Terug naar zoekresultaten

2.13.196 Inventaris van de archieven van de Generale Staf / Staf van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten en de daarbij gedeponeerde archieven, (1903) 1945-1972 (1989)

Bekijk de zoekhulp bij dit archief

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.13.196
Inventaris van de archieven van de Generale Staf / Staf van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten en de daarbij gedeponeerde archieven, (1903) 1945-1972 (1989)

Auteur

R. van den Bout, J.C.D. de l''Ecluse, J. Heijting, e.a.

Versie

18-06-2018

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
2011 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Generale Staf / Staf van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten
Generale Staf 1945-1972

Periodisering

archiefvorming: 1945-1972
oudste stuk - jongste stuk: 1903-1979

Archiefbloknummer

D101

Omvang

; 4624 inventarisnummer(s) 107,00 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het. Een klein gedeelte is gesteld in heten in het.
Nederlands
Engels
Frans

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven en gedrukte teksten. De Nederlandstalige stukken van vóór ca. 1700 zijn geschreven in het gotische cursiefschrift, met name in de Oud-Hollandse klerkencursief. Het archief bevat een fotoalbum.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Generale Staf / Staf van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten Kabinet van de chef van de Generale Staf, Chef van de Generale Staf Plaatsvervangend chef van de Generale Staf Adjunct-chef van de Generale Staf Souschef van de Generale Staf Sectie Adjudant-Generaal Directoraat der Infanterie Directoraat der Artillerie Directoraat der Cavalerie Directoraat Pioniers Directoraat Nationale Reserve Inspectie Militair-Juridische Dienst Dienst Welzijnzorg Koninklijke Landmacht, Sectie Krijgsgeschiedenis Secretariaat Militair-Politieke Aangelegenheden Bureau Nieuw-Guinea, Suriname en de Antillen Kabinet Bureau Nieuw-Guinea, Suriname en de Antillen Bureau Statistiek Bureau Uitrustingsstaten Adviesbureau Materieelbehoeften Bureau Coördinatie Begrotingsaangelegenheden Sectie Beleidsadministratie Bureau Militair Aardrijkskundige Oorlogsvoorbereiding Adviesbureau Wetenschappelijk Onderzoek Radar-vuurleidingscentrum Commissie voor Militaire Aangelegenheden ('Commissie Schepers'), , 1945-1972, 1951-1989, , 1945-1949 (1977), , 1946-1950, , 1948-1951, , 1945-1952, , 1957-1962, , 1945-1949, , 1946-1953, , 1945-1947, , 1945-1949, , 1948-1950, , 1945-1964, , 1946-1955, , 1940-1979, , 1948-1955, , 1948-1955, , 1955-1958, , 1949-1958, , 1953-1957, , 1952-1962, , 1962-1964, , 1945-1957, , 1953-1954, , 1949

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het hier beschreven fonds bevat de archieven van de Generale Staf en daaraan verbonden organisatieonderdelen in de eerste decennia van de Koude Oorlog. De Generale Staf heeft als belangrijkste taak de voorbereiding van de krijgsmacht op haar oorlogstaak. Derhalve vindt men in dit archief stukken over de opleiding van militairen, militaire oefeningen, mobilisatievoorbereidingen, krijgsplannen, tactiek, strategie en logistiek en organisatie, zowel op het niveau van de krijgsmacht in haar geheel als van de respectieve wapens. Verder bevat het archief materiaal over zaken als militaire inlichtingen uit het buitenland en militair ceremonieel. Het grootste deel betreft uiteraard de situatie in Nederland, maar een deel der stukken heeft betrekking op de overzeese rijksdelen (Nederlands-Indië, Nieuw-Guinea, Suriname en de Nederlandse Antillen), de NAVO en gewapende conflicten elders in de wereld (Korea-oorlog).

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
1. Generale Staf/Staf van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten
1.1. Oprichting
De Generale Staf werd opgericht bij het besluit van de soevereine vorst van 11 maart 1814 nr. 6. Deze staf was belast met taken op het gebied van operatiën, legering en logistiek ten behoeve van de strijdkrachten te velde. De Generale Staf ging echter pas werkelijk als zodanig functioneren in de jaren die volgden op de kortstondige mobilisatie van het leger in 1870.
In navolging van het elders in Europa gegeven voorbeeld ontstond nu een organisatie die zich ging bezighouden met al hetgeen moest worden geregeld om bij het uitbreken van een gewapend conflict het leger snel en efficiënt te kunnen inzetten en met het voorbereiden van het leger op zijn oorlogstaak. Daartoe behoorde onder meer zaken betreffende mobilisatievoorbereiding, plannen, operatiën, logistiek en verzorging, vervoer en het organiseren van oefeningen. Vooral na de Tweede Wereldoorlog is de Generale Staf sterk in omvang toegenomen.
1.2. Periode 1945-1949
De top van de Koninklijke Landmacht bestond in de herfst van 1945 uit een merkwaardig conglomeraat van troepen. Vijf min of meer zelfstandige bevelhebbers stonden naast elkaar: de Bevelhebber der Nederlandse Strijdkrachten, de Chef-Staf van het Militair Gezag, de Hoofdintendant, de Commandant Nederlandse Troepen in Engeland en de Territoriale Bevelhebber Nederland. Al deze functies verdwenen.
Bij ministeriële beschikking van 24 oktober 1945 werd de Chef van de Generale Staf (CGS) aan de top van de militaire hiërarchie gesteld. Hij werd hiërarchisch rechtstreeks onder de minister geplaatst. Dientengevolge kreeg het hoofdbureau van de Generale Staf (GS) de naam van Hoofdkwartier van de Generale Staf (HKGS). Luitenant-generaal van de Generale Staf mr. H.J. Kruls was de eerste CGS.
De CGS was de hoogste militaire autoriteit van de Koninklijke Landmacht (KL) in vredestijd ( "Overzicht van de organisatie der Kon. Landmacht op 1 November 1945", MS 114 (2) (1945), 66-68. ) en trad op als voornaamste adviseur van de minister op het gebied van beleidsvorming. Dit was een novum. Vóór 1940 was de CGS slechts adviseur van de minister. Zijn rechtstreekse bevelsbevoegdheid reikte slechts over enkele onderdelen. De dagelijkse leiding over de GS ( Van 1945 tot 1963 Hoofdkwartier van de Generale Staf geheten, van 1963 tot 1969 Hoofdkwartier van de KL (LaO 63007), in 1969 Staf van de Generale Staf en van 1970 tot 1976 Generale Staf. ) berustte bij de Souschef en de Adjunct-Chef, en sinds 1949 bij de plaatsvervangend CGS, die voor zijn functievervulling verantwoording verschuldigd was aan de Legerraad in het algemeen en aan de CGS in het bijzonder. De GS bestond van 1945 tot 1950 uit acht stafsecties (G1-G8) en vijf directoraten (D1-D5). De directoraten fungeerden als "adviseurs" van het ministerie.
Onder leiding van de Souschef stonden de secties Operaties (G1), Inlichtingen (G3) en Opleidingen (G5), Luchtverdediging en luchtstrijdkrachten (G7) en de Legerfilm- en Fotodienst.
Onder leiding van de Adjunct-Chef stonden de secties Organisatie en Mobilisatie (G2), Bewapening en Uitrusting (G4), Militair Juridische Dienst (G6), Krijgsgeschiedenis (G8), de Documentatiedienst, de Secretarie en de Korpscommandant.
Er waren vijf afdelingen (na 1 januari 1947 directoraten geheten): Infanterie (D1), Artillerie (D2), Cavalerie (D3), Pioniers (D4) en Verbindingsdienst (D5). Deze wapendirectoraten, met elk een directeur aan het hoofd, ressorteerden onder de Souschef voor wat betreft opleidingen en reglementen, onder de Adjunct-Chef voor wat betreft organisatie, bewapening en uitrusting, terwijl zij na 1 januari 1947 hun personele aangelegenheden behandelden met de Adjudant-Generaal. Zij verrichten werkzaamheden ten aanzien van:
  • De opleiding van officieren, kader en soldaten.
  • De bestudering en samenstelling van bewapening en uitrusting.
  • Het ontwerpen van organisaties van oorlogs- en vredesonderdelen.
  • Het samenstellen van reglementen, voorschriften en opleidingsdirectieven.
  • De personeelsindeling en voorziening, voor zover het hun eigen wapen betreft.
In juni1949 zijn de directoraten opgeheven en zijn hun functie en taken overgenomen door de nieuw geformeerde wapeninspecties.
Het hoofd van de Legervoorlichtingsdienst viel evenals de Souschef en de Adjunct-Chef rechtstreeks onder de CGS.
In verband met een personeelsvermindering in het jaar 1949 en vooruitlopend op de voor dat jaar vast te stellen organisatie werd met ingang van 15 oktober 1948 de sectie G2 Mobilisatie opgeheven. De werkzaamheden van deze sectie werden op die datum overgenomen door de sectie G2 Organisatie. ( Nota HKGS sectie G2 Organisatie, nr. G.2/115 Zeer Geheim, d.d. 13-10-1948. )
1.3. Periode 1949-1969
Bij de reorganisatie van de GS in 1949 werden de directoraten opgeheven ( LO 1949, nr. 164 (ministeriële beschikking, d.d. 18-7-1949, nr. 1003). ) en hun taken overgenomen door de Inspecties. Deze Inspecties werden hierdoor meer zelfstandig in de uitvoering van hun werkzaamheden. Hun taken en verantwoordelijkheden werden vastgesteld in de voorlopige instructies voor de inspecteurs van de verschillenden wapens.
Sinds 1950 bestond de GS uit vier secties met de volgende taakverdeling betreffende de KL:
  1. Organisatie (G1);
  2. Inlichtingen (G2);
  3. Operatiën (G3);
  4. Logistiek (G4).
In 1951 ( Brief CGS d.d. 3-9-1951, nr. G1/8576 inzake de voorlopige vredessamenstellingen van de KL. ) werd de organisatie gewijzigd waarbij de functie van adjunct CGS was vervallen. Er werd dan gesproken van een 1e en 2e Souschef van de GS.
De onderverdeling is dan als volgt:
  • de plaatsvervangend CGS, tevens 1e Souschef van de GS, met onder zich de secties G1 en G4;
  • de 2e Souschef van de GS, met onder zich de secties G2 en G3.
In 1952 wijzigde de benaming van de 1e en de 2e Souschef in respectievelijk Souschef Plannen en Souschef Uitvoering. Zij bleven dezelfde secties onder zich houden, echter de benaming van de sectie G2 wijzigde in Inlichtingen en Veiligheid.
Van 1950 tot 1960 beschikte de GS over een speciale staf, waarbinnen de volgende onderdelen waren ondergebracht: de Militair Juridische Dienst, de afdeling Krijgsgeschiedenis, de adviesbureaus Wetenschappelijk Onderzoek en Materieelbehoefte, de bureaus Uitrustingsstaten en Statistiek, de dienst Welzijnszorg, de Adjudant-Generaal en de Korpscommandant van de GS.
De CGS was in de hoedanigheid van Bevelhebber der Landstrijdkrachten (BLS) tegelijk de hoogste uitvoerende instantie van de KL. Hij stond hiërarchisch onder de minister en functioneel onder de staatssecretaris. De wens dat het bevelhebberschap duidelijker tot uiting moest worden gebracht leidde in 1954 formeel tot de instelling van de vredesfunctie BLS. Er kwam één gecombineerde staf tot stand, met uitzondering van de periode tussen 1969 en 1972, toen er twee aparte staven functioneerden. ( LaO 69031 (23/5) en Brief CGS, d.d. 4-2-1972, nr. 10.016/54/J inzake de samenvoeging van de staven CGS/BLS. )
In 1963 werd de naam "Hoofdkwartier van de Generale Staf" vervangen door de meer logische aanduiding "Hoofdkwartier van de Koninklijke Landmacht" (HKKL).
De formering van de Generale Staf in zijn latere vorm kreeg gestalte in de jaren '60 van de vorige eeuw. Er werd toen binnen korte tijd een drietal ingrijpende bezuinigingsoperaties uitgevoerd, die ten doel hadden gelden vrij te maken voor investeringen ter verhoging van de gevechtswaarde van het parate deel van het leger, het Eerste Legerkorps. Dit doel moest bereikt worden door het afstoten van minder essentieel geachte taken. Deze bezuinigingsoperaties werden respectievelijk Operatie Chirurg, Operatie Bever en Operatie Egel genoemd.
Deze operaties waren nog maar net voltooid, toen er in 1967 wederom reorganisatieplannen werden aangekondigd door staatssecretaris J.C.E. Haex. Ondanks voornoemde bezuinigingen bleken de uitgaven in de exploitatiesfeer nog een te groot deel van het budget van de Koninklijke Landmacht op te slokken, waardoor er te weinig geld overbleef voor nieuwe investeringen. Ook speelde de gedachte mee dat door de snelle opbouw van de Koninklijke Landmacht na 1945, de overgang van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, de Korea- en de Nieuw-Guineaperiode, het personeelsbestand onevenwichtig was opgebouwd en daardoor ook een relatief hoge exploitatieuitgave veroorzaakte.
1.4. Periode 1969-1972
Om aan bovenstaande ongewenste ontwikkelingen een halt toe te roepen en tegelijkertijd te anticiperen op de grote uitstroom van vrijwillig dienende militairen die in 1974 en de volgende jaren werd verwacht, kondigde Haex een ingrijpende herstructurering van de overkoepelende organisatie van de landstrijdkrachten aan, met als uiteindelijk doel de bestuurbaarheid te verbeteren en tegelijkertijd een personeelsbesparend effect te bewerkstelligen. Daarbij werd onder meer bepaald dat het Eerste Legerkorps buiten de reorganisaties zou worden gehouden. Er werd bovendien besloten dat er naast de drie dirigerende organisaties binnen de top van de Koninklijke Landmacht (de Generale Staf, de Dienst van de Kwartiermeester-Generaal, de Dienst van de Opperofficier Personeel), ter ondersteuning van de plaatsvervangend Secretaris-Generaal Koninklijke Landmacht een directoraat voor financiële en administratieve diensten opgericht diende te worden. Dit werd de Directie Administratieve Diensten Landmacht.
De personele unie van Chef Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten, die sinds 1954 bestond, zou ophouden te bestaan en de functie van Bevelhebber der Landstrijdkrachten zou komen te vervallen. De bevelhebberstaken zouden worden verdeeld over een nieuwe functionaris, de Nationale Commandant, en de Internationale Commandant, i.c. de commandant van het Eerste Legerkorps. Dit zou betekenen dat de Chef Generale Staf, net als voor de oorlog het geval was, geen bevelsbevoegdheid meer zou hebben over de landstrijdkrachten, hetgeen precies paste in het streven om de constitutionerende, dirigerende en uitvoerende taken binnen de Koninklijke Landmacht zoveel mogelijk te scheiden.
Het Nationaal Commando werd echter nooit opgericht omdat de minister van mening was dat de personele unie Chef Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten gehandhaafd diende te blijven. Wel werd in de geest van de gewenste afscheiding van de uitvoerende taken besloten tot de oprichting van een aparte Staf van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten. Als direct gevolg wordt het Hoofdkwartier van de Koninklijke Landmacht per 1 november 1969 opgeheven. ( Bij ministeriële beschikking van 31 oktober 1969, nr. 247421/8g. ) Ingesteld worden de Generale Staf voor beleidszaken en de Staf BLS voor uitvoerende zaken.
Per 1 november 1969 functioneerde dus door de afscheiding van de uitvoerende taken een aparte Staf van de BLS. De functie van souschef van de GS werd ingesteld en de functies van Souschef Uitvoering en Souschef Plannen opgeheven.
De GS bestond vanaf die datum uit een vijftal afdelingen:
  1. Operatiën,
  2. Opleidingen en Oefeningen;
  3. Telecommunicatie en Elektronica;
  4. Organisatie;
  5. Inlichtingen en Veiligheid.
Deze afdelingen werden geleid door de Plaatsvervangend CGS/Souschef GS.
Daarnaast zijn er twee stafafdelingen:
  • het Kabinet
  • het bureau Controller.
Op 1 september 1972 werden de twee staven weer verenigd in één organisatie.
GS-zaken (ressort Plannen) werden toebedeeld aan de Souschef I, terwijl BLS-zaken (ressort Operatiën) de stafverantwoordelijkheid van de Souschef II vormden.
De GS bestond nu uit:
  1. het Kabinet en het bureau Controller;
  2. het ressort Plannen (afdelingen Plannen; Organisaties; Mobilisatievoorbereiding);
  3. het ressort Operatiën (afdelingen Operatiën, Opleidingen en Oefeningen; Inlichtingen en Veiligheid; Personeel; Logistiek);
  4. de Speciale Staf, bestaande uit de afdeling Verkeer en Vervoer, de secties Juridische Zaken, Adjudant-Generaal, Krijgsgeschiedenis, Welzijnszorg, MILVA Algemene Dienst, Nucleaire, Biologische en Chemische Zaken, Militaire Muziek, Geneeskundige Dienst, Liaison, en de Korpscommandant Staf CGS/BLS.
De voornoemde scheiding van constitutionerende, dirigerende en uitvoerende taakelementen gaf in de praktijk echter steeds vaker aanleiding tot verwarring. De taakscheiding tussen Chef Generale Staf en Bevelhebber der Landstrijdkrachten enerzijds en tussen de constitutionerende en dirigerende taken anderzijds bleek onmogelijk. Daarom werd besloten het takenpakket van Chef Generale Staf en Bevelhebber der Landstrijdkrachten weer in één staf te combineren. Deze samenvoeging kreeg op 1 september 1972 haar beslag. Hiermee werd echter gedeeltelijk een streep gehaald door de bezuinigingsplannen van staatssecretaris Haex. Daarom werd besloten het adviesbureau Bakkenist, Spits & Co. in te schakelen om te onderzoeken of en waar er nog bezuinigingen mogelijk waren. De Nederlandse bijdrage aan de NAVO, het Eerste Legerkorps en de sector opleidingen dienden buiten dit onderzoek te blijven.
Het adviesbureau stelde in haar eindrapport van 16 mei 1972 een grondige reorganisatie van de legertop voor. Inmiddels had een commissie van civiele en militaire deskundigen, de Commissie van Rijckevorsel, in haar op 27 maart 1972 uitgebrachte rapport, gepleit voor een reorganisatie van het Nederlandse defensieapparaat.
Op 13 juli 1972 werden door minister H.J. de Koster plannen bekend gemaakt voor een ingrijpende wijziging van de topstructuur van Defensie. Ten koste van de zelfstandigheid van de drie krijgsmachtdelen zou het horizontale element binnen het departement verstevigd worden. De drie krijgsmachtdelen stonden uiteraard zeer gereserveerd tegenover deze voorstellen. Ook binnen de politieke leiding ontstond hierover onenigheid. Staatssecretaris A. van Es, een oud-marineofficier, die voorstander was van een verticaal gestructureerd defensieapparaat, was het niet eens met de voornemens van minister de Koster en diende op 15 april 1972 zijn ontslag in. Na dit politieke rumoer werd de discussie over de nieuwe reorganisatievoorstellen op een laag pitje voortgezet.
2. De sectie Krijgsgeschiedenis van de Koninklijke Landmacht
2.1. Organisatie
De Sectie Krijgsgeschiedenis zich zowel bezig met beleidsvoorbereidende onderzoeken als studies naar de historie van (onderdelen van) de krijgsmacht, om zo het besef van traditie binnen de krijgsmacht levend te houden.
In het rapport institutioneel onderzoek militaire operatiën worden voor wat betreft de sectie drie handelingen beschreven die door de sectie worden uitgevoerd, te weten:
  • Het verzamelen van gegevens voor het maken van niet-beleidsvoorbereidende studies op militair historisch gebied;
  • Het vaststellen van niet-beleidsvoorbereidende studies op militair historisch gebied;
  • Het voorbereiden en (laten) uitvoeren van (toegepast wetenschappelijk) onderzoek en het verzamelen van gegevens ter bepaling van het Defensiebeleid inzake militaire operationele aangelegenheden.
Na de capitulatie van de Nederlandse krijgsmacht in mei 1940 zet het Krijgsgeschiedkundig Archief haar werkzaamheden met toestemming van de Duitsers voort. Het heeft als taak de oorlogshandelingen niet alleen te beschrijven maar ook te verklaren.
Na de bevrijding kan de geschiedschrijving van de krijgsmacht op 5 juli 1945 weer opgevat worden. Op die datum wordt als onderdeel van het Hoofdkwartier van de Generale Staf de sectie XI opgericht, de Geschiedkundige Sectie. Hierin worden opgenomen het voormalig Krijgsgeschiedkundig Instituut, dat wordt voortgezet als bureau Nieuwe Krijgsgeschiedenis, en het Krijgsgeschiedkundig Archief, dat zal voortbestaan als bureau Oude Krijgsgeschiedenis.
Het Krijgsgeschiedkundig Archief, Weermachtsarchief en de het Krijgsgeschiedkundig Instituut fuseren tot Geschiedkundige Sectie van de Generale Staf. ( Kamphuis, 'Het zusterinstituut', 231. ) Het bureau Nieuwe Krijgsgeschiedenis houdt zich bezig met het samenstellen van een stafwerk over de krijgsverrichtingen in mei 1940. Het bureau Oude Krijgsgeschiedenis is de rechtsopvolger van het in 1891 ingestelde Krijgsgeschiedkundig Archief van de Generale Staf. Dit bureau richt zich op de geschiedschrijving van de landmacht van 1568 tot 1922. In november 1945 bestaat het Krijgsgeschiedkundig Instituut uit vier bureaus ( Naspeuringen en studiën op het gebied der krijgsgeschiedenis -Negenenvijfstigste jaarverslag, waarin opgenomen een geschiedkundig overzicht van het studiecentrum der Nederlandse krijgsgeschiedenis. ('s-Gravenhage: Sectie krijgsgeschiedenis en ceremonieel van het Hoofdkwartier Koninklijke Landmacht, 1966) 19. ) :
  1. Algemene zaken;
  2. Nieuwe krijgsgeschiedenis;
  3. Oude krijgsgeschiedenis;
  4. Archief van de Koninklijke Landmacht.
Nadat in 1947 wederom een naamswijziging is doorgevoerd, het Krijgsgeschiedkundig Instituut heet voortaan sectie G 8 van de Generale Staf, voert men kort achter elkaar twee interne reorganisaties door.
Met ingang van 1 juli 1949 ( Ministeriële beschikking van 18 juli 1949, kabinet, HKGS, sectie G 1, nr. 1003 (gepubliceerd in Legerorders 1949, nr. 164). ) wordt, in het kader van een reorganisatie van de gehele legerleiding van de Koninklijke Landmacht ( Ministeriële beschikking van 27 april 1949, kabinet, nr. 52 (gepubliceerd in Legerorders 1949, nr. 87). ) , het Hoofdkwartier van de Generale Staf gereorganiseerd. In dit kader wordt de naam sectie G 8 van de Generale Staf gewijzigd in sectie Krijgsgeschiedenis van het Hoofdkwartier van de Generale Staf. Op 21 augustus 1950 wordt alweer een naamswijziging doorgevoerd; vanaf nu gaat de sectie als Krijgsgeschiedkundig Afdeling van het Hoofdkwartier van de Generale Staf door het leven. ( Naspeuringen en studiën op het gebied der krijgsgeschiedenis - Zeven en veertigste jaarverslag 1952- 1 oktober 1953. ('s-Gravenhage: Krijgsgeschiedkundige afdeling van de generale staf, 1954) 2. ) In 1953 wordt een vredesinstructie voor de directeur Krijgsgeschiedenis vastgesteld. ( Ministerie van Defensie, centraal archievendepot, archief Hoofdkwartier Generale Staf, doos 94, circulaire G 1/13988 DG van 29 april 1953. ) De directeur van de Krijgsgeschiedkundige Afdeling staat rechtstreeks onder bevel van de Chef van de Generale Staf en aan hem is hij verantwoording schuldig. Hij wordt belast met het opsporen en onderzoeken van bronnen voor de vaderlandse geschiedenis en het publiceren daarover. Verder geeft hij leiding aan het onderzoeken van de archieven van de Krijgsgeschiedkundige Sectie van het voormalige Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Ook is het zijn taak functionarissen praktisch en theoretisch zodanig op te op te leiden zodat ze in geval van mobilisatie een functie op krijgsgeschiedkundig gebied konden vervullen. Hierbij moet vooral aan oorlogsgeschiedschrijving worden gedacht. Begin februari 1960 wordt de naam van de afdeling gewijzigd sectie Krijgsgeschiedenis van het Hoofdkwartier van de Generale Staf (HKGS) de functie van directeur wordt gewijzigd in die van hoofd. ( Naspeuringen en studiën op het gebied der krijgsgeschiedenis -Een en vijftigste jaarverslag - 1 januari 1957- 1 januari 1963 ( 's-Gravenhage: Sectie krijgsgeschiedenis en ceremonieel van het Hoofdkwartier Koninklijke Landmacht, 1963) 7. ) Per 1 juni 1961 ( Ministeriële beschikking 248.430A. ) wordt het Archief KL, dat sinds 1945 deel uitmaakte van de sectie Krijgsgeschiedenis, ondergebracht bij het Centraal Archievendepot van het Ministerie van Defensie. Het bureau Ceremonieel wordt eind 1962 onder bevel van het hoofd van de sectie Krijgsgeschiedenis HKGS geplaatst. Tot dan ressorteerde het onder het Kabinet van de Generale Staf. Gecombineerd met de naamswijziging van het Hoofdkwartier van de Generale Staf in Hoofdkwartier van de Koninklijke Landmacht (HKKL) wordt de naam van de sectie begin 1963 gewijzigd in sectie Krijgsgeschiedenis en Ceremonieel van het HKKL. ( Naspeuringen en studiën op het gebied der krijgsgeschiedenis -Negenenvijftigste jaarverslag, waarin opgenomen een geschiedkundig overzicht van het studiecentrum der Nederlandse krijgsgeschiedenis. ( 's-Gravenhage: Sectie krijgsgeschiedenis en ceremonieel van het Hoofdkwartier Koninklijke Landmacht, 1966) 39. ) Eind 1963 wordt een nieuwe vredesinstructie voor het hoofd van de sectie vastgesteld. ( MvD, CAD, archief HKGS, algemeen, nr. 63.6475. ) Deze was nodig door de fusie van het bureau Ceremonieel met de sectie. De nieuwe instructie formaliseert de bestaande formatie en de taken die de sectie uitvoert.
In 1967 is de interne organisatie van de sectie Krijgsgeschiedenis en Ceremonieel als volgt:
  • bureau Ceremonieel;
  • bureau Oude Krijgsgeschiedenis;
  • bureau Nieuwe Krijgsgeschiedenis;
  • bureau Contemporaine Krijgsgeschiedenis;
  • bureau Centrale Militaire Historische Documentatie;
  • Krijgsgeschiedkundige Bibliotheek.
Ten gevolge van deze reorganisatie wordt in 1969 het bureau Ceremonieel afgescheiden van de sectie Krijgsgeschiedenis KL en ondergebracht bij de sectie G 1 van de Staf van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten. ( Naspeuringen en studiën op het gebied der krijgsgeschiedenis -Drie en zestigste jaarverslag - Vier en zestigste jaarverslag. ('s-Gravenhage: Sectie krijgsgeschiedenis KL, 1972) 1. ) Vanaf 1 november 1969 bestaat de sectie Krijgsgeschiedenis, naast de staf, nog slechts uit twee bureaus, namelijk het bureau Auteurs en Research alsmede het bureau Documentatie en Informatie.
3. Het Secretariaat Militair-Politieke Aangelegenheden (MPA)
Op 22 november 1948 werd het Secretariaat voor Militair-Politieke Aangelegenheden, ook wel Bureau MPA genaamd, ingesteld.
Dit secretariaat behoorde tot het Hoofdkwartier van de Generale Staf (HKGS) en was ingedeeld bij de sectie G1: Operatieve en militair politieke aangelegenheden. Het Secretariaat MPA was gevestigd in kamer 235 van de Prinses Julianakazerne te Den Haag. Het fungeerde tevens als secretariaat voor de Verenigde Chefs van Staven, waarvoor een afzonderlijk archief werd gevormd. Het werd bemand door twee kapiteins, een reservekapitein en een schrijfster.
Luitenant-kolonel van de Generale Staf Mathon had het toezicht op het secretariaat, dat belast was met de registratie, de opberging en de beveiliging van de daar in behandeling zijnde stukken. Mathon was namens de chef van de Generale Staf tevens coördinator van alle door het secretariaat behandelde aangelegenheden betreffende de internationale militaire samenwerking in het kader van de Belgisch-Nederlandse militaire overeenkomst, de Westerse Unie en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO), de Koninklijke Landmacht betreffende. Op 1 december 1949 werd de adjunct-chef van de Generale Staf, de generaal-majoor mr. J.D. Schepers, belast met het toezicht op het secretariaat en de coördinatie van alle aangelegenheden op het gebied van de internationale militaire samenwerking in behandeling bij de Koninklijke Landmacht. Hij hield tevens regelmatig de chef en de plaatsvervangend chef van de Generale Staf op de hoogte van alle van belang zijnde aangelegenheden, terwijl het bovendien tot zijn ressort behoorde de minister en de staatssecretaris van Oorlog, door tussenkomst van de Chef van de Generale Staf, in te lichten over alle voor deze autoriteiten belangrijke aangelegenheden.
Het secretariaat MPA verrichtte in het kader van de Westerse Unie, later West-Europese Unie, diensten als centraal adres ten behoeve van alle militaire en civiele instanties welke bij de "METRIC procedures" (veiligheidsprocedures). In het kader van de NAVO, (North Atlantic Treaty Organisation, NATO) verrichtte het secretariaat diensten als "Central Registry" en later als "sub-registry", ten behoeve van de civiele en militaire instanties welke bij de "COSMIC- en NATO- procedures" waren ingeschakeld.
In 1953 werd het Comité Finbel de Coördination opgericht krachtens een directe overeenkomst tussen de chefs van staven van de landstrijdkrachten van Frankrijk, Italië, Nederland, België en Luxemburg (Finbel), met toestemming van de ministers van defensie. Het bureau MPA werd aangewezen als centrale Finbel registratie. Naast de reeds eerder genoemde werkzaamheden werd het belast met de registratie, doorzending naar subregistries en opleggen van alle Finbel-documenten.
Het Secretariaat MPA bleef zijn werkzaamheden verrichten voor de Generale Staf tot eind 1955. Daarna werd de naam veranderd in "NATO Secretariaat" van het Hoofdkwartier van de Generale Staf.
4. Overige archiefvormers
De collectie bevat verder nog archieven van nog niet in eerdere hoofdstukken vermelde archiefvormers. Van deze archiefvormers zijn echter niet allemaal duidelijke organsatie-overzichten en/of taakstellingen aangetroffen. Voor wat betreft de omvang van verschillende archieven voor en na de bewerking, wordt verwezen naar tabel 1.
4.1. Opleidingen
De verschillende archiefvormers hadden allen tot gemeenschappelijke taak dat zij verantwoordelijk waren voor alle aspecten betreffende het opleiden van personeel voor hun toegewezen taken. Het betreft hier de zorg voor instructiemiddelen, personele aangelegenheden en organisatie, voorschriften en de inhoud en uitvoering van de opleidingen zelf.
4.2. Bureau Statististiek
Dit bureau hield door anderen aangeleverde kwantitatieve gegevens bij en stelde hierover Maandelijkse Statistische Rapporten op.
4.3. Bureau Uitrustingsstaten
Dit bureau stelde overzichten samen over de samenstelling van het materieel van de verschillende onderdelen van de Koninklijke Landmacht. Deze overzichten werden vervolgens uitgegeven als Oorlogs-, Vredes-, en Munitie-uitrustingsstaten. Halverwege de 60-er jaren van de vorige eeuw werden deze lijsten opgenomen als autorisatie staat in de OTAS (organisatietabel en autorisatie staat).
4.4. Adviesbureau voor Materieelbehoeften
De taak van dit bureau was het, volgens de verstrekte richtlijnen en vastgestelde prioriteiten, de CGS van advies dienen inzake de inhoud van ontwerp-Vredes- en ontwerp-Oorlogsuitrustingsstaten, alsmede inzake voorstellen tot wijziging hiervan.
4.5. Bureau Coördinatie Begrotingsaangelegenheden
Dit bureau hield zich hoofdzakelijk bezig met regelingen die voortvloeiden uit de Rijksbegroting, het doen van voorstellen inzake deze regelingen en de toezicht op en het rapporteren over het beheer van fondsen in de Koninklijke Landmacht.
4.6. Sectie Beleidsadministratie
Dit bureau hield zich voornamelijk bezig met de indeling van personeel en materieel van onderdelen van de Koninklijke Landmacht, resulterende in de uitgifte van OTASsen.
4.7. Bureau Militair Aardrijkskundige Oorlogsvoorbereiding
Dit bureau hield zich bezig met zaken op het gebied van topografie. Het werkte hiervoor nauw samen met de Topografische Dienst bij de vervaardiging van stafkaarten.
4.8. Adviesbureau Wetenschappelijk Onderzoek Radar-vuurleidingscentrum
Dit bureau hield zich bezig met wetenschappelijk onderzoek op het gebied van een nieuwe aan te schaffen Radar-vuurleidingscentrum voor de Luchtdoelartillerie.
4.9. Commissie voor Militaire Aangelegenheden ('Commissie-Schepers')
De Commissie voor Militaire Aangelegenheden was belast met de gang van zaken rond de soevereiniteitsoverdracht van Nederlands-Indië aan Indonesië.
4.10. Bureau Nieuw-Guinea, Suriname en de Antillen
Het bureau NGSA was onderdeel van de Generale Staf van het Ministerie van Oorlog. Dit bureau heeft voorzover kan worden nagegaan bestaan van 1948 tot 1955. Er zijn geen instellings- en opheffingsbeschikking van het onderdeel te vinden.
Het bureau had aan de hand van de archiefstukken te oordelen als taak te fungeren als liaison in Nederland voor de Koninklijk Landmacht onderdelen in de overzeese gebiedsdelen op het gebied van personeel, materieel en logistiek.
Wel is bekend dat op 1 oktober 1948 een regeling "Samenstelling Landmacht Nederlandse-Antillen" is opgesteld en dat de onderdelen Antillen en Suriname medio 1951 zijn overgedragen aan de Koninklijke Marine.
Van het deel Landmacht Nieuw-Guinea is een verzorgingsinstructie van 1952 bekend en ook dit onderdeel is op 1 maart 1955 tijdens een commando overdracht overgedragen aan de Koninklijke Marine.
Gelet op de hiervoor vermelde overdrachten aan de Koninklijke Marine kan worden aangenomen dat dit bureau in 1955 is opgeheven omdat het geen bestaansrecht meer had.
Geschiedenis van het archiefbeheer
De geschiedenis van het archief van het Secretariaat Militair-Politieke Aangelegenheden (MPA)
Het archief werd min of meer op onderwerp gevormd bij het Secretariaat MPA. FINBEL stukken werden apart geregistreerd. Vanwege eerdergenoemde reorganisatie en naamswijziging werd het op 31 december 1955 afgesloten. Op 22 juli 1960 werd het correspondentie-archief van het Secretariaat MPA overgedragen aan de toenmalige Sectie Krijgsgeschiedenis van het Hoofdkwartier van de Generale Staf.
Door deze sectie Krijgsgeschiedenis, toen van de Staf van de Chef van de Generale Staf/bevelhebber der Landstrijdkrachten, werd het archief van het Secretariaat MPA op 24 september 1974 overgedragen aan het toenmalige NATO Limbo-Archief, gevestigd op de Frederikkazerne in gebouw 32.
De oudste stukken (1948-1951) werden op volgorde van het Registratuurplan van het Ministerie van Defensie opgelegd. De stukken van ca 1952-1955 werden via ditzelfde registratuurplan ontsloten, hoewel ze nog wel op volgorde van de oorspronkelijke nummering bleven staan.
De Sectie Semi-statische Archieven Koninklijke Landmacht heeft als opvolger van het NATO Limbo-Archief vervolgens in 2004 het archief overgedragen aan het Centraal Archievendepot (CAD) van het Dienstencentrum Documentaire Informatievoorziening (DCDI).
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Uit de administratie blijkt dat in het verleden schoning heeft plaatsgevonden van de verschillende archiefdelen. Over de omvang van het vernietigde bestand is niets met zekerheid te zeggen omdat het aantal vernietigde meters niet is vermeld op de verschillende verklaringen van vernietiging en omdat niet alle verklaringen bewaard zijn gebleven.
Voor alle archieven (met uitzondering van het archief van het Secretariaat Militair-Politieke Aangelegenheden) geldt dat er bij de bewerking van 2011is geselecteerd aan de hand van de vastgestelde selectielijsten, waarna de voor vernietiging in aanmerking komende documenten volgens de geldende regelgeving vernietigd zijn.
Voor het selecteren voor bewaring en vernietiging van de archieven is gebruik gemaakt van de volgende selectielijsten:
  • de ‘selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Defensie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Militair Materieel over de periode vanaf 1945’, 29 januari 2007/nr. C/S&A/07/240, (Stcrt. 24 april 2007, nr. 79/pag. 11);
  • de ‘selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Defensie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Militaire Operatiën over de periode vanaf 1945’, 3 mei 2005/nr. C/S&A/05/933, (Stcrt. 15 juli 2005, nr. 113/pag. 14);
  • de ‘selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Defensie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Militair Personeel over de periode 1945-1993’, 19 december 2005/nr. C/S&A/05/2602, (Stcrt. 6 maart 2006, nr. 46/pag. 8);
  • de ‘selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Defensie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Organisatie van de Rijksoverheid over de periode 1945-1999’, 5 juli 2005/nr. C/S&A/05/1362, (Stcrt. 16 december 2005, nr.245/pag. 25);
  • de ‘selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Defensie en de onder hem ressorterende actoren op het deelbeleidsterrein Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel over de periode 1945-1996’, 30 juli 2001/R&B/OSA/2001/864, (Stcrt. 16 oktober 2001, nr. 200/pag. 10);
  • de ‘selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Defensie en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Rijksbegroting over de periode 1945-2000’, Nr. C/S/05/139 25-1-2005, (Stcrt. 31 maart 2005, nummer 62/pag. 34);
en aan de hand van de bij het besluit van de Ministers van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en van Defensie van 30 december 1969, Dir. O.K.N. Afd O/M.A. nr. 154391 en de Afdeling Efficiency en Administratieve Organisatie nr. 250.880/2B vastgestelde Lijst van te Vernietigen Archiefbescheiden van het Ministerie van Defensie (Staatscourant 1970, 10), laatstelijk gewijzigd bij besluit van de Ministers van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en van Defensie van 11 juni 1987, kenmerk MMA/Ar-1973 (Staatscourant 1987).
Verder zijn ook dubbele exemplaren waarop zich geen aantekeningen bevonden of die geen nadere informatie bevatten ter vernietiging verwijderd.
Er is in totaal ongeveer 61 strekkende meter archief vernietigd.
Het archief heeft na bewerking een omvang van ruim 107 strekkende meter. Zie voor een overzicht tabel 1.
Specifiek voor het archief van het Secretariaat MPA geldt dat de stukken van de NAVO en de Westerse Unie/West-Europese Unie op grond van artikel 73 van deel 2 van het "Integraal Beveiligingsvoorschrift van het Ministerie van Defensie" kunnen worden vernietigd, wanneer zij niet meer benodigd zijn en zonder toestemming van de steller. Voor de selectie voor bewaring van archiefbescheiden van het later in dit archief ingevoegde gedeelte met betrekking tot de Europese Defensie Gemeenschap is gebruik gemaakt van het Basis Selectie Document, geldend voor het beleidsterrein ‘Operatiën’, vastgesteld op 3 mei 2005 en gepubliceerd in Staatscourant 113 d.d. 15 juni 2005.
Archiefdeel Jaargangen Omvang in m1 voor bewerking Omvang in m1 na bewerking
Generale Staf Algemeen 1945 – 1972 45,75 40,125
Generale Staf Gerubriceerd 1945 – 1972 118,25 110,625
Persoonlijk archief CGS 1945 – 1949 0,125 0,125
Kabinet 1951 – 1979 1,25 1,25
Plaatsvervangend CGS 1946 – 1950 0,375 0,125
Adjunct-Chef GS 1948 – 1951 0,002 0,002
Souschef GS 1945 – 1952 0,375 0,375
Sectie Adjudant-Generaal 1957 – 1962 0,125 0,075
Directoraat der Infanterie 1945 – 1949 0,75 0,375
Directoraat Artillerie 1946 – 1949 0,375 0,25
Directoraat der Cavalerie 1945 – 1947 0,125 0,125
Directoraat Pioniers 1945 – 1949 0,675 0,5
Directoraat Nationale Reserve 1948 – 1950 1 0,875
Inspectie Militair Juridische Dienst 1945 – 1964 1 0,875
Collectie Opleidingen 1944 – 1952 2,125 1,5
Dienst Welzijnszorg 1946 – 1955 0,125 0,075
Sectie Krijgsgeschiedenis 1940 – 1979 43,375 14,875
Secretariaat MPA 1948 – 1953 14,25 14,25
Bureau Statistiek 1955 – 1955 0,75 0,5
Bureau Uitrustingsstaten 1949 – 1958 0,75 0,5
Adviesbureau voor de Materieelbehoeften 1953 – 1957 0,5 0,375
Bureau Coördinatie Begrotingsaangelegenheden 1952 – 1962 0,5 0,25
Sectie Beleidsadministratie 1962 – 1964 1,625 0,875
Militair Aardrijkskundige Oorlogsvoorbereiding 1945 – 1957 2,125 0,375
Adviesbureau Wetenschappelijk Onderzoek Radar-vuurleidingscentrum 1953 – 1954 0,125 0,075
Sectie Beleidsadministratie 1962 – 1964 1,625 0,875
Commissie Schepers 1949 0,25 0,125
Bureau Nieuw-Guinea, Suriname en de Antillen 1948-1955 8 6
Totaal 246,302 196,352
Vernietigd 49,95
Verantwoording van de bewerking
Omdat het archief van de CGS/BLS over periode 1973–1979 in 2004 bij het Nationaal Archief is ingeleverd, is in deze inventaris het archief van de sectie Krijgsgeschiedenis beschreven tot en met 1979.
De inventarisatie van het ongerubriceerde deel van dit archief over periode 1973 – 1979 geschiedde in het kader van de cursus Voortgezette Vorming Archiefbeheer in de periode november 1988 tot mei 1989. Hierop volgend werd in de periode juli 1989 tot november 1989 het geclassificeerd deel van het archief geïnventariseerd. Het geïnventariseerde archief beslaat de periode van 1 januari 1973 tot en met 31 december 1979 (toegangsnummer 2.13.110).
Dit geldt eveneens voor het archief van het Kabinet van de CGS over de periode 1951 – 1979.
Er zijn verschillende toegangen aangetroffen bij de archieven. Het betreft plaatsingslijsten, brievenboeken, registers, fiches, kaartsystemen en een inventaris. Daar waar deze nog bruikbaar waren zijn deze bij de betreffende archieven als toegangsmiddel beschreven.
1. Verantwoording van de bewerking van het archief van Secretariaat Militair-Politieke Aangelegenheden (MPA)
De begindatum is 22 november 1948, de datum van oprichting van het Secretariaat MPA. De einddatum is 31 december 1955, de datum van opheffing. Na de herordening volgens het Registratuurplan van het Ministerie van Defensie, uitgave 1988, vond de inventarisatie plaats van december 1992 tot en met februari 1996.
Nadat de stukken van algemene aard apart beschreven waren, werd de onderwerpsontsluiting, zoals eerder omschreven, gebruikt als kapstok voor de definitieve inventarisatie, waarbij onderscheid is gemaakt tussen de organisatie van de internationale organen die toen opgericht werden en de taken daarvan. Er is daarbij wel gelet op de wederkerige exclusiviteit van de verschillende rubrieken. Voor de rubriek "roerende goederen" is, net als bij dezelfde rubriek in het registratuurplan, het "Nederlands handboek over het NATO-Codificatiesysteem, deel 1; Groepen en Klassen" als kapstok gebruikt.
Vanaf oktober 2007 is het gedeelte met betrekking tot de Europese Defensie Gemeenschap, aangetroffen bij het bureau Centraal Archievendepot, na selectie van te bewaren bescheiden, gevoegd bij de archiefbescheiden over deze gemeenschap, die al in dit archief aanwezig waren en beschreven. Daarna zijn alle documenten van de NAVO en de Westerse Unie, later West-Europese Unie, van de overige documenten gescheiden en apart beschreven. Dit op grond van Ministeriële Publicatie, nummer MP 10-10, deel 2, versie november 1998, hoofdstuk II, artikel 1. Daarin staat vermeld dat alle documenten, uitgegeven door of voor de NATO eigendom blijven van de NATO. In de inleiding van deze publicatie, artikel 5 staat dat dit ook van toepassing is voor de bescheiden van de Westerse Unie, later West-Europese Unie. Deze documenten zijn voor de personen die daartoe gerechtigd zijn, in te zien bij de afdeling Semi-statisch Archief van het Dienstencentrum Documentaire Informatie.
Ordening van het archief
1. Algemeen
De tot 1945 bij de rijksoverheid algemeen toegepaste systematiek van inschrijving en ordening van archiefstukken, was, zij het soms in enigszins gewijzigde vorm, gebaseerd op bepalingen, vastgesteld in een Koninklijk Besluit van het jaar 1823. Dit besluit schreef voor “dat het archief steeds in eene tijdrekenkundige orde, ingevolge de dagteekeningen en nummer der algemene agenda’s moeten gerangschikt zijn, en nimmer naar de verschillende onderwerpen (par ordre de matières).”
Dit stelsel schoot duidelijk tekort als basis voor een juiste en vlotte raadpleging van het archief. De chronologische ordening bleek in strijd met de praktijk. Er bestond behoefte de stukken reeds tijdens hun behandeling in hun zakelijk verband te houden. Het chronologische stelsel bracht met zich mee dat dit zakelijk verband werd verbroken zodra de stukken in het archief werden opgeborgen. De stukken werden dan immers ieder afzonderlijk geordend naar hun dagtekening. Bij raadpleging moesten de stukken in de meeste gevallen weer in hun zakelijk verband worden gebracht, om dan later na de raadpleging telkens weer chronologisch over het archief te worden verspreid.
Een en ander heeft in de archieven verwarring veroorzaakt. Het telkens weer bijeenbrengen en later weer verspreiden van de stukken gaf, behalve veel tijdverlies, aanleiding tot vergissingen. Dit heeft ertoe geleid, dat verzamelingen van stukken (zaaksgewijze bijeen gehouden) in de administraties zijn ontstaan. In de voorgeschreven archiefordening was echter voor deze verzamelingen geen plaats, zodat zij dikwijls buiten het archiefverband in de administratie rondzwierven. Dit waren vaak juist de belangrijkste stukken.
De behoefte aan het zaaksgewijze bijeenhouden en raadplegen van de stukken bracht de noodzaak van zaaksgewijze ordening van stukken in de archieven, Dit leidde tot de toepassing van het dossierstelsel.
Het zal duidelijk zijn dat de latere administratieve behoeften andere eisen stelden aan het archiefbeheer dan 135 jaar daarvoor en dat dit in 1823 voorgeschreven systeem dan ook niet meer voldeed.
De aard van de stukken werd ingewikkelder, de interne circulatie nam aanzienlijk toe en de papiermassa werd zo omvangrijk, dat het beroemde geheugen van de archivaris, dat het “systeem 1823” dikwijls voortreffelijk aanvulde, zeer aan waarde had verloren.
Interdepartementaal overleg heeft geleid tot een op 2 oktober 1950 onder nummer K. 425 verschenen Koninklijk Besluit, houdende voorschriften voor de behandeling van post- en archiefzaken bij de rijksadministratie.
Gebaseerd op dit besluit is door de afdeling Efficiency en Administratieve Organisatie van het Ministerie van Defensie een nieuw systeem voor de postbehandeling en archiefverzorging ontwikkeld dat geleidelijk bij het Ministerie, de KL en de Koninklijke Luchtmacht werd ingevoerd.
De belangrijkste kenmerken van dit nieuwe systeem waren:
  • Zaaksgewijze dossiervorming.
    Dit wil zeggen dat de stukken die op één zaak betrekking hadden zowel tijdens de behandeling als in het archief bij elkaar blijven. Bij opvragingen zouden stukken niet steeds weer opnieuw hoeven bijeengezocht.
  • Centrale postbehandeling en archiefvorming.
    Stukken kwamen op één centraal punt binnen, zodat een volledig overzicht kon worden behouden.
  • Registratie door middel van het fichedoorschrijsysteem.
    Bij dit systeem werd bij het inschrijven gebruik gemaakt van een doorschrijfset (d.m.v. carbon, later ncr-papier) bestaande uit een zestal bladen in verschillende kleuren. Het bovenste, witte blad was niet geperforeerd. Deze zogenaamde “moederbladen” werden chronologisch opgeborgen en vormen aldus een indicateur, waarnaar ook wel werd gerefereerd als moederboek. De doorslagen werden langs de perforatie afgescheurd. Hierdoor ontstonden verschillende gekleurde fiches. Deze konden worden gebruikt als respectievelijk een naamindex, een onderwerpsindex op het archief.
    Per set waren er één wit moederblad, twee roze, twee grijze, één blauwe en één geel fiche.
    Eén roze fiche werd gebruikt als inventarisfiche, het tweede roze fiche vormde de verblijfplaatsadministratie. De grijze fiches werden geordend naar onderwerp. Hiertoe werden codes gebruikt aan de hand van een registratuurplan. Het blauwe fiche werd bijeengeplaatst naar afzender en geadresseerde, terwijl het gele fiche voor de behandelende afdeling was.
Ingevolge de geldende beveiligingsvoorschriften werd onderscheid gemaakt in ongerubriceerde en gerubriceerde documenten. De postbehandeling van gerubriceerde documenten met een rubricering van confidentieel en hoger geschiede op overeenkomstige wijze als de ongerubriceerde documenten, echter met aparte inschrijvingsmiddelen. Het archiefbeheer van gerubriceerde documenten vond eveneens gescheiden plaats
Het archief is in de periode 1945 – circa 1953 chronologisch geordend. Deze ordening schoot duidelijk tekort als basis voor een juiste en vlotte raadpleging van het archief. Er bestond behoefte de stukken reeds tijdens hun behandeling in hun zakelijk verband te houden.
Dit heeft ertoe geleid, dat verzamelingen van stukken (zaaksgewijs bijeen gehouden) in de administraties zijn ontstaan. Dit leidde tot de toepassing van het dossierstelsel.
Op 2 oktober 1950 verscheen onder nummer K. 425 het Koninklijk Besluit, houdende voorschriften voor de behandeling van post- en archiefzaken bij de rijksadministratie. Gebaseerd op dit besluit is door de Afdeling Efficiency en Administratieve Organisatie van het Ministerie van Defensie een nieuw systeem voor de postbehandeling en archiefverzorging ontwikkeld dat geleidelijk ook bij de KL werd ingevoerd. De belangrijkste kenmerken van dit nieuwe systeem waren:
  • zaaksgewijze dossiervorming;
  • centrale postbehandeling en archiefvorming;
  • registratie door middel van het fichedoorschrijsysteem.
Ingevolge de geldende beveiligingsvoorschriften werd onderscheid gemaakt in ongerubriceerde en gerubriceerde documenten. De postbehandeling van gerubriceerde documenten met een rubricering van confidentieel en hoger geschiedde op overeenkomstige wijze als de ongerubriceerde documenten, echter met aparte inschrijvingsmiddelen. Het archiefbeheer van gerubriceerde documenten vond eveneens gescheiden plaats.
2. Ongerubriceerd deel
Het archief is ontstaan bij de secretarie van de Chef Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten, gehuisvest in de Prinses Julianakazerne te Den Haag. Het archief werd t/m 1969 per jaar per jaar afgesloten en gescheiden van het gerubriceerde deel opgeslagen. Er zijn blokken gevormd van 1970 t/m de reorganisatie van 1972. Na de reorganisatie is er een blok gevormd t/m de reorganisatie van 1976. In de periode 1945 – 1955 werd ieder jaar begonnen met een nieuwe nummerserie, beginnend met nummer 1. Vanaf eind 1955 tot januari 1959 werd jaarlijks de nummerserie 100.000 gebruikt. Vanaf januari 1959 werd gebruik gemaakt van een zgn. jaarnummer. In 1959 werd deze genoteerd als 590.000. Vanaf 1960 werd deze genoteerd als 60.0000. Deze nummering werd volgehouden tot aan de reorganisatie van december 1976. Daarna werd de nummerserie beginnend met 10.000 gehanteerd.
In de periode december 1969 – 1972 waren er gescheiden registraties voor stukken van de BLS en de CGS. De BLS gebruikte de nummerserie beginnende met 10.000, de CGS maakte gebruik van het jaarnummer, beginnende met 70.0000.
Er zijn in deze periode twee afzonderlijke archieven gevormd, door de secretarie van de Staf van de CGS, gehuisvest op de Frederikkazerne en door de secretarie van de Staf van de BLS, gehuisvest op de Prinses Julianakazerne. Bij samenvoeging van deze beide staven tot één staf is een nieuw, gecombineerd, archiefdeel gevormd. Er is toen geregistreerd met behulp van de nummerseries zoals gehanteerd door de voormalige afzonderlijke staven. In deze periode werd bij de registratie gedurende enige tijd geen onderscheid gemaakt tussen ongerubriceerde en gerubriceerde stukken.
3. Gerubriceerd deel
Het archief is ontstaan bij de secretarie van de Chef Generale Staf/Bevelhebber der Landstrijdkrachten, gehuisvest in de Prinses Julianakazerne te Den Haag. Het archief werd van 1945 – 1949 jaarlijks afgesloten en gescheiden van het ongerubriceerde deel opgeslagen. Per jaar werd begonnen met een nieuwe nummering, beginnend met het nummer 1. Deze nummers werden met blauw of rood potlood op de stukken genoteerd. De stukken werden ook voorzien van een rood stempel met daarop hetzelfde nummer, de datum van binnenkomst en de behandelende afdeling.
Voor iedere sectie was een eigen serie nummers gereserveerd. Stukken die bijv. door de sectie G4 behandeld werden beginnen in 1947 met nummer 1 en stukken die door de sectie G1 werden behandeld beginnen met nummer 10.000.
In 1950 werd gestart met een nummerserie beginnend bij 5000. Er startte een aparte nummerserie met het nummer 37.000. Van1955 tot en met april 1959 werd jaarlijks met nummer 1 gestart.
Vanaf april 1959 t/m 1969 werd gebruik gemaakt van het jaarcijfer voor de nummering. Om aan te geven dat het hier gerubriceerde stukken betreft, werd het jaarnummer omgedraaid, 59 wordt 95, enz. Uitzondering hierop was 66, dit werd 99.
Januari 1970 werd bij de Staf van de BLS begonnen met het nummer 70.000. Er werd tot en met 31 december 1972 geen onderscheid gemaakt tussen ongerubriceerde en gerubriceerde documenten.
Vanaf 1 januari 1973 werd na de samenvoeging van de staven van de CGS en de BLS begonnen met het nummer 001, gevolgd door een schuine streep met daarachter de rubricering. Deze nummering werd voortgezet t/m 31 december 1979.
De verschillende directoraten, afdelingen e.d. die verantwoordelijk waren voor hun eigen archief maakten gebruik van een eigen nummering. De stukken zijn chronologisch geordend.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Deels openbaar, deels beperkt openbaar (A), deels niet openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Generale Staf / Staf van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten, nummer toegang 2.13.196, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Generale Staf 1945-1972, 2.13.196, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
  • 2.13.15.01 - Inventaris van het archief van de Koninklijke Landmacht: Generale Staf, 1813-1913
  • 2.13.14.04 - Inventaris van de archieven Veldtochten: Opperbevelhebber van het Leger, 1830-1839; Chef van de Generale Staf van het Leger, 1830-1839; Commandant van het Hoofdkwartier van het Leger, Luitenant-Kolonel Hoyel, 1829-1839
  • 2.13.70 - Inventaris van het archief van de Koninklijke Landmacht: Generale Staf en daarbij gedeponeerde archieven, (1906) 1914-1940 (1941)
  • 2.13.110 - Inventaris van het archief van de Generale Staf/Staf van de bevelhebber der Landstrijdkrachten, later Landmachtstaf/Staf van de bevelhebber der Landstrijdkrachten, (1969) 1973-1979 (1980)
ArchiefdeelJaargangenOmvang in m1 voor bewerkingOmvang in m1 na bewerking

Archiefbestanddelen