Terug naar zoekresultaten

2.15.05 Inventaris van het archief van de Centrale Dienst der Arbeidsinspectie: Directeur-Generaal van de Arbeid, 1888-1950 (ca. 1975)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.15.05
Inventaris van het archief van de Centrale Dienst der Arbeidsinspectie: Directeur-Generaal van de Arbeid, 1888-1950 (ca. 1975)

Auteur

O.W. Hoogerhuis

Versie

[samengevoegde versie 2010]

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1981 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Centrale Dienst van de Arbeidsinspectie
Centrale Dienst Arbeidsinspectie

Periodisering

archiefvorming: 1888-1950
oudste stuk - jongste stuk: 1888-1975

Archiefbloknummer

S28505

Omvang

; 1976 inventarisnummer(s) 108,80 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Centrale Dienst van de Arbeidsinspectie / Directeur-Generaal van de Arbeid

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat naast jaarverslagen en notulen onder meer stukken betreffende organisatie en personeel van de Centrale Dienst Arbeidsinspectie. Verder bevat het stukken betreffende taken van de dienst als arbeidersbescherming, bevordering van economische belangen, bemiddeling inzake arbeidsverhoudingen, regulering van de werkgelegenheid, werkzaamheden in verband met de economische crisis tijdens de Eerste Wereldoorlog, en internationale samenwerking.
Het supplement op het archief bestaat grotendeels uit dossiers inzake onder meer de economische situatie per industrietak, arbeidsverhoudingen en CAO's, het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen (BBA), werkgelegenheid, en wetgeving ten behoeve van arbeidersbescherming. Het supplement bevat ook een serie personeelsdossiers van hogere ambtenaren van de Centrale Dienst Arbeidsinspectie.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
1. Ontstaan en ontwikkeling
De Arbeidsinspectie is opgericht op 1 maart 1890. De aanleiding tot de instelling van de inspectie was de onvoldoende naleving van de Kinderwet van Van Houten van 1874.
Deze wet verbood arbeid in de industrie voor kinderen beneden 12 jaar. Het toezicht op de naleving van deze wet was opgedragen aan de plaatselijke politie, die sterk onder invloed stond van de weinig meewerkende lokale autoriteiten.
In 1886 maakte het parlement gebruik van het recht van enquête om een onderzoek in te stellen naar de arbeidsomstandigheden. Het in 1887 gepubliceerde verslag van de enquêtecommissie constateerde dat een verbod van kinderarbeid alleen niet voldoende was om de wantoestanden weg te nemen. ( Parlementaire enquête betreffende werking en uitbreiding van de wet van 19 september 1874 (Staatsblad nr. 130) en naar de toestand van fabrieken en werkplaatsen. Sneek, 1887. )
Gelet op de bedroevende omstandigheden pleitte de commissie voor de instelling van gelimiteerde werktijden van zowel vrouwen als kinderen. Voorts zou een onafhankelijke instelling moeten worden belast met de naleving van de wettelijke voorschriften met het oog op de noodzaak van een geregelde controle in fabrieken en werkplaatsen van de veiligheid en de gezondheid. De enquête van 1886 leidde tot de Arbeidswet van 1889 en de oprichting van de Arbeidsinspectie.
Vóór de aanvang van de controlewerkzaamheden door de Arbeidsinspectie werd het land verdeeld in drie districten; de drie inspecteurs ressorteerden rechtstreeks onder het ministerie van Justitie. Spoedig bleek echter dat het aantal controleurs veel te beperkt was. Vooral het toezicht op de uitvoering van de Veiligheidswet van 1895 betekende voor de ambtenaren een aanmerkelijke taakverzwaring met een omvangrijke technische opdracht. De Veiligheidswet verstrekte slechts algemene voorschriften; voor de afzonderlijke ondernemingen moesten de richtlijnen door de ambtenaren van de Arbeidsinspectie worden geconcretiseerd.
In de beginperiode ondervonden de ambtenaren niet alleen weinig medewerking van de werkgevers, maar vooral ook van de gemeentelijke autoriteiten. Zo verliep met name het onderzoek naar bedrijfsongevallen uitermate stroef. Slechts met grote moeite konden de gedetailleerde regelingen van de uitdijende beschermende wetgeving in praktijk worden gebracht.
Spoedig manifesteerde zich de behoefte aan medische kennis bij de Arbeidsinspectie. In 1903 werd dan ook een medisch adviseur benoemd met de taakopdracht: "dat hij zich in de eerste plaats voortdurend op de hoogte zal hebben te houden van al hetgeen in verband staat met de bescherming van de arbeiders uit hygiënisch oogpunt. Daartoe zal hij o.a. dagelijks allerlei inrichtingen, waar de arbeiders aan nadeelige invloeden blootstaan, hebben te bezoeken". ( N.C. Winkel, in: Gedenkboek 50-jarig bestaan van de Arbeidsinspectie, 's-Gravenhage, 1940, blz. 24. ) Gemis aan specialistische kennis speelde in datzelfde jaar eveneens een rol bij het aantrekken van een elektrotechnicus. Ter bevordering van de coördinatie van de inmiddels negen districten werd in 1908 de Centrale Dienst der Arbeidsinspectie opgericht. De medisch adviseur en de elektrotechnicus werden nu aan de eerste directeur-generaal, ir. H.A. van IJsselsteyn, toegevoegd. ( Vanaf 1920 was de leiding in handen van C.J.P. Zaalberg. Dr. ir. A.H.W. Hacke (1932-1946) werd in 1947 als directeur-generaal opgevolgd door ir. Z.Th. Fetter. ) Nieuwe taken voor de Centrale Dienst waren o.a. het verwerken van de in de districten verzamelde gegevens over arbeidsomstandigheden, het samenstellen van een algemeen jaarverslag en het rapporteren aan de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel over bijzondere aangelegenheden.
Nog in het jaar van oprichting kreeg de nieuw benoemde directeur-generaal de opdracht een wettelijke regeling ten behoeve van het havenbedrijf te concipiëren.
Minister Talma wilde de bestaande bepalingen betreffende het laden en lossen van schepen zo snel mogelijk in een afzonderlijke wet neerleggen. Op 1 november 1916 werd de Stuwadoorswet met de verschillende besluiten van kracht. ( Wet van 16 oktober 1916, Staatsblad nr. 486. ) Voor de controle op de naleving van deze wet werd de Inspectie van de Havenarbeid in het leven geroepen. In verband met beroepszaken ingevolge de Hinderwet kreeg de Arbeidsinspectie tot taak om advies uit te brengen over waterverontreiniging door fabrieken. ( Taakuitoefening: rubriek 134. ) Dit resulteerde in 1910 tot de benoeming van een scheikundig ingenieur. In de jaren voor de Eerste Wereldoorlog brachten zowel de Arbeidswet 1911 als de herziening van de Veiligheidswet opnieuw een belangrijke werkvergroting mee. ( Arbeidswet 1911 (wet van 7 oktober 1911, Staatsblad nr. 314). Veiligheidswet 1915 (wet van 19 juni 1915, Staatsblad nr. 281). )
Tijdens de oorlog 1914-1918 stagneerden de normale werkzaamheden vrijwel geheel. De Arbeidsinspectie kreeg toen een belangrijke taak toebedeeld bij de uitvoering van de crisismaatregelen.
Zo bracht de inzameling en bewerking van gegevens betreffende de toestand van het bedrijfsleven veel werk mee. De Arbeidsinspectie verschafte het belangrijkste deel van de informatie voor de "nota's betreffende den economischen toestand" van de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. ( Taakuitoefening: rubriek 51. )
Veel bedrijven riepen de inspectie te hulp wanneer zich een gebrek aan grondstoffen en brandstoffen openbaarde en stagnaties bij de in- en uitvoer ontstonden.
De werkzaamheden van het onderzoeken en aanvragen van verlof of uitstel van opkomst door dienstplichtigen brachten eveneens veel werk mee. Door de ministers van Oorlog en Marine werden deze verzoeken aan de directeur-generaal om advies gezonden. Het hoofd van de afdeling Internering van het Algemeen Hoofdkwartier vroeg tijdens de oorlogsperiode regelmatig advies over verzoeken vanuit het bedrijfsleven om geïnterneerde militairen te werk te stellen.
Een nieuwe taak aanvaardde de Arbeidsinspectie in maart 1915. ( Centraal Verslag van de Arbeidsinspectie over 1915, blz. 296. ) De verbonden mogendheden (Entente) streefden naar belemmering van de Duitse en Oostenrijkse export. Hierdoor werd het noodzakelijk dat ten behoeve van de Nederlandse exportindustrie "certificaten van oorsprong" werden afgegeven; de scheepvaartlijnen weigerden goederen die niet gecertificeerd waren. Een belangrijk onderwerp van zorg in deze periode betrof verder de uitgifte van uniformwerk. De Arbeidsinspectie kreeg als taak de hoeveelheid kleermakerswerk voor de confectie van uniformen over werkloze kleermakers te verdelen. Dankzij deze regulering kon de ontwrichting van de kledingindustrie tot een minimum worden beperkt. ( Centraal Verslag van de Arbeidsinspectie over 1915, blz. 300. )
Regelmatig verrichtte de inspectie in de oorlogsperiode ook werkzaamheden in verband met de brandstoffendistributie.
De directeur-generaal van de Arbeid was sedert 1915 aangewezen als regeringsvertegenwoordiger in de Raad van Beheer van de Onderlinge Kolenreserve Maatschappij, welke ten doel had het steenkolenverbruik te beperken. Voorts onderzocht de inspectie op verzoek van de directeur der Rijkskolendistributie de aan dit instituut gerichte verzoeken. Op verzoek van de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel werden bijzondere gevallen onderzocht in verband met prijsopdrijving, uitvoervergunningen, dreigend gebrek aan brandstof e.d.
De directeur-generaal van de Arbeid fungeerde als algemeen secretaris van het Koninklijk Nationaal Steuncomité 1914. ( Commissie-archief nr. 2. ) Voor het verrichten van deze werkzaamheden werden een drietal ambtenaren onttrokken aan hun gewone werk en uitsluitend voor dit secretariaat aangewezen. ( Centraal Verslag van de Arbeidsinspectie over 1915, blz. 293. ) Ten behoeve van de ingestelde onderzoekingen werd tevens veel werk door districtshoofden verricht. Zulks betrof zowel plaatselijke als bedrijfsgewijze steunverlening, hulpverlening aan industrieën, werkverschaffing e.d. Na de Eerste Wereldoorlog hervatte de Arbeidsinspectie de normale werkzaamheden. Met de Arbeidswet 1919 werd de werkingssfeer van het tegengaan van overmatige arbeid verruimd tot alle fabrieken en werkplaatsen. ( Wet van 1 november 1919, Staatsblad nr. 624. ) Gaandeweg tekende zich in deze jaren een daling van de economische activiteit af, gepaard gaande met een sterke groei van de werkloosheid. De Arbeidsinspectie had een actief aandeel in de bestrijding van de werkloosheid; belangrijk was in dit verband de medewerking aan het Werkfonds 1934. Niettemin constateerde plaatsvervangend directeur-generaal Winkel in 1940: "dat de coördinatie tussen inspectie en crisisdiensten ontbrak, waardoor gegevens, waarover de inspectie beschikt en de mogelijkheden, welke haar organisatie biedt, onvoldoende benut bleven". ( N.C. Winkel, in: Gedenkboek 50-jarig bestaan van de Arbeidsinspectie, 's-Gravenhage, 1940, blz. 33. ) De herziening van de Veiligheidswet in 1934 leidde wederom tot een verdergaande specialisering van de inspectietaken. ( Wet van 2 juli 1934, Staatsblad nr. 352. )
De uitvoering van de Rijtijdenwet 1936 werd, gelet op het tweeledige doel van deze wet - arbeidersbescherming en bevordering van de verkeersveiligheid -, opgedragen aan de Arbeidsinspectie en de Rijksverkeersinspectie.
De Duitse inval van 10 mei 1940 leidde tot ontwrichting van het economisch leven; ontslag op grote schaal was hiervan het gevolg. Met de ontslagverordening van 27 mei 1940 poogde de Duitse bezetter het getij te keren. De uitvoering van deze maatregel werd in handen gelegd van de directeur-generaal van de Arbeid. ( Besluit van de Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht van 27 mei 1940, Staatsblad nr. 0 801. ) In juni 1940 kwam voor de ontslagverordening een uitvoeringsbesluit in de plaats; ontslag was nu alleen mogelijk met toestemming van de Arbeidsinspectie. ( Verordening nr. 8/1940 van 11 juni 1940 van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied. ) De uitvoering geschiedde met behulp van vertrouwensinstanties uit het bedrijfsleven, die advies verstrekten over aan de orde zijnde ontslagkwesties. De bevoegdheid tot ontslagverlening werd in 1943 toebedeeld aan de Rijksarbeidsbureaus. ( Verordening nr. 20/1943 van 1 maart 1943 van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied. )
In de laatste oorlogsjaren vroeg het Centraal Distributiekantoor de Arbeidsinspectie herhaaldelijk om advies in verband met het verstrekken van extra bonnen voor levensmiddelen wegens het verrichten van zwaar werk.
Van Dodeweerd is van mening dat de Arbeidsinspectie in de oorlogsjaren een van de weinige Rijksdiensten was waar de NSB en de bezetters geen greep op konden krijgen. De Dienst heeft in het algemeen normaal gefunctioneerd. ( J.J. van Dodeweerd, De Arbeidsinspectie bestaat 90 jaar, in: Sociaal Maandblad Arbeid, 1980, blz. 382. )
Na de Tweede Wereldoorlog ligt het accent van het werk van de Arbeidsinspectie, naast verdergaande technische specialisatie, vooral op het scheppen van goede werkverhoudingen in de ondernemingen.
In 1963 werd de Centrale Dienst van de Arbeidsinspectie opgeheven en met de afdeling Arbeidersbescherming van het ministerie van Sociale Zaken omgevormd tot het huidige Directoraat-generaal van de Arbeid.
2. Organisatie, taak en werkterrein
Onder het Directoraat-generaal van de Arbeid, vroeger Centrale Dienst van de Arbeidsinspectie, ressorteren momenteel:
  1. de Arbeidsinspectie;
  2. de Inspectie van de Havenarbeid;
  3. de Dienst voor het Stoomwezen.
De directeur-generaal van de Arbeid wordt geassisteerd door een plaatsvervangend directeur-generaal en een hoofdinspecteur-directeur in algemene dienst. Aan de directeur-generaal zijn voorts een Medische, een Kernfysische, een Elektrotechnische, een Werktuigbouwkundige, een Landbouwkundige en een Scheikundige Dienst verbonden. Daarnaast zijn er nog twee hoofdafdelingen: Wetgevingsbeleid en Sociaal Bedrijfsbeleid.
Met betrekking tot de werkzaamheden van de Arbeidsinspectie is het land verdeeld in 10 districten. ( Bij K.B. van 30 december 1933 gewijzigd van 9 in 10 districten. ) Aan elk districtshoofd zijn een of meer inspecteurs toegevoegd, een secretaris, een aantal technische ambtenaren, een aantal controleurs en een administratieve staf.
De in elk district werkzame medicus ressorteert onder de Medische Dienst bij het Directoraat-generaal.
De Inspectie van de Havenarbeid bestaat uit twee districten.
De leiding van de districten is in handen van de districtshoofden van de Arbeidsinspectie te Rotterdam (1e district) en Amsterdam (2e district). In elk district zijn werkzaam een inspecteur, enkele technische ambtenaren/controleurs en een administratieve staf.
De Dienst voor het Stoomwezen dateert reeds van 1855. Het hoofdbureau in 's-Gravenhage heeft een coördinerende en ondersteunende functie ten behoeve van de zes districten in het land. Het archiefmateriaal van de Dienst voor het Stoomwezen blijft hierna buiten beschouwing.
Veel wettelijke maatregelen, waarvan de uitvoering aan het Directeur-generaal van de Arbeid is opgedragen, stammen uit de eerste helft van deze eeuw. Vooral na de Tweede Wereldoorlog hebben zich in het kader van de arbeidersbescherming veel nieuwe ontwikkelingen voorgedaan en leidde dit tot nieuwe wetten en vernieuwing van de bestaande wetgeving.
De wetgeving van na 1950 en de bemoeienis van de Centrale Dienst der Arbeidsinspectie met de uitvoering hiervan valt buiten de periode van dit archief.
2.1 Arbeidsinspectie
De arbeidsinspectie is o.a. belast met de uitvoering van de volgende wetten:
  • Steenhouwerswet 1911 (gewijzigd in 1921);
  • Arbeidswet 1919 en de op deze wet gebaseerde uitvoeringsbesluiten. In het algemeen heeft deze wet als oogmerk de arbeidsduur te limiteren;
  • Veiligheidswet 1934 en de op deze wet gebaseerde uitvoeringsbesluiten. Deze wet beoogt de bestrijding van de gevaren van bedrijfsongevallen en verbetering van de hygiënische omstandigheden in de arbeidsomgeving;
  • Huisarbeidswet 1933;
  • Rijtijdenwet 1936 (belangrijk gewijzigd in 1971);
  • Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945. Dit besluit behelst regelingen betreffende arbeidsverhoudingen en een verbod om de werktijd te beperken tot minder dan 48 uur.
De ambtenaren van de Arbeidsinspectie bezitten de bevoegdheid bij overtredingen van een wettelijk voorschrift proces-verbaal op te maken. In eerste instantie probeert men echter via overleg tot een oplossing te geraken. Wegens de onmogelijkheid om alle bedrijven regelmatig te bezoeken speelt het verstrekken van voorlichting door de inspectie een belangrijke rol.
Tevens heeft de Arbeidsinspectie een aantal technische en economische taken die niet direkt uit wettelijke voorschriften voortvloeien, maar een gevolg zijn van werkzaamheden van ambtenaren in de praktijk. Het merendeel van deze neventaken richt zich op het in stand houden van werkgelegenheid.
2.2 Inspectie van de Havenarbeid
De Inspectie van de Havenarbeid is belast met de uitvoering en handhaving van de volgende wetten:
  • Stuwadoorswet 1914 en het op deze wet gebaseerde Werktijdenbesluit-Stuwadoorswet en het Veiligheidsbesluit-Stuwadoorswet;
  • Arbeidswet 1919 voor zover het aangaat het Arbeidsbesluit-Jeugdigen;
  • Veiligheidswet 1934 ten aanzien van de bepalingen van het Veiligheidsbesluit-Binnenvaart en het Veiligheidsbesluit-Tankschepen.
De ambtenaren van de Inspectie van de Havenarbeid bezoeken regelmatig de aan het toezicht onderworpen bedrijven, haventerreinen en schepen. Spontane inspectie en controle vinden in tegenstelling tot de Arbeidsinspectie - zeer veel plaats.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Archiefstukken van de Centrale Dienst der Arbeidsinspectie zijn in september 1946 aan het Nederlandsch Economisch-Historisch Archief (NEHA) overgedragen. ( Brief Algemene Rijksarchivaris nr. 84 B/D van 10 september 1946. )
In 1972 besloot het NEHA tot overdracht van de in de afgelopen jaren verzamelde archieven aan de Rijksarchiefdienst. In dit archiefmateriaal bevond zich onder andere een groot aantal dossiers behorende tot het archief van de Centrale Dienst der Arbeidsinspectie.
Uit dit archief zijn op grond van de door de Algemene Rijksarchivaris verleende machtiging, als bedoeld in artikel 5 van het Archiefbesluit overeenkomstig de voor overheidsarchieven geldende normen, de onderstaande archiefcategorieën vernietigd (22 strekkende meter): ( Brief Algemene Rijksarchivaris nr. F 19 van 15 januari 1973. )
  1. Stukken betreffende adviezen van de directeur-generaal van de Arbeid aan de minister van Oorlog naar aanleiding van verzoeken om gedeeltelijke vrijstelling van opkomst in mobilisatietijd c.q. vervroegde demobilisatie 1914-1918;
  2. Gedrukte stukken van de Handelingen der Staten-Generaal;
  3. Doublure-stukken van de Economische Raad;
  4. Doublure-jaarverslagen van de Haveninspectie over de periode 1916-1921.
Van het resterende archiefgedeelte zijn twee plaatsinglijsten opgemaakt. Een over de periode 1909-1940 (49 dozen) en een over de periode 1907-1944 (150 dozen). Het archief is destijds in het hulpdepot van het Algemeen Rijksarchief te Schaarsbergen geplaatst en begin 1980 naar de nieuwe depotruimte van de Tweede Afdeling overgebracht.
Medio juli 1980 is hier nog 7,5 meter aan toegevoegd; bij de ontruiming van het NEHA-depot was dit archiefmateriaal abusievelijk naar het Gemeentearchief van Amsterdam verzonden.
Het ministerie van Sociale Zaken ging in augustus 1980 akkoord met een ruilvoorstel van de Tweede Afdeling met betrekking tot de bij dit ministerie berustende archiefbescheiden van de Centrale Dienst der Arbeidsinspectie.
Met het oogmerk van inventarisatie kwam men overeen dit archief te ruilen tegen het bij de Tweede Afdeling gedeponeerde archief inzake de uitvoering van de Hinderwet 1893-1914. Totaliter bedroeg het archiefmateriaal na deze transactie ongeveer 42 strekkende meter.
In veerwil van de vorengeschetste verplaatsingen is de materiële toestand van het archief redelijk te noemen. Wel heeft corrosie van de gebruikte dossierhouders in sommige gevallen tot aantasting van archiefstukken geleid.
Het begin van de archiefvorming valt in grote lijnen samen met de oprichting van de Centrale Dienst der Arbeidsinspectie.
De jongste stukken dateren uit 1950. Vanaf die tijd is het Directoraat-generaal van de Arbeid zijn archiefadministratie gaan inrichten met behulp van een fiche-doorschrijfsysteem en is de archiefordening opgezet volgens een van de UDC afgeleide code. De invoering van een nieuw registratuurplan was de overweging om het archief tot 1950 als een geheel te beschouwen.
Veel stukken uit de periode 1945-1950 zijn overgebracht naar het dossier-archief van na 1950, zodat het archief van dit tijdvak zeer incompleet is.
De verwerving van het archief
Overbrenging van een overheidsarchief

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
In het voorafgaande kwam reeds aan de orde dat de werkzaamheden van de Arbeidsinspectie in de beginperiode grotendeels bestonden uit controle op de naleving van de wettelijke voorschriften.
De bekendheid van de ambtenaren met de gang van zaken in het bedrijfsleven leidde bovendien tot velerlei onderzoek op technisch en economisch terrein. Alle verrichte werkzaamheden werden jaarlijks uitvoerig verantwoord.
Raadpleging van de jaarverslagen is voor doelmatig onderzoek o.i. een noodzakelijke voorwaarde. Met behulp van de verslaglegging - voorzien van alfabetische klappers - kan de gebruiker zich snel een gedetailleerd beeld vormen van de grote (taken)verscheidenheid van de Centrale Dienst der Arbeidsinspectie. De bevindingen van de ingestelde onderzoekingen zijn veelal gekwantificeerd en in tabellen en grafieken weergegeven.
Aanvullingen
In 1983, 1984 en 1986 zijn aanvullingen op het archief gedaan.
Verantwoording van de bewerking
De bewerking van het archief
Afgezien van een klein aantal dossiers kende het archiefmateriaal grotendeels een rubrieksmatige ordening. Het gehele archief was in chronologische orde gevormd en opgeborgen in dossiermappen. Als eigentijdse ingang waren in veel gevallen zgn. resumptielijsten aanwezig, vermeldende een summiere opsomming van de inhoud van elke dossiermap.
Als richtsnoer voor de herordening diende in eerste aanleg de door de Centrale Dienst der Arbeidsinspectie ontwikkelde "dossierlijst". ( Organisme: rubriek 12. ) Deze archiefcode is door de administratie in de jaren 1938 en 1939 ingevoerd en omstreeks 1950 vervangen door het vorengenoemde registratuurstelsel volgens een van de UDC afgeleide code.
Alle niet-gecodeerde "dossiermappen" van het voorafgaande tijdvak (met archiefmateriaal dat reeds voorzien was van de UDC-code) zijn in de eerste fase van de inventarisatie in dit decimale rubriekenstelsel ondergebracht.
Na het herstel van de "oude orde" bleek dat de gehanteerde "dossierlijst" minder goed bruikbaar was voor de definitieve ordening. Lettend op de organisatie en de werkwijze van de archiefvormer, lag het voor de hand de inventarisatie te stoelen op basis van het functioneel beginsel. ( Archivistische terminologie nr. 86, 's-Gravenhage, 1975. ) Een dergelijke systematische onderverdeling van intern en extern gerichte bemoeiingen maakte een groot aantal herplaatsingen onontkoombaar.
In onderstaand overzicht is in hoofdlijnen het verband tussen de oude orde en het archiefschema weergegeven:
Hoofdindeling van de dossierlijst: Archiefschema:
0. Kabinet en Algemene Zaken Organisme (l + 2)
1. Financiën Organisme (1 + 2)
2. Dienst der Arbeidsinspectie Organisme (1 + 2)
Taakoefening (1)
3. (Reserve)
4. (Reserve)
5. Veiligheid Taakoefening (1)
6. Hygiëne Taakoefening (1)
7. Sociale en economische zaken Taakoefening (1 t/m 6)
8. Arbeidswet Taakoefening (1)
9. Wetten en wetsontwerpen (behalve Arbeidswet) Taakoefening (1 t/m 4)
In de aanhef releveerden wij reeds dat aan het Directoraat-generaal van de Arbeid een aantal ondersteunende Diensten zijn verbonden. Met uitzondering van een kleine hoeveelheid archiefmateriaal van de Medische Dienst is hiervan niets bewaard gebleven.
Het beperkte archief van de Medische Dienst (archief van de medisch adviseur + bemoeienissen met de oprichting van de E.H.B.O.)is in zijn geheel onder de rubriek "bevordering van de gezondheid" geplaatst. ( Taakuitoefening: rubriek 13. ) De medisch adviseur is maar zeer ten dele als zelfstandig archiefvormer te kenschetsen; meestentijds fungeerde hij als gedelegeerde namens de directeur-generaal in diverse commissies.
Evenals de UDC-code kende het registratuurplan van de Centrale Dienst van de Arbeidsinspectie een verdergaande uitwerking van de respectieve classificatienummers. In de eerste onderverdeling werden veelal de algemeenheden gerubriceerd.
Voorbeeld: ( Dossierlijst van de Directie van de Arbeid, 1938, blz. 45. )
  • 642 Straling
  • 6420 Algemeen
  • 6421 Warmtestraling
  • 6422 Lichtstraling
  • 6423 Ultraviolette en infrarode straling
Dergelijke algemene dossiers bleken tijdens de inventarisatiewerkzaamheden moeilijk nader onder te brengen; ze zijn dientengevolge in de beschrijvingen gehandhaafd.
Bij eerste kennismaking bleek het archief grote hiaten te vertonen; zeer incompleet was onder andere het archiefmateriaal betreffende de organisatie van de Dienst. In de loop van de inventarisatieperiode 1980/1981 zijn in dit verband bezoeken gebracht aan de afdeling Post- en Archiefzaken van het Directoraat-generaal te Voorburg. Op basis van een ruwe schatting konden wij vaststellen dat zich nog ongeveer de helft van het archief van vòòr 1950 in het depot van de archiefvormer bevindt; onvoorziene omstandigheden voorbehouden zal dit begin 1982 worden overgedragen.
Voor de selectie van voor vernietiging in aanmerking komende archiefbescheiden is raadpleging van het archief in zijn geheel een noodzakelijke voorwaarde; de samenstelling van een vernietigingslijst is derhalve naar een later tijdstip verschoven.
In het licht van deze ontwikkelingen draagt de inventaris een voorlopig karakter.
Deze inventaris werd in 1980/1981 vervaardigd door O.W. Hoogerhuis in het kader van de opleiding tot hoger archiefambtenaar aan de Rijksarchiefschool. De inventarisatie van de commissiearchieven zal in een later stadium ter hand worden genomen.
Bewerking van de toegang
In juni 2010 zijn de toegangen 2.15.05 en 2.15.12, die delen van de beschrijvingen van het archief van de Centrale Dienst der Arbeidsinspectie bevatten, tot één geheel samengevoegd tot de huidige versie van deze toegang (2.15.05).

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Centrale Dienst van de Arbeidsinspectie, nummer toegang 2.15.05, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Centrale Dienst Arbeidsinspectie, 2.15.05, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Publicaties
Geraadpleegde literatuur Nederlands Bestuursrecht , bewerkt o.l.v. R. Kranenburg, L.J.M. Beel, A.M. Donner, G.A. van Poelje en C.W. de Vries, Deel II (bijzonder deel). Alphen aan den Rijn, 1953. S.J. Foekema Andreae, Een mensenleven in Nederland. Alphen aan den Rijn, 1957. H.F. Beenhakker en H.B. Eldering, Arbeidstijd en veiligheid. Alphen aan den Rijn, 1961. J.C. Vleggeert, Kinderarbeid in de negentiende eeuw. Bussum, 1967. J.J. van Dodeweerd, De Arbeidsinspectie bestaat 90 jaar, in: Sociaal Maandblad , 1980, nr. 5, P. 378-385. Gedenkboek, 50-jarig bestaan van de Arbeidsinspectie. 's-Gravenhage 1940. Arbeid op de tweesprong, Opstellen ter gelegenheid van het 75 jarig bestaan der Arbeidsinspectie. 's-Gravenhage. 1965.

Bijlagen

Hoofdindeling van de dossierlijst:Archiefschema:

Archiefbestanddelen