Terug naar zoekresultaten

2.13.70 Inventaris van het archief van de Koninklijke Landmacht: Generale Staf en daarbij gedeponeerde archieven, (1906) 1914-1940 (1941)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.13.70
Inventaris van het archief van de Koninklijke Landmacht: Generale Staf en daarbij gedeponeerde archieven, (1906) 1914-1940 (1941)

Auteur

H.E.M. Mettes, J.M.M. Cuypers, R. v. Velden, E.A. v. Heugten, Doc-Direkt [aanvulling 2019]

Versie

25-06-2023

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1997, 2019 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Generale Staf Koninklijke Landmacht: Generale Staf en daarbij gedeponeerde archieven
Generale Staf Landmacht, 1914-1940 Generale Staf Landmacht

Periodisering

archiefvorming: 1914-1940
oudste stuk - jongste stuk: 1906-1941

Archiefbloknummer

D27058

Omvang

; 1974 inventarisnummer(s) 62,40 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het. Een deel van de stukken is in heten in het.
Nederlands
Duits
Engels

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Algemeene Reglements Commissie Bureau Leger en Vlootpredikant in algemene dienst Commissie Pantserautomobielen Commissie Teruggave van Goederen die Duitse Krijgsgevangenen en Nederlandse en Duitse Burgers in Den Haag waren ontnomen Commissie tot Reorganisatie van de Topografische Inrichting en de Militaire Verkenningen Commissie voor de Reorganisatie van de Verbindingsdienst te Velde en in de Stellingen Controle-officier te Budel Directie Etappen en Verkeersdienst Generale Staf Hoofdofficier Luchtverdediging Officier belast met het Toezicht op de Scheepvaart te St. Pieter Opperbevelhebber van Land en Zeemacht Telegraafcommissie Zuiderzeecommissie voor Defensiebelangen

Samenvatting van de inhoud van het archief

De Generale Staf (GS) ressorteerde onder de opperbevelhebber van de Land- en Zeemacht en was verantwoordelijk voor alle voorbereidingen die nodig waren voor de landsverdediging. In die hoedanigheid maakte men plannen voor de organisatie, mobilisatie, logistiek en strategie. Onder de Generale Staf viel de Militaire Inlichtingendienst en een technische afdeling, die zich bezig hield met bewapening, en met economische aspecten van de moderne oorlog. Het archief bevat materiaal over de verdedigingsvoorbereiding van Nederland in de jaren dertig van de 20e eeuw (aanschaf wapens, luchtverdediging), de mobilisatie (bijv. Vesting Holland, inundatierapporten, afvoer burgerbevolking, Grebbelinie, Peel-Raamstelling, Afsluitdijk, Den Helder, grensbewaking), inlichtingen (buitenland (o.m. de Duitse bewapening) en binnenland (antimilitarisme, NSB, Verdinaso)), stukken over mei 1940 (krijgsverrichtingen) en een beperkt aantal stukken over de verhouding met de Duitse bezetter (capitulatie, krijgsgevangenschap, contacten met de Duitse bezetter) in de eerste fase van de bezetting. Het archief bevat ook stukken van de Commissie inzake teruggave van goederen die Duitse krijgsgevangenen en in bewaring gestelde Duitse en Nederlandse burgers waren ontnomen. Tevens bevat dit archief stukken die opgemaakt of ontvangen zijn door het bureau SGIV en SGIIIC.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
1. 1814 - 1914
De Generale Staf (voortaan: GS) werd opgericht bij Soeverein Besluit (voortaan: SB) van 11 maart 1814, nr. 6. In voornoemd SB wordt gesproken van een GS waarvan ook een Generaal-Kwartiermeester Staf deel uitmaakte. De instructie van de kwartiermeester-generaal werd vastgesteld op 18 februari 1815. Artikel 2 luidde:
"Hij bereidt in tijd van vrede operatiën voor welke zouden kunnen verondersteld worden in oorlogstijd plaats te vinden (...)"
In retrospectief kan de Generaal-Kwartiermeester Staf dus worden opgevat als de feitelijke rechtsvoorganger van de hedendaagse GS. De Generaal-Kwartiermeester Staf maakte deel uit van een, naar hedendaags inzicht, ruim uitgevallen GS. De toenmalige GS bestond namelijk uit alle opperofficieren en hun adjudanten. In 1816 kwam de Generaal-Kwartiermeester Staf los te staan van de GS.
Bij Koninklijk Besluit (voortaan: KB) van 29 augustus 1826, nr. 188 kwam een einde aan deze separatie. Vanaf deze datum was er sprake van één GS onder bevel van een chef van de GS (voortaan: CGS). ( Literatuur over dit onderwerp: G.T. Campagne, Honderdvijftig jaar Generale Staf ('s-Gravenhage, 1964.), F. de Bas, Feestrede uitgesproken op 22 maart 1914 ter gelegenheid van het eeuwfeest van den Generalen Staf, W. Klinkert, Het Vaderland verdedigd / Plannen en opvattingen over de verdediging van Nederland 1874-1914 ('s-Gravenhage, 1992) pag. 59-65, 307-314, W.G.F. Snijders, De geboorte van de thans vijftig jaar oude Afdeeling "Generale Staf" z.p., z.j. )
Tot de taken van de GS behoorden:
  • verenigde werkzaamheden tot nog toe opgedragen aan de generaalkwartiermeester en de adjudant-generaal
  • adjudantendienst
  • arbeid met betrekking tot de militaire gesteldheid van de staat
  • het vergaren van inlichtingen
  • de verdediging van het land
  • voorbereiding van maatregelen en operaties
  • topografie (Topografisch bureau onder commando CGS) ( Campagne, honderdvijftig jaar, 28. )
Bij KB van 8 augustus 1868, nr. 53 kreeg de GS een nieuw reglement. Met Pruisen in het achterhoofd als lichtend voorbeeld werden oorlogvoorbereiding in vredestijd en scholing belangrijke taken van de GS. Praktisch leidde dit ertoe dat de GS als adviesorgaan van de minister ging functioneren bij de uitvoering van de landsverdediging.
In 1877 werd het departement van Oorlog in acht afdelingen gesplitst, waaronder één afdeling GS. Deze afdeling werd de verbindingsschakel tussen de minister en de GS. Afdelingshoofd van deze afdeling werd de CGS. Tengevolge hiervan nam de invloed van de GS bij de minister toe. Reeds in 1880 kwam aan de dubbelfunctie van de CGS een einde. De leiding van de tweede afdeling (GS) van het ministerie werd overgedragen aan een officier van de GS. Hierdoor verdween de invloed van de GS op de minister echter niet geheel.
Bij KB van 29 april 1880, nr. 27 werd de instructie van de CGS vastgesteld. Deze werd gewijzigd bij KB van 25 februari 1895, nr. 15 en bij KB van 7 augustus 1908, nr. 44. Volgens de instructie, vastgesteld in 1908 had de CGS van vrede onder zijn bevel:
  1. de souschef van de GS;
  2. het hem toegevoegde personeel;
  3. de directeur Militaire Verkenningen (deze hield zich bezig met terreinopmetingen);
  4. directeur Topografische Inrichting (vervaardiging van kaarten);
  5. directeur Rijkspostduivendienst (deze dienst zorgde ervoor dat zonodig kon worden beschikt over het materieel en de duiven voor bestaande dan wel in oorlogstijd op te richten stations en sloot overeenkomsten met duivenhouders. Ook regelde hij oefenvluchten.);
  6. directeur Krijgsgeschiedkundig Archief GS (opgericht 1891);
  7. overige officieren GS.
In deze instructie werd tevens het takenpakket van de CGS duidelijk geschetst. Hij was verantwoordelijk voor de scholing van officieren van zijn dienstvak, voor de mobilisatie- en oorlogsvoorbereiding en deed voorstellen aan de minister van Oorlog over de sterkte en organisatie van de strijdkrachten. Verder luidde artikel 19 van de instructie van de CGS: "Bij mobilisatie treedt de chef van de GS op als chef van den staf bij het algemeen hoofdkwartier."
De organisatie van het Algemeen Hoofdkwartier (voortaan: AHK) werd vastgesteld bij KB van 19 juni 1911, nr. 61 ( Algemeen Rijksarchief, Tweede afdeling (voortaan: ARA II) Het archief van het kabinet der Koningin, inv. Nr. 5697. Receuil Militair bevattende de wetten, besluiten en orders, betreffende de Koninklijke Nederlandsche landmacht ('s-Gravenhage, 1912) 423. ) In deze organisatie stond de Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht (voortaan: OLZ) aan het hoofd van een afdeling A, die zich bezig hield met strategie en aanvoering, afdeling B, beheer Landmacht en afdeling C, beheer Zeemacht. De afdeling A was onderverdeeld in een kabinet, een post- en telegraafkantoor, de generale staf, de marinestaf, de commandant van het hoofdkwartier, ordonnansen, een stafwacht en de administratie. Onder afdeling B vielen de infanterie, de bereden artillerie, de cavalerie, het remontewezen, de genie, de intendance, de vesting- artillerie, de marechaussee, de geneeskundige dienst, de veterinaire dienst en de directie der artillerie-inrichtingen. De afdeling beheer Zeemacht was op dezelfde wijze geregeld als in vredestijd. Bij kabinetsaanschrijving van 24 december 1912 Litt. U 100 werd, onder andere, de oorlogsinstructie van de CGS vastgesteld door de minister van Oorlog. In 1913 werd bij de samenstelling van het hoofdkwartier, zoals die men tot dan toe geregeld had, een leemte gevoeld. De aan- en afvoer bij het leger en het hiertoe bestemde personeel was niet opgenomen in de organisatie van het hoofdkwartier. Daarom werd besloten een centraal orgaan, etappedirectie genaamd, in de oorlogsorganisatie op te nemen. Aan het hoofd zou de souschef van de GS komen te staan. ( ARA II, het archief van het kabinet der Koningin, inv. nr. 5868. KB van 14 april 1913, nr. 48. )
2. Mobilisatie, augustus 1914 - november 1919
2.1 Samenstelling van het AHK
Het AHK was in 1918 als volgt samengesteld:
Aan het hoofd stond de OLZ. Hij had de beschikking over enkele adjudanten van de landmacht.
In de periode 1914-1919 verzorgde de afdeling ontvangst, verzending en inschrijving van stukken (OVI) ( Deze afdeling bestond waarschijnlijk alleen in de mobilisatieperiode 1914-1919 ) van het AHK de inschrijving en distributie van de stukken gericht aan de OLZ. Voor de taken, werkwijze en wetenswaardigheden OVI verwijzen we naar de geschiedenis van het Archiefbeheer, alinea 1.1 aldaar. De afdeling OVI werd vanaf 5 februari 1919 geleidelijk opgeheven. Verder fungeerde op het hoofdkwartier korte tijd een hoofdofficier in algemeenen dienst. ( Archief van de 3e divisie, jaren 1906-1917, omslag 1917 persoonlijk-vertrouwelijk. Zie ook: Inv. nr. 4, nrs. 3411, 3414, 3424 en 3435.In 1917 werd de functie "Hoofd-Officier in algemeenen dienst, toegevoegd aan den Minister van Oorlog en den OLZ" ingesteld. Volgens zijn instructie, (Vastgesteld bij Kabinetsaanschrijving van de minister van Oorlog van 29 mei 1917, IJ 68.) stond hij rechtstreeks onder bevel zowel van de minister van Oorlog als de OLZ. Hij werd onder meer belast met "(...) onderzoek naar bepaald omschreven aangelegenheden, waarbij het volgen van den gewonen hiërarchieken weg, in verband met den aard van het onderzoek naar bepaald omschreven aangelegenheden niet nodig is of tot tijdbesparing ongewenst is." Feitelijk was hij dus een verbindingsofficier. Deze functie werd bij circulaire van 24 oktober 1918 al weer opgeheven. (ARA II, het archief van de Marinestaf, inv. nr. 117) Dit hield rechtstreeks verband met een ministerswisseling in september van dat jaar bij het ministerie van Oorlog. De nieuwe dignitaris stelde blijkbaar geen belang in de betreffende functionaris. )
Het AHK kende een hoofdverdeling in drie afdelingen, A, strategische aangelegenheden, aanvoering enzovoorts, afdeling B, beheer landmacht, en afdeling C, beheer Zeemacht. We zullen de organisatie van deze afdelingen nu achtereenvolgens behandelen.
Afdeling A:
Van de Afdeling A, strategische aangelegenheden, aanvoering maakte deel uit:
het kabinet, de persoonlijke staf van de opperbevelhebber en behandelde geheim-persoonlijke aangelegenheden (waaronder bijzondere bevorderingen, onderscheidingen enz.), voor zover hiertoe door de OLZ opdracht werd verstrekt, overleg met de regering en adjudantendienst bij de OLZ, krijgsraadzaken en personele zaken; ( Inv. nr. 997, Mobilisatieverslag II, hoofdstuk II C, Het algemeen hoofdkwartier. )
het bureau archief en registratie;
het telegraaf en telefoonkantoor
de generale staf, bestaande uit de CGS die een dubbelfunctie verrichte. Want de OLZ was bovendien CGS.
De souchef van de GS vervulde ook twee functies. Hij was tegelijkertijd directeur etappen en verkeerswezen (DEV). In deze functie had hij onder zijn ressort:
  1. bureau buitengewoon militair vervoer;
  2. een lid van de Raad van Toezicht op de spoorwegdiensten;
  3. spoorwegafdeling;
  4. chef militaire telegraafdienst;
  5. (hoofd) ambtenaar telegrafie;
  6. inspecteur veldpost;
  7. bruggendepot en een of meer pontontreinen.
De CGS -gezien het voorgaande de facto de souschef- was in de oorlogsorganisatie, na de oprichting van het AHK ook belast met de bevelvoering over de Topografische Inrichting en de Rijkspostduivendienst.
In 1918 bestond de GS uit vijf afdelingen, aangeduid als GS I-V.
De eerste afdeling van de GS hield zich onder meer bezig met operaties, het veldleger, de territoriale troepen, handhaving van het militair gezag, de grens- en kustwachten en de landstorm.
Tot de taakgebieden van de afdeling GS II behoorden onder meer stellingen, marine en torpedoversperringen. ( Campagne, Honderdvijftig jaar, 98. ) GS III ( H.A.C. Fabius, "De Inlichtingendienst bij den Generalen Staf". De Militaire Spectator 90 (1921) pag. 397-407. Zie ook F.A.C. Kluiters, De Nederlandse inlichtingen en veiligheidsdiensten ('s-Gravenhage, 1993) 177-191 ) was ook wel bekend onder de naam "kondschapdienst" of "inlichtingendienst". Over de oprichtingsdatum is de literatuur niet helemaal duidelijk. Dat die ergens rond 1914 moet liggen is wel zeker. De taak van dit onderdeel bestond tot 1918 uit het vergaren van buitenlandse militaire inlichtingen. In 1918 werd het takenpakket uitgebreid met het verzamelen van binnenlandse inlichtingen. In November 1918 werd GS III hierop ingedeeld in twee afdelingen (A en B), welke zich respectievelijk bezig hielden met het buitenland en het binnenland. Overigens verkrijgen en verwerken van gegevens inzake de stemming bij de landmacht en marine binnen Nederland. De civiele gegevensverzameling werd vanaf oktober 1919 overgenomen door het ministerie van Binnenlandse Zaken. GS IV ( Kluiters, Nederlandse inlichtingendiensten 192-193. Inv. nr. 997, hoofdstuk VI, D. ) werd opgericht 1 augustus 1914. Aanvankelijk zouden de taken bestaan uit: het verstrekken van inlichtingen aan de pers (voorlichting) betreffende militaire maatregelen, het censureren van post, telefoon en media en volkenrecht. Geleidelijk aan werd het taken pakket uitgebreid met het uitoefenen van militair gezag, voornamelijk waar het de handhaving van de neutraliteit betrof, de bestrijding van smokkelhandel en grensincidenten, deserteurs, noodlandingen van buitenlandse vliegtuigen, internering, het transport van buitenlandse militairen, crypto-analyse en spionage. ( Inv. nr. 866 ) Deze afdeling werd met ingang van 1 mei 1919 toegevoegd aan afdeling III als GS III C. GS V, het bureau luchtvaart AHK. Aangezien de luchtvaartafdeling pas op 21 juli 1913 werd opgericht ( KB van 16 april 1913, nr. 29 (legerorder 1913, 509) ) kon deze afdeling nog niet in het KB van 14 april 1913, nr. 48, inzake de organisatie van het AHK worden opgenoemd. De precieze oprichtingsdatum van deze afdeling is niet bekend. Tot de taken van de marinestaf behoorden onder meer de inrichting en voorbereiding van de landsverdediging, de bestudering van de organisatie van buitenlandse marine-instellingen, de inrichting en bewapening van schepen, vorderingen op het gebied van artillerie, torpedo's, vliegdienst, mijnen, pantsering machines en motoren en telegrafie. Hiertoe had hij onder zijn bevel de Militaire Kustwacht en de dienst draadloze telegrafie Marine. ( ARA II, het archief van de Marinestaf, inv. nr. 117. )
Ook de etappen-directie en de afdeling interneringen en de commandant van het hoofdkwartier (voortaan: C-AHK) maakten deel uit van de afdeling A. De commandant was in vredestijd belast met het voorbereiden van de legering, stalling en verpleging van het personeel en de paarden die tot het AHK behoorden. Hij stond onder bevel van de souschef van de GS.
De C-AHK had het rechtstreeks bevel over ordonnansen, de stafwacht en de administratie. Verder was hij belast met de handhaving van de tucht bij al het tot het AHK behorende personeel beneden de rang van officier. Hierover oefende hij het gezag in de hoedanigheid van korpscommandant.
Afdeling B:
De Afdeling B was de afdeling beheer Landmacht. Voor het hoofd van deze afdeling was geen oorlogsinstructie vastgesteld Tot de afdeling behoorden de inspecteurs van de verschillende wapens en dienstvakken.
De afdeling B bestond uit de volgende bureaus en afdelingen:
  1. bureau infanterie: dit bureau van de inspecteur bestond uit het depots-bataljons infanteriebrigades en het depots landweer-infanterie;
  2. bureau cavalerie: onder leiding van de inspecteur viel het depots huzaren;
  3. bureau bereden artillerie;
  4. bureau vesting-artillerie: de inspecteur had onder zijn bevel of onder toezicht in de oorlogsorganisatie:
    • het depot regimenten vesting-artillerie,
    • het depot landweer-vesting-artillerie,
    • de commandant en het depotpersoneel van het korps torpedisten en het algemeen verdedigingspark;
  5. bureau genie;
  6. bureau marechaussee;
  7. bureau landstorm; dit bureau word opgericht met ingang van eind februari 1915 als onderdeel van het AHK;
  8. bureau militaire administratie;
  9. bureau geneeskundige dienst der landmacht;
  10. bureau veterinaire dienst;
  11. afdeling ontwikkeling en ontspanning van de gemobiliseerde troepen: deze afdeling werd opgericht juni 1915 en stond onder leiding van generaal-majoor P. Kleijnhens. Op 14 juni 1919 word de afdeling O.O. opgeheven;
  12. directie voor aanschaffing en verstrekking van artillerie-materiaal;
  13. remontewezen; de directeur had tevens onder bevel het landweer paardendepot;
  14. afdeling intendance;
  15. depot administratietroepen.
Zie voor een grafische weergave organigram 1.
Organigram 1:
Embedded Image In de oorspronkelijke opzet zou de afdeling als tussenpersoon tussen deze inspecteurs en de OLZ opereren. In de praktijk behandelde het hoofd van de afdeling echter voornamelijk verzoeken tot verlof. ( Inv. nr. 253, brief van het hoofd afdeling B aan de OLZ van 4 oktober 1915, nr. A 3178. ) Als hoofd van de afdeling B werd de inspecteur van het militair onderwijs aangewezen. Concluderend kan worden gesteld dat de hoofden van wapens en dienstvakken een dubbelfunctie vervulden tijdens de mobilisatie. Naast de functie van hoofd van een wapen waren zij tegelijkertijd hoofd van een afdeling van het AHK. ( H.K. Hardenberg, "Opperbevelhebber en Algemeen Hoofdkwartier". De Militaire Spectator, 90 (1921) 389. )
Afdeling C:
Afdeling C, beheer Zeemacht, bestond uit de marinestaf samen met de kustwacht. ( L. Brouwer e.a., Tussen vloot en politiek. Een eeuw marinestaf 1886-1986 (Amsterdam, 1986) 25. )
Het Bureau Militaire Watertransporten werd 13 februari 1919 opgericht en hield zich bezig met het internationaal militair demobilisatievervoer te water door Nederland na het sluiten van de wapenstilstand. De demobilisatie van de Ententelegers -gelegen in bezet Duits Rijngebied- vergde namelijk zoveel voorbereidingstijd dat dit de capaciteit van GS IV (dat eigenlijk met dit soort taken belast was) te boven ging. Het bureau ressorteerde onder de commandant van de bewakingsvaartuigen.
2.2 Bevelsbevoegdheid van de OLZ
De gezagsfunctie en verantwoordelijkheid van de OLZ werd in 1914 vastgelegd in een instructie. ( Vastgesteld bij KB van 31 juli 1914, nr. 101. Zie ook: Enquêtecommissie regeringsbeleid 1940-1945. Verslag houdende de uitkomsten van het onderzoek. (Voortaan: Enquêtecommissie) Deel 1 a en b. Algemene inleiding/militair beleid 1939-1940. ('s-Gravenhage, 1949) Bijlage 1. ) Volgens deze instructie had de OLZ -naast het personeel van het AHK- rechtstreeks onder zijn bevel: ( Voor een organigram van het Algemeen Hoofdkwartier, 1914-1919 zie organigram 1. )
  • de commandant van het Veldleger;
  • de commandanten van eventueel buiten het verband van het veldleger zelfstandig optredende legerafdelingen en van alle c.q. nader op te richten legerformaties;
  • de commandanten van stellingen en van afzonderlijke forten;
    • de Nieuwe Hollandsche Waterlinie;
    • de Stelling van Amsterdam;
    • de Stelling van Hellevoetsluis;
    • de Stelling van Willemstad;
    • de Stelling van Den Helder; ( Deze stellingen en linies, welke onder eigen commandanten rechtstreeks onder de OLZ ressorteerde, waren in 1939 verdwenen. Alleen de stelling van Den Helder werd gehandhaafd. Hiervoor kwam in 1922 de Vesting Holland in de plaats. Deze werd gevormd door de voormalige stelling van Amsterdam, de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de stelling van het Hollands Diep en het Volkerak en de stelling van de monden van de Maas en het Haringvliet. (C.A. de Bruijn en H.R. Reinders, Nederlandse Vestingen (Bussum, 1967) 60.) )
  • de commandanten van zelfstandige korpsen van de landmacht;
  • de commandant van de Marine en de directeur van 's Rijks werf te Willemsoord, de directeuren en commandanten der Marine te Amsterdam en Hellevoetsluis, evenals de commandanten van de schepen en vaartuigen van de marine welke niet gesteld zijn onder de bevelen van de directeuren en de commandanten van de marine;
  • de commandant van de Koloniale Reserve (zie organigram 1).
De OLZ beschikte over alle strijdkrachten en strijdmiddelen, ook over de depots, opleidingen, internering; kortom het onderbrengen van de machtsmiddelen in één hand. ( Discussie over de juistheid en gewenstheid van deze centralisatie in: Hardenberg "Opperbevel", 388-396. ) Voorts oefende de OLZ het militair gezag uit, een en ander gebaseerd op de Oorlogswet van 23 mei 1899, Stb 128. In een buitengewone Staatscourant van 11 augustus 1914, nr. 186a werd dit ter kennis gebracht en werd ook de gehele of gedeeltelijke overdracht (delegatie) van deze bevoegdheid aan ondergeschikten geregeld. Bij KB van 2 november 1916 (Stb 128) werd de nadere vaststelling van de voorschriften ter uitvoering van de sedert gewijzigde wet van 23 mei 1899 opnieuw vastgesteld. Dit was nodig geworden nadat de Hoge Raad had uitgesproken, dat delegatie van de OLZ aan lagere commandanten onwettig was. Het KB van 22 januari 1904 (Stb. 10), waarin de instructie van de OLZ was vastgelegd, werd ingetrokken. ( 1918, nr. 808. )
2.3 De geschiedenis van de OLZ
Bij afkondiging van de mobilisatie werd een OLZ benoemd. Bij KB van 31 juli 1914, nr. 100 werd de fungerende CGS luitenant-generaal (vanaf 9 augustus 1914: generaal) C.J. Snijders benoemd tot OLZ. ( Deze benoeming werd bekendgemaakt door middel een publicatie in een buitengewone staatscourant d.d. 1 augustus 1914. (Campagne, Hondervijftig jaar, 95.) ) Het was voor het eerst in de geschiedenis dat een niet-vorstelijk persoon deze positie bekleedde. Hij trad op 1 augustus 1914 daadwerkelijk in functie. Hij werd niet ontheven van zijn functie als chef van de GS zodat beide functies in één persoon verenigd werden. Dit bracht een observator tot de overweging dat "(...) de ambten van OLZ en Chef van de GS (...) die in aard en functie so verschillend zijn, (...) niet in een persoon vereenigd kunnen worden, zonder afbreuk te doen aan de waarborgen voor eene deugdelijke opperste bevelvoering.(...) De eene functie met haar kenmerkend wikkend en wegend en adviserend element, de andere functie , die den doorslag geeft en besluit tot de daad. De Chef van die GS, in eene officieele positie optredend naast den OLZ, (...) kan een tegenwicht en een waarborg zijn tegenover de verantwoordelijkheid van de regering." ( Zie onder meer inv. nr. 881, hierin Waarnemingen bij de gemobiliseerde landmacht, Hoofdstuk II Opperbevel en generale staf. ) De OLZ met zijn staf en de daaraan, ten behoeve van de bevelvoering en de dienst in die staf toegevoegde troepen vormden tezamen het AHK. ( Leidraad voor de bevelvoering en dienst bij hoofd- en stafkwartieren (Breda, 1929) 2. ) De taak van het AHK bestond uit de centrale leiding van het legerorganisme in al zijn onderdelen. Naast de OLZ met zijn adjudanten ordonnansofficieren was het AHK opgebouwd uit drie afdelingen, te weten strategische aangelegenheden, beheer landmacht en beheer zeemacht. Daarnaast stonden diverse organen rechtstreeks ter beschikking van de OLZ, maar ze maakten geen deel uit van het AHK. De sterkte van het AHK werd in 1911 vastgesteld op 468 personen. ( Deze getallen zonder het personeel der afdeling Zeemacht, burgerpersoneel, personeel Etappenwezen en algemene verdedigingspark meegerekend, maar inclusief dat van de spoorwegafdeling. De organisatie van het Nederlandsche Leger./ Voordracht gehouden in de Vergaderingen der Staatscommissie van 30 mei en 21 juni 1911. ('s-Gravenhage, 1922) 24-25, 62. (CAD, Het archief van de Legercommissie, voorlopig inv. no. 89.) ) De staatsrechtelijke positie van de OLZ gedurende de mobilisatie van 1914-1920 (en 1939-1940, zie verderop) heeft zeer veel pennen in beweging gebracht. Over dit onderwerp is een stortvloed van publicaties verschenen. Kernvraagstuk was aan wie de OLZ ondergeschikt was; aan de minister van Oorlog/Defensie, de regering dan wel de Koning. Of , zoals Eigeman het formuleerde: "(...) Hoe construeren wij constitutioneel de positie van de opperbevelhebber met volkomen behoud van de ministerieele verantwoordelijkheid eenerzijds en een zelfstandig optredend opperbevel anderzijds? (...) Onder geen beding mogen staatkundige en militaire leiding elkaar doorkruisen." Hij maakt een onderscheid in constitutionele en militaire ondergeschiktheidsverhouding. "(...) Voor de eenheid van regering inzake de gehele landsverdediging, staatkundig, parlementair, politiek, economisch, financieel, zelfs strategisch, is het kabinet in vollen omvang of wel in de persoon van den eersten minister verantwoordelijk. Voor de eenheid van functionering van land- en zeemacht in verband met het door de regering omschreven doel is de veldheer de aansprakelijke man. Echter, constitutionele ondergeschiktheid betekent allerminst dat een minister hiërarchisch boven den opperbevelhebber staat; ter zake van zijn krijgsbeleid heeft de hoogste militaire chef van geen enkelen minister bevelen te ontvangen. (...)" ( J.A. Eigeman, Het opperbevel te land en ter zee, in en buiten Europa / Een militair-staatsrechtelijke studie over ministerieele verantwoordelijkheid. (Rotterdam, 1938) XIV, 12, 17, 19. Zie ook: Enquêtecommissie. Deel 1 a en b, 3-19 )
In de instructie van 31 juli 1914 voor de OLZ stond dat hij "(...) voor zijn krijgsbeleid en voor de wijze waarop hij zijn gezag uitoefent, verantwoordelijk aan de regering (...)" was. De interpretatie van deze zinsnede was aanleiding voor een controverse tussen Snijders en de minister van Oorlog, jhr. G.A.A. Alting von Geusau en de minister van Marine, J.J. Rambonnet. Volgens laatstgenoemde moest onder de regering de minister van Oorlog c.q. Marine worden verstaan. Snijders deelde deze mening niet.
OLZ Snijders vroeg, onder druk van de minister van Oorlog en de Tweede Kamer der Staten Generaal, op 6 november 1918 om zijn ontslag. ( Zie verder: ARA, Het geheim verbaal-archief van het ministerie van Oorlog/Defensie en de daarbij opgelegde bescheiden, 1813-1844, 1905-1945, inv. nr. 328. Ook inv. nr. 40. Enquêtecommissie. Deel 1 A, 8. ) Directe aanleiding waren relletjes en incidenten welke plaatsvonden bij het eerste regiment infanterie in de Harskamp op 25 en 26 oktober 1918. Aangezien de Duitsers op hun terugtocht dreigden door Limburg te trekken had de OLZ op 23 oktober alle verloven ingetrokken. Hierop sloegen soldaten van de Harskamp aan het muiten. Op 31 oktober werd de intrekking van alle verloven weer opgeheven, echter met uitzondering van de muiters te Harskamp. Dit kwam de OLZ op zware kritiek van de Kamer, voornamelijk van de sociaal-democratische fractie, en een deel van de pers te staan. De relatie tussen de minister van Oorlog en Snijders was voorheen al onder druk komen te staan door een nota van 20 mei 1918 van Snijders over de militaire toestand van Nederland. Hierin stelde laatstgenoemde dat "(...)oorlog met Duitschland voor ons land slechts een noodlottigen afloop kon hebben; (...)" en dat "onze weermacht niet in staat zou zijn aan een Duitschen inval blijvend weerstand te bieden (...)". Al sinds deze nota was de OLZ in de ogen van de minister van Oorlog niet meer te handhaven. De minister gaf Snijders in overweging af te treden, waarop de OLZ voldeed aan het verzoek. Hierop werd hij op 9 november 1918 ontslagen. Op 11 november werd luitenant-generaal W.F. Pop benoemd tot waarnemend OLZ. De Marinestaf hield zich tijdens de mobilisatie bezig met het handhaven van de neutraliteit, de verbetering van de kustverdediging, het ontwerp van de vlootwet, de marinebasis in Indië, mobilisatieregelingen en de ondersteuning van de marine luchtvaartdienst. ( Brouwer. Politiek en vloot, 26. ) Het AHK werd met ingang van 25 november 1919 opgeheven. Het tot het Hoofdkwartier behorende personeel van de landmacht werd, voor zover dit nog niet het geval was, onder bevel van de CGS gesteld. ( MB van 12 november 1919, nr. 123 (Legerorders 1919, deel A nr. 126). ) Op dezelfde datum werd luitenant-generaal W.F. Pop, eervol ontheven van de functie van OLZ. Wel bleef hij CGS. De demobilisatie van land- en zeemacht werd op 1 december 1920 voltooid. ( ARA, archief Kabinet der Koningin, inv. nr. 6604, bij KB van 9 november 1920 nr. 44. )
3. Vredesorganisatie, 1919-1939
3.1 Samenstelling van de Generale Staf
Gebaseerd op de Vredesorganisaties I en II werd vanaf 1918 een begin gemaakt met de invoering van de vredesorganisatie.
Organigram 2:
Embedded Image In 1933 ( Samenstelling van de Koninklijke Landmacht op voet van vrede. ( 's-Gravenhage, 1933). Voor een organigram zie organigram 2. ) werd de samenstelling van de GS opnieuw vastgesteld. Het bureau van de CGS zou voortaan uit twee hoofdafdelingen bestaan, namelijk:
- de hoofdafdeling Generale Staf (GS), en
- de hoofdafdeling Etappen- en verkeersdienst (EV).
Hoofdafdeling Generale Staf (GS)
De hoofdafdeling GS stond onder leiding van een kolonel van de GS, welke daarbij de functie vervulde van souschef van de GS. ( Legerorders 1926, nr. 184 : Bij Wijziging Vredesorganisatie II, 18e opgave van wijzigingen word de functie van sous-chef van de GS opgeheven. In een nota betreffende "De hogere bevelvoering" van het lid van de legercommissie A. de Bruijn uit februari 1936 werd geadviseerd de functie wederom in te stellen. Volgens hem was de chef GS het meest geschikt om de functie van OLZ te vervullen. De sous-chef zou dan de taak als chef op zich nemen. De sous-chef had ondermeer tot taak: regeling van de bureaudiensten, verdeling van lokaliteiten en tactische oefeningen van het personeel van beide hoofdafdelingen, de algemene leiding van de werkzaamheden bij de secties en het meewerken aan de voorbereiding van strategische oefeningen in de landsverdediging. )
De hoofdafdeling bestond uit een sectie A, strategische aangelegenheden, en een sectie B, technische aangelegenheden.
Sectie A GS was onderverdeeld in drie afdelingen, genummerd I tot en met III. Deze afdelingen waren opnieuw in verschillende bureaus onderverdeeld.
Afdeling GS I was de afdeling operatiën. Naast het hoofd en de adjudant van de GS bestond de afdeling GS I uit vier bureaus, genaamd a tot en met d. ( Voor een gedetailleerd overzicht van de werkzaamheden van de diverse bureaus en afdelingen: Sectie Militaire Geschiedenis, bureau documentatie, nr. 402/8 (Dienst ten bureele van de Chef van den Generalen Staf). Zie ook: Inv. nrs. 1382 en 1407. )
In zijn algemeenheid hield deze afdeling I zich bezig met organisatie, mobilisatie, concentratie, strategische veiligheid en militaire geografie. Medewerkers bestudeerden speciaal alles wat van strategisch belang was, terwijl het afdelingshoofd zitting had in streekplancommissies. De officieren werkzaam bij deze afdeling bestuurden kritisch alle reglementen, redigeerden geheime voorschriften en instructies, behandelden vraagstukken en ontwierpen regels ten aanzien van de toepassing van het staatsnoodrecht in tijden van oorlog of oorlogsgevaar.
Afdeling GS II, luchtverdediging en -bescherming, bestond uit twee bureaus. Hier hield men zich speciaal bezig met de organisatie, mobilisatie en concentratie van der luchtstrijdkrachten en luchtdoelbestrijdingsmiddelen.
Afdeling GS III, de inlichtingendienst, bestond uit drie bureaus. Bureau GS III a hield zich in het bijzonder bezig met het buitenland, III b met het verzamelen van binnenlandse inlichtingen terwijl het werkterrein van bureau c geheimschrift en censuur was.
Sectie B, de technische dienst bestond, naast het hoofd en de registratie, uit twee afdelingen, namelijk de afdeling technische aangelegenheden en de afdeling Voorzieningen Behoeften in Oorlogstijd (voortaan : VOBO).
Technische aangelegenheden hield zich met vooral bezig met de bewapening en het onderhouden van de contacten met het Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen.
Voor wat de afdeling VOBO betreft, na afloop van de Eerste Wereldoorlog bleek dat de strijd een heel ander karakter had gehad dan men verwachtte van een moderne oorlogvoering. Naast de militaire strijdmiddelen werden ook economische middelen, zoals blokkades, gehanteerd. De vraag rees, hoe men in geval van crisis in de noden van de burgerbevolking kon voorzien. In dat geval zouden allerlei maatregelen moeten worden getroffen om de beschikbare voorraden zo economisch mogelijk te gebruiken. Daarnaast moest de particuliere industrie de vervaardiging van munitie en andere oorlogsbehoeften ter hand nemen.
Daarom droeg de minister van Oorlog in 1924 de CGS op hem te rapporteren wat het leger nodig had, en wat dat moment ontbrak, om gedurende drie maande stand te houden. Om dit onderzoek naar behoren te kunnen uitvoeren kreeg de CGS een afzonderlijke hoofdofficier toegevoegd. ( Inv. nrs.1704-1705, Beknopt overzicht van het wezen der economische en industrieele oorlogsvoorbereiding en dit te volgen werkwijze, [1928]. ) Tot haar taken behoorden onder meer het vaststellen van de militaire materiële behoeften op elk gebied in oorlogstijd, het bepalen van de volgorde van urgentie en het ontwerpen van voorstellen om leemten tussen vredesuitrusting en mogelijk geachte oorlogsaanmaak te overbruggen. Dit resulteerde in het zogenaamde Bewapeningsplan, waarin de behoeften voor de eerste drie maanden werden vastgesteld. ( ARA, archieven met betrekking tot de economische en industriële verdedigingsvoorbereiding, voorl. Inv. nr.10. ) Eind 1938 werd voorgenoemd bureau gevoegd bij het regeringscommissariaat. ( ARA, archieven met betrekking tot de economische en industriële verdedigingsvoorbereiding, voorl.inv.nr.73. )
Hoofdafdeling Etappen- en verkeersdienst (EV)
De hoofdafdeling EV was in vijf secties verdeeld, namelijk:
  • algemene zaken;
  • spoorwegdienst;
  • vaartuigendienst;
  • motordienst;
  • verbindingsdienst.
3.2 Bevelsbevoegdheid van de chef Generale Staf
In 1927 werd de instructie voor de CGS in tijd van vrede opnieuw vastgesteld. ( Vastgesteld bij KB 7 december 1927, nr. 30 (LO 1927, nr.388) Gewijzigd bij KB's van 2 mei 1929, nr.88, 26 september l931, nr. 28, 12 december 1931, nr. 25, 15 april 1932, nr. 41, 27 januari 1933, nr. 113, 14 oktober 1933, nr.44, 30 maart 1935, nr. 59, 16 april 1935, nr. 69, 11 maart 1936, nr. 31, 18 maart 1936, nr. 29, 28 januari 1938, nr. 74, 28 september 1938, nr. 66 en 29 november 1938, nr. 45. ) Volgens deze instructie stond de CGS rechtstreeks onder bevel van de minister van Oorlog. Volgens zijn taakomschrijving was hij verantwoordelijk voor alle voorbereidingen welke getroffen dienden te worden voor een doeltreffende landsverdediging. Met andere woorden:hij bereidde de oorlogstaak van de OLZ voor, in elk geval waar het de landmacht betrof. Volgens artikel 5, lid 7 was hij voorts belast met de oorlogsindeling van het personeel bij het AHK. De CGS had volgens deze nieuwe instructie onder zijn bevelen:
  1. het hem toegevoegde personeel;
  2. officieren GS, niet begrepen onder 1;
  3. de hoofdintendant, m.b.t. al wat verband hield met de voorbereiding en de uitvoeringen van de intendancedienst bij oefeningen in groter troepenverband, bij mobilisatie, in tijd van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone toestanden;
  4. militaire verkenningen;
  5. topografische inrichting; deze dienst werd vanaf 4 januari 1931 samengevoegd met militaire verkenningen. Met ingang van deze datum stond de aldus ontstane topografische dienst rechtstreeks onder die minister van Defensie; ( Samenvoeging bij KB van 12 december 1931, nr. 25. (ARA, gewoon verbaal-archief ministerie van Oorlog/Defensie, inv. nr. 5045 verbaal van 1 februari 1932, nr. 78 en inv. nr. 5058, verbaal van 21 december 1933, nr. 62) )
  6. rijkspostduivendienst; deze dienst werd vanaf l januari l933 opgeheven ( LO 1932, nr. 349 (Ministeriële kennisgeving van 3 december 1932, nr.13). )
  7. krijgsgeschiedkundig archief GS;
  8. hogere krijgsschool;
  9. luchtvaartafdeling; in 1932 werd de technische dienst afgesplitst en omgedoopt tot luchtvaartbedrijf, welke rechtstreeks onder de minister werd gesteld. Zoals de naam al aangeeft was deze dienst verantwoordelijk voor onderhoud en aanschaf. De Luchtvaartafdeling bleef onder de CGS ressorteren. ( A.P. Jong, Vlucht door de tijd (Houten, l988) 56-57. Beknopte geschiedenis van de Koninklijke Luchtmacht. z.p. z.j. )Met ingang van l5 april l935 werd de Inspectie de militaire luchtvaart ingesteld, wat tot gevolg had dat de CGS zijn rechtstreekse bemoeiingen met de luchtvaartafdeling verloor ( LO 1935, nr. 89 (MB van 6 april 1935). Zie ook inv. nr. 1333. )
  10. schoolcompagnie van de motordienst, met dien verstande , dat deze stond onder de rechtstreekse bevelen van de aan de CGS toegevoegde hoofdofficier en de GS, belast met de etappen- en verkeersdienst.
4. Mobilisatie en oorlogstijd, augustus 1939 - mei 1940
4.1 Samenstelling van het AHK
4.1.1 Voorgeschiedenis, 1920-1938
Begin jaren twintig werden diverse voorstellen gedaan de oorlogsorganisatie van het AHK opnieuw vast te stellen. ( Inv. nrs. 1208-1211. ) De OLZ zou volgens deze plannen de beschikking hebben over adjudanten, zowel van de land- als de zeemacht. Daarnaast waren er voorzien een afdeling kabinet , een leger- en vlootpredikant in algemene dienst en de hoofdaalmoezenier van leger en vloot. De hoofdafdeling GS was ingedeeld in twee secties, A en B. De sectie A was in vier afdelingen ingedeeld, GS I tot en met IV. De sectie B telde drie afdelingen, GS V-VII. Daarnaast was in deze samenstelling van het AHK voorzien in een afdeling administratie en een troependetachement. De hoofdafdeling Etappen- en verkeersdienst was in elf afdelingen verdeeld. ( Afdeling Kabinet in vijfde opgave van wijzigingen "Oorlogsorganisatiën" vervangen door drie afzonderlijke bureaus, te weten Bureau Legerpredikant, Bureau Hoofdaalmoezenier en Bureau Kabinet. Alle drie vielen rechtstreeks onder de OLZ. (Brief van de minister van Defensie aan de Chef GS 6 januari 1939. Met bijlagen.) )
  • de afdeling kabinet;
  • de hoofdafdeling Generale Staf;
  • de afdeling administratie;
  • de afdeling controle;
  • het troependetachement;
  • het detachement politietroepen.
( De benaming 'Generale Staf' verviel in 1938 en werd vervangen door afdeling Landmacht. ) Merk op dat in deze samenstelling de Etappen- en verkeersdienst buiten het AHK valt. Volgens lid 2 bestond de hoofdafdeling GS uit de secties A en B, welke respectievelijk bestonden uit de afdelingen GS V t/m VII. Dit komt overeen met de voorstellen welke begin jaren twintig waren gedaan. GS I-III kwamen wat betreft benaming overeen met die van de vredesorganisatie 1933 (zie 3.1). De taken, die haar in deze organisatie waren toegedicht zullen waarschijnlijk ook niet hebben afgeweken. Onder GS IV werd de juridische dienst verstaan. GS V was de afdeling genie, terwijl GS VI de artillerie bestierde. GS VII tenslotte was gesplitst in een bureau a en c. (Merkwaardigerwijs ontbrak een bureau b.) Afdeling VIIa was de geneeskundige dienst, VIIc omvatte de gasdienst. De leiding van dit bureau was in handen van het hoofd van het Centraal Laboratorium. ( Inv. nrs. 992-996. ) In 1933 verscheen een nieuwe versie van het boekwerk Oorlogsorganisatiën. ( Samenstelling van de Koninklijke landmacht op voet van oorlog. ('s-Gravenhage, 1933). ) Hierin werden als nieuw onderdeel van het AHK de politietroepen opgevoerd. De Zeemacht werd nogmaals pro memorie genoemd als zijnde een element van het hoofdkwartier. In de oorlogsorganisatie van 1932 werd deze afdeling niet genoemd.
4.1.2 1939-1940
Bij brief van 6 januari 1939 ( Geheim G 7.) ) van de minister van Defensie aan de CGS werden enkele wijzigingen in de oorlogsorganisatie goedgekeurd. ( Vijfde opgave van wijzigingen in het boekwerk Oorlogsorganisatie. ) De samenstelling van het AHK werd vereenvoudigd. Bovendien werd de afdeling Luchtverdediging aan het AHK toegevoegd. De afdeling kabinet werd gesplitst in drie afzonderlijke bureaus, namelijk Legerpredikant, Hoofdaalmoezenier en kabinet. De afdeling Landmacht (voorheen genoemd hoofdafdeling GS ( In de oorlogsorganisatiën werd gesproken over de Hoofdafdeling Generale Staf, terwijl er geen andere hoofdafdelingen bestonden. In vredestijd bestond er wel een hoofdafdeling Etappen en verkeersdienst, maar deze werd bij mobilisatie opgenomen in de Etappendirectie. ) werd gereorganiseerd. De voormalige verdeling in twee secties (strategische aangelegenheden en technische dienst) kwam te vervallen. Deze tussenschakel werd als overbodig gezien.
De voormalige afdeling GS II, Luchtverdediging, kwam te vervallen. Deze kwam in de nieuwe organisatie terug als een zelfstandige afdeling. De sectie II kwam in de plaats van de voormalige sectie B (GS V, VIa en VIb, VIIa en VIIc, Technische dienst).
Tenslotte werd de staf van de politietroepen uit de organisatie geschrapt. ( Inv. nr. 1208 ) Dit resulteerde in 1940 in de volgende samenstelling van het AHK: ( Voor een exacte weergave van de namen en functies van de bij het AHK ingedeelde officieren en burgerambtenaren zie: V.E. Nierstrasz, De strijd op Nederlands grondgebied tijdens de Wereldoorlog II. Hoofddeel III, deel 1: Inleiding en algemeen overzicht van de gevechtsdagen van 10-19 mei 1940. (s'-Gravenhage, 1957) Bijlage VII, pag. 276-281. )
Organigram 3:
Embedded Image
De Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht stond aan het hoofd van de volgende bureaus en afdelingen;
Bureau Legerpredikant en Bureau Hoofdaalmoezenier;
( Bij Koninklijk Besluit van 5 mei 1919, nr. 57 werd ds. H. Janssen benoemd tot Legerpredikant in algemene dienst (i.a.d.). (Legerorders (LO) 1920, nr. 21.) Ter uitvoering van het KB van 22 september 1919, nr. 73 werden bij Ministeriële Beschikking (MB) van 22 oktober 1919, Ie Afd., nr. 115 de Instructiën voor den Legerpredikant i.a.d., voor den Hoofdaalmoezenier, voor de Legerpredikanten en voor de Aalmoezeniers vastgesteld. De Legerpredikant i.a.d. werd belast met het toezicht op de uitvoering van door de Raad van Legerpredikanten (hierover later meer), waarvan hij voorzitter was, vastgestelde en door de minister van Oorlog bekrachtigde besluiten inzake de godsdienstige en geestelijke verzorging van de protestantse militairen. De Legerpredikant i.a.d. was verantwoording schuldig aan de minister van Oorlog. (Legerorders (LO) 1919, deel A, nr. 119.) Bij KB van 20 mei 1921, nr. 47 werd de functie van vlootpredikant ingesteld. (Inv. nr. 15.) In verband hiermee werd bij KB van 9 juni 1921, nr. 77 de benaming Legerpredikant i.a.d. gewijzigd in Leger- en Vlootpredikant in Algemene Dienst. (LO 1921, nr.331, Instructiën voor den Raad van Leger- en Vlootpredikanten, voor den Leger- en Vlootpredikant in Algemeenen Dienst en voor den Hoofdaalmoezenier voor Leger en Vloot.) Bij KB van 1 juli l921, nr. 103 werd ds. H. Janssen benoemd tot Leger- en Vlootpredikant i.a.d. (LO 1921, nr. 339.) In verband met de afwikkeling werd m.i.v. 15 juli 1940 het bureau Leger- en Vlootpredikant voorgezet als afwikkelingsbureau. (Inv. nr. 20) ) beide bureaus werden verantwoordelijk voor aangelegenheden betreffende de geestelijke verzorging van de troepen van land- en zeemacht; ( De geestelijke verzorging van R.K. militairen was in handen van aalmoezeniers. De centrale leiding berustte bij de Hoofdaalmoezenier, die bij Koninklijk Besluit werd benoemd op voordracht van het Doorluchtig Episcopaat in Nederland. Bij KB van 17 november 1914, nr. 28 werd pastor F.J.H. Evers benoemd tot Hoofdaalmoezenier bij het leger te velde. Ter uitvoering van het KB van 22 september 1919, nr. 73 stelde de minister van Oorlog, bij ministeriële beschikking van 22 oktober 1919, Ie Afd., nr. 115 de Instructiën voor den Legerpredikant i.a.d., voor den Hoofdaalmoezenier, voor de Legerpredikanten en voor de Aalmoezeniers vast. Hierin werd bepaald dat de Hoofdaalmoezenier door de aartsbisschop van Utrecht aan de regering werd voorgedragen en bij KB werd benoemd. Hij stond rechtstreeks onder die minister van Oorlog. De Hoofdaalmoezenier werd belast met de centrale leiding van de geestelijke verzorging van alle R.K. militairen, behorende tot het Nederlandse leger en adviseerde de regering over alle zaken betreffende voornoemde geestelijke verzorging. Hij was verantwoording schuldig aan de minister van Oorlog en de aartsbisschop. Bij KB van 5 mei 1919, nr. 57 werd de benaming van de functie van Hoofdaalmoezenier bij het leger te velde gewijzigd in Hoofdaalmoezenier. In deze functie werd pastoor F.J.H. Evers, Hoofdaalmoezenier bij het leger te velde, benoemd. In mei l921 werd het werkgebied uitgebreid tot de vloot. Bij KB van 20 mei 1921, nr. 47 werd de functie van Vlootaalmoezenier in het leven geroepen. Aansluitend hierop werd bij KB van 9 juni, nr. 77 de benaming Hoofdaalmoezenier gewijzigd in Hoofdaalmoezenier voor Leger en Vloot. In deze functie, werd bij KB van 1 juli 1921, nr. 103, Hoofdaalmoezenier F.J.H. Evers benoemd. )
Bureau kabinet;
dit bureau onderhield het contact met de regering, was verantwoordelijk voor de adjudantendienst van de OLZ en behandelde zaken van geheim-persoonlijke aard;
Afdeling landmacht;
deze afdeling stond onder leiding van de chef van de landmacht. Hij stond de OLZ ter zijde bij de vervulling van zijn taak. Bij eventuele afwezigheid van de OLZ zou hij, in afwachting van een opvolger, de functie van OLZ waarnemen. Hij werd in zijn taken bijgestaan door een souschef.
De afdeling was onderverdeeld in de secties I-IV en VII a en VII b, het Troependetachement inclusief en het detachement politietroepen en de secretarie. Dit laatste bureau was dat van de registrator, maar werd zo genoemd om verwarring met bureau I d te voorkomen.
Sectie I, operatiën, was onder leiding van het hoofd van de sectie verdeeld in vier bureaus (a/b, c, d en e). Zij waren respectievelijk verantwoordelijk voor:
a/b: operatieve aangelegenheden;
c: opleidingen, voorschriften en kaarten;
d: mobilisatie-registratiebureau;
e: organisatie.
Sectie II, technische aangelegenheden, kende zeven bureaus.
Bureau II a behandelde aangelegenheden betreffende luchtvaart en luchtverdediging, II b de artillerie en weerdienst. Dit bureau werd in 1939 opgericht en had tot taak het doen van voorstellen tot aanschaffing, aanmaak en verstrekking van munitie en ander artilleriematerieel; technische reglementen en voorschriften voor de artillerie. ( Inv. nr. 1545. ) Van deze afdeling werd voor het eerst melding gemaakt in 1933. Toen was deze afdeling bekend als sectie B (Technische Dienst) van de GS. De afdeling had tot taak de bewapening en het onderhouden van contacten met de Artillerie-Inrichtingen. Bureau II c hield zich bezig met voorstellen tot aanschaffing, de aanmaak en verstrekking van geniemateriaal en technische reglementen en voorschriften voor de genie. Bureau II d was verantwoordelijk voor algemene zaken betreffende de geneeskundige en farmaceutische dienst. Bureau II e was de gastdienst, terwijl II f, in overleg met het Centraal Orgaan voor de voorziening in de behoeften van de weermacht in oorlogstijd, de economische en industriële verdediging voorbereidde. Tenslotte hield bureau II g zich bezig met inundaties en de water- en electriciteitsvoorziening. Sectie III was de inlichtingendienst. Onder het hoofd waren vier bureaus werkzaam, te weten inlichtingen buitenland (III a), inlichtingen binnenland (III b), ( Tot de taken van dit bureau behoorden: )
  1. het verzamelen van gegevens betreffende stelsels van geheimschrift, onderzoek en ontcijfering;
  2. het ontwerpen van geheimschriften t.b.v. leger en marine;
  3. het vercijferen en ontcijferen van berichten in geheimschrift van en aan AHK (Inv. nr. 1208).
bureau III c (censuur) en het bureau propaganda en voorlichtingsdienst dat op 24 augustus 1939 opgericht werd. ( Inv. nr. 11 en 1652. )
Sectie IV, de juridische dienst, had een onderverdeling in drie bureaus: oorlog en neutraliteitsrecht (a), militair gezag (b) en justitie en politie (c).
Ontwikkeling en Ontspanning voor gemobiliseerde militairen (O en O genoemd) was sectie V, en werd bij het begin van de mobilisatie van 1939 in het leven geroepen ( Tijdens de mobilisatieperiode 1914-1919 bestond er ook een afdeling Ontwikkeling en Ontspanning der gemobiliseerde troepen (Afd. O.O.). ) als het uitvoerend lichaam van de Centrale Raad van Advies inzake de ontwikkeling en ontspanning van gemobiliseerde militairen. Deze centrale raad is op initiatief van Z.K.H. prins Bernhard ingesteld met onder meer als taak het bevorderen van eenheid van werkwijze in die materie. Daartoe telde de raad vertegenwoordigers van verschillende geestelijke en politieke stromingen onder zijn leden. ( Inv. nr. 1700-1701. ) De sectie V had tot taak om door het scheppen van gelegenheid tot ontwikkeling en ontspanning de manschappen in de uren dat de dienst hen niet opeiste, het gemis van de eigen omgeving enigermate te verlichten. Aan het hoofd van deze afdeling stond de kapitein van de GS J.D.S. Paters. ( Inv. nr. 1686.) ) Onder de sectie ressorteerden een aantal bureaus, die elk een min of meer scherp afgebakend terrein bestreken, onder andere onderwijs, film, kleinkunst, toneel, muziek, sport, lectuur, mobilisatie-periodiek, culturele voordrachten en lezingen. ( Inv. nrs. 1687, l700.) )
Sectie VII a, controle op de administratieve dienst, stond onder leiding van de controleur van de militaire administratie.
Sectie VII b was de administratie en verpleging van de afdeling Landmacht.
De commandant van het troependetachement (waaronder het detachement politietroepen ( Het korps Politietroepen werd in 1918 opgericht naar aanleiding van ervaringen die tot dan toe waren opgedaan tijdens de mobilisatie. De Marechaussee werd geheel in beslag genomen door grenstoezicht en kwam daardoor niet meer toe aan andere taken zoals het handhaven van "(...)orde en tucht." Hiertoe werd-aanvankelijk tijdelijk-het korps Politietroepen opgericht. De Politietroepen waren in zijn algemeen belast met de verrichten van wacht- en (grens) bewakingsdiensten bij militaire gebouwen, het verlenen van militaire bijstand in geval van veepest en stakingen en trad op als militaire macht bij onlusten. Ten tijde van mobilisatie trad deze dienst op als militaire politie. (CAD, archief Legercommissie voorlopig inv. nr. 99.) ) stond rechtstreeks onder de bevelen van de souschef van de chef van de afdeling Landmacht. Hij was verantwoordelijk voor de bewaking en beveiliging van de gebouwen waarin het AHK gevestigd was.
Afdeling luchtverdediging (tevens commando luchtverdediging);
De staf van het Commando Luchtverdediging van het AHK was opgebouwd uit de volgende onderdelen:
  • troependetachement;
  • sectie verbindingsdienst;
    Taken: Alle aangelegenheden betrekking hebbende op de verbindingen met de OLZ en de rechtstreeks onder de OLZ ressorterende afdelingshoofden, met de onder het bevel van de commandant luchtverdediging gestelde onderdelen, met andere autoriteiten aan wie luchtstrijdkrachten en luchtdoelbestrijdingsmiddelen ter beschikking waren gesteld, alsmede op de verbindingen in het Stafkwartier. Samenstellen en bijhouding van verbindingslijsten ten behoeve van het Stafkwartier. Aangelegenheden betreffende pionierarbeid.
  • sectie luchtbeschermingsdienst;
  • sectie verlichtingsdienst;
    Taken: Als voor de sectie artillerie ten aanzien van de luchtdoelzoeklichten, in samenwerking met de sectie artillerie en de sectie luchtvaart.
  • sectie landstorm;
    Taken: Alle aangelegenheden betreffende de electriciteitsvoorziening. Alle aangelegenheden betreffende het personeel, de strijdvaardigheid, het materieel (voor het Vrijwillig Landstormkorps Luchtwachtdienst), de uitrusting, de oefeningen, de instructie, enz. van de gevormde en alsnog te vormen onderdelen van het Vrijwillig Landstormkorps Luchtwachtdienst en Luchtafweerdienst.
  • sectie luchtvaart;
    Taken: Alle aangelegenheden wat betreft de Inspecteur Militaire Luchtvaart en de vliegparkcommandanten. Verder als de sectie artillerie, maar dan ten aanzien van luchtstrijdkrachten.
  • sectie artillerie;
    Taken: Behandelde alle aangelegenheden betreffende de strijdvaardigheid, het personeel, het materieel, de munitie, het tactische gebruik, de oefeningen, de instructie, de dislocatie, de bevelsverhoudingen, enz. Van de gevormde en alsnog te vormen onderdelen luchtdoelartillerie en luchtdoelmitrailleur, alsmede alle aangelegenheden betreffende sperballons.
  • sectie intendance. ( CAD, het archief van het Commando luchtverdediging, zgzg 5, nr. 360 zg. Hierin ook een organigram en Aanwijzingen voor den dienst bij het oorlogscommando luchtverdediging (afdeling Luchtverdediging van het Algemeen Hoofdkwartier). Tevens werden hier ook post- en archiefzaken behandeld. Zie ook CAD, archief Commando luchtverdediging AGAG 6, nr. A 529 G. )
Afdeling etappen- en verkeersdienst;
Deze viel samen met de Etappendirectie. De directeur van de Etappen- en verkeersdienst was daarbij afdelingshoofd van de gelijknamige dienst van het AHK. ( De sectie algemene zaken werd op de eerste mobilisatiedag in 1939 gesplitst in drie bureaus: )
  1. registrator;
  2. bureau afvoer burgerbevolking en krijgsgevangenen;
  3. bureau voor de behandeling der aangelegenheden niet tot één der vorige secties van de Etappendirectie behorende (voornamelijk personeelaangelegenheden en daarop betrekking hebbende correspondentie).
( Begin 1940 werd het tweede bureau uit de sectie AZ gelicht en tot een afzonderlijke sectie omvormd. De overige twee bureaus werden verenigd tot een sectie Secretaris en Personeel. ) De directeur Etappen- en verkeersdienst (DEV) was belast met de leiding van deze dienst. De afdeling Etappen- en verkeersdienst was tijdens de mobilisatie verantwoordelijk voor de aanvoer van personeel en materieel naar de strijdmacht en de afvoer van gewonden, zieken naar het achterland. Ook verzorgde men de aanleg van wegen en verbindingen en herstel van vervoermiddelen om deze taken te volbrengen. Deze dienst bestond in mei 1940 uit de directies en de secties:
  • algemene zaken;
  • spoorwegdienst;
  • motordienst;
  • vaartuigendienst;
  • veldpostdienst;
  • verbindingsdienst;
  • bruggen en veren;
  • wegen;
  • luchtvaartdienst;
  • burgerbevolking en krijgsgevangenen;
  • administratie.
De etappen- en verkeersdienst (voor de uitvoering van de taken) bestond uit de volgende organen:
  • de afdeling intendance van de Etappendirectie;
  • de afdeling geneeskundige dienst van de Etappendirectie;
  • de afdeling veterinaire dienst van de Etappendirectie;
  • de afdeling artillerie van de Etappendirectie;
  • de afdeling genie van de Etappendirectie;
  • de verbindingsafdeling van het AHK;
  • het bataljon spoorwegtroepen
  • het bataljon wegentroepen (pro memorie);
  • het Etappenautocompagnie;
  • de vaartuigendepots Amsterdam en Rotterdam;
  • de militaire scheepvaartagentschappen;
  • de varende pontontrein;
  • de schipbruggentrein;
  • de veerdienst;
  • de Etappencommando Amsterdam;
  • de Etappencommando Rotterdam.
Afdeling Zeemacht.
Organigram 4:
Embedded Image De afdeling Zeemacht ( Zie organigram 4. ) was als volgt ingedeeld:
Bureau Marinestaf I, Inlichtingen.
Tot haar taken behoorden:
  • contact met GS III;
  • pers;
  • gegevens economische toestand;
  • bulletins aan de vloot;
  • gegevens over vijand.
Bureau Marinestaf II
operatiën was verdeeld in drie secties, te weten:
  1. operaties van eenheden, rechtstreeks onder OLZ;
    bescherming koopvaardij en vissersvloot;
    operatieve bevelen;
  2. locale verdediging;
    maritieme commandementen;
    In- en uit dienststellen van schepen;
    plan van aanbouw;
    hulp aan MS II A;
  3. regeling zeeverkeer;
    orders aan koopvaardij en vissersvloot;
    onderzoekingsdienst;
    mijnenveegdienst;
    scheepvaart.
Bureau Marinestaf III
,Onder leiding van sous-chef van de Marinestaf, bleef onderdeel van ministerie van defensie. Dit bureau behandelde personeelszaken en materieelaangelegenheden.
Bureau Marinestaf IV
Bureau Marinestaf IV was de verbindingsdienst. Hier zetelde de radiodienst en de chiffreerafdeling en werden uitgaande en binnenkomende telegrammen verzorgd.
Bureau Marinestaf V
Bureau Marinestaf V stond ook bekend als bureau internationaal recht. Hier werd gewerkt aan zaken aangaande oorlogs- en neutraliteitsrecht en de Volkenbond.
4.2 Bevelsbevoegdheid van de OLZ
Bij KB van 6 mei 1939, nr. 4 werd de instructie van de OLZ vastgesteld, ( Enquêtecommissie. Deel 1 a en b. ) alhoewel de OLZ nog niet daadwerkelijk benoemd was: in de vredesorganisatie van het Nederlandse leger komt de functie van OLZ niet voor. Volgens bovengenoemde instructie zou de OLZ onder zijn bevel hebben de Koninklijke Landmacht alsmede "(...) de door Ons voor de verdediging van het rechtsgebied van het rijk in Europa te bestemmen deel der Koninklijke Marine, beide met uitzondering van de gedeelten en personen, ( De in artikel 1 van zijn instructie genoemde uitzondering werd nader geregeld in het KB van 6 mei 1939, nr. 5 (Zie PEC, deel 1A en B. ) welke door ons worden aangewezen." De OLZ was verantwoording schuldig aan de regering. De taak van de OLZ was "(...) de algemene voorbereiding en leiding der landsverdediging." In 1940 stonden onder rechtstreeks bevel van de OLZ: ( V.E. Nierstratz. Inleiding en algemeen overzicht van de gevechtsdagen van 10-19 mei 1940. ('s-Gravenhage, 1957) 23. ) 1. de commandant luchtverdediging (CLV); ( F.J. Molenaar. De luchtverdediging in de meidagen 1940 ('s-Gravenhage, (1970). ) dit commando werd opgericht op 1 november 1938. De oorlogsinstructie van de CLV werd vastgesteld op 22 augustus 1939. ( Nr. 5494 geheim: Brief chef van de generale staf. ) De CLV vervulde tegelijkertijd de functie van hoofd afdeling Luchtverdediging van het AHK; hij had dus een dubbelfunctie. In zijn hoedanigheid als hoofd afdeling Luchtverdediging gaf hij, namens de OLZ, bevelen en aanwijzingen , waardoor eenheid van handeling en opvatting werd verkregen. Van de drie luchtverdedigingskringen (Amsterdam, Rotterdam/'s-Gravenhage en Utrecht/Soesterberg) stonden alleen de commandanten van de eerste twee kringen onder zijn bevel. De OLZ stelde de commandant van de luchtverdedigingskring Utrecht/Soesterberg op 8 april 1940 onder bevel van de Commandant Veldleger. De commandanten Vrijwillige landstormkorpsen luchtwacht- en luchtweerdienst stonden ook onder bevel van de CLV. Naast de CLV stonden in 1940 onder rechtstreeks bevel van de OLZ
  • de Etappen- en verkeersdienst (DEV);
  • de commandant van het Veldleger (CV);
  • de commandant van de Vesting Holland;
  • de Territoriale Bevelhebber in Friesland;
  • de Territoriale Bevelhebber in Zuid-Limburg;
  • de commandant in Zeeland;
  • de commandant van de Stelling van den Helder;
  • de commandant van het Ie Legerkorps;
  • het algemeen Weerstation te Badhoevedorp;
  • het Centraal Laboratorium te Leiden.
Merk op dat het Centraal Laboratorium , in tegenstelling tot de oorlogsorganisatie van 1932, toen dit onderdeel nog VII c heette, nu rechtstreeks onder de OLZ geplaatst is en geen deel meer uitmaakt van het AHK. ( Voor de oorlogsinstructie van het hoofd van het Centraal Laboratorium, zie Inv. nrs. 992-996. ) De aanwijzing van het deel der Koninklijke Marine dat onder bevelen van OLZ kwam werd geregeld bij KB van 26 september 1939 nr. 3. Hierbij werd bepaald dat het deel van de Marine, dat verantwoordelijk was voor de verdediging van het Koninkrijk in Europa onder bevel van de OLZ werd gesteld. ( Uitgezonderd werd het materieel benodigd voor de operaties en versterking van het leger buiten Nederland en voor opleiding van personeel, alsmede personeel dat voor de uitvoering van deze taken nodig was. (brief van de voorzitter van de raad van ministers aan de OLZ, 20 september 1939, ZG nr. 703.) ) Impliciet werd hier dus uitgezonderd dat deel van de Marine welk gestationeerd was op de Nederlandse gebiedsdelen overzee, Nederlands-Oost-Indië en Nederlands-West-Indië. Als afdeling Zeemacht van het AHK fungeerde de Marinestaf. Feitelijkheid oefende de chef van de Marinestaf, vice-admiraal J.Th. Furstner, namens de OLZ het opperbevel uit over tot de diens beschikking staande onderdelen de zeemacht. ( Ph.M. Bosscher, De Koninklijke Marine in de Tweede Wereldoorlog (Franeker, 1984) Dl 1: Voorgeschiedenis en de verrichtingen in Nederland, de Europese wateren en het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan tot het uitbreken van de oorlog in Azië (December 1941). 174-178, 3955-396 (bijlage 6). )
  • de chef Mijnendienst Nederland;
  • de chef der Marinekustwacht;
  • de commandant Eskader Vliegtuigen;
  • het Hoofdbureau Zeeverkeer.
Daarnaast hadden (landmacht) onderbevelhebbers, welke rechtstreeks ondergeschikt waren aan de OLZ, marine-eenheden onder hun bevel. Zo ressorteerde onder de commandant Vesting Holland:
  • de positiecommandant te IJmuiden;
  • de positiecommandant te Hoek van Holland;
  • de commandant Maritieme Middelen Hellevoetsluis, Rotterdam en Amsterdam;
  • de commandant IJsselmeerflottille.
Onder de commandant Stelling Den Helder ressorteerde:
  • de commandant Maritieme Middelen Terschelling.
Onder de commandant Territoriaal Bevelhebber Friesland ressorteerde:
  • de commandant Onderzoekingsdienst en Havenverdediging Delfzijl.
Onder de commandant Territoriaal Bevelhebber Overijssel ressorteerde:
  • de commandant Bewakings- en Onderzoekingsdienst Bovenrivieren.
Bij KB van 26 september 1939 werd het in Nederland gestationeerde materiaal der zeemacht onder het commando van de OLZ gesteld, met uitzondering van de eenheden welke bestemd waren om te worden gebruikt voor instandhouding van het zeeverkeer of voor maritieme operaties buiten Nederland, voor uitzending naar andere rijksdelen of voor de opleiding van personeel. Dit met uitzondering van enkele schepen welke aan het commando van de OLZ werden onttrokken en gesteld onder de bevelen van de chef van de Marinestaf als bevelhebber van der Zeestrijdkrachten. ( G.J.A. Raven, De kroon op het anker. 175 jaar Koninklijke Marine. (Amsterdam. 1988) 95-96. )
4.3 De affaire rond de OLZ
Bij KB van 28 augustus 1939, Stb. 185 werd luitenant-generaal I.H. Reijnders, de CGS, benoemd tot OLZ. ( Op 30 augustus werd hij bevorderd tot generaal. ) Hierdoor ontstonden nieuwe bevelsverhoudingen. In de oorlogsorganisatie, die automatisch tot stand kwam door de algemene mobilisatie, kwam de OLZ boven andere commandanten te staan. ( Vergelijk met situatie vòòr mobilisatie, dus vredesorganisatie: dan zijn zowel de Chef van de GS als de Commandant Veldleger direct ondergeschikt aan de minister van Defensie. Nu de eerste gepromoveerd werd tot OLZ is deze nevenschikking verdwenen. Zie H. Amersfoort en P.H. Kamphuis, mei 1940. De strijd op Nederlands grondgebied (s'-Gravenhage, 1990) hoofdstuk 3. ) Generaal Reijnders werd vanaf 6 februari 1940 op eigen verzoek eervol ontslagen uit de militaire dienst, onder gelijktijdige benoeming van luitenant-generaal H.G. Winkelman tot. zijn opvolger als OLZ. Verschillende conflicten tussen OLZ Reijnders en de regering lagen hieraan ten grondslag. ( Zie hiervoor onder andere: P.M.W. Hasselton, De wisseling van het opperbevel in februari 1940. Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen 1995. ) Zo noemen we het verschil van mening tussen de regering en de OLZ inzake het geven van richtlijnen aan de pers ter voorkoming van ongewenste publicaties, en het naar de mening van de minister van Defensie onvoldoende optreden van de OLZ tegen schendingen van het luchtruim. In het najaar 1939 deed zich een ernstig verschil van mening voor tussen de minister van Defensie en Reijnders over de te volgen strategie bij een eventuele inval van Duitse troepen. Verder speelde ook nog een rol het al dan niet toelaten van socialistische mobilisatieclubs.
5 Hoofdregelingsbureau
( Amersfoort, mei 1940, 18-19. )
Na de capitulatie van het Nederlandse leger op 15 mei 1940 werd ook de Generale Staf i.c. het Algemeen Hoofdkwartier opgeheven. De lopende zaken werden nog afgehandeld door enige afdelingen van GS.
In de eerste maanden van de bezetting bleven de verschillende afdelingen van de GS functioneren. Op of rond 15 juli 1940 ( Inv. nr. 1461, order van 15 juli 1940. Deze stelt: de ondertekening van de stukken zal voortaan luiden: Hoofd van het hoofdregelingsbureau. Voor deze datum werden de stukken nog in de hoedanigheid van OLZ getekend. ) werd het Hoofdregelingsbureau ingesteld. Dit kan worden gezien als rechtsopvolger van het AHK en stond onder leiding van generaal-majoor N.T. Carstens. Het Hoofdregelingsbureau handelde de lopende zaken verder af. Met ingang van 15 november 1940 werden de regelingsbureaus gereorganiseerd. Er werden een aantal bureaus opgeheven en de overige bureaus hielden zich bezig met de verdere personele en materiële afwikkeling, alsmede met het beheer van militaire onroerende goederen en inrichtingen. ( Circulaire van het hoofd van het Hoofdregelingsbureau, nr. 4743A van 12 november 1940. Inv. nr. 1128. ) Organisatie ( Inv. nr. 1128. )
  • adjudantuur;
  • kabinet;
  • juridische afdeling.
  • krijgsgeschiedenis en informatiebureau voor gewonden en vermisten;
  • archief;
  • administratie;
  • secretaire;
  • troependetachement van het hoofdregelingsbureau en van het afwikkelingsbureau van het departement van Defensie;
  • materieeldienst en de afdeling voor het onschadelijk maken van niet gesprongen munitie, vliegerbommen;
  • het paardendepot;
  • het veterinair hospitaal.
  • krijgsgeschiedenis;
  • hydrografie;
  • archief en administratie;
  • secretarie.
Voor meer informatie inzake de taak en organisatie van het regelingsbureau zeemacht, zie: Ph.M. Bosscher, De Koninklijke Marine in de Tweede Wereldoorlog (3 dln; Franeker, 1984) I, 306-307.
Bij de Krijgsgeschiedkundige Sectie van het Hoofdregelingsbureau werd, onder leiding van luitenant-kolonel J.J.C.P. Wilson een begin gemaakt met de geschiedschrijving van de meidagen. Het was een handicap dat de originele archiefbescheiden (mobilisatie en oorlogsarchieven) grotendeels vernietigd waren in opdracht van het AHK. Vandaar dat "(...) het Hoofdregelingsbureau verzocht om rapportage en verslagen van (het) verloop (van de) operaties. ( Circulaire van de OLZ, H.G. Winkelman van 24 mei 1940. ) "
Deze rapporten en verslagen kunnen dientengevolge,als ingekomen stukken, worden beschouwd deel uit te maken van het archief van het AHK en rechtsopvolgers. Het Hoofdregelingsbureau, wat was voortgekomen uit het voormalige AHK, nam de ordening en bewerking van de verzamelde gegevens ter hand. Aanvankelijk was dit een neventaak, echter langzaam hoofdtaak. Vandaar dat 1 februari 1942 de naam werd omgezet in Krijgsgeschiedkundig Instituut. Op 15 augustus 1942 wordt dit Instituut opgeheven. Na opheffing werden de dagboeken overgeplaatst naar Nederlandsch Weermachtsarchief.
6 Commissie ressorterende onder de chef van de Generale Staf
6.1 Algemeene Reglementen-commissie
( Recueil militair en Legerorders bevattende wetten, besluiten, ministerieele beschikkingen en kennisgevingen van belang voor de Nederlandsche landmacht. Vijfde, beknopte uitgave. Eerste deel, 1814 tot en met 1920. 's-Gravenhage, 1927. Pag 505-506. )
Deze commissie werd ingesteld in 1914. Tot haar taken behoorden:
a) de autoriteiten, die volgens haar instructie belast zijn met het in ontwerp samenstellen, herzien of aanvullen van reglementen en voorschriften, van raad te dienen;
b) de CGS bijstand te verlenen in het uitbrengen van diens oordeel over ter indiening aan den minister van Oorlog gereed zijnde ontwerpen.
6.2 Telegraafcommissie
( Legerorders 1923, nr. 439. (Koninklijk Besluit van 23 april 1923, Stb. nr. 159 houdende nadere vaststelling van de bepalingen betreffende de voorbereiding in vredestijd van de samenwerking tusschen den burgerlijken en den militairen telegraaf- en telefoondienst in tijden van oorlog, oorlogsgevaar en andere buitengewone omstandigheden, alsmede de regeling van de samenwerking.) ) Deze werd bij KB van 2 mei 1912, Stb. 167 ingestelde als opvolger van de ontbonden Oorlogs-Telegraafcommissie. ( Inv. nr. 1880. ) Uit de instructie van de Telegraafcommissie lezen we dat de taak van de commissie bestond uit: "(...) Voorbereiding van hetgeen, in tijden van oorlog, oorlogsgevaar en andere buitengewone omstandigheden, van den militaire telegraaf- en telefoondiensten en van de Rijks- en overige telegraaf- en telefoondiensten ten behoeve van de landsverdediging verlangd moet kunnen worden (...). ( Zie ook: KB van 10 augustus 1880, Stb. 158. Beschikking 29 oktober 1880, nr. 39 (derde beknopte uitgave (DBU), 435. Beschikking 18 november 1892, nr. 47 (DBU 1030). Beschikking 28 juli 1904, nr. 100 (DBU 1210). Beschikking 16 januari 1904, nr. 172 (RM 86). Beschikking 22 maart 1906, nr. 227 (RM 315). KB van 23 januari 1915, Stb. nr. 25 (LO 1915, deel A nr. 13). ) "
In artikel 2 van de instructie voor de commissie wordt gemeld dat indien bij mobilisatie tot de vorming van het AHK wordt overgegaan, de commissie ontbonden zou worden en werden gewezen leden der commissie opgenomen in de organisatie van het AHK.
6.3 Commissie inzake reorganisatie van de Militaire Verkenningen en van de Topografische Inrichting
  1. of het bedrijf der Topografische Inrichting op de meest economische wijze werkt;
  2. of het, ten gevolge van het gestelde onder a. raadzaam is dit bedrijf te reorganiseren. ( LO, 1926, nr. 395 )
Op 27 december 1926 bracht de commissie haar verslag uit aan de minister van Oorlog. Bij MB, Geheim Litt. U 52 van 17 mei 1930 werd voornoemde commissie opgeheven. Naar aanleiding van het verslag van de commissie bepaalde de minister van Defensie bij beschikking van 1 mei 1930, Geheim Litt. R46, dat een onder de CGS ressorterende Militaire Topografische Dienst - waarin opgenomen de opnemingsdienst (Militaire Verkenningen) en het reproductiebedrijf (Topografische Inrichting) - moest worden ingesteld. De CGS werd verzocht de minister nadere voorstellen te doen over deze reorganisatie. De CGS kon zich hierbij laten adviseren door een commissie: de Commissie inzake de reorganisatie van de Militaire Verkenningen en van de Topografische Inrichting. Deze commissie werd op 14 augustus 1930 door de CGS geïnstalleerd en had tot opdracht hem voorstellen te doen inzake de samenvoeging van de Militaire Verkenningen en de Topografische Inrichting tot de Topografische Dienst. ( Inv. nr. 1922. ) Deze samenvoeging kreeg zijn beslag op 4 januari 1932 (KB van 12 december 1931), nr.25). Hiermee was de taak van de commissie volbracht en de commissie werd dan ook ontbonden. Het archief werd aan de CGS overgedragen. ( Inv. nr. 1923. )
6.4 Commissie Pantserautomobielen
Bij aanschrijving van de minister van Oorlog, d.d. 22 maart 1928, Geheim Litt. W.28, werd besloten om een commissie in te stellen, die moest nagaan welk reeds geconstrueerd type pantserautomobielen, zonodig aan de Nederlandse situatie aangepast, voor aanschaf in aanmerking kwam. ( Inv. nr. 1926. )
6.5 Commissie voor de verbindingsdienst
Op voorstel van de CGS stemde de minister van Oorlog bij aanschrijving van 30 augustus 1922, nr.70 in met de instelling van een commissie voor de reorganisatie van de verbindingsdienst te velde en in de stellingen, kortweg de Commissie voor de Verbindingsdienst genoemd. Bij schrijven van de CGS van 25 september 1922, M.T. nr. 816 werd de commissie ingesteld. Het voorzitterschap werd bekleed door de luitenant-kolonel van de Staf der Infanterie G.N. Hilwig, toegevoegd aan de inspecteur van dat wapen.
  • het vaststellen van de typen van telegraaf-, telefoon-, optisch en radiomaterieel, die uit technisch en economisch oogpunt het meest voor invoering in aanmerking komen;
  • het vaststellen van de benodigde uitrusting aan materieel voor de verbindingsdienst bij de hogere staven, de onderdelen van het Veldleger en van de bezettingen van de stellingen in oorlogstijd;
  • het ontwerpen van organisaties voor de verbindingenafdelingen van de hogere staven en de onderdelen van het Veldleger en van de organisatie van de verbindingsdienst in de stellingen;
  • het doen van voorstellen betreffende de wijze waarop in de behoefte aan personeel voor de verbindingenafdeling kan worden voorzien;
  • het doen van voorstellen betreffende de wijze van opleiding van officieren en kader, dat bij de verschillende wapens zal worden belast met de vorming van personeel voor de verbindingsdienst;
  • het ontwerpen van een organisatie voor de afluisterdienst en de vaststelling van soort en gebruik van de benodigde afluistertoestellen;
  • het ontwerpen van een organisatie voor de cijferdienst en de vaststelling van soort en gebruik van de benodigde cijfertoestellen;
  • het ontwerpen van een algemeen voorschrift voor de verbindingsdienst ten behoeve van alle wapens. ( Inv. nr. 1905 )
Er werden subcommissies benoemd voor het bestuderen van de verbindingsdienst bij elk der wapens afzonderlijk. Bij schrijven van de CGS van 24 april 1933, EV/Vbdd, nr. 145 werd de commissie opgeheven. De verdere behandeling van de verschillende technische onderwerpen gebeurde door de commandant van het Regiment Genietroepen. Het archief - tot dan berustende bij de afdeling Verbindingsdienst GS; het hoofd van deze afdeling was secretaris van de commissie - werd overgedragen aan de CGS. ( Inv. nr. 1918. )
6.6 Zuiderzeecommissie voor Defensiebelangen
De commissie werd ingesteld bij beschikking van de minister van Oorlog van 9 september 1918, II Afd. nr. 122, met als opdracht "het uitbrengen van advies nopens de maatregelen en werken welke noodig worden geoordeeld tot voorziening in de belangen van de landsverdediging met het oog op de werken, (...) welke noodig worden geoordeeld, in verband met den aanleg van den afsluitdijk." De commissie stond onder voorzitterschap van luitenant-generaal W.F. Pop (wnd. OLZ en CGS). ( Inv. nr. 1891. )
Ter bestudering van bepaalde onderwerpen werden subcommissies in het leven geroepen.
7. Generale Staf IIIc en IV
Zie voor GS IIIc het Actorenregister, https://hdl.handle.net/10648/dd0631b0-dc49-4c21-9ba6-1aecd7261f2b en voor GS IV eveneens het Actorenregister, https://hdl.handle.net/10648/d46a40e2-3049-4df4-8151-8139217387f7
Geschiedenis van het archiefbeheer
1. Registratie en archivering
1.1 Bij het Algemeen Hoofdkwartier, 1914-1919, afdeling ontvangst, verzending en inschrijving
In de periode 1914-1919 verzorgde de afdeling ontvangst, verzending en inschrijving van stukken (OVI) van het AHK de inschrijving en distributie van de stukken gericht aan de OLZ. Deze stukken werden door deze afdeling ingeschreven en doorlopend genummerd, te beginnen met no. 1 op de eerste mobilisatiedag (1 augustus 1914). Vervolgens werden de stukken gesorteerd en gedistribueerd naar de verschillende afdelingen, alwaar ze opnieuw geboekt en van een afdelingsnummer werden voorzien. Ingekomen stukken, gericht aan de afdelingshoofden werden in de regel bij de betreffende afdeling ingeschreven en afgedaan. Deze stukken kregen dan ook geen nummer van de afdeling OVI. ( De Nederlandsche strijdmacht en hare mobilisatie in 1914, p. 16. ) Vanaf 5 februari 1919 (toen de OVI geleidelijk werd opgeheven) werden bij OVI inkomende stukken, welke voor de afdeling GS bestemd waren, niet meer bij OVI ingeschreven. Brieven bestemd voor afzonderlijke bureaus dan wel andere afdelingen van den AHK werden nog wel ingeschreven bij de OVI maar niet meer van een zogenaamd OVI-nummer voorzien. ( ARA II, het archief van de Marinestaf, inv. nr. 117. )
1.2 Het kabinet van de Opperbevelhebber der Land- en Zeemacht
Hier kunnen, achteraf gereconstrueerd, tenminste zes verschillende reeksen worden onderscheiden:
  • zeer geheim
Deze werd zowel in de periode 1914-1920 als 1939-1940 aangetroffen en vormt de hoofdmoot van het betreffende archief. Het betreft in allebei de perioden een reeks numeriek, in dit geval naar inschrijfnummer geordende bescheiden.
In de periode 1939-1940 werden de volgende reeksen onderkend:
  • klein verlof;
  • mobilisatie;
  • persoonlijk;
  • kenmerk S;
  • kenmerk R.
1.3 Bureau Legerpredikant
Dit archief bevat ook archiefbescheiden van de Raad van Leger (- en Vloot) predikanten, aangezien het voorzitterschap van deze raad behoorde tot de taak van de Leger- en Vlootpredikant i.a.d. De correspondentie verliep via het bureau Leger- en Vlootpredikant i.a.d. Brieven, gericht aan de raad werden geagendeerd door het bureau. Tot ± juli/augustus 1939 werden zowel de ingekomen en uitgaande stukken van algemene als van geheime aard in één agenda ingeschreven. Geheime stukken werden in de agenda onderscheiden van die van algemene aard door voor het volgnummer "geh." te plaatsen.
Er werden twee verschillende series gevormd. Eén serie ingekomen stukken met daarbij opgelegde de uitgaande stukken naar aanleiding van het ingekomen stuk. Deze kregen hetzelfde nummer. De tweede serie werd gevormd uit louter uitgaande stukken. Beide series kenden een separate nummering die jaarlijks opliep. Vanaf juli/augustus 1939 werden beide series geïntegreerd.
Vanaf 1939 werden ingekomen en uitgaande stukken van geheime aard ingeschreven in een aparte agenda. Indien een ingekomen, geheim stuk aanleiding gaf tot een uitgaand stuk, kreeg dit hetzelfde nummer als waaronder het ingekomen stuk was ingeschreven.
1.4 Secretarie van de Generale staf
1.4.1 1914-circa 1920, als onderdeel van het Algemeen Hoofdkwartier
Tot ongeveer 1920 werd het agendastelsel als registratuurstelsel aangehouden. Soms werden stukken die op verschillende zaken betrekking hadden maar een bepaald onderwerp gemeenschappelijk hadden, chronologisch onder één agendanummer opgeborgen. Dit werd soms jarenlang volgehouden. Bijvoorbeeld: zo werden stukken betreffende de burgerbevolking uit oorlogsgebieden, na onder een eigen nummer ingeboekt (geagendeerd) te zijn, voorzien van een stempel "opgelegd bij: 7370/14. ( Inv. nrs. 72-72. ) Dit kon jarenlang gecontinueerd worden - in dit specifieke geval tot 1939 toe.
Tijdens de mobilisatieperiode werd, rechtsboven op de ingekomen en uitgaande stukken, bestemd voor de secretarie van de GS het agendanummer jaarlijks met een andere kleur potlood aangebracht. In 1914 was dat met rood, in 1915 groen, in 1916 werd voor bruin gekozen, in 1917 koos men voor blauw en tenslotte werden de agendanummers in 1918 en 1919 met een paars potlood aangebracht op de stukken.
1.4.2 Circa 1920-1940
Ten tijde waarin de vredesorganisatie van kracht was, werd de inschrijving en verzending van de stukken verzorgd door het bureau secretarie GS. Vanaf het jaar 1920 werd ter secretarie het agendastelsel goeddeels vervangen door het rubriekenstelsel. Alle stukken betreffende een bepaald onderwerp werden na afdoening voortaan opgelegd onder een bepaalde rubriek. Zo werden onder Iz ( Inv. nrs. 1161-1188. ) alle stukken opgelegd betreffende de Vesting Holland. Binnen een rubriek werden de stukken chronologisch, en daarbinnen numeriek (oplopend agendanummer) opgeborgen. De rubrieken werden aangeduid in Romeinse cijfers, soms gevolgd door een letter. Het oorspronkelijke registratuurplan is helaas niet aangetroffen. Een klein deel van de stukken werd nog vervolgens het agendastelsel opgelegd. In tegenstelling tot de mobilisatie tijdens en na de Eerste Wereldoorlog was er gedurende de mobilisatieperiode 1939-1940 geen sprake van een aparte afdeling, die de inschrijving en verzending van de stukken bestemd voor het AHK verzorgde, maar nam het bureau secretarie GS deze taak op zich. ( Inv. nr. 1772. )
1.5 Sectie I, II, IV, de afdeling Voorzieningen Behoeften in Oorlogstijd
Bij de secties werd een zogenaamd sectieregister - dat ondergeschikt was aan het algemeen register (zie secretariaat) - bijgehouden. Hierin werden de stukken ingeschreven onder hetzelfde nummer waarin deze stukken in het algemeen register waren ingeschreven. ( Leidraad voor den dienst bij het Algemeen Hoofdkwartier, z.j. (Inv. nr. 1545). ) Ieder bureau had een eigen agenda. Voornoemde werkwijze werd zowel in oorlogs- als in vredestijd aangehouden. Na afhandeling van de stukken werden deze weer overgedragen aan het secretariaat en aldaar in het archief opgeborgen. De resterende stukken werden niet geregistreerd en vormden aldus een zogenaamd werkarchief.
1.6 Sectie III
Bij nadere beschouwing werden hier tenminste drie zelfstandige archiefvormers getraceerd die elk ook (diverse) reeksen vormden, te weten de secties III, IIIa en sectie IIId.
Bij sectie III werden de volgende reeksen onderscheiden:
  • een serie ingekomen stukken van de Centrale Inlichtingendienst en militaire attachés, kenmerk P.P. met een doorlopende, oplopende nummering. ( Het betreft hier niet de PP nummering die werd aangebracht bij de herordening en inventarisatie door het archief van de Koninklijke Landmacht bij de nummering van persoonlijke stukken. Dit blijkt uit kantbrieven waarop deze nummering voorgedrukt werd aangetroffen. )
Over deze serie bestaat twijfel of hij wel in dit archief thuishoort. Bij sommige stukken werd een kantbrief aangetroffen, waaruit blijkt, door parafering, dat de stukken hebben gecirculeerd langs de diverse afdelingen van het ministerie en de minister en daarna zijn geretourneerd naar de kapitein-adjudant van de minister van Defensie. Of het hier een afgedwaalde serie betreft die thuishoort in het archief van de kapitein-adjudant / het ministerie van Defensie is niet meer te achterhalen. Het is immers, gezien de aard van de stukken, ook niet onmogelijk dat de stukken na circulatie en retournering aan de kapitein-adjudant uiteindelijk zijn opgelegd bij sectie III. Helaas ontbreken de inschrijfmiddelen van deze sectie zodat deze veronderstelling niet meer te verifiëren valt.
  • een serie stukken betreffende de organisatie van buitenlandse legers, oorspronkelijk kenmerk H.D. met een doorlopende nummering.
  • Ingekomen stukken met het inboekingsstempel "Generale Staf, I.D. nr. ... Deze werden oplopend genummerd, waarbij jaarlijks opnieuw begonnen werd.
Wat werd aangetroffen is waarschijnlijk het inlichtingen archief. Dit archief bevat voor het overgrote deel inlichtingen over krijgsmachten in het buitenland.
Over de archiefvorming van de sectie IIIa kan weinig met zekerheid gezegd worden, omdat slechts enkele stukken zijn behouden gebleven. Op basis van deze stukken kan worden geconcludeerd, dat waarschijnlijk het agendastel werd gehanteerd waarbij een jaaroverschrijdende, doorlopende nummering werd aangehouden.
Een gedeelte van het archief Sectie III is gevormd door sectie IIId (Persdienst). De ingekomen en uitgaande stukken werden door sectie IIId in eigen agenda's ingeschreven en per jaar genummerd. Het bureau vormde een aantal archieven c.q. collecties, te weten:
  1. het archief van ingekomen en uitgaande stukken, uitgezonderd de correspondentie bedoeld onder 2, waaraan ook werden toegevoegd afzonderlijke briefwisselingen, studies en aantekeningen. De stukken werden op onderwerp in dossiers opgeborgen;
  2. een dossiersysteem van bladen waarmee correspondenties, notawisselingen enz. hebben plaatsgehad of waaromtrent andere aantekeningen waren gemaakt;
  3. een "knipselarchief";
  4. een "courantenarchief", ten dele verknipt, deels intact;
  5. verzameling brochures, boeken, periodieken enz. ( CAD, verzameling gevechtsrapporten en verslagen mei 1940, doos 1. Verslag over de verrichtingen van bureau IIId van het Algemeen Hoofdkwartier tijdens de mobilisatieperiode (24 augustus 1939-9 mei 1940) en de krijgsverrichtingen tegen Duitschland (10-14 mei 1940), p.21-22. )
De gegevens die door de censuurafdeling en propaganda-afdeling werden verzameld, bijvoorbeeld de krantenknipsels werden na circulatie over de diverse afdelingen van de GS naar onderwerp in chronologische volgorde gerangschikt en beschouwd als documentatie. ( Inv. nr. 1644 )
1.7 Sectie V
De stukken gericht aan de afdeling O en O werden in eigen agenda's ingeschreven en kregen ook een eigen registratienummer. De afdeling vormde dus ook archief. De stukken werden volgens het rubriekenstelsel opgelegd in dossiers, die d.m.v. letters werden aangeduid.
1.8 Sectie VII
Deze sectie bestond uit twee afdelingen, te weten: VII a (controle op de administratieve dienst) en VII b (administratie en verpleging van de afd. Landmacht). Iedere afdeling schreef de stukken in eigen agenda's in en vormde waarschijnlijk ook zelf archief.
1.9 Afdeling Technische aangelegenheden
Deze afdeling vormde een eigen archief op basis van het agendastelsel. In de agenda werden op de linkerpagina de ingekomen stukken geregistreerd en rechts de uitgegane stukken. Van de ingekomen stukken werden genoteerd het volgnummer dat het stuk kreeg, zijnde een jaarlijks oplopend agendanummer dat ook op het stuk zelf werd genoteerd, de afzender, datum en nummer van het stuk en een korte omschrijving van het stuk. Van de uitgegane stukken werd het volgnummer, de geadresseerde, datum van verzending en een korte inhoud vastgelegd. Soms werd ook een verwijzing naar voorgaande correspondentie over een onderwerp gemaakt. Indien een ingekomen stuk aanleiding gaf tot een uitgaand stuk, kreeg het uitgaande stuk hetzelfde nummer als het ingekomen stuk. In de agenda stonden deze uitgaande stukken dan op dezelfde hoogte genoteerd als het ingekomen stuk.
1.10 Directie Etappen- en verkeersdienst
De ingekomen en minuten van uitgaande stukken werden verdeeld in zeer geheim , persoonlijk, geheim en gewoon. Bij iedere sectie werden drie registers aangehouden:
  • een zeer geheim register;
  • een algemeen register, waarin alle stukken werden ingeschreven die niet voorzien waren van de aanduiding persoonlijk (deze stukken werden ingeschreven in het persoonlijk register van de DEV of afdelingen/secties) of zeer geheim;
  • persoonlijk register.
De stukken werden doorlopend per kalenderjaar genummerd. Door de registrators van de secties werden alle uitgaande stukken ook geboekt in het verzendingsdagboek.
Alle ingekomen stukken werden door de registrator van de sectie Algemene Zaken ontvangen en verdeeld over de secties c.q. afdelingen. Hier werden de stukken in de desbetreffende registers (deze zijn echter niet aangetroffen) ingeschreven en voorzien van een registratiekenmerk: bij zeer geheime stukken de datum van ontvangst en het volgnummer, gevolgd door de sectieletter. De navolgende sectieletter zijn te onderscheiden:
  • Sectie Algemene Zaken A.z.
  • Sectie Spoorwegdienst Spd.
  • Sectie Motordienst Md.
  • Sectie Vaartuigendienst Vd.
  • Sectie Veldpostdienst Vpd.
  • Sectie Verbindingsdienst Vbdd.
  • Sectie Bruggen en Veren B.V.
  • Sectie Wegen W.
  • Afdeling Intendance Int.
  • Afdeling Geneeskundige Direnst G.D.
  • Afdeling Veterinaire Dienst Vet.D.
  • Afdeling Artillerie Art.
  • Afdeling Genie Genie
Bij de overige stukken datum ontvangst, volgnummer, gevolgd door sectieletter en eventueel de aanduiding "G" (=geheim), het nummer van het bureau dat het stuk behandelt en de bundel waarin het stuk wordt opgelegd.
Nadat het netstuk bij de sectie was verzonden, borg de registrator de minuten en de retroacta op in het archief. De opberging geschiedde volgens het agendastelsel bij de:
  • sectie burgerbevolking en krijgsgevangenen van de etappendirectie. Hier werden aangetroffen een geheime en zeer geheime serie. Waarschijnlijk is de sectie burgerbevolking en krijgsgevangenen opgericht begin 1940. De stukken van 1939 zijn, gezien de inboekingsstempels, nog opgemaakt en ontvangen bij de sectie algemene zaken. Vanaf 1940 zijn de stukken opgemaakt en ontvangen zowel bij de sectie algemene zaken als bij de sectie burgerbevolking en krijgsgevangenen. Wel zijn alle stukken opgelegd bij BB, bescherming bevolking. Het deel van 1939 is te beschouwen als gedeponeerd archief van de sectie algemene zaken.
  • afdeling geneeskundige dienst van de etappendirectie;
  • afdeling farmaceutische dienst van de etappendirectie;
  • sectie luchtvaartdienst van de etappendirectie;
volgens het agenda- en rubriekenstelsel bij de;
  • afdeling algemene zaken van de etappendirectie;
  • sectie motordienst van de etappendirectie;
  • sectie vaartuigendienst van de etappendirectie;
  • sectie bruggen en veren van de etappendirectie;
  • afdeling militaire telegraafdienst van de etappendirectie;
  • afdeling verbindingsdienst van de etappendirectie;
en volgens het rubriekenstelsel bij de:
  • sectie wegen van de etappendirectie.
De registrator van de sectie maakte op alle stukken welke bij de sectie werden behandeld, zo volledig mogelijk een alfabetische index (=een klapper). ( Inv. nr. 1772: Leidraad voor de behandeling van stukken, enz. bij de sectiën van de etappendirectie. )
1.11 Commissies
Alle commissies in deze inventaris beschreven zijn gevormd volgens het agendastelsel. Van het archief van de Commissie tot reorganisatie van de Topografische Inrichting en de Militaire Verkenningen en het archief van de Algemeene Reglements Commissie was de oude orde niet meer te achterhalen.
1.12 Bij het Algemeen Hoofdkwartier, 1939-1940
De stukken bestemd voor de afdeling Zeemacht, de afdeling Luchtverdediging, de afdeling Etappen- en verkeersdienst en het bureau Legerpredikant of het bureau Hoofdaalmoezenier werden bij de betrokken onderdelen ingeschreven.
De stukken werden in een aantal registers ingeschreven, te weten:
  1. het algemeen register (A);
  2. het bevelenregister (B);
  3. het inlichtingenregister (I);
  4. het persoonlijk register van de OLZ;
  5. het register van de sectie III (inlichtingendienst);
  6. het register van de sectie VIIa (controle op de administratieve dienst);
  7. het register van de sectie VIIb (administratie en verpleging van de afd. Landmacht)
  8. het register van het troependetachement (met inbegrip van het detachement politietroepen).
In het algemeen register werden zowel de zeer geheime als de geheime en de gewone stukken, uitgezonderd de stukken bestemd voor de secties genoemd onder 5 t/m 8, ingeschreven. Het bevelenregister werd aangehouden op bureau Ib (mobilisatie) en hierin werden de inkomende meldingen over de eigen troepen, alsmede alle uitgaande bevelen, aanwijzingen en instructies ingeschreven. Het inlichtingenregister werd aangehouden door het bureau IIIa (inlichtingen buitenland) en hierin werden alle inkomende en uitgaande inlichtingen en meldingen wat betreft buitenlandse strijdkrachten ingeschreven. Het persoonlijk register van de OLZ werd aangehouden door de OLZ of door een door hem aan te wijzen officier. De overige registers werden behandeld door de desbetreffende onderdelen. ( Leidraad voor den dienst bij het Algemeen Hoofdkwartier, z.j. (Inv. nr. 1545) )
2. Overplaatsing, overdracht en inventarisatie vanaf 1940
Het persoonlijk archief van de Leger- en Vlootpredikant in algemene dienst is bij de inval van het Duitse leger in mei 1940 vernietigd.
Op 1 december 1940 werd het Weermachtsarchief opgericht. Vanaf de oprichting was het hier onderhavige archief, als Duitse oorlogsbuit bij deze organisatie ressorterend onder het Afwikkelingsbureau van het ministerie van Defensie, in bewerking. Het is onbekend of, en zo ja wat en op grond van welke overwegingen en grondslagen er archiefbescheiden werden vernietigd. Op last van het hoofd Afwikkelingsbureau van het ministerie van Defensie werden de archieven naar een voormalig sigarenfabriek te Delft overgebracht. In de loop van 1941 werd de archieven overgeplaatst naar Den Haag. ( Eerste jaarverslag van de directeur Weermachtsarchief, Den Haag, 1941. )
In de loop van 1946 kwam de bewerking van het archief AHK/GS gereed. Bij de herordening werd de indeling in algemeen, geheim, zeer geheim en persoonlijk archief niet verstoord. Agenda's werden via een letter gecodeerd naar de aard van hun vroegere rubricering, bijvoorbeeld ZG 1 (zeer geheim) G 5 (geheim) A 3 (algemeen) P 4 (persoonlijk) et cetera. Bij omslagen archiefbescheiden werd deze lettercombinatie verdubbeld, dus ZGZG 1, GG 5 enzovoorts.
Verscheidene archiefbescheiden inzake één onderwerp, meestal beperkt tot een jaar, werden samengevoegd tot één omslag. Deze omslagen kregen, al naar gelang de classificatie, een nummer. Dit verwees naar het laagste agendanummer dat in de omslag voorkwam. Een inventarisnummer werd dus als volgt samengesteld: ZGZG 1,1265. Op de omslag werd verder een korte inhoudsomschrijving gegeven. ( Zie: H.H. Jongbloed, Inventaris van archieven van chefs van het wapen der artillerie der Koninklijke Landmacht 1814-1940 ('s-Gravenhage, 1989) 28-31. )
In 1971 vervaardigde het ARA een zogenaamde "Onderwerpeninventaris van het archief Generale staf van de Koninklijke land- en zeemacht, 1813-1918 (1939)."Het betreft hier een soort zakenindex, die als basis moest dienen voor een toekomstige inventaris. Bij deze bewerking werd de orde , zoals deze door de Krijgsgeschiedkundige Afdeling (KA) was aangebracht niet aangetast. Wel werden, op basis van indelingsrubrieken, dossierbeschrijvingen, zoals deze door KA waren vervaardigd, bij elkaar geplaatst. De oorspronkelijke KA-nummering (GS-...) werd door inventarisnummers vervangen. De index werkte tevens als concordantie, daar achter de beschrijving het oorspronkelijke KA-nummer werd vermeld.
Op 9 oktober 1986 werden 12 dozen archiefbescheiden van de directie Etappen- en verkeersdienst over de jaren 1939-1940 ontvangen van het ARA. Op 15 maart 1988 werden 3 dozen archief DEV 1939-1940 ontvangen van het subbureau Semi-Statisch Archief ministerie van Binnenlandse Zaken inzake de afvoer van burgerbevolking. Op 5 juli 1989 werd 16 meter archief, 1914-1940 door de Tweede Afdeling van het ARA overgedragen aan het Centraal Archievendepot (voortaan CAD) van het ministerie van Defensie. Vervolgens werd op 13 februari 1990 2 meter agenda's, overwegend behorend tot de IVe afdeling, 1914-1920 (terug- ?) overgedragen van de Tweede Afdeling Rijksarchief naar het CAD. Beide archiefdelen werden gevoegd bij het hoofdbestanddeel dat zich bij het CAD bevond, met de bedoeling samen in herenigde toestand toegankelijk te worden gemaakt door een inventaris. Daarna zou het herenigde bestand voor blijvende bewaring weer worden overgedragen aan het ARA. Gedurende 1989-1990 werd een aanvang gemaakt met deze inventarisatie door medewerkers van het CAD met als einddoel overdracht van het archief aan het ARA. Uitgangspunt van de ordening tijdens dit project was die welke tot stand kwam tijdens de inventarisatie door het archief KL in de periode 1940-1946.
Vanwege personeelmutaties moest het project - dat nooit geheel werd afgewerkt - worden stopgezet. ( De voorlopige inventaris die de vrucht was van dit project, en die veelvuldig is geraadpleegd door bezoekers van het CAD en waarvan de voorlopige inventarisnummers in veel annotaties zijn vermeldt, is opgenomen in deze inventaris onder de afdeling Vervallen toegangen, inv. nrs. 1929-1934. )
3. Aanvulling op het archief - 2019
De archiefbescheiden zijn afkomstig van GS IV en GS IIIc. Een deel van dit archief heeft de Tweede Wereldoorlog overleefd en is na de oorlog bij het Krijgsgeschiedkundig Archief terecht gekomen. In september 1946 deed het hoofd van het Code Coördinatie Bureau (CCB) een verzoek om de stukken van de voormalige sectie GS IIIc te overhandigen aan de CCB dat als opvolger van de sectie werd beschouwd. Aan dit verzoek is gevolg gegeven, vervolgens hebben de bescheiden ruim 60 jaar berust onder het CCB en diens opvolger het Nationaal Bureau voor Verbindingsbeveiliging (NBV). De omvang van het overgeleverde archief van GS IV en GS IIIC is twee standaardarchiefdozen, 0,25 m1. Van het archief is geen registratiesysteem meer aangetroffen.
De verwerving van het archief
In 1956 werden 30 registers en 162 portefeuilles van de Krijgsgeschiedkundige Afdeling van de GS overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief (ARA). De jaartallen van de overgebrachte archiefstukken alsmede de onderwerpen zijn onbekend. In 2019 is door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de aanvulling 2019, betreffende archief van de GSIIIc en GSIV overgedragen naar het Nationaal Archief, krachtens artikel 12 van de Archiefwet 1995.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Aanvulling 2019: Bevat de stukken opgemaakt en ontvangen door het bureau SG IV en SG IIIc. Dit deel van het archief is een aanvulling op al overgedragen archief van de Koninklijke Landmacht: Generale Staf en daarbij gedeponeerde archieven (1906) 1914-1940 (1941); inventarisnummer 2.13.70. De aanvulling beslaat de inventarisnummers 1936 t/m 1958.
Selectie en vernietiging
De archieven van de GS/OLZ,1914-1940, aanwezig bij het CAD hadden bij het begin van de herinventarisatie in 1995 in totaal een omvang van ongeveer 90m(1).
Het archief van de sectie spoorwegdienst van de directie en verkeersdienst werd in zijn geheel vernietigd. Hierin werden alleen afschriften van stukken, afkomstig van andere ministeries en documentatie aangetroffen.
Tijdens de selectie en herinventarisatie in 1995-1996 werd in totaliteit 25m(1) archiefbescheiden vernietigd. ( Voor verklaringen van vernietiging, zie band III. ) Het betrof hier voornamelijk dubbelen, inschrijfmiddelen en een serie concentratieaanwijzingen (alleen al ruim 8m(1). Hiervan zijn - uitgesplitst naar archiefvormer - verklaringen van vernietiging opgemaakt.
Na selectie en vernietiging, het verwijderen van vele omslagen die nog waren aangebracht tijdens de inventarisatie bij het archief KL (soms overtrof de omslag de uiteindelijke inhoud in volume: vaak bevatte een omslag slechts één of enkele archiefbescheiden) en herverpakking heft het archief een totaalomvang van 47,5m(1)
Aanvulling 2019: Alle stukken voor zover overgeleverd zijn bewaard. Er zijn dus geen stukken vernietigd nadat het archief in beheer is gekomen bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst.
Verantwoording van de bewerking
1. Aanleiding en verkenning
Medio 1995 werd - op basis van een archiefbewerkingsplan - gestart met de herinventarisatie van de hier onderhavige archieven. Een aantal zaken diende te worden herzien:
  • het terugbrengen van talrijke afgedwaalde archiefstukken naar het oorspronkelijke archief (deel);
  • op stukken waren agendanummers eigenhandig met een pen toegevoegd, onder doorhaling van originele inschrijfnummers, waardoor verbanden tussen stukken in een omslag/pak werden gesuggereerd welke nooit hebben bestaan;
  • het onderkennen en het herkenbaar maken van archiefbescheiden als gedeponeerd archief.
2. Uitvoering
2.1 Algemeen
Besloten werd om de oude orde, zoals deze voor de bewerking van het archief KL en door het CAD in 1989-1990 had bestaan, zo veel mogelijk te herstellen. Aangezien dit archief veelvuldig geraadpleegd is bij het CAD en in vele publicaties de resultaten zijn geannoteerd met de bij de twee vorige inventarisaties gebruikte inventarisnummers, diende een concordantie vervaardigd te worden van de voorlopige inventarisnummers, gebruikt bij het CAD vanaf 1989, naar de nieuwe, in deze inventaris gehanteerde definitieve nummers. Verder moest een concordantie worden geproduceerd van de nummers, gebruikt bij het archief KL naar de voorlopige nummering van de inventarisatie 1989. (Overigens blijkt in de praktijk deze concordantie niet altijd waterdicht en correct te zijn!)
2.2 Secretarie
Bij het herstellen van de oude orde bij de serie ingekomen en minuten van uitgegane stukken van de secretarie was het uit bedrijfseconomisch en archivistisch oogpunt niet verstandig de oude orde in zijn geheel te herstellen - dat wil zeggen het terugleggen van de archiefbescheiden op agendanummer/inboekingsnummer. Immers, dit zou inhouden dat het secretarie-archief tot 1920, gevormd via het agendastelsel, in zijn geheel via een nadere toegang ontsloten zou moeten worden en hierop ook nog een omvangrijke concordantie zou moeten worden gemaakt. Deze keuze zou volgens ons geen verbetering van de ontsluiting hebben teweeggebracht maar eerder een verslechtering. Daarom is er voor gekozen de stukken tot 1920 - onder handhaving van de ordening op onderwerp zoals deze tijdens de inventarisatie door het CAD in l989-1990 was aangebracht - eerst op jaargang te ordenen.
Stukken die een bepaald onderwerp gemeenschappelijk hadden, en welke gezien het stempel "opgelegd bij" oorspronkelijk chronologisch onder één agendanummer opgeborgen werden maar in de loop der tijd over verschillede omslagen in pakken verspreid waren geraakt, werden zo veel mogelijk weer teruggebracht in hun oude orde. (Zie ook 1.4 onder geschiedenis van het archief) Dit is zo ver doorgevoerd, dat somtijds stukken van 1916-1919 zijn opgelegd in 1915, terwijl het "oorspronkelijke stuk" van 1915, waarbij deze stukken volgens stempel zijn "opgelegd bij" vaceert. Dit stuk is dan tijdens de inventarisatie niet meer aangetroffen. Aangezien de stukken uit 1916-1919 echter oorspronkelijk bij het ontbrekende stuk waren opgelegd zijn deze stukken toch opgelegd in 1915 en zijn ze daar dus ook te vinden in de nadere toegang.
Op deze serie is een nadere toegang in combinatie met een (dubbele) concordantie gemaakt. Hierbij gold bij het beschrijving als basis de omschrijving zoals die was gegeven door eerdere inventarisatoren. Deze werd echter kritisch beschouwd en waar nodig aangepast en of gecorrigeerd.
De nadere toegang kent de volgende indeling:
  • Inv. nr.
  • Oud CADnr.
  • Oud nr. omschrijving
  • Inv. nr. inventarisnummer zoals in deze inventaris gehanteerd wordt.
  • Oud CADnr. inventarisnummer gehanteerd tussen 1989-1990-en volgens voorlopige CAD-inventaris
  • Oud nr. inventarisnummer gehanteerd tussen 1946-1989 volgens archief-KL inventaris.
In de regel waren de stukken vanaf het jaar 1920 opgelegd volgens het rubriekenstelsel. Deze werden aangeduid in Romeinse cijfers. In het archief zijn echter ook stukken van 1920-1940 zonder een rubrieksaanduiding aangetroffen. Het is niet bekend wat hier de reden van is. Deze stukken zijn gevoegd bij de serie ingekomen en minuten van uitgaande stukken.
Bij het herinventariseren van het rubrieksgedeelte van het secretarie-archief was het lastig en jammer dat een eigentijdse rubrieksomschrijving uit bijvoorbeeld een registratuurplan niet voorhanden was. Immers, de betekenis van de rubrieken moest nu indicatief worden vastgesteld. Vooral in het geval waar slechts een klein aantal stukken uit een (sub-) rubriek resteren leidde dit tot problemen.
De stukken zijn allemaal weer teruggebracht in de oude rubrieken waar ze naar hun aard in thuishoorden. De rubrieken zelf zijn chronologische geordend. De rubrieken waren weer in subrubrieken verdeeld. Bijvoorbeeld, rubriek I, Stukken betreffende de aanleg, het onderhoud, de verhuur, de verkoop en de classificatie van gebouwen, inclusief de bewapening, en van werken en terreinen gelegen in de stellingen, en de strategie, de instructie en de bevelvoering van de commandanten kende onder meer de volgende rubrieken:
  • Stelling van Amsterdam Ia
  • De Nieuwe Hollandse Waterlinie Ic
  • Stelling van Den Helder Ic
  • Zuider Waterlinie Ij
  • Peel-Raamstelling Id, In
  • Zeeland Ig
  • Zuider Waterlinie Ij
  • Stelling Gouda. Im
  • Stelling west Noord-Brabant Io
  • Stelling 't Gooi Iq
  • Grebbelinie, Gelderse Vallei en de Linge-Waalstelling Ik, Ix
  • Vesting Holland Iz
  • Pantserforten Ih
  • Streekplannen Iv
  • Bezettingsstaten Iw ( Voor een volledig overzicht van alle rubrieken aangetroffen tijdens de inventarisatie van onderhavig archief, zie band II, bijlage 32. )
Indien een rubriek in subrubrieken was verdeeld is dat in de beschrijvende inventaris vertaald in de vorm van een verzamelbeschrijving (omschrijving rubriek) met daaronder hangende deelbeschrijvingen (subrubrieken). De deelbeschrijvingen zijn chronologisch geordend. Door de herinventarisatie op basis van de oude orde konden CAD-inventarisnummers verspreid raken onder diverse inventarisnummers die in deze inventaris gehanteerd worden.
Onder de rubriek VII alg, stukken betreffende geschut en munitie, was een diversiteit van restonderwerpen ondergebracht. Om de oude orde niet te verstoren en omdat geen algemene, de inhoud dekkende omschrijving mogelijk was is er voor gekozen deze rubriek te handhaven onder de beschrijving algemeen, hoezeer dit ook archivistisch af te keuren valt.
Rubriek VII a, kustgeschut en VII d, kustverdediging bleken in de praktijk niet geheel exclusief. Zo werden in beide rubrieken stukken betreffende kustgeschut en de beproeving hiervan aangetroffen. Toch is er een verschil in beide rubrieken. Zo treft men in rubriek VII d stukken betreffende de organisatie van de kustverdediging aan. Beide rubrieken zijn derhalve gehandhaafd.
Onder de beschrijving stukken betreffende oefening, opleiding en vorming zijn de voormalige rubrieken XIII alg en XIII a gevoegd. De stukken zijn oorspronkelijk door de registrator afzonderlijk opgelegd, maar bij de inventarisatie en beschrijving in 1995-1996 werd inhoudelijk geen verschil geconstateerd. Vandaar dat deze bundels onder dezelfde omschrijving zijn opgenomen. Echter, om de oude orde niet te verstoren zijn de stukken fysiek gescheiden in twee aparte inventarisnummers.
Stukken betreffende beschouwingen, voorstellen, adviezen en instructies inzake de Volkenbond, Rode Kruisconferenties, internationale verdragen en traktaten. De eerste deelomschrijving betreft de voormalige rubriek XV, in tegenstelling tot de resterende deelomschrijvingen die als rubricering XV a hebben. Vandaar de afwijkende datering. Ook hier gold als uitgangspunt het herstellen en zoveel mogelijk handhaven van de oude orde.
Onder rubriek XXI werden stukken ondergebracht inzake de mobilisatie. Bij de rubrieken XXI a en XXI d was het moeilijk een exclusieve beschrijving te maken. Qua onderwerp was er een zekere overlap. Door verwijzingen is dit gedeeltelijk opgelost. Bij de rubrieken XXXI en XXXI a, opleiding is hetzelfde te werk gegaan als bij de rubrieken VII a, kustgeschut en VII d, kustverdediging. De stukken welke oorspronkelijk waren ondergebracht in de rubrieken L O 1 en L O 2 zijn tijdens de herinventarisatie samengevoegd onder één beschrijving/inventarisnummer. In de rubriek L O 2 waren slechts 2 stukken ondergebracht. De aangetroffen stukken kwamen wat betreft onderwerp overeen.
2.3 Overige archieven
In zijn algemeenheid kan gesteld worden, dat waar dat mogelijk, in casu traceerbaar was, de oude orde is hersteld. In tegenstelling tot wat elders is gehanteerd, is bij de rangschikking van de deelbeschrijvingen van het archief van de sectie III d niet chronologisch maar alfabetisch, op onderwerp gerangschikt.
Bij het inventariseren van het archief van de sectie V zijn de oude rubrieken A (=ontwikkeling en ontspanning), F (=film), M (=muziek), O (=opleiding en cursussen), P (=uitgave en verspreiding van periodieken) S (=subbureau sport), Z (=zweefvliegen), H (=organisatie van een militaire huisvlijt-tentoonstelling) en L (-verstrekking van lectuur) onder één verzamelbeschrijving gebracht.
Het (gedeponeerde) archief van de commandant van de verbindingsafdeling van het Algemeen Hoofdkwartier werd aangetroffen in het archief van de afdeling Verbindingsdienst van de DEV. Volgens het bestemmingsbeginsel is voornoemd archief afgescheiden van het archief van de Verbindingsdienst. Wat betreft de commissie-archieven: er is besloten alleen die commissies in deze inventaris op te nemen die eertijds direct onder de CGS ressorteerden.
De archieven van de Commissie tot reorganisatie van de Topografische Inrichting en de Militaire Verkenningen en van de Algemeene Reglements Commissie zijn georden naar onderwerp omdat de oude orde niet meer te traceren was door het ontbreken van inschrijfkenmerken. In het archief van de Telegraafcommissie werden afgedwaalde bescheiden van het archief van de afdeling militaire telegraafdienst van de etappendirectie aangetroffen. Deze stukken zijn teruggebracht naar laatstgenoemd archief.
De collectie oorlogsverslagen en dagboeken mei 1940 is niet opgenomen in deze inventaris. Deze collectie, onder beheer bij de SMG wordt, voortvloeiend uit de opdracht van deze sectie, nog steeds geactualiseerd en gebruikt als primaire bron. Vooralsnog blijft deze collectie onder beheer van de SMG.
3. Inrichting van de inventaris
Het secretarie archief van de GS kent grofweg een tweedeling. Deze komt terug in de inventaris. Tot 1920 betreft het een serieel gedeelte, oorspronkelijk gevormd volgens het agendastelsel dat in deze inventaris is ontsloten door een nadere toegang, daarna een rubriekstelsel.
Op de series ingekomen en minuten van uitgaande stukken van het archief van de sectie burgerbevolking en krijgsgevangenen van de etappendirectie is, in tegenstelling tot wat bij de meeste andere archieven is gebeurd, geen nadere toegang gemaakt. Dit omdat dit gezien de aard van de stukken weinig tot geen nieuwe informatie oplevert. Het betreft hier immers allemaal stukken betreffende voorbereiding van de evacuatie en "afvoer" van de burgerbevolking.
Binnen ieder inventarisnummer zijn de stukken op volgorde van jaar en daarbinnen op agendanummer gelegd. U wordt vriendelijk verzocht deze orde niet te verstoren.
4. Aanvulling 2019
De beschrijvingen voldoen aan het normenkader dat door het Nationaal Archief gebruikt wordt. Een verdergaande indeling dan op afdeling is achterwege gelaten vanwege het geringe aantal beschrijvingen. De materiële verzorging is uitgevoerd conform de daarvoor geldende normen. Alleen daar waar het verwijderen van hechtmiddelen schade aan de stukken zou opleveren zijn de betreffende hechtmiddelen niet verwijderd. De omslagen zijn genummerd aansluitend op het reeds eerder overgebrachte delen van de archieven van de Generale Staf.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Generale Staf Koninklijke Landmacht: Generale Staf en daarbij gedeponeerde archieven, nummer toegang 2.13.70, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Generale Staf Landmacht, 1914-1940 Generale Staf Landmacht, 2.13.70, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
Belendende archieven:
  • Het archief van het ministerie van Oorlog/Defensie over de jaren 1914-1940. Zowel de OLZ als de CGS waren direct ondergeschikt aan de minister van dit departement en hadden intensief contact met deze functionaris en zijn ambtenaren. (te vinden onder Inv. Nr. 2.13.01)
  • De archieven van het voorbereidend commando luchtverdediging, 1938-1940 en het commando luchtverdediging, 1938-1942. Dit archief is op het moment dat deze inventaris geschreven wordt (1996) nog onder beheer van het CAD.
  • Het archief van de chef van de marinestaf te 's-Gravenhage, 1886-1942. Dit archief werd in 1986 overgedragen aan het ARA. In voornoemd archief is bovendien opgenomen het archief van de afdeling Zeemacht (afdeling C) van het AHK.. (te vinden onder Inv. Nr. 2.12.18)
Publicaties Engelen, Dick, De Militaire Inlichtingen Dienst 1914-2000 , Den Haag, 2000 Kluiters, F.A.C., De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten , 's-Gravenhage 1993

Bijlagen

Archiefbestanddelen