Terug naar zoekresultaten

2.07.01.03 Inventaris van de archieven van het Departement voor Hervormde en andere Erediensten behalve de Rooms-Katholieke, 1815-1870

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.07.01.03
Inventaris van de archieven van het Departement voor Hervormde en andere Erediensten behalve de Rooms-Katholieke, 1815-1870

Auteur

H. Bonder

Versie

25-09-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1931 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Departement Hervormde en andere Erediensten behalve de Rooms-Katholieke
Hervormde Erediensten, 1815-1870

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1815-1870

Archiefbloknummer

M24502

Omvang

; 2016 inventarisnummer(s) 225,53 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Een aantal stukken van dit archief is in een slechte materiële staat, wat tot gevolg heeft dat het niet aangevraagd kan worden. Een opgave van de desbetreffende inventarisnummers op deze plaats is nagelaten, aangezien de materiële staat en de bijbehorende raadpleegmogelijkheden niet een permanente situatie vormen (restauratie, verfilming, etc.). Bij het aanvragen met de terminal krijgt u een mededeling ter zake.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Commissariaat-generaal van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, provisioneel belast met de zaken der hervormde en andere Erediensten, behalve de rooms-katholieke Generale directie voor de zaken der hervormde en andere Erediensten, behalve de rooms-katholieke Ministerie voor de zaken der hervormde en andere Erediensten, behalve de rooms-katholieke Ministerie van Justitie, voorlopig belast met het beheer van het departement voor de zaken van hervormde en andere Erediensten, behalve de rooms-katholieke Ministerie van Financiën, voorlopig belast met het beheer van het departement voor de zaken van hervormde en andere Erediensten, behalve de rooms-katholieke Ministerie voor de zaken van de hervormde en andere Erediensten, behalve de rooms-katholieke Ministerie van Justitie, administratie voor de zaken der hervormde en andere Erediensten, behalve de rooms-katholieke Ministerie van Financiën, administratie voor de zaken der hervormde en andere Erediensten, behalve de rooms-katholieke Ministerie voor de zaken der hervormde en andere Erediensten, behalve de rooms-katholieke Ministerie van Financiën, administratie van de zaken der hervormde en andere Erediensten, behalve de rooms-katholieke Commissaris voor de kerkelijke zaken Secretaris van het departement Eerste commis voor de comptabiliteit J.D. Janssen, Bestuurslid van de Maatschappij ter bevordering van het godsdienstig onderwijs onder de slaven en kleurlingen in de kolonie Suriname, 1815-1818., 1818-1843., 1843-1849., 1849-1852., 1852-1854., 1854-1862., 1862-1866., 1866-1868., 1868., 1868-1870., 1815., 1842-1862., 1831-1840., 1829-1837.

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bestaat voor het merendeel uit een chronologisch verbaal. Het betreft naast de Hervormde Kerk ook kerkgenootschappen als de Lutherse Kerk, de Doopsgezinde Sociëteit en het Israëlitisch Kerkgenootschap (maar niet de Rooms-Katholieke Kerk). Een hoofdtaak van het departement was de financiële ondersteuning van de kerkgenootschapen. Het archief bevat dan ook veel stukken over: traktementen en pensioenen van predikanten, studiebeurzen, subsidies voor de bouw of het herstel van kerkgebouwen en pastorieën, aan- en verkoop van kerkelijke goederen, schenkingen en legaten aan kerken en kerkelijke armbesturen. Ook was het departement belast met het toezicht op de organisatie van de kerkgenootschappen. In dit verband zijn er stukken over: kerkelijke reglementen, de oprichting, opheffing en samenvoeging van kerkelijke gemeenten, het beroepen van predikanten, het recht van collatie en de kerkelijke armenzorg. Onder de buiten verbaal gehouden stukken is er onder meer een kerkelijke statistiek, met opgaven van besluiten, genomen ten aanzien van elke kerkelijke gemeente.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Organisatie
Na de totstandkoming van het Koninkrijk der Nederlanden in 1815 en de afkondiging der Grondwet werd een nadere regeling van het Algemeen Bestuur noodzakelijk. Deze had plaats bij Koninklijk Besluit d.d. 16 september 1815, nr. 61. De zorg voor de erediensten werd daarbij van het Departement van Binnenlandse Zaken afgescheiden. De commissaris-generaal voor het Onderwijs en de Kunsten en Wetenschappen werd provisioneel met het beheer der zaken betreffende de Hervormde en andere Erediensten behalve de Rooms-Katholieke belast, terwijl een afzonderlijk Departement voor de Rooms-Katholieke Eredienst in het gehele Rijk werd ingesteld onder een directeur-generaal, residerende te Brussel. Eerstgenoemde trad 1 oktober daaraanvolgend in functie en van die dag af dateert ook de afzonderlijke administratie voor de zaken van de Hervormde en andere Erediensten behalve de Katholieke. Het Koninklijk Besluit d.d. 19 maart 1818, nr. 76, gaf de toen benoemde beheerder de titel van directeur-generaal, terwijl diens opvolger bij Koninklijk Besluit d.d. 18 oktober 1843, nr. 32, voor het eerst de titel van minister ontving.
Het beheer van het departement werd na het ontslag van baron van Heemstra niet weer opgedragen aan een afzonderlijk minister, doch bij Koninklijk Besluit d.d. 30 oktober 1849, nr. 43, met ingang van 1 november daaraanvolgend voorlopig opgedragen aan de minister van Justitie, van wie het bij Koninklijk Besluit d.d. 10 juli 1852, nr. 59, met ingang van 15 juli daaraanvolgend ook voorlopig is overgegaan op de minister van Financiën. Deze bleef het bestuur waarnemen, tot hij bij Koninklijk Besluit d.d. 5 januari 1854, nr. 79, met ingang van 6 januari werd benoemd tot tijdelijk minister van de Hervormde en andere Erediensten behalve de Rooms-Katholieke, waarop 12 januari 1854 een definitieve benoeming van jhr. mr. A.G.A. Ridder van Rappard, te voren directeur van het kabinet, volgde.
In 1862 werd het niet noodzakelijk geoordeeld de departementen voor de zaken der verschillende erediensten voortdurend in stand te houden, wegens de aan de kerkgenootschappen verzekerde volkomen vrijheid om alles, wat hun godsdienst en de uitoefening daarvan in hun eigen boezem betreft, te regelen. Daar het bij de opheffing van die departementen echter geraden zou zijn alles te vermijden, wat de wenselijke waarborgen kon verzwakken, welke door het staatsgezag bij de toepassing der grondwettige beginselen met betrekking tot de aangelegenheden van de kerkgenootschappen konden worden verschaft, zo werd bij Koninklijk Besluit d.d. 21 april 1862, nr. 75, (Staatsblad nr. 42) besloten, te rekenen van 1 juli daaraanvolgend af het bestaande Departement voor de Zaken der Hervormde en andere Erediensten behalve die der Rooms-Katholieke op te heffen en het beheer over die zaken aan de minister van Justitie op te dragen onder bepaling: "dat de zaken, op de gemelde Eerediensten betrekking hebbende, afzonderlijk zullen worden behandeld in de bureaux van het opgeheven Departement, die een afzonderlijke afdeeling zullen uitmaken, waarvan de directie onder de bevelen van onzen voornoemden Minister zal worden toevertrouwd aan een Hoofdambtenaar onder den titel van Administrateur voor de Zaken der Hervormde en andere Eerediensten behalve die der Roomsch-Katholieke". De bevoegdheid en de verplichtingen van die administrateur werden bij Koninklijk Besluit d.d. 18 juni 1862, nr. 67, gelijk gesteld aan die van secretaris-generaal bij de overige Departementen van Algemeen Bestuur.
Verder werd bij dat besluit bepaald, dat deze afdeling bleef in het bezit van de archieven en de bibliotheek der bureaus en van het meubilair, tot het opgeheven departement behorende. Zij ontvangt de dienstbrieven en verdere inkomende stukken, het beheer van de zaken der gemelde erediensten betreffende, alsmede exemplaren of afschriften van die wetten, besluiten, verordeningen, voorschriften en andere stukken, welke ingevolge bestaande verordeningen of gebruiken ter bevordering ener algemene kennis van het staatsbestuur aan de Departementen van Algemeen Bestuur worden medegedeeld.
Op dezelfde voet als bij Koninklijk Besluit d.d. 21 april 1862 was omschreven, ging het beheer bij Koninklijk Besluit d.d. 1 juni 1866, nr. 66, van de minister van Justitie over op de minister van Financiën.
Bij Koninklijk Besluit d.d. 2 januari 1868 werd weer een afzonderlijk departement ingesteld met ingang van de 15e daaraanvolgend, dat echter slechts korte tijd heeft bestaan, "omdat de voortdurende instandhouding van de Departementen voor de zaken der verschillende Eerediensten niet strookte met het staatsrechtelijk beginsel van scheiding van Kerk en Staat". Dientengevolge werd bij Koninklijk Besluit d.d. 29 juli 1868, nr. 6, (Staatsblad nr. 115) te rekenen van 1 september daaraanvolgend af, het departement weer opgeheven en het beheer dier zaken opnieuw opgedragen aan de minister van Financiën, ook weer onder vrijwel dezelfde bepaling als in 1862 was gemaakt.
Aldus is het gebleven tot bij Koninklijk Besluit d.d. 29 oktober 1870, nr. 30, (Staatsblad nr. 173) met ingang van 1 januari 1871 het departement geheel werd opgeheven. De uitvoering en toepassing van de bepalingen ten aanzien van alle kerken, godsdienstige gestichten en kerkelijke instellingen van weldadigheid werden opgedragen aan de minister van Justitie, de uitvoering der artikelen betreffende de geldmiddelen en de daarmede in verband staande werkzaamheden aan de minister van Financiën, terwijl de behandeling van de kerkelijke zaken in de kolonies naar het Departement van Kolonies overging.
Op het departement bleef ook J.D. Janssen (die bij Koninklijk Besluit d.d. 27 oktober 1815, nr. 1, de titel van secretaris en adviseur had gekregen, daar de werkzaamheden van de commissaris voor de kerkelijke zaken zeer onderscheiden waren van velen der commissarissen bij andere ministeries), een zelfstandig archief vormen. Hij fungeerde tevens als 'consilliarius en secretaris'. Bij Koninklijk Besluit d.d. 18 oktober 1842, nr. 54 veranderde deze titel in secretaris-generaal en adviseur.
Ook zijn opvolger Jacobus Johannes Roozeboom (1848-1859) behield die titel, doch diens opvolger Adrianus van Heel (1859-1862) niet; hij verkreeg bij Koninklijk Besluit d.d. 1 september 1859, nr. 51, die van secretaris-generaal, welke functie bij Koninklijk Besluit d.d. 18 juni 1862, nr. 67, met ingang van 30 juli daaraanvolgend werd opgeheven, toen een administrateur werd aangesteld, gelijk staande met de secretaris-generaal aan de overige departementen.
Taken
( Gegevens voor deze inleiding zijn ontleend aan: F.J.M. Otten, ) Gids voor de archieven van de ministeries en de Hoge Colleges van Staat 1813-1940 ( (Den Haag, Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, 2004), pp. 277-279. )
In de Grondwet van 1815 (artikelen 190-196) was sprake van `gelijke bescher¬ming' voor alle bestaande godsdiensten en van voortzetting de financiële steun aan kerkgenootschappen, maar ook van de bevoegdheid van de overheid om te waken voor de openbare orde en erop toe te zien, dat de gefourneerde gelden door de kerkgenootschappen op de juiste manier werden besteed. Financiële ondersteuning en toezicht op de organisatie werden aldus aan elkaar gekoppeld: beide vormden dan ook de hoofdtaken van de eredienstdepartementen.
1. Financiële ondersteuning van de kerkgenootschappen
De belangrijkste uitgavenpost op de begrotingen van de eredienstdepartementen vormden de uitbetaling van traktementen en pensioenen van kerkelijke bedienaren. Ook de Grondwet van 1848 (artikel 168) en daarna volgende grondwetten handhaafden de uitbetaling. Daarnaast ontvingen predikanten kinder-, school- en academiegelden ten behoeve van hun minderjarige en/of studeren¬de kinderen. Ook werden studiebeurzen toegekend. Aan seminaries, kerkbesturen en kerkfabrieken kon financiële steun worden verleend. Voor de aanvaarding van schenkingen en legaten aan kerken en kerkelijke instellingen van armenzorg was toestemming nodig van de centrale overheid. Dat gold eveneens voor bouw en herstel van kerkgebouwen en pastorieën, waarvoor in veel gevallen ook subsidies werden verleend..
Het financiële toezicht bij de Hervormde Kerk was geregeld in het Algemeen Reglement van 1816. Het door de hervormde kerkvoogdijen gevoerde beheer over de kerkelijke goederen stond onder toezicht van provinciale colleges, door de Koning benoemd uit leden van provinciale kerkbesturen en leden van Gedeputeerde Staten, en met de provinciale gouverneur vaak als voorzitter. Na de herziening van het reglement in 1852 duurde het tot 1869, alvorens dit toezicht overging op een eigen orgaan van de Hervormde Kerk, het Algemeen College van Toezicht.
Na de opheffing van het departement in 1870 vielen de financiële taken, voornamelijk bestaande uit de toekenning van traktementen en pensioenen van kerkelijke bedienaren, voortaan onder het ministerie van Financiën, te weten de afdeling (Pensioenen en) Erediensten.
2. Toezicht op de organisatie van de kerkgenootschappen
Aan de financiële ondersteuning van de kerkgenootschappen ontleende de Staat in de eerste helft van de 19de eeuw ook het recht tot reglementering. Vanaf 1824 kreeg de regering meer greep op de plaatselijke kerken: het werd de kerkbesturen verboden buiten de regering om besluiten te nemen in zaken, waarvan de behandeling niet uitdrukkelijk aan hen was opgedragen..
De bemoeienis van de eredienstadministraties strekte zich onder meer uit over:
  • het houden van toezicht op inrichting en bestuur van kerken en kerkelijke instellingen van armenzorg;
  • het geven van toestemming voor oprichting, opheffing en samenvoeging van kerkelijke gemeenten;
  • het houden van toezicht op het kerkelijk onderwijs;
  • het verlenen van autorisatie tot het beroepen van predikanten (handopening) en de uitoefening van het collatierecht (begeving van het ambt van predikant).
De wet van 1853 tot regeling van het toezicht op de kerkgenootschappen gaf deze de volle vrijheid bij hun interne organisatie; alleen dienden de regelingen aan de Kroon te worden meegedeeld.. Na de definitieve opheffing van het departement in 1870 viel het nu sterk ingeperkte toezicht op de kerkgenootschappen onder het ministerie van Justitie.
De organisatie van de Hervormde Kerk was geregeld bij het Algemeen Reglement van 1816. Het reglement onthield zich weliswaar van vergaande bemoeienis met de leer, maar onderwierp de kerkelijke organisatie aan het staatsgezag. Er kwam nu een jaarlijks te houden Algemene Synode met door de Koning gekozen en benoemde leden. Alle besluiten van de synode, die werd bijgewoond door de directeur-generaal van Hervormde Eredienst, behoefden koninklijke goedkeuring. Ook bij de benoeming van de provinciale en classicale besturen had de Koning veel invloed.
De Afscheiding van 1834, die ook een sociale achtergrond had, leidde tot vervolging door de regering, die alleen erkende kerkgenootschappen wenste. Onder Willem II werd de vervolging van de afgescheidenen gestaakt. Diens regering wenste zich ook te onttrekken aan binnenkerke¬lijke conflicten: in 1842 liet zij de Hervormde Synode weten, dat leerstellige vragen voortaan door de Synode zelf moesten worden geklaard..In 1852 kwam het tot een herziening van het Alge¬meen Reglement van 1816, waarbij de kerkelijke gemeenten een grotere rol kregen toebedeeld.
De Lutheranen kregen in 1818 hun Algemeen Reglement. De Doopsgezinden kenden geen hiërarchische kerkorde, al waren zij sinds 1811 wel verenigd in de Algemeene Doopsgezinde Sociëteit. Bij het Israëlitisch kerkgenootschap fungeerde (tot 1870) de Hoofdcommissie tot de zaken der Israëlieten als verbindingsschakel tussen de centrale overheid en de Joodse gemeenschap. De commissie, waarvan de leden door de Koning werden benoemd, moest onder meer jaarlijks een 'generalen staat' van het Israëlitisch kerkgenootschap inzenden en het departement adviseren.
Ook de zorg voor de kerkelijke aangelegenheden in Nederlands-Indië berustte bij de Koning. Zo werden ingevolge het Reglement voor de Protestantse kerk in Indië van 1844 (dat ook na 1848 van kracht bleef) de predikanten benoemd door de Kroon en hield de Algemene Rekenkamer toezicht. Door de regering in Indië was de archipel verdeeld in gebieden die exclusief voor de protestantse zending dan wel voor de katholieke missie waren bestemd.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Gegevens voor deze inleiding zijn ontleend aan: F.J.M. Otten, Gids voor de archieven van de ministeries en de Hoge Colleges van Staat 1813-1940 (Den Haag, Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, 2004), pp. 281-282.
1. Verbaalarchief
Vrijwel de gehele periode, namelijk van 1824-1870 werd bij de archiefvorming het verbaalstelsel-1823 toegepast.
De registratie in de indices bevat over elk stuk de volgende gegevens: datum en agenda¬nummer, korte inhoud en genomen beschikking, vorig en volgend agendanummer. De index bevat in de beginjaren geen hoofdenlijst, maar wel een 'alfabetisch register' dat de rubriekaanduidingen bevat alsmede engere trefwoorden op afzonderlijke zaken binnen een rubriek. Vanaf 1824 is voor in de indices steeds een hoofdenlijst opgenomen: de daarin opgenomen rubrieken hebben gedurende een lange reeks van jaren vrijwel dezelfde benamingen. Grote rubrieken in het jaar 1840 zijn: personeel van predikanten; idem van kerkbesturen; handopening en approbatie van predikantsbenoemingen; kerkelijk armwezen; aan- en verkoop van kerkelijke goederen; subsidies voor bouw en herstel van kerken en pastorieën. Vanaf 1860 zijn de rubrieken onderverdeeld in een groot aantal sub-rubrieken en is tevens een alfabetisch trefwoordenregister opgenomen, dat vergelijkbaar is met dat uit de beginjaren. De rubrieken over het Israëlitisch kerkgenootschap vormen steeds een aparte groep.
De klappers bevatten naast persoons- en plaatsnamen ook onderwerpsaanduidingen. Er wordt verwezen naar agendanummer en in sommige jaren ook naar de bladzijde van de index. Omdat de onder een trefwoord vermelde stukken zijn ingeschreven met hun korte inhoud, lijken deze registers meer op indices dan op klappers. De trefwoorden zijn binnen een letter niet lexico¬grafisch geordend. Vanaf 1849 is voorin opgenomen een 'Alphabetisch Register op den Klapper' (dat evenmin lexicografisch is ingericht), kennelijk bedoeld om sneller te kunnen zoeken naar een trefwoord.
De agenda's, alleen aanwezig over de jaren 1815-1823 en 1862 (2e halfjaar)-1870, bevatten tevens verwijzingen naar de bladzijde van de indices. In de jaren 1824-(1e halfjaar)1862 zijn er alleen dagagenda's (met opschrift 'vergaderagenda') die gevoegd zijn bij de ingekomen en uitgaande stukken.
In de beginjaren 1815-1823 kregen de ingekomen en uitgaande stukken een per jaar doorlopend agendanummer (de uitgaande minuten aanvankelijk met een eigen nummering). Vanaf 1824 is sprake van een agendanummering per dag. Een ingekomen stuk is als regel geborgen op de datum van het bijbehorende uitgaande stuk, dus van de afdoening: beide hebben dezelfde datum en nummer. Rekesten en andere stukken waarover eerst advies werd gevraagd, zijn in latere jaren meestal geborgen bij het (op een latere datum) ingekomen advies: het oude agendanummer op het rekest werd dan doorgestreept en vervangen door datum en nummer van het advies. Ontbrekende stukken kunnen zijn geborgen in de dossiers (zie hierna). In de jaren 1815-1823 werden de uitgaande missives ook afgeschreven in registers.
2. Archief secretaris-adviseur/secretaris-generaal, 1815-1862
De indeling in bureaus (onder meer in de jaren-1860) had geen invloed op de archiefvorming. Wel vormde de secretaris-adviseur, vanaf 1842 secretaris-generaal genoemd, een eigen archief in de periode 1815-1862. De klappers in dit archief betreffen zowel personen en plaatsen als zaken, en verwijzen naar het agendanummer. De agenda's zijn bijna de gehele periode geborgen bij de per maand geborgen ingekomen en uitgaande stukken.
3. Buiten verbaal gehouden stukken
Dit bestand omvat dossiers, die zijn samengesteld uit geagendeerde stukken uit de chronologische serie, alsmede bureauregisters, staten en tabellen. Als over een bepaalde kwestie een dossier is aangelegd, wil dat niet zeggen dat in het verbaal niet ook stukken daarover zijn opgelegd.
De buiten verbaal gehouden stukken zijn in de inventaris in rubrieken onderverdeeld. Ze betreffen met name de organisatie (reglementen, nieuwe predikantsplaatsen, recht van collatie) en de financiën (traktementen, subsidies o.a. voor kerkenbouw) van de Hervormde Kerk, naast stukken over de andere kerkgenootschappen. Onder de ten departemente opgemaakte overzichten zijn staten, die aangeven welke besluiten er genomen zijn ten aanzien van elke kerkelijke gemeente, traktementsregisters van predikanten, lijsten met uittreksels uit besluiten inzake subsidies voor kerkgebouwen, reglementen en verordeningen betreffende de Hervormde kerk en de andere kerkgenootschappen.
De overbrenging van de beschreven archieven naar het Algemeen Rijksarchief had plaats als volgt: Van het gedeelte van 1815-1829, dat reeds geruime tijd geleden was overgenomen, is het proces-verbaal getekend 4 april 1922. Het gedeelte van 1830-1870 is in 1922 overgenomen bij proces-verbaal d.d. 27 december 1922. Bovendien zijn in 1928 nog van het Departement van Financiën overgenomen een verzameling stukken, gerangschikt tot dossiers of bundels, gedeeltelijk gelicht uit het verbaal van het departement, gedeeltelijk uit dat van de secretaris en adviseur voor de kerkelijke zaken, alsmede op de bureaus vervaardigde registers, tabellen, staten enz. en een collectie gedrukte reglementen, verordeningen enz.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking
Een indeling van de inventaris der stukken van het departement naar de verandering van de titels der beheerders, die mij liever zou zijn geweest, doch die met het oog op de indices, klappers enz., welke steeds over het gehele jaar lopen, terwijl de titels zich altijd op zeer willekeurige data wijzigden, bleek niet wel mogelijk. Daarom treft men slechts één zeer uitgebreid hoofd aan, waarin alle functionarissen achtereenvolgens zijn opgesomd, en zijn van de verbalen, indices enz. slechts series gemaakt over de gehele periode van 1815-1870. Daarop volgen de archieven, gevormd door twee ambtenaren aan het departement, namelijk de commissaris, later secretaris en adviseur voor de kerkelijke zaken en de Eerste Commissie voor de Comptabiliteit.
Bij het raadplegen van deze archieven zal het dikwijls voorkomen, dat stukken niet op hun plaats worden aangetroffen. Vele reglementen, verordeningen enz. zijn namelijk door de heer J.D. Janssen uit de verbalen, zowel van het departement als van hem zelf, gelicht en tot dossiers en bundels samengevoegd, terwijl door onderzoekers ook vele stukken zijn gebruikt, die niet weer zijn opgeborgen, doch soms met vrij uitvoerige aantekeningen zijn bewaard. Daar van de zijde van het Departement van Financiën er prijs op werd gesteld, dat deze dossiers en bundels bleven bestaan, ja zelfs verschillende niet zijn afgegeven, zijn deze dossiers en bundels geplaatst achter de archieven, waaruit zij afkomstig zijn.In een aanhangsel daarna volgen de op de bureaus vervaardigde registers, staten, tabellen enz., alsmede de aldaar verzamelde gedrukte stukken.
Ordening van het archief
De inv. nrs. 1857, 1858 en 1861 ontbreken. De bedoelde stukken bevinden zich in nrs. 1859 en 1860.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Departement Hervormde en andere Erediensten behalve de Rooms-Katholieke, nummer toegang 2.07.01.03, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Hervormde Erediensten, 1815-1870, 2.07.01.03, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Archiefbestanddelen