Archief
Titel
2.09.63 Inventaris van het archief van de Commissie van Onderzoek inzake Menten, met gedeponeerd archief van de Velser-affaire en documentatie betreffende de zaak Schallenberg van het Ministerie van Justitie (1934) 1942-1979 (1985)
Auteur
CAS 571, J.H. KompagnieVersie
28-10-2022
Copyright
Nationaal Archief, Den Haag
2003 cc0 ( Geanonimiseerde versie. )
Beschrijving van het archief
Naam archiefblok
Ministerie van Justitie: Archief van de Commissie van Onderzoek inzake Menten, met gedeponeerd archief van de Velser-affaire en documentatie betreffende de zaak Schallenberg Cie. Onderzoek Menten
Periodisering
archiefvorming: 1942-1979 oudste stuk - jongste stuk: 1934-1985
Archiefbloknummer
J26582Omvang
720 inventarisnummer(s); 8,70 meterTaal van het archiefmateriaal
Het merendeel der stukken is in het. Een klein gedeelte is gesteld in talen alsen
Nederlands
Duits
Pools.
Soort archiefmateriaal
Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.Archiefdienst
Nationaal ArchiefLocatie
Den HaagArchiefvormers
Ministerie van Justitie, Commissie van onderzoek inzake MentenSamenvatting van de inhoud van het archief
De zaak Menten kreeg halverwege de jaren zeventig van de vorige eeuw veel media aandacht in Nederland. In 1976 werd er door de toenmalige Minister van Justitie Van Agt, een onderzoekcommissie aangesteld die het verleden van P.N. Menten moest onderzoeken. In het archief van deze onderzoekscommissie zijn alle stukken bewaard gebleven waar zij gebruik van heeft gemaakt. Het betreft eigen correspondentie en die met het ministerie van Justitie, getuigenverklaringen en het eindrapport van de commissie. Tevens zijn er kopieën van onderliggende documenten, maar ook originele documenten uit het centraal archief van het ministerie en uit overige rechterlijke archieven. Daarnaast omvat het archief stukken over diefstal gepleegd door Menten, zijn vermogenspositie, detentie en schadevergoedingen. Ook zijn er stukken m.b.t. de Velser-affaire en de zaak Schallenberg.Archiefvorming
Geschiedenis van de archiefvormer
AANLEIDING TOT HET INSTELLEN VAN EEN HISTORISCH-WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK INZAKE DE AFFAIRE MENTEN
Op 18 november 1976, tijdens het debat in de Tweede Kamer naar aanleiding van de vlucht van Pieter Nicolaas Menten voor een ophanden zijnde arrestatie, zegde de toenmalige minister van Justitie, mr. Van Agt, onder zware politieke druk de Kamer toe dat er een historisch-wetenschappelijk onderzoek inzake de affaire-Menten zou worden ingesteld.
Prof. dr. I. Schöffer, hoogleraar in de vaderlandse geschiedenis te Leiden, werd bereid gevonden dit onderzoek te verrichten. Prof. Schöffer zocht zelf zijn medewerkers uit: dr. J.C.H. Blom, wetenschappelijk hoofdmedewerker geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en mr. A.C. 't Hart, toen lector, later hoogleraar in het strafrecht en strafprocesrecht aan de katholieke Hogeschool in Tilburg.
De voorwaarden waaronder Schöffer de opdracht aanvaardde waren:
'het onderzoek en de verslaggeving daarvan zouden in volledige wetenschappelijke vrijheid verricht kunnen worden;
alle onder de overheid berustende stukken die op het onderzoek betrekking hadden of konden hebben, zouden desgevraagd ter beschikking gesteld worden;
alle ambtenaren en oud-ambtenaren zouden ontheven worden van hun geheimhoudingsplicht en desgevraagd inlichtingen mogen verschaffen
het verslag van het onderzoek zou, zodra gereed, integraal aan de Staten-Generaal worden aangeboden.' ( De affaire Menten 1945-1976. Eindrapport van de Commissie van onderzoek betreffende het opsporings- en vervolgingsbeleid inzake Menten vanaf de bevrijding tot dd zomer van 1976 en de invloeden waaraan dat beleid al dan niet heeft bloot gestaan. Woord vooraf p. 9. ) De opdracht die het kabinet de commissie meegaf luidde: het verrichten van een onderzoek naar het opsporings- en vervolgingsbeleid inzake Menten in de periode vanaf de bevrijding tot de zomer van 1976 en de invloeden waaraan dit beleid al dan niet heeft blootgestaan. In de loop van het onderzoek bracht de commissie vier tussentijdse rapporten uit. ( Zie inv.nr. 5. ) Het uiterst gedetailleerde eindrapport (ruim 900 bladzijden) kwam in september 1979 tot stand, na raadpleging van de archieven van 50 overheidslichamen en interviews met 150 personen. De instelling van de Commissie was mede het gevolg van de politieke commotie die ontstond naar aanleiding van diverse publicaties in kranten en andere periodieken.
In het dagblad De Telegraaf verscheen op 22 mei 1976 een interview met de toen in Blaricum woonachtige Menten. In dit interview kondigde hij aan dat hij op 21 juni een aantal van zijn kunstwerken zou laten veilen bij Sotheby. De hoofdredacteur van het tijdschrift Accent, Hans Knoop, werd vanuit Israël getipt dat veel van het kunstbezit dat Menten in eigendom had wel eens geroofd kon zijn uit Oost-Polen.
Hans Knoop ging op onderzoek uit en kwam met onthullingen over door Pieter Menten begane oorlogsmisdaden in de periode 1941 -1943 in de door de nazi's bezette streek Galicië. Door de plaatselijke bewoners werd Menten ook van spionage voor de Duitsers verdacht. Al ver voor het begin van de Tweede Wereldoorlog in 1939 was Pieter Menten, die stamde uit een Nederlandse koopmansfamilie, een vooraanstaande landeigenaar in de uitlopers van het dicht beboste Karpatengebergte. Hij bezat er uitgestrekte bosarealen en landgoederen. Daarnaast had hij belangen in de olie, een luciferfabriek, rijstpellerijen en een cacaofabriek.
Bovendien kwam de TROS (Televisie Radio Omroep Stichting) op 21 juni 1976 met een televisieprogramma waarin Poolse en Israëlische getuigen de Blaricumer als oorlogs-misdadiger aanwezen.
Door Tweede Kamerleden werden aan de verantwoordelijke minister voor het vervolgings-beleid, de minister van Justitie, vragen gesteld. Al spoedig werd de kwestie een politiek geladen affaire. De toenmalige minister van Justitie, A.A.M. van Agt, zag zich op 8 juli 1976 gedwongen een nader vooronderzoek te gelasten, zonder vooralsnog een verdachte te doen aanwijzen, laat staan Menten zelf te laten arresteren. In de media werden minister en ambtenaren traagheid en tegenwerking verweten.
Uiteindelijk ging op 15 november 1976 een arrestatiebevel uit tegen Menten. Echter op 14 november was de Blaricumse zakenman en kunstverzamelaar Nederland ontvlucht. Hij zou zijn getipt over deze op handen zijnde arrestatie. Er volgde felle kritiek op de falende politie en justitie. In de Tweede Kamer werd minister van Justitie Van Agt wederom nalatigheid verweten. Een waarschuwing dat Menten mogelijk zou kunnen vluchten, had de minister niet opgemerkt.
Op 6 december 1976 werd Menten, na onderzoek door de journalist Knoop, alsnog in Zwitserland gearresteerd en na enige dagen uitgeleverd aan Nederland om te worden vervolgd wegens oorlogsmisdaden. Na een reeks processen werd Menten in juli 1980 veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf wegens in Polen gepleegde oorlogsmisdaden. In 1985 werd hij vrijgelaten. Drie jaar later overleed hij op 88-jarige leeftijd.
Het eindrapport van de Commissie beschrijft uitvoerig de diverse aspecten rond de affaire Menten tot aan de zomer van 1976.Voor een goed begrip van het archief van de Commissie, volgt hieronder een korte samenvatting uit het eindrapport. ( Sommige tekstgedeelten zijn integraal overgenomen uit het eindrapport. )ACHTERGRONDINFORMATIE MET BETREKKING TOT DE AFFAIRE MENTEN
VOORGESCHIEDENIS.
De in Rotterdam geboren Pieter Nicolaas Menten volgde een handelsopleiding en vetrok kort na de Eerste Wereldoorlog naar Oost-Europa. Hij ontplooide vooral in Polen vele zakelijke activiteiten. Hij boerde zo goed, dat hij aan het eind van de jaren dertig waarschijnlijk al een vermogend man was. Hij woonde toen op een landgoed in de buurt van Podhoroce en Urycz. Menten werkte vooral op het gebied van de handel in kunst en antiek veel samen met zijn broer Dirk.
Menten had ook contacten met de firma Oryza in Krakau, een bedrijf dat in rijst handelde en met Nederlands kapitaal was opgericht. De Nederlandse directeur van Oryza, De Bruyn, wilde in 1940 terug naar Nederland en gaf de leiding min of meer over aan Menten. De goed begonnen samenwerking verslechterde en de verhouding van Menten met De Bruyn, die na zijn verhuizing naar Nederland voortdurend pendelde naar Krakau, ging over in een regelrechte vete. In 1940 werd Menten medewerker van de SD in Krakau
In 1941 maakte Menten bovendien deel uit van een Einsatzgruppe, die onder leiding van Schöngarth in juli 1941 de moorden in Podhoroce en Urycz heeft gepleegd.
Onderlinge ruzies tussen Duitse machthebbers in Polen brachten Menten in moeilijkheden omdat Schöngarth erbij betrokken was. Eind 1942 beval Himmler Menten en zijn vrouw voorgoed naar Nederland terug te keren.
Menten ging in Aerdenhout wonen en kwam niet met lege handen. Hij nam een flink geldbedrag mee en had vier wagons van de Duitse spoorwegen plus elf koffers nodig om zijn eigendommen te vervoeren.
Wat de koopman Menten in Nederland precies deed, is niet erg duidelijk. Zelf schermde hij met activiteiten voor de illegaliteit. Hij dook zelfs enige tijd onder toen de SD hem als getuige wilde horen. Daardoor begon al een stroom van geruchten de ronde te doen o.a. over collaboratie in Polen. Dit leidde ertoe dat zijn naam verscheen op de lijst van na de oorlog te arresteren personen. Menten kreeg 6 mei 1945 al huisarrest opgelegd. Na tien dagen werd Menten gearresteerd, hij zou zich niet aan het huisarrest hebben gehouden.
EERSTE ARRESTATIE.
Met de arrestatie trad een eerste fase in van wat later de affaire Menten is gaan heten, waarbij Menten op grond van de verdenkingen van de Binnenlandse Strijdkrachten te Bloemendaal en wegens overtreding van het hem opgelegde huisarrest ook werd gearresteerd en enige maanden gedetineerd. Na een vooronderzoek werd Menten vrijgelaten. Zijn, gelijk met zijn arrestatie, in beslag genomen vermogen bleef echter onder het beheer van de staat. Een aantal maanden echter werd hij op grond van een aangifte door De Bruyn bij het parket van het Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam vervolgd wegens zijn oorlogsverleden in Polen en Nederland.
In de eerste fase vond de eerste behandeling van de politieke strafzaak plaats. Deze fase eindigde eind 1945. Menten werd wegens onvoldoende bewijs vrijgelaten. Toen werd tevens de basis gelegd voor vele van de problemen van materiële aard die pas later hun hoogtepunt bereikten. Met Mentens eigendommen werd namelijk niet in alle opzichten even zorgvuldig omgesprongen door de politionele autoriteiten. Volgens Menten zouden er zelfs grote diefstallen ter waarde van verscheidene miljoenen guldens hebben plaatsgevonden. In 1945 had hij inmiddels van de vermeende diefstallen aangifte gedaan en het eerste onderzoek daarnaar door de Bloemendaalse politie was begonnen.
STRAFVERVOLGING ONDER BIJZONDERE RECHTSPLEGING
De tweede fase, van eind 1945 tot eind 1949, wordt allereerst beheerst door de politieke strafzaak. Na een hernieuwde aanklacht tegen Menten in december 1945 vond eerst een onderzoek door de Politieke Opsporingsdienst/Politieke Recherche Afdeling plaats, werd vervolgens een gerechtelijk vooronderzoek geopend en werd Menten tenslotte tot in hoogste instantie veroordeeld wegens hulpverlening aan de vijand. Deze fase, in beginsel die van de "ordelijke" strafvervolging volgens de regels van de bijzondere rechtspleging, kenmerkte zich door verscheidene incidenten en onregelmatigheden. ( Zie hiervoor Deel II van "De affaire-Menten 1945-1976". ) Deze zouden later, in de volgende fase, weer aanleiding zijn tot of althans aangegrepen worden in andere zaken. Naast de politieke strafzaak bleven in deze tweede fase de diefstalaffaire en de schadevergoedingskwestie op de achtergrond. Begin 1946 werden wel enige vorderingen tot schadevergoeding ingediend door Menten, maar daaraan werd toen zeer weinig gedaan, terwijl ook het onderzoek naar de diefstallen, dat al spoedig in handen van de rijksrecherche overging, maar heel langzaam vorderde.DE ZAKEN LUNSHOF EN ROHLING
De derde fase, waarin de zaak eerst recht tot een "affaire" uitgroeide en al snel een hoogtepunt bereikte, kan het best worden gekarakteriseerd als die van de tegenaanval door Menten. Het begin van deze fase kan in de eerste helft van 1949 worden gedateerd en overlapt het einde van de tweede. Was in deze tweede fase wel al veelvuldig gebruik gemaakt van het wapen van de aanval als de beste verdediging, in de derde fase nam de "Menten-partij" het initiatief volledig over. Menten en zijn verdedigers konden daarbij profiteren van de inmiddels in brede kring ontstane tegenzin tegen de nog steeds niet beëindigde nasleep van oorlog en bevrijding en van de eveneens ruim verbreide denkbeelden over de vele ontsporingen die na de oorlog zouden hebben plaatsgevonden. Tijdens de terechtzittingen in 1949 was dat thema reeds naar voren gebracht en ook later, in het bijzonder in Telegraaf-artikelen van februari 1950, werd op die stemming een direct appèl gedaan. De aanval van Menten gold allereerst de onregelmatigheden die zich kort na de bevrijding in zijn huis in de periode van zijn arrestatie zouden hebben voorgedaan en de schandalige wijze waarop het beheer over zijn vermogen zou zijn gevoerd door de Staat. Menten diende zeer omvangrijke vorderingen tot schade-vergoeding in, die hij kracht trachtte bij te zetten via publiciteit en politieke kanalen. Dit leidde vanaf 1950 tot uitgebreid onderzoek naar deze beweerde grote diefstallen. Dader of daders werden echter niet gevonden. De claims leidden ook tot ingewikkelde en langdurige onderhandelingen met diverse overheidsinstanties. Als gevolg daarvan kreeg Menten in totaal f. 630.000,-- uitbetaald. ( Zie hiervoor Deel IV van "De affaire-Menten 1945-1976". ) Ergernis over scherpe artikelen van de journalist Lunshof in de Telegraaf over de vervolging van Menten en beweerde misstanden bij de bijzondere rechtspleging leidde tot de ministeriële toezegging in het parlement dat er vervolging tegen Lunshof zou worden ingesteld wegens smaad tegenover ambtenaren van de bijzondere rechtspleging. Tegelijk werd tegen Rohling, de voormalige raadsheer-commissaris in de politieke strafzaak tegen Menten, een vordering ingesteld, wegens valse opgave in authentieke akte. Daarbij werden allerlei incidenten en al dan niet vermeende onregelmatigheden in deze strafzaak uitgebreid opgerakeld en tegen Rohling aangevoerd. De vervolging van Lunshof raakte daarentegen geheel op de achter-grond. De zaak Lunshof werd al snel tot de zaak Rohling. ( Zie hiervoor Deel V van "De affaire-Menten 1945-1976". ) In dezelfde derde fase vallen ook het Poolse uitleveringsverzoek aan de Nederlandse autoriteiten en de vraag of vanuit Nederland naar Mentens oorlogsverleden in Polen nader onderzoek moest worden gedaan. In dat verband kwamen voor het eerst de beschuldigingen van (medeplichtigheid aan) massa-executies aan de orde. In de strafzaak van 1945/1946 was daarvan geen sprake geweest. Het is van belang op te merken dat deze beide kwesties (uitleveringsverzoek en eventueel nieuw onderzoek) in die tijd in de pers weinig aandacht kregen. Ze werden overspoeld door de diefstalaffaire, schadeclaims en de zaak Lunshof/Rohling. De Koude Oorlogsatmosfeer maakte goede samenwerking met Polen ook ondenkbaar. ( Zie hiervoor Deel IV van "De affaire-Menten 1945-1976". ) Deze derde fase gaat in de loop van 1953 en 1954 geleidelijk over in een vierde. In deze jaren werden de meeste kwesties uit de derde fase tot een einde gebracht. De schadeclaims konden als afgedaan worden beschouwd nadat in maart en mei 1953 de laatste schikkingen met Menten werden gesloten. De zaak-Rohling werd, nadat dit voor een deel in juni 1953 reeds was geschied, in maart 1954 definitief afgesloten door buitenvervolgstelling en "rehabilitatie" van Rohling. De weigering van het herhaalde Poolse uitleveringsverzoek had reeds in juni 1952 plaatsgevonden en het laatste document, waarin van eventueel nader onderzoek naar de beschuldigingen van massa-executies sprake was, dateert van 28 oktober 1952. Nadien vindt men er niets meer over in de archieven. Zo trad op alle fronten, althans voor de overheid, een periode van relatieve windstilte in. In deze vierde fase, die voortduurde tot in 1976 de affaire-Menten opnieuw tot leven kwam, speelde van de tot nu toe genoemde zaken nog slechts de nasleep: de Krakause kelderstukken kwamen naar Nederland, de fiscale behandeling van de uitbetaalde schadevergoedingen riep enige vragen op, Lunshof moest nog formeel buiten vervolging worden gesteld. Voor wat Menten zelf betreft stonden in deze fase, inzake de nasleep van de gebeurtenissen in de oorlog, andere meer civielrechtelijke kwesties op de voorgrond, waarbij de Nederlandse overheid niet óf veel minder nauw betrokken was. Zo werd in 1954 de Oryza-zaak door een schikking tot een einde gebracht en voerde Pieter Menten tussen 1959 en 1966 vele processen tegen zijn broer Dirk (en omgekeerd), terwijl tussen 1958 en 1964 in Duitsland een schadevergoedingskwestie tussen Menten en de Bondsrepubliek Duitsland liep. Behalve deze nasleep van oude zaken kreeg de overheid slechts een enkele maal met hem te maken: een klacht tegen De Bruyn wegens meineed, een verzoek om inlichtingen uit Duitsland en een beschuldiging van vervalsing van een volmacht. ( Zie hiervoor Deel VII van "De affaire-Menten 1945-1976". )VERVOLGING WEGENS OORLOGSMISDADEN IN POLEN
De publiciteit rond de veiling van kunstvoorwerpen uit het bezit van Menten in mei 1976 bereidde de vijfde fase van de affaire voor. Startpunt van deze nieuwe fase (tevens einddatum van het onderzoek van de Commissie) was de officiële opdracht d.d. 8 juli 1976 aan de Procureur-generaal te Amsterdam een onderzoek in te stellen inzake de beschuldigingen van massamoord aan het adres van Menten. Nog in de tweede helft van dat jaar 1976 bereikte de affaire een nieuw hoogtepunt. Tijdens een opgewonden kamerdebat zegde de Minister van Justitie het historisch onderzoek toe, waarvan het rapport "De Affaire-Menten 1945-1976" het resultaat is.
Al met al was de affaire-Menten een tamelijk op zichzelf staande kwestie geweest, die wel goed in te passen is in de tijdsomstandigheden en daardoor beïnvloed werd, zo ook in haar verloop begrijpelijk wordt en zich verder kenmerkt door opmerkelijke incidenten. Het door de Commissie verrichte onderzoek helderde niet alleen een aantal aspecten rond de affaire-Menten op, ook werd een verduidelijkend licht geworpen op bepaalde aspecten van de Nederlandse geschiedenis na 1945.
Geschiedenis van het archiefbeheer
In de periode na de overdracht werd op het Ministerie van Justitie begonnen met het aanbrengen van wijzigingen in dit bestand. Wat is er gebeurd:
Een aantal dossiers zijn teruggebracht in de archieven van waaruit ze gelicht waren.
Dit is bijvoorbeeld het geval bij dossier 1.1 (het betreft de politiezuiveringsdossiers van C.J. Butterman en J.C. Baars). Beide dossiers vinden we op dit moment terug in de inventaris van de politiezuivering.
Ook de CABR-dossiers zijn teruggebracht naar het CABR (Bijv. dossier 30.7.1 = Dossier PRAC Amsterdam nr. 81935 en dossier 30.7.2 = Dossier PRAC Amsterdam nr. 86183). Beide dossiers vinden we op dit moment terug in de inventaris CABR.
Het eerste deel van het bestand Depot 170A werd opnieuw ingedeeld. De beschrijvingen van de dossiers werden bijeengebracht in een afzonderlijke database. De dossiers zelf kregen een nieuwe nummering en werden geborgen in nieuwe archiefdozen.
Om onbekende redenen heeft men het laatste deel van Depot 170A niet herordend. Deze dossiers waren ten tijde van de bewerking door de CAS nog geordend volgens de oorspronkelijke nummering en waren geborgen in de oude archiefdozen.
De archieven werden in 2001 door het Ministerie van Justitie bij het Nationaal Archief cq. Centrale Archief Selectiedienst (CAS) ter bewerking aangeboden.
Overbrenging van een overheidsarchief
Inhoud en structuur van het archief
Inhoud
Samengevat bestaat het archief van de commissie uit de volgende bestanden:
- De aan voormelde commissie verstrekte documenten uit het centraal archief van het Ministerie van Justitie en uit de archieven van verschillende rechterlijke organen e.d.
- Het door de commissie zelf gevormde archief
- Het overige door de commissie verworven documentatiemateriaal
Daarnaast werden in de depots 136, 137 en 170 een aantal bescheiden van het ministerie van Justitie aangetroffen, gedateerd van na 8 juli 1976 (datum van de officiële opdracht aan de Procureur-generaal te Amsterdam om een onderzoek in te stellen inzake de beschuldigingen van massamoord aan het adres van P. Menten, tevens einddatum van het onderzoek van de commissie). Deze bescheiden zijn in de inventaris opgenomen.
Als toegang op de archieven waren plaatsingslijsten aanwezig. De kwaliteit en het niveau van de beschrijvingen waren echter van matige kwaliteit. Met name de relatie tussen de verschillende bestanden en de stukken was niet altijd goed te leggen. Bovendien was in een aantal gevallen de relatie van de stukken met de archiefvormer verstoord.
De hoofdindeling van de inventaris is als volgt:
Het eerste deel (hoofdrubriek 1) bevat het door de commissie zelf gevormde archief. Naast de archiefbescheiden van de commissie zelf (1.1) zijn hier de serie kopieën van documenten uit de geraadpleegde archieven en collecties (1.2) en de, ten tijde van de werkzaamheden van de commissie, verschenen persberichten, publicaties en kamerstukken (1.3) opgenomen.
Het tweede deel (hoofdrubriek 2) bevat de aan voormelde commissie verstrekte originele documenten uit het centraal archief van het Ministerie van Justitie en uit de archieven van verschillende rechterlijke organen e.d. De indeling volgt in grote lijnen het eindrapport van de Commissie, "De Affaire-Menten 1945-1976", dat wil zeggen een onderscheiding in de diverse aspecten van de zaak - of eigenlijk beter de zaken - Menten. Elke andere opbouw, bijvoorbeeld een strikt chronologische, die binnen de verschillende subrubrieken wel steeds zoveel mogelijk is aangehouden, zou tot onoverzichtelijkheid hebben geleid. Om dezelfde redenen zijn de stukken die betrekking hebben op de Velser-affaire en de zaak Schallenberg als afzonderlijke hoofdstukken opgenomen (2.2 resp. 2.3).
Het laatste deel (hoofdrubriek 3) bevat de bescheiden van het ministerie van Justitie, gedateerd van na 8 juli 1976.
Als bijlage bij de inventaris is een concordans opgenomen van oud depot-, doos- en mapnummer naar nieuw inventarisnummer. Hierdoor is het mogelijk om de in het eindrapport van de commissie gebruikte annotaties te blijven gebruiken.
Hieronder volgt een nadere omschrijving van de bewerkte depots:
Depot 136: Zaak Menten - algemeen
Inhoud: Bevat stukken van het Ministerie van Justitie uit de jaren '40 en '50 over o.a.:
- Het Poolse uitleveringsverzoek
- Claims van Menten jegens de Staat
- Onderzoek naar door leden van de Binnenlandse Strijdkrachten gepleegde diefstallen in Mentens villa te Aerdenhout
Depot 137: Zaak Menten - NBI
Inhoud: Betreft het NBI-dossier PE 28.2231
Depot 170A
Dit depot besloeg het grootste deel van de archiefbescheiden en verder stukken waarop de commissie haar rapport en conclusies heeft gebaseerd. Het betrof de stukken afkomstig uit de archieven van het Ministerie van Justitie en de archieven van daaronder ressorterende autoriteiten en rechterlijke colleges. Bij brief van 17 oktober 1979 waarbij de minister van Justitie de voorzitter van de Tweede Kamer schriftelijk informeerde omtrent de uitkomsten van het onderzoek van de commissie gaf hij ook een aanwijzing omtrent de bestemming van dit archiefmateriaal, nl.: "Het ligt in de bedoeling de door de commissie verzamelde archivalia, voor zover ze thans bij mijn departement berusten, zoveel mogelijk als een geheel bijeen te houden."
De beschrijvingen in de inventaris zelf bevatten dan ook slechts de nieuwe mapnummers. De database is aangepast in die zin dat het doosnummer is vervangen door het nieuwe inventarisnummer. Deze database is omgewerkt tot Nadere Toegang en is niet openbaar.
Depot 170.
Depot 170 bevat het door de commissie zelf gevormde archief. Op de meeste mappen staan nadere gegevens over de inhoud ervan.
De ordening van het materiaal was zeer globaal en behoefde niet zo behouden te blijven. In het eindrapport van de commissie is zo veel mogelijk naar de originele vindplaatsen van het materiaal verwezen. De verklaringen, enkele uitgebrachte rapporten en zeer weinig in het rapport aangehaalde brieven aan de commissie bevinden zich in origineel in dit archiefdeel. Deze zijn bij de herordening in ieder geval herkenbaar gebleven.
Depot 138: Velser-affaire
Inhoud van de dozen:
- Instelling en verslag commissie belast met onderzoek naar de Velser-affaire
- Correspondentie 1947-1955
- (Afschriften van) processen-verbaal van de Rijksrecherche 's-Gravenhage
De correspondentie bestaat voornamelijk uit (geheime) verbalen van de 2e Afdeling A (Woltjer). De verbalen hebben het nummer 6838, gevolgd door een letter/cijfer aanduiding.
De correspondentie is per pak beschreven, met vermelding van maand/jaar.
De processen-verbaal zijn in de bijlagen 10 en 11 per proces-verbaal uitvoeriger beschreven.
Depot 139: Zaak Schallenberg
Deel I van het dossier over de zogenaamde zaak Schallenberg bestond voornamelijk uit afschriften van rapporten inzake het indertijd ingestelde onderzoek naar zijn dood.
De stukken waren afkomstig van mevr. Dekker, weduwe van de toenmalige rijksrechercheur die het onderzoek vanuit Utrecht leidde. In 1976 bood een journalist van Vrij Nederland haar geld voor gegevens betreffende de zaak Schallenberg. Na raadpleging van een advocaat werd besloten contact op te nemen met het Ministerie van Justitie. De stukken werden op 22 december bij het Ministerie van Justitie aangeboden. Zoals reeds vermeld betreffen het in hoofdzaak doorslagen van rapporten die Dekker als inspecteur-rijksrechercheur 1e klasse had opgemaakt of doorgezonden aan de procureur-generaal te Amsterdam. Er zijn ook krantenknipsels bij uit 1950, waarin verklaringen van mr. Struycken, destijds Minister van Justitie over het onderzoek in de zaak Schallenberg en de Velser-affaire.
Bovendien bevatte het dossier nog correspondentie en krantenartikelen uit de jaren '60 en '70 waarin werd ingegaan op de zaak.
Deel II betrof het dossier van de Politieke Opsporingsdienst 's-Gravenhage. In het kader van de meldingsplicht voor vreemdelingen werd F. Schallenberg gevraagd een aantal vragen te beantwoorden die informatie geven omtrent zijn gedragingen gedurende de oorlogsjaren
AANWIJZINGEN VOOR HET DOEN VAN ONDERZOEK IN DE ARCHIEVEN
Zoals reeds vermeld in het vorige hoofdstuk bestaat het in deze inventaris beschreven archiefmateriaal uit door de Commissie van Onderzoek inzake Menten geraadpleegde archiefbescheiden uit het centraal archief van het Ministerie van Justitie en uit de archieven van de rechterlijke organen. Op 12 september 1979 werd dit materiaal aan het Ministerie van Justitie overgedragen. Omdat de Commissie ook de Velser-affaire en de zaak Schallenberg in haar onderzoek had betrokken, vanwege mogelijke onderlinge verbindingen tussen de zaken, is besloten om de stukken behorende op beide zaken ook op te nemen in deze inventaris.
Bij het doen van onderzoek kan het best het eindrapport van de Commissie als startpunt dienen. ( Aan te vragen onder de inv.nrs. 26-27. ) Dit rapport bevat een uitgebreide beschrijving van het gebruikte archiefmateriaal als bronnen voor het onderzoek. Middels de in de noten gebruikte aanduiding waarbij in veel gevallen nummer, datum, omschrijving van het stuk en dergelijke zijn vermeld is het mogelijk de stukken terug te vinden in deze inventaris. De tijdens het onderzoek reeds gevormde depots 136, 137, 138 en 139 zijn met deze kenmerken opgenomen bij de voetnoten.
De na het onderzoek gevormde depots 170 en 170A zijn middels hun oorspronkelijke archiefaanduiding opgenomen als voetnoot. Deze archiefbestanden worden als volgt aangeduid in de noten:
- Arch. Min. v. Just., Dir. Pol. Geheim
- Arch. Min. v. Just., Dir. Pol. Politiezuivering
- Arch. Min. v. Just., DGBR-dossier Menten
- Arch. BOOM
- Arch. NWCC
- Arch. Parket OvJ (A'dam en Haarlem)
- Arch. Parket PG (A'dam en Den Haag)
- Arch. Griffie Rb. (A'dam en Haarlem)
- Arch. Griffie Hof A'dam
- Arch. Parket PG A'dam/Menten
- Arch. Parket PG A'dam P 712/46
- Arch. Parket PG A'dam/Velser-affaire
- Diefstaldossier
- Politiek Strafdossier Menten 1945-1949
- Politiek Srafdossier Menten, 1976-
- Dossier Rohling/Lunshof
Ter verduidelijking volgt hieronder een schematische weergave van de zoekstructuur, te gebruiken bij het terugvinden van documenten afkomstig uit de depots 136, 137, 138 en 139. :
Rapport => Annotatie => Concordans => Inventaris => Bijlagen
Voorbeeld 1 (terugvinden van stukken afkomstig uit de depots 136, 137, 138 en 139):
U zoekt de stukken zoals vermeld in voetnoot 278, genoemd op pagina 107 van het rapport.
278 Arch. Min. V. Just. Depotnr 137, doos 8 map 27
Door de concordans te raadplegen ziet u dat een verwijzing krijgt naar inventarisnummer 273:
Depot 137/doos 08/map 27 273
Vervolgens zoekt in de inventaris inventarisnummer 273 op:
269-277 |
Algemene correspondentie. |
|
|
1943 - 1954 |
1 pak en 8 omslagen |
|
269 |
1943-1945 |
|
270 |
1946 |
|
271 |
1947 |
|
272 |
1948 |
|
273 |
1949 |
|
274 |
1950 |
|
275 |
1951 |
|
276 |
1 jan. - 30 juni 1952 pak |
|
277 |
1 juli 1952 - 1954 |
U ziet dat inventarisnummer 273 deel uit maakt van een serie algemene correspondentie. Door het opvragen van inventarisnummer 273 kunt u vervolgens op zoek naar het door u gezochte document.
Ter verduidelijking volgt hieronder een schematische weergave van de zoekstructuur, te gebruiken bij het terugvinden van documenten afkomstig uit de depots 170 en 170A:
Rapport => Annotatie => Accesdatabase => Inventaris
Voorbeeld 2 terugvinden van stukken afkomstig uit de depots 170 en 170A:
U zoekt de stukken zoals vermeld in voetnoot 45, genoemd op pagina 152 van het rapport.
452 Politiek Strafdossier Menten 1945-1949, map 16 T t/m T4, briefwisseling over ontvangst en vertaling.
Door de Accessdatabase te raadplegen zien we dat het Politiek Strafdossier Menten 1945-1949 is opgenomen onder het hoofdnummer 4. Map 16 betreft het nummer 4.22 (dit is het oorspronkelijk mapnummer). De in de voetnoot vermelde mappen T1 t/m T4 zijn hier als volgt beschreven:
Ontvangstbewijs van vertaler, van Pools dossier, dd. 2-7-1948:
T.1. Afschrift brief van Procureur-fiscaal aan vertaler J.S. Auerbach, dd. 2-7-1948
T.2. Brief van Ministerie van Buitenlandse Zaken aan rechter-commissaris, dd. 22-6-1948
T.3. Afschrift brief van Nederlands Gezant te Warschau, aan Ministerie van Buitenlandse Zaken, dd. 11-6-1948
T.4. Bedrukte Envelop. (Pools opschrift).
U krijgt hier een verwijzing naar het huidige inventarisnummer, nl. 149.
Door het opvragen van inventarisnummer 149 kunt u de door u gezochte documenten raadplegen.
Selectie en vernietiging
Behoudens dubbelen is er niets uit de archieven vernietigd.
Verantwoording van de bewerking
De archieven die in 2001 door het Ministerie van Justitie bij de Centrale Archief Selectiedienst (CAS) ter bewerking werden aangeboden bestonden uit:
Zaak Menten [depot 136 en 136a]; omvang 1 meter
Zaak Menten [depot 137]; omvang 1,625 meter
Zaak Menten [depot 170 en 170a]; omvang 10,5 meter, incl. 4 dozen microfilms
Velser-affaire [depot 138]; omvang 0,5 meter
Zaak Schallenberg [depot 139]; omvang 0,125 meter
De archieven zijn bewerkt om ze te laten voldoen aan de normen goede, geordende en toegankelijke staat.
De oorspronkelijke omvang van de archieven vóór de bewerking bedroeg ca. 13,25 meter. Na bewerking en herverpakking bedraagt de omvang 7,5 meter.
Ten aanzien van de bewerking van het blok 170A is aansluiting gezocht bij hetgeen reeds in de database (Access) was ingevoerd, d.w.z. dat het nog niet bewerkte deel van blok 170A (vanaf oorspronkelijk dossier 26.1) ook is opgenomen in de database volgens de huidige systematiek. Hierdoor is de database de ingang op het gehele archiefblok 170A.
Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Deels openbaar, deels beperkt openbaar (B). Dossiers jonger dan 75 jaar zijn beperkt openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
OPENBAARHEID Besluit van de Minister van Justitie, houdende beperking van de openbaarheid van het archief van de Commissie van Onderzoek inzake Menten en de aan voormelde commissie verstrekte documenten uit het centraal archief van het ministerie van Justitie en uit de archieven van de verschillende rechterlijke organen betreffende de zaak Menten, met gedeponeerd archief van de Velser-affaire en documentatie betreffende de zaak Schallenberg (1934-) 1942-1979 (-1985) (als bedoeld in artikel 10 van het Archiefbesluit 1995) Met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van nog levende personen, worden op grond van artikel 15, eerste lid, onder a, van de Archiefwet 1995 aan de openbaar-heid van de naar het Nationaal Archief over te brengen archiefbescheiden van het bestand van de Commissie van Onderzoek inzake Menten, bevattende de hierboven genoemde archieven, de volgende beperkingen gesteld: Getekend te Den Haag. De Minister van Justitie, namens deze, de Secretaris-Generaal, J. Demmink Datum: 20 november 2003
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
- Creëer een account of log in.
- Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
- Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie: Archief van de Commissie van Onderzoek inzake Menten, met gedeponeerd archief van de Velser-affaire en documentatie betreffende de zaak Schallenberg, nummer toegang 2.09.63, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Cie. Onderzoek Menten, 2.09.63, inv.nr. ...
Verwant materiaal
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
Ministerie van Justitie, Bureau Juridische Zaken/Zuivering van de Afdeling Politie, (1941) 1944-1965 (1983), toegang: 2.09.54
Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, Politieke Recherce Afdeling Collaoratie (Amsterdam), toegang 2.09.09
Nederlands Audiovisueel Archief te Rijswijk
Van de processen tegen P. Menten die zijn gevoerd tussen 9 mei 1977 en 13 januari 1981 zijn video-opnamen gemaakt. Dit resulteerde in een verzameling van 237 videobanden met een totale duur van 237 uren. De opnamen zijn gemaakt vanwege het bijzondere historische belang van het proces en met instemming van de verdachte.
Omdat het Nationaal Archief het materiaal niet ziet als archiefbescheiden in de zin der wet werd het in 1989 overgedragen aan het Film- en fotoarchief van de Rijksvoorlichtingsdienst.
Bij deze overdracht is bepaald dat het materiaal openbaar is met uitzondering van de opnamen van enkele zittingen die achter gesloten deuren plaatsvonden (nummers 58, 59, 88 en 91). Voor raadpleging van deze banden is toestemming nodig van de Secretaris-generaal van het ministerie van Justitie. Deze beperkende voorwaarde blijft van kracht zolang de betrokken getuigen in leven zijn.
In 1991 werden de banden, die in zeer slechte staat waren, op kosten van het Ministerie van Justitie geconserveerd.
De banden zijn toegankelijk middels journaalbeschrijvingen. Deze bevatten:
- het nummer van de videoband
- de datum van de zitting
- de aanvangstijd
- een korte beschrijving van het behandelde, met verwijzing naar de tijdklok die op de banden zichtbaar is
Daarnaast is er een alfabetisch register van getuigen.
Momenteel wordt het materiaal beheerd door het Nederlands Audiovisueel Archief te Rijswijk.
Bijlagen