaken en privileges voor diplomaten en consuls. Daarnaast zijn er vele stukken in verband met de internationale politieke, culturele en handelsbetrekkingen van (voornamelijk) Nederland en Italië: politieke en militaire inlichtingen verstrekt aan het Ministerie van Buitenlandse zaken, geschillen in verband met invoerrechten en handelsblokkades, stukken betreffende Europese oorlogen en vredesconferenties; en italiaanse publicaties inzake de Nederlandse neutraliteit in de Eerste Wereldoorlog. Ten slotte bevat het archief stukken in verband met de taken van belangenbehartiging van Nederlandse burgers, als naturalisatieaanvragen, afgiften van paspoorten en visa, stukken betreffende arrestaties van Nederlanders in Italië, verzoeken om hulp van Nederlandse Joden, en financiële steun aan Nederlanders in Italië in oorlogstijd.Archiefvorming
Geschiedenis van de archiefvormer
1. Organisatie en geschiedenis van het gezantschap te Rome, 1911-1940
De eerste Nederlandse vertegenwoordiger in de moderne Italiaanse eenheidsstaat, jhr.mr. M.J.L.J.H.A. Heldewier, was geaccrediteerd bij het Hof te Florence, na 1870 te Rome. Hij was aangesteld in de rang van minister-resident. Op voorstel van de Nederlandse vertegenwoordiger, minister-resident mr. B.O.F.H. Westenberg, is de Nederlandse missie te Rome in april 1878 in rang verhoogd (R.G.P. 118, p. XI). Westenberg had met ingang van 13 april 1877 de persoonlijke titel van buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister gekregen en werd in 1882 tot gezant benoemd. De legatie te Rome stond in de periode 1911-1940 bijna onafgebroken onder leiding van gezanten, van wie de volledige titel was 'buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister', meestal in de rang van le klasse. Tijdens de korte perioden tussen vertrek en aankomst van twee elkaar aflossende gezanten traden zaakgelastigden (a.i.) op als hoofden van de post.
De periode 1911-1919
In de Eerste Wereldoorlog waren er specifieke moeilijkheden die hun weerslag hadden op de administratie, o.a. veroorzaakt door de voorschriften van de N.O.T. en de N.U. M. in Nederland en de eisen van de oorlogvoerende partijen. Ook na de Eerste Wereldoorlog was, ter verkrijging van in-en uitvoervergunningen, de ondersteuning van de aanvragen van handelsfirma's door het gezantschap bij de Italiaanse overheid nodig of voorgeschreven.
Tot ongeveer het einde van de Eerste Wereldoorlog werd de gezant bijgestaan door een staflid in de rang van gezantschapsattaché of -secretaris. Deze functie werd in de periode achtereenvolgens door 4 ambtenaren vervuld, van wie er een slechts een paar maanden werkzaam was.
Als gezanten traden toen op jhr.mr. H. van Weede (1905-1913) en mr. W.B.R. van Welderen baron Rengers (1913-1919).
De periode 1919-1940
In deze periode waren vier gezanten werkzaam, namelijk mr.dr. J.H. van Roijen, (1919-1926), jhr.mr.A. van der Goes (1927-1931), mr. J.A.N. Patijn (1931-1936), en dr. J.B. Hubrecht (1936-1940). De benoeming van jhr.dr. C.G.W.F. van Vredenburch in 1926 werd in 1927 weer ingetrokken.
De gezant werd bijgestaan door een lid van het diplomatieke personeel. Dezen waren gemiddeld twee jaar aan de post werkzaam, van wie er twee (mr. A. W. Mosselmans en L.G. van Hoorn) de rang van gezantschapsraad bezaten.
In april 1919 werd aan de post voor het eerst de functie van kanselier Ingesteld. Als zodanig zijn drie functionarissen werkzaam geweest. S. van Loen, kanselier van 1921-1940, bekleedde sinds 1939 de positie van kanseller-consul.
Dr. J.J.L. van Rijn, die ook als landbouwconsulent voor Italië werkzaam is geweest, was van 1921 tot 1935 als handelsattaché aan het gezantschap verbonden. (D.E.Z.143 Inst) In de archiefstukken wordt in 1936 voor het eerst melding gemaakt van administratief personeel.
In 1940 werd aan de legatie een militaire attaché verbonden in de persoon van generaalmajoor A.G. van Tricht. Tot diens adjunct werd majoor P.G.H. van der Harst benoemd. De functie van pers-attaché was eveneens nieuw voor het gezantschap. Hierin werd in 1940 de journalist van het Algemeen Dagblad, A.H. Luydjens, benoemd.
Na het vertrek van het personeel van de legatie in juni 1940 zou deze nog een jaar als bewaarder van het archief van het opgeheven gezantschap optreden. (De belangen van de Nederlanders in Italië werden toen door de Zweedse gezant behartigd).
De consulaire dienst, die tot 1945 vrij sterk gescheiden was van de diplomatieke dienst, werd geregeld in het consulair reglement en de consulaire wet. De consulaire vertegenwoordigers stonden echter wel onder leiding en toezicht van de gezatn of een ander hoofd van de diplomatieke post (i.c. de tijdelijk zaakgelastigde te Rome).
De Nederlandse consulaire posten in Italië, die dateerden van voor 1920, waren: de vice-consulaten Bari, Barletta, Bologna, Brindisi, Carloforte, Castellamare di Stabia, Catania, Ferrara, Licata, Milazzo, Oneglia, Porto Empedocle, Portoferraio, Savona, Spezia, Syracuse, Terranova (welke naam in 1928 veranderd werd in Gela), Taranto en Trapani; verder de posten van hogere rang:
het consulaat San Remo (voor 1931 vice-consulaat, waarvan de titularis in 1917 tot consul werd bevorderd), de consulaten Ancona, Cagliari, Civitavecchia (in 1939 teruggebracht tot vice-consulaat), Livorno, Messina, Turijn, Napels (in 1938 vervuld door een vice-consul), en Palermo (van 1925 tot 1935 versterkt met een vice-consul);
vervolgens de posten die in deze periode steeds of tijdelijk door een consul-generaal bezet waren: Florence (consulaat, waarvan de titularis van 1923-1935 de persoonlijke titel van consul-generaal had), Genua (consulaat-generaal waaraan een vice-consulaat verbonden was, dat in 1930 tot consulaat bevorderd werd; sinds 1932 uitgebreid met een vice-consul, die daarvoor als klerk (secretaris) aan het consulaat-generaal, in dat zelfde jaar versterkt met een vice-consul, die in 1933 werd bevorderd tot consul, en waaraan in 1938 een vice-consul werd toegevoegd, Rome (steeds een consulaat, waarvan de titularissen de rang van consul-generaal hadden, van 1909 tot 1911 tijdelijk versterkt met een vice-consulaat, terwijl in 1939 een consul aan de post werd toegevoegd, die tevens kanselier van het gezantschap was), Venetië (consulaat, waarvan de titularis van 1910-1924 de persoonlijke titel van consul-generaal bezat).
Van bovengenoemde posten werden de volgende opgeheven: Oneglia (1917), Licata (in 1919 wegens overplaatsing van de zetel naar Porto Empedocle), Milazzo (1920), Ferrara (1931) en Castellamare di Stabia (1932).
In de periode van 1920 tot 1940 werden consulaten opgericht te Fiume (1920), te Trieste (1920) en te Rhodos (1925) in na de Oorlog 1914-1918 verworven gebied. De oprichting van een consulaire vertegenwoordiging te Merano, dat sinds 1918 in Italiaans gebied lag, werd door de Italiaanse overheid niet toegestaan.
De situatie in de Italiaanse koloniën in Afrika was de volgende.
In Libië (voorheen Barbarije) was een consulaat gevestigd te Tripoli, dat in 1913 door Italië erkend werd. Voordien ressorteerde het onder het gezantschap te Constantinopel. In 1935 werd het in de Ottomaanse periode opgeheven vice-consulaat te Bengasi weer opgericht.
De consulaten in Italiaans Somaliland em Eritrea behoorden voor 1930 tot het ressort van de consul te Aden. In 1930 werd Eritrea hieraan onttrokken en gevoegd bij het ressort van Djeddah.
Voor het vervullen van de functie van (honorair) consulair ambtenaar was het bezit van de Nederlandse nationaliteit niet voorgeschreven. Het corps consulaire van Nederland in Italië bestond geheel uit honoraire (onbezoldigde) ambtenaren. Tijdens de Eerste Wereldoorlog ontstond de situatie dat vier Nederlandse consulaire posten onbemand bleven omdat de buitenlandse titularissen (twee Duitse en twee Italiaanse onderdanen) onder de wapenen geroepen waren. De Nederlandse consulaire posten hadden bijna alle steeds een Italiaanse bezetting. Op de regel van een permanente Italiaanse bemanning werd slechts in acht steden een uitzondering gemaakt: in Fiume, dat in 1932 door een Hongaar werd vertegenwoordigd, daarna door een Italiaan; in Rome, waar de vertegenwoordigers bijna ononderbroken Nederlanders waren; in Genua, Milaan en Turijn, die steeds door Nederlanders werden vertegenwoordigd; in Palermo, waar sinds 1933 Nederlandse ambtenaren zaten; in Florence, waar vanaf 1935 Nederlanders waren; in Trieste, dat tot 1938 een Nederlandse bezetting had.
Van de aan de Nederlandse vertegenwoordiging in Italië toegewezen taken waren die op het gebied van handel en financiën wel de omvangrijkste. De taak van diplomatieke en consulaire ambtenaren was ook op dit gebied dezelfde, namelijk het behartigen van alle (geoorloofde) Nederlandse belangen. De diplomatieke ambtenaren hadden echter te maken met de centrale overheid, de consulaire met de regionale en provinciale autoriteiten. De consuls stelden periodieke economische rapporten op, de gezant verzorgde als regel de politieke rapportage, waarin soms ook economische onderwerpen behandeld werden.
Tot de taken van het gezantschap behoorden verder handelsvoorlichting, het verlenen van bijstand in zakelijke aangelegenheden en bemiddeling in geval van handelsconflicten. Na 1933 werd het toezicht op de door het gezantschap te vervullen taken op economisch gebied voor een belangrijk gedeelte aan het Departement van Economische Zaken overgedragen, wat, behalve bij handelspolitieke onderhandelingen, voor de post geen ingrijpende gevolgen had, omdat Economische Zaken van het personeel van de post gebruik bleef maken.
In 1935 vertoonden de werkzaamheden in verband met het innen van achterstallige handelsvorderingen een sterke toename. Vanaf 1939 werden de handelsvorderingen doorverwezen naar het Ministerie van Economische Zaken.
Nederlandse en Italiaanse firma's riepen in toenemende mate de hulp in van het gezantschap, meestal ter verkrijging van in- en uitvoervergunningen, verder bij tariefkwesties, inbeslagname van goederen en bij de toewijzing en verdeling van contingenten.
Vanaf 1911 waren de gezanten te Rome eveneens lid van het Permanent Comité van het Internationaal Landbouw Instituut te Rome. Bij Koninklijk besluit van 2 juli 1921 no 38 volgde dr. J.J.L. van Rijn, sinds datzelfde jaar aan het gezantschap werkzaam als handelsattaché, de gezant op als lid van het Permanente Comité.
Bij Koninklijk besluit van 24 november 1938 no 11 werd tot gedelegeerde voor Nederland benoemd mr. H. van Haastert, secretaris van de Katholieke Nederlandsche Boeren- en Tuindersbond.
2. Kort overzicht van de geschiedenis van de eenheidsstaat Italië van 1861 tot 1940.
Op 17 maart 1861 werd het Koninkrijk Italië geproclameerd. Het was ontstaan uit de vereniging van het Koninkrijk Piemont-Sardinië, ook wel Savoie genoemd, Lombardije (daarvoor onder Oostenrijks gezag evenals Venetië, dat echter pas in 1866 bij Italië kwam), het hertogdom Toscane met de hoofdstad Florence, de kleinere hertogdommen Modena en Parma, het Koninkrijk Napels ofwel het Koninkrijk der Beide Siciliën en het grootste gedeelte van de Kerkelijke Staat, te weten Romagna, Umbrië en de Marken. Nice en Savoie waren in 1860 door Piedmont aan Frankrijk afgestaan.
De eerste Nederlandse vertegenwoordiger in de moderne Italiaanse eenheidsstaat, jhr.mr. M.J.L.J.H.A. Heldewier, was geaccrediteerd bij het Hof te Florence, na oktober 1870 te Rome.
Nadat Napoleon III in verband met de Frans-Duitse oorlog zijn troepen uit Rome had teruggetrokken, die dienden om de Kerkelijke Staat van Paus Pius IX te beschermen, werd op 20 september 1870 Rome ingenomen, waarmee de territoriale eenheid van Italië voltooid werd. Op 2 oktober 1870 werd Rome hoofdstad van Italië. Met het verdrag van Lausanne, dat op 18 oktober 1912 werd gesloten tussen Italië en Turkije (het Ottomaanse Rijk), werd Tripoli (de Turkse provincie Libië) Italiaans. Op 26 april 1915 ondertekende Italië, onder premier Salandra en minister van Buitenlandse Zaken Sonnino, het verdrag van Londen. De Entente (de geallieerden) beloofde Italië onder meer de Italiaans sprekende Trentino, Duits-talig Zuid-Tirool, alle land ten westen van een lijn vanaf de Golf van Fiume (met Triëst en het schiereiland Istrië), enkele havens aan de Dalmatische kust, Italiaanse souvereiniteit over de Dodekanesus en Libië, in ruil waarvoor Italië binnen een maand mee zou doen aan de oorlog.
Op voorstel van de Nederlandse vertegenwoordiger, minister-resident mr. B.O.F.H. Westenberg, is de Nederlandse missie in april 1878 in rang verhoogd (R.G.P. 118, p. X1). Westenberg had met ingang van 13 april 1877 de persoonlijke titel van buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister gekregen en werd in 1882 tot gezant benoemd.
De Eerste Wereldoorlog en de onmiddellijk daarop volgende periode
Op 3 augustus 1914, kort na het uitbreken van de le Wereldoorlog (28 juli), vaardigde Italië een neutraliteitsproclamatie uit en verbrak hiermee het lidmaatschap van de Triple Alliantie (Duitsland, Oostenrijk en Italië). Op 3 mei 1915 werd de Triple Alliantie opgezegd. Vervolgens verklaarde Italië op 23 mei 1915 de oorlog aan Oostenrijk en op 27 augustus 1916 ook aan Duitsland.
Als gevolg van de oorlog raakte de binnenlandse particuliere handel van Italië ontregeld, terwijl de invloed van de staat op economisch gebied overheersend werd.
De buitenlandse handel werd belemmerd door blokkades, die een uitvloeisel waren van de stellingenoorlog, evenals door de duikbotenoorlog.
De uitvoer van Italië kwam vanaf augustus 1914 onder regeringscontrole; hetzelfde zou in 1918 gebeuren met alle import in Italië. Op de handelsbalans van Italië ontstond een alarmerend tekort.
1914 was voor Italië, evenals voor andere landen, een jaar van recessie en betekende het einde van een economische expansie die eind 1913 zijn hoogtepunt bereikt had.
Spanningen tussen werkgevers en werknemers namen scherpere vormen aan, extremisten werden onverzoenlijker (Benito Mussolini in de Socialistische Partij was daar een voorbeeld van).
De oorlog bleek gunstig voor de groei van industrieën, die hoogwaardige technische produkten vervaardigden (wapens, automobielen, vliegtuigen etc. etc.). Voedseltekorten noopten de Italiaanse regering in 1917 tot het invoeren van distributie.
Oorlogsmoeheid en défaitisme leidden tot oproer onder de arbeiders te Turijn, die daarom naar het front gestuurd werden en daar bijdroegen tot de katastrofe van het derde leger bij Caporetto (1917).
Na deze ramp pas werd een geünieerd, geallieerd commando ingesteld, na de conferentie te Rapallo van de eerste ministers van Frankrijk, Engeland en Italië.
Op 3 november 1918 namen de Italianen Trieste in en op 5 november trokken zij Fiume binnen, een voormalige Hongaarse havenstad met een voor de helft Italiaans sprekende bevolking.
Op 29 juli 1919 kwam een verdrag tussen Italië en Griekenland.tot stand.
Italië mocht Rhodos 15 jaar behouden en de Dodekanesos moest worden afgestaan aan Griekenland.
In militair opzicht was de oorlog geen succes geweest, maar bij de Vrede (op 11 november 1918 werd de Wapenstilstand getekend) werd Italië beloond met Istrië en Triëst, Zara in Dalmatië en geheel Zuid-Tirool met inbegrip van het door Duitssprekenden bewoonde deel.
Toch was bij de vredesonderhandelingen geen rekening gehouden met Italië's ambities. In Italië sprak men van een "verminkte vrede" (pace mutilata). De Mars op Fiume op 12 september 1919, georganiseerd door de schrijver en nationalist Gabriuele d'Annunzio, was een uiting van de teleurstelling over de resultaten van de Vredesonderhandelingen en kan beschouwd worden als een soort voorloper van de Mars op Rome.
Op 12 september 1920 werd tussen Italië en Zuid-Slavië het verdrag van Rapallo gesloten, waarbij Fiume tot vrijstaat werd verklaard. D'Annunzio moest in december 1920 op last van minister-president Giolitti vertrekken. In september 1920 trok Italië zijn troepen terug uit Albanië.
Ook in economisch opzicht bleek de werkelijkheid na de overwinningsfeesten in Italië ver af te staan van de glorierijke periode die d'Annunzio voorspeld had. Het land was economisch verzwakt, leed onder een zware schuldenlast en inflatie. In juli 1919 braken voedselopstanden uit wegens tekorten in de voorraden. Het land werd getroffen door een diepe depressie die tot eind 1925 duurde. Alle sectoren van het economisch leven werden er door getroffen en de gevolgen voor de stabiliteit van de Italiaanse samenleving waren ernstig.
Het land was tussen 1919 en 1922 het toneel van stakingen en bezettingen van fabrieken en landbouwbedrijven. In deze periode van desillusies, wanordelijkheden en een zwakke liberale regering kwam het Fascisme op. Communisten en socialisten kwamen in botsing met de in 1919 opgerichte fascistische beweging van de journalist Benito Mussolini.
Het interbellum
In 1919 was het kiesrecht algemeen geworden.
Op 22 oktober 1922 organiseerden de fascisten de mars naar Rome. Koning Victor Emmanuel III die weigerde de fascistische opmars met geweld tegen te houden, benoemde daarop Mussolini tot minister-president.
Mussolini stond aanvankelijk aan het hoofd van een coalitie-kabinet, maar eind 1924 schakelde hij de oppositie uit en sindsdien regeerde hij dictatoriaal. In 1925 werd hij hoofd van de regering met onderdrukking van alle partijen, behalve die der fascisten, opheffing van de vrijheid van drukpers en terreur.
Wat de betrekkingen met het buitenland betreft, in juli 1923 was een harde politiek van italianisatie in Zuid-Tirool (Boven-Etsch) begonnen. De kwestie Zuid-Tirool, die in feite al dateerde van 1876, bleef de Italiaans-Oostenrijkse betrekkingen belasten. Fiume, dat aanvankelijk tot vrijstaat werd verklaard, werd in 1923 eigenmachtig door D'Annunzio voor Italië bezet. Bij het verdrag van 27 januari 1924 met Zuid-Slavië werd Fiume afgestaan aan Italië.
In het Grieks-Italiaanse geschil naar aanleiding van het Corfu-incident (augustus-september 1923) werd Italië gedwongen dit eiland te ontruimen.
Wat de economie van Italië betreft, de benoeming in 1922 van Alberto De Stefani tot minister van Financiën luidde een liberale fase in voor Italië's economisch beleid, welke duurde tot juli 1925.
De algemene situatie verbeterde in deze eerste jaren van het Fascisme aanzienlijk. Koersdaling van de lire, prijsstijgingen en vermindering van de koopkracht van de lire leidden tot beursspeculaties, waartegen De Stefani krachtig optrad. Onder druk van enkele verbolgen industriëlen besloot Mussolini hem op 10 juli 1925 te ontslaan en te vervangen door Guiseppe Volpi.
Hiermee begon een interventionistische fase (van regeringsingrijpen), waarvoor als oorzaken aangewezen kunnen worden de depressies van 1926-1928 en van de dertiger jaren, arbeidsmoeilijkheden en de oorlog tegen Ethiopië.
Het ging gepaard met een streven naar autarkie.
Het in 1926 nog bestaande probleem met de wisselkoers van de lire deed Mussolini in dat jaar besluiten een deflatiepolitiek te voeren, waarmee aanvankelijk succes werd behaald. Zijn politiek om de lire op het hoge peil van 1927 vast te houden, had een verstikking van de economische groei tot gevolg, bekend onder de naam "stabilisatiecrisis", welke leidde tot de vervanging van Volpi in 1928. De jaren 1928 en 1929 gaven een gedeeltelijk herstel van de depressie, die de stabilisatiecrisis vergezelde, te zien, dat echter werd onderbroken door de beurscrisis in de herfst van 1929 in de Verenigde Staten.
In 1926 werd de Wet op de Corporaties aangenomen, waarmee de regering een instrument in handen kreeg om de problemen tussen werkgevers en werknemers aan te vatten.
Een belangrijk man in de ontwikkeling van de corporatieve staat was Edmondo Rossini, leider van de Fascistische werkgroep, van wie het begrip "integraal syndicalisme" afkomstig is, waarbij een orgaan wordt ingesteld, waar werkgevers, deskundigen en werknemers elkaar op gelijk niveau zouden ontmoeten.
Zijn vakbonden noemde hij corporaties ('gilden').
Ook in de pers, de opvoeding en de jeugdbeweging was de staatsinvloed groot.
In 1925 en 1926 werden maatregelen genomen om de landbouwproduktie te bevorderen en werden de invoertarieven op de belangrijkste landbouwprodukten verhoogd. In mei 1934 was de Italiaanse regering overgegaan tot het instellen van een deviezencontrole. In januari 1935 werd het systeem van multilaterale handel en betalingen verlaten: de buitenlandse handel kwam onder strenger toezicht, eenstrengerinvoervergunningenbeleid werd ingevoerd evenals een contingenteringssysteem.
Meestbegunstigingsverdragen werden opgezegd en bilaterale overeenkomsten uitgebreid.
Op staatkundig gebied werd de Kamer van afgevaardigden in 1929 in aantal teruggebracht tot 400 leden, en onderging veranderingen wat betreft de samenstelling. De verkiesbare kandidaten kwamen nu voort uit de syndicale en andere nationale organisaties. Hiermee begon een proces, dat uiteindelijk leidde tot de vervanging in 1939 van de Kamer van afgevaardigden door de Kamer van Fasci en Corporaties (Camera dei Fasci e delle Corporazioni), die rechtstreeks door de regering werd benoemd.
De werkelijke (hier: wetgevende) macht lag echter bij de Fascistische Grote Raad. Deze Raad, die in 1928 naast de Senaat was gekomen, had verstrekkende bevoegdheden gekregen. Op de samenstelling van deze Raad, welke het bestuur van de fascistische partij vormde, had Mussolini overwegende invloed.
Het gezag werd aldus van bovenaf opgelegd. De orde werd hersteld ten koste van de vrijheid (totalitair regiem).
Pas in 1929 kwam een concordaat tot stand, het verdrag van Lateranen tussen het Koninkrijk Italië en de H. Stoel, waarbij het Koninkrijk Italië en de pauselijke souvereiniteit over Vaticaanstad werden erkend.
Wat de betrekkingen tussen Nederland en Italië betreft, het Nederlandse gezantschap kreeg in verband met de economische depressie te maken met een verschuiving van de leiding inzake de Nederlandse handelspolitiek van het Departement van Buitenlandse Zaken naar dat van Arbeid, Handel en Nijverheid na de benoeming van mr. T.J. Verschuur op laatstgenoemd departement (1929).
Sedert het crisisjaar 1931 werden in Nederland contingentering alsmede deviezenrestrictie ingevoerd. Daarmee verliet Nederland het traditionele systeem van het economisch liberalisme, waartoe het na een periode van oorlogseconomie weer was overgegaan, ondanks de nadelige positie waarin de vrijhandelspolitiek Nederland bracht, wegens de stijgende mate van protectie in de wereld.
In maart 1934 kwam een handelsverdrag tot stand tussen Nederland en Italië, welke een uitwisseling van concessies inhield op het gebied van contingenten en tarieven. Dit verdrag trad op 1 augustus 1935 in werking, tegelijk met een clearingverdrag, dat een aanvulling hierop vormde. Opvallend was de grote ruimte die aan het compensatie-verkeer, dat buiten de clearing om ging, werd gelaten. (Bij clearing tracht men het internationaal goederenverkeer plaats te doen vinden zonder valutaverkeer.)
In de buitenlandse politiek eiste Mussolini voor Italië de positie van grote mogendheid op. Op 3 oktober 1935 vielen de Italianen Abessynië binnen, dat op 5 mei 1936 bij het Italiaanse koloniale rijk werd ingelijfd, waarbij de Koning van Italië de titel van Keizer van Ethiopië aannam.
De Volkenbond verklaarde Italië tot agressor en besloot economische sancties op Italië toe te passen, die nauwelijks uitwerking hadden. Nederland volgde de aanbevelingen van de Volkenbond en paste sancties toe vanaf november 1935. Op 4 juli 1936 besloot de Volkenbond de sancties op te heffen.
In de Spaanse Burgeroorlog verleende de Italiaanse regering steun aan de rebellerende generaal Franco en Prima de Rivera, de leider van de Falange, een paramilitiare fascistische organisatie.
Met het in 1933 in Duitsland aan de macht gekomen geestverwante bewind van Adolf Hitler was de verhouding aanvankelijk koel, soms zelfs gespannen, vanwege de Duitse aspiraties inzake Oostenrijk. Als gevolg van de Abessynische oorlog ontstond er echter toenadering en werd in oktober 1936 een verdrag van samenwerking gesloten dat het aanzien gaf aan de "As Rome-Berlijn".
Op 3 augustus 1938 voerde de Italiaanse regering, ondanks vroegere politiek en gegeven verzekeringen, een rassenbeleid in, dat was gericht tegen de Joden, waarvan overigens slechts een gering aantal in Italië gevestigd was.
In het voorjaar van 1939 gaf Italië weer van zijn expansieve aspiraties blijk door Albanië te bezetten en in te lijven.
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog op 1 september 1939 verklaarde Italië zich neutraal, ondanks zijn verdrag met Duitsland. Op 27 september 1939 sloten Italië, Duitsland en Japan een drie-mogendhedenpakt.
In 1940 werden de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Italië verbroken, getuige het bericht van Hubrecht in R.G.P. nr. 157(10 mei-31 oktober 1940) nr.98: "Italiaanse regeering kan niet meer toestemmen in aanwezigheid diplomatieke vertegenwoordiger van reegering in oorlog met Duitsland". "Geheel personeel legatie, vice-consul Genua, vertegenwoordiger Internationaal Landbouw- en Historisch Instituut, totaal ongeveer 30 personen, vertrekken derhalve Donderdagavond via Zwitserland naar Frankrijk" etcetera [12 juni 1940].
Chefs de poste en overig personeel
- jhr. mr. H. van Weede: geboren 13 augustus 1854, zaakgelastigde met persoonlijke titel van minister-resident te Lissabon m.i.v. 1899. B.G.G.M. (buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister) te St. Petersburg m.i.v. 1904. B.G.G.M. te Rome bij K.B. van 30 oktober 1905 nr 67 m.i.v. 5 december 1905. B.G.G.M. in Brussel m.i.v. 1 juli 1913.
- C.D. Schuller tot Peursum: T.Z. (tijdelijk zaakgelastigde)
- jhr. F.E.M.H. Michiels van Verduynen
- mr. W.B.R. van Welderen baron Rengers: geboren 18 augustus 1865, zaakgelastigde met persoonlijke titel van minister-resident te Bucarest; minister-resident met persoonlijke titel van B.G.G.M. bij de Hoven van Stockholm, Kopenhagen en Christiania; B.G.G.M. te Rome bij K.B. van 27 september 1913 nr 48 m.i.v. 1 oktober 1913; B.G.G.M. te Constantinopel m.i.v. 23 oktober 1919 (dag van aanvaarding 10 maart 1920). Latere posten Sofia en Teheran.
- jhr. mr. dr. H. van Asch van Wijck: geboren 4 januari 1881, gezantschapssecretaris
- mr. dr. J.H. van Roijen: geboren 28 maart 1971, minister-resident met de persoonlijke titel van gezant te Tokio en Madrid; B.G.G.M. te Rome bij K.B. van 23 oktober 1910 nr 81. Dag van aanvaarding 15 december 1919. B.G.G.M. le klasse te Washington m.i.v. 1 december 1926.
- mr. B.Ph. baron van Harinxma thoe Slooten: gezantschapsattaché, geboren 2 juni 1893. In 1938 B.G.G.M. te Brussel.
- mr. A.W. Mosselmans: gezantschapssecretaris resp. gezantschapsraad.
- W. graaf van Limburg Stirum: honorair attaché.
- dr. J.J.L. van Rijn: handelsattaché
kanseliers:
- H.J.D. Doorman
- mr. A. Staring
- H. Coorengel
- S. van Loen, 1921-1940.
- mr. G.W. baron de Vos van Steenwijk, gezantschapssecretaris v.a. 1926.
- jhr. dr. C.G.W.F. van Vredenburch, B.G.G.M. le klasse bij K.B. van 29 november 1926, nr 27 te Rome. Ingetrokken bij K.B. d.d. 11 juli 1927 nr 47. Overleden 3 december 1927.
- L.G. van Hoorn, gezantschapsraad v.a. 1927.
- jhr. mr. A. van der Goes, geboren 3 mei 1875. B.G.G.M. 2e klasse te Rome bij K.B. d.d. 11 juli 1927 nr 47. Overgeplaatst naar Caïro bij K.B. van 21 februari 1931 nr 17.
- jhr. mr. W.E. van Panhuys, kanselier, gezantschapssecretaris v.a. 1933.
- jhr. mr. W.F. Roell, gezantschapssecretaris v.a. 1928.
- mr. J.G. Sillem, gezantschapssecretaris v.a. 1930.
- mr. C.H.J. Schuller tot Peursum, gezantschapssecretaris, v.a. 1927.
- mr. J.A.N. Patijn, geboren 9 februari 1873. B.G.G.M. le klasse, standplaats te Rome bij K.B. d.d. 21 februari 1931 nr 17. Overgeplaatst naar Brussel bij K.B. van 15 augustus 1936 nr 267. Met ingang van 1 oktober 1937 eervol ontslag. Minister van Buitenlandse Zaken bij K.B. d.d. 10 september 1937 nr 25. M.i.v. 10 augustus 1939 eervol ontslag op verzoek bij K.B. d.d. 10 augustus 1939.
- mr. W.C. graaf Rechteren Limpurg, gezantschapssecretaris.
- dr. J.B. Hubrecht, geboren 13 april 1883. B.G.G.M. te Rio de Janeiro en Boekarest (alsmede bij het Hof te Belgrado). B.G.G.M. te Rome bij K.B. van 26 november 1936 nr 73. 13 mei 1937 in Rome aangekomen. Bij K.B. van 13 april 1940 nr 15 m.i.v. 16 juni 1940 op verzoek ter beschikking gesteld. In 1948 op verzoek ontslagen.
- jhr. mr. M.W. van Weede, gezantschapssecretaris.
- generaal-majoor A.G. van Tricht, militair attaché (ministerie van Defensie)
- majoor P.G.H. van der Harst, adjunct militair attaché (ministerie van Defensie)
- A.H. Luydjens persattaché.
Geschiedenis van het archiefbeheer
De overdracht van het gezantschapsarchief van Rome 1911-1940 aan het ministerie te Den Haag vond plaats in 1958. Blijkens het dossier 153.0 Rome, Overdracht en vernietiging 1957-1960, had tevoren op de post al vernietiging plaats gehad aan de hand van de vernietigingsvoorschriften van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Ten slotte zij nog vermeld dat de consulaire registers van de burgerlijke stand naar de griffie van de Arrondissementsrechtsbank in Den Haag werden gezonden.
Wat betreft het Internationaal Landbouw Instituut te Rome moet vermeld worden, dat de inkomende en uitgaande stukken van de Nederlandse gedelegeerde bij het permanente comité van dat instituut werd ingeschreven in de agenda van het gezantschap.
Tussen 1920 en 1940 ontbreken er veel stukken.
De verwerving van het archief
De rechtstitel is (nog) onbekend
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.
Inhoud en structuur van het archief
Selectie en vernietiging
Rekening houdend met de vernietigingslijst van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 19 februari/5 april 1960 werd een voorstel tot vernietiging gedaan, waarbij de omvang van het archief teruggebracht wordt tot +_ 6,5 m'.
B.Z. dossier 153.3 Rome. Overdracht en vernietiging, 1957-1960:
Letter A. 1: Aangelegenheden van het Corps Diplomatiques, in het bijzonder Harer Majesteits Gezantschap te Rome en van de Regeeringen te 's-Gravenhage en te Rome (ook verloven en uitschotten);
2: aanbiedingen boekwerken aan Souvereinen;
3: nieuwjaars- en andere wenschen van Harer Majesteits Gezantschap aan Hare Majesteit te 's-Gravenhage;
Letter B. : Consulaten: benoeming, ontslag en verloven;
Letter C. : Consulaten: ambtsverrichtingen;
Letter D. : Decoratiën;
Letter E. : Politieke aangelegenheden met andere Mogendheden;
Letter F. : het Vaticaan en het Gezantschap bij het Vaticaan;
Letter G. : Periodieke wisseling van publicatiën;
Ga: toezending uit Nederland aan de Italiaanse Regeering
Gb: toezending uit Italië aan de Nederlandse Regeering
Gc: Internationale ruil van boekwerken;
Letter H. : Handel, veeteelt, industrie en handelsverdragen, landbouw;
Letter I. : Nationaliteit, Burgerlijke Stand, Uitlevering, Uitzetting, Repatrieeren van behoeftigen, gerechtelijke stukken, finantieele zaken (niet politiek), interneering;
Letter K. : Koloniale zaken van Nederland, ook krijgsdienst in Nederlandsch-Indië;
Letter L. : Varia. Allerlei zaken, die onder geen ander hoofd te brengen zijn;
fette M. : Militaire Zaken te Water en te Land (o.a. ook verhouding tusschen zeeofficieren en consulaire ambtenaren);
Letter N. : Tractaten tusschen Nederland en Italië alsmede tusschen Nederland en andere Staten (niet algemeene internationale tractaten, die als meestal voortvloeiend uit internationale conferenties onder Z zijn opgenomen);
Letter O. : Hofzaken (Nederland en Italië);
Letter P. : Politieke berichten naar 's-Gravenhage en in 't algemeen politieke zaken;
Pa: Oorlog tusschen Italië en Turkije;
Pb: Europeesche Oorlog;
Letter Q. : Begrootingen van Buitenlandse Zaken te 's-Gravenhage, Troonreden, Oranjeboek;
Letter R. : Paspoorten, laissez-passer en visa;
Letter S. : Openbare Saniteit;
Letter T. : Tentoonstellingen;
Letter U. : Scheepvaartzaken (o.a. Doelwijkzaak);
Letter W. : Wettelijke en administratieve regeling in Italië;
Letter X. : Luxemburgsche Zaken (ook repatrieeren van Luxemburgers);
Letter Z. : Internationale Congressen en Conferenties en de daaruit voortlvoeiende Internationale conventies, Volkenbond en Internationale Instellingen;
Letter L.J.: Internationaal Landbouw Instituut.
Verantwoording van de bewerking
Het archief van het gezantschap te Rome 1911-1940, waarbij inbegrepen een archiefdoos van de gedelegeerde bij het Internationaal Landbouw Instituut, mat voor vernietiging 10 m'.
De archieven van de consulaire posten in Italië van voor 1940, die zich nu nog in de dépôts van het ministerie van Buitenlandse Zaken bevinden, zijn op dit moment nog niet geïnventariseerd. Het betreft de posten te Barletta, Brindisi, La Spezia, Milaan, Napels, Rome, Turijn en Venetië.
Vanaf 28 oktober 1922, de dag van de fascistische mars op Rome, werd in de Italiaanse correspondentie vaak de fascistische jaartelling vermeld door middel van de toevoeging van een Romeins cijfer, bijv. "Roma, II 20-10-38-XVI°".
Ordening van het archief
De bij de inventaris aangetroffen klappers bleken dermate weinig informatie te verschaffen, dat besloten werd, het gehele archief volgens een ander rubriceringssysteem in te delen. Voor een nieuw registratuurplan, dat voor een grotere toegankelijkheid nodig bleek, werd gebruik gemaakt van elementen van zowel het oude als het moderne ordeningssysteem van het archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
De bij het archief aangetroffen magazijnlijst bleek niet volledig.
Het archief was geordend volgens een a-systematisch lettercode, waarbij onder de letters één of een aantal wel of niet aan elkaar verwante rubrieken waren ondergebracht. Voor stukken die men niet onder aparte rubrieken kon onderbrengen werden indertijd de letters I, L, W en Z gereserveerd, het best te kenschetsen als varia of diversen.
Het gedeelte 1911-1920 van het gezantschapsarchief was onderverdeeld in jaarmappen voor iedere codeletter. Soms werden op. de buitenkant de titels vermeld van de "dossiers" die zich in deze mappen tussen losse stukken bevonden. Deze dossiers waren chronologisch ingevoegd - op datum van het eerste stuk van het dossier - in de chronologisch geordende losse stukken van een jaarmap. Na 1920 kan een toename van het aantal stukken worden geconstateerd. De jaarmappen moesten worden afgeschaft. Voor het overige werd het tot nu toe gevolgde systeem in grote lijnen voortgezet, behalve dat nu alle "dossiers" en verzamelmappen met losse correspondentie werden genummerd. Hiervoor werd een combinatie van letters en cijfers gebruikt. De letters dienden voor nummering van de mappen (opbergeenheden), de zich hierin bevindende dossiers of variamappen werden van cijfers voorzien. Chronologische volgorde werd nauwelijks in acht genomen.
Vermoedelijk is deze nummering tussen 1935 en 1940 aangebracht.
Gelijksoortige dossiers, meestal persoonsdossiers, werden gewoonlijk in groepen bij elkaar geplaatst.
De inventaris heeft een onderwerpsgewijze indeling. Een uitzondering vormt de "Behartiging van de belangen van buitenlanders" (le deel, II B 9), eigenlijk een taak van het gezantschap, dat niet is geklasseerd op onderwerp maar op groepen van buitenlanders. De overweging hierbij is, dat zo een indeling wordt gehandhaafd die door de administratie al zo ingericht was, terwijl het aannemelijk is dat de onderzoeker meer naar landslieden dan naar onderwerp zal kijken.
Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Deels openbaar, deels beperkt openbaar (A+B).
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
- Creëer een account of log in.
- Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
- Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Gezantschap Italië, nummer toegang 2.05.26, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Gezantschap Italië, 2.05.26, inv.nr. ...
Verwant materiaal
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Het onderhavige gezantschapsarchief heeft relaties met de volgende archieven van het ministerie van Buitenlandse Zaken:
Ten eerste de ministeriële archieven:
- de A-dossiers 1815-1940, waarvan ook het "Volkenbondsarchief" deel uitmaakt; 2.05.03
- het Kabinetsarchief Politieke rapporten, 1919-1940; 2.05.19
- verder B-dossiers 1871-1940, 2.05.38
- de D.E.Z.-dossiers 1919-1940 (beide betrekking hebbend op consulaire en economische zaken) 2.05.37
- en het Kabinetsarchief 1871-1940; 2.05.18
Ten tweede de kleinere collecties (geen familie-archieven)
- jhr.mr. dr. H.A. van Karnebeek (minister van Buitenlandse Zaken van 1918-1927, 2.05.25
- jhr. dr. John Loudon (1887-1940), 2.21.205.37
- en mr. E.N. van Kleffens (1940-1945), 2.05.86
Verder zij gewezen op de publicatie "Economische verslagen van Nederlandsche diplomatieke en consulaire ambtenaren (bijlage van "Handelsberichten").
De inspectiereizen, welke de gezanten soms ondernamen naar de Nederlandse consulaire ambtenaren in Italië bevatten vaak ook economische verslagen over het betreffende gebied (B-dossiers, ministerieel archief).
Publicaties Winkler Prins Staatsalmanakken Volledige lijst der diplomatieke en consulaire ambtenaren (bijvoegsel bij het Weekblad 'Handelsberichten') Rijksgeschiedkundige Publicatiën . Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland, 1871-1940. Den Haag, 1965. P.A. Blaisse, De Nederlandse Handelspolitiek . Utrecht/Antwerpen, 1948. Dr. H.M. Hirschfeld, Herinneringen uit de jaren 1933-1939 . Amsterdam, 1959. Mr. J.P.A. François, Handboek van het Volkenrecht. Zwolle, 1933. Mr. J. de Louter, Stellig volkenrecht . Den Haag, 1910. Organisatie en reorganisatie van het departement van Buitenlandse Zaken . Staatsdrukkerij, 1950. Grotefend, Taschenbuch der Zeitrechnung , Hannover, 1971. Dr. H.N. Boon, De ontwikkeling der internationale handelspolitiek sinds 1931 . Florence, 1938. Afscheidsauditiëntie. Tien studies over diplomatieke praktijk, 1976. A.E. Kersten, Buitenlandse Zaken in ballingschap 1940-1945 . Institutionele aspecten van het buitenlands beleid in een stroomversnelling. Alphen aan den Rijn, 1981 (diss. Nijmegen). L. Salvatorelli, Histoire de l'Italie des origines à nos jours . Roanne, 1973. Shepard B. Clough, The economie history of modern Italy . New York en Londen, 1964. J. Horn en E. Sira, Het Italiaanse fascisme . Assen, 1980. Economische Voorlichting, 25 maart 1938 no. 12. William L. Langer, An Encyclopedia of word History . Boston, 1972. Algemene Geschiedenis der Nederlanden Consulaire Handleiding Inventaris van het archief van het consulaat, later gezantschap Djeddah 1873-1950 door C.L. van Helden.