Terug naar zoekresultaten

2.16.03 Inventaris van het archief van Rijkswaterstaat: Dienst Speciale Werken, (1951) 1954-1969; Interdepartementale Werkgroep voor de Liquidatie van de Plannen C en D, 1964-1968

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.16.03
Inventaris van het archief van Rijkswaterstaat: Dienst Speciale Werken, (1951) 1954-1969; Interdepartementale Werkgroep voor de Liquidatie van de Plannen C en D, 1964-1968

Auteur

Centrale Archief Selectiedienst

Versie

11-06-2019

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1993 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Rijkswaterstaat, Dienst Speciale Werken
Rijkswaterstaat / Dienst Speciale Werken

Periodisering

archiefvorming: 1954-1969
oudste stuk - jongste stuk: 1951-1969

Archiefbloknummer

W23920

Omvang

; 376 inventarisnummer(s) 5,90 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Dienst Speciale Werken van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat Interdepartementale Werkgroep voor de Liquidatie van de plannen C en D, (1951) 1954-1969, 1964-1968

Samenvatting van de inhoud van het archief

In het archief van de Dienst Speciale Werken van de Rijkswaterstaat (1951-) 1954-1969 bevinden zich stukken van algemene aard die de instelling en instandhouding van de dienst beogen. Het grootste deel van het archief betreft de taakuitvoering van de dienst. Deze archiefbescheiden vormen de weerslag van het omvangrijke bouwproces (technisch, organisatorisch, juridisch, logistiek) van de Kunstwerken voor inundatie in de Waal, de Neder-Rijn en de Lek. De stukken gaan over verkrijging en verlies van eigendom, elektriciteitsvoorzieningen, verloop van de waterstanden, maatregelen voor de scheepvaart, bouw van dijken, in- en doorlaatwerken, pontons, beveiliging, wegen en grondwerken. Onder de archiefstukken bevinden zich ook tekeningen. Verder zijn er stukken betreffende de opheffing van de werken van de plannen C en D en de liquidatie van de dienst. Inventarisnummer 376 bevat het archief van de Interdepartementale werkgroep voor de liquidatie van de plannen C en D (1964-1968).

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Algemeen
Inundaties of onderwaterzettingen speelden lange tijd een belangrijke rol in het krijgswezen in Holland. Deze inundaties die meestal in polderland waren gelegen, werden in oorlogstijd gesteld door het inlaten van water in polders met behulp van sluizen of coupures in dijken of kaden. De verdediging kon zich dan beperken tot dijken en droog blijvende stroken. Vooral bekend werden de in 1672 gestelde inundaties in de Hollandse Waterlinie en de inundatiemaatregelen voor de fronten van de Vesting Holland en voor de Grebbelinie in 1940. Op het eind van de Tweede Wereldoorlog werden op zeer ruime schaal maatregelen op inundatiegebied toegepast. Zo werd in 1944 het eiland Walcheren door de Engelsen en in 1945 de Wieringermeer door de Duitsers onder water gezet.
In Oost-Nederland was het stellen van omvangrijke inundaties echter nooit goed mogelijk, aangezien de bovenloop van de grote rivieren in de periode van kleine afvoer een te laag peil had om daaruit inundatiewater te ontlenen. Mede daarom werden er in de 18e en 19e eeuw herhaaldelijk voorstellen gedaan om stuwen in de grote rivieren aan te leggen.
Geschiedenis van de archiefvormende organen
Organisatie en personeel
In 1950 werden de plannen voor het afsluiten van de grote rivieren weer actueel toen de staatssecretaris van Oorlog ( De Militaire Inundatiënwet van 15 april 1896, Staatsblad 71 regelt ingevolge art.66 van de Grondwet de bevoegdheid van de minister van Oorlog tot het stellen van inundaties, vordering van medewerkers van waterstaatswerken, schadevergoedingen etc. ) aan de minister van Verkeer en Waterstaat in een als 'Zeer Geheim' gerubriceerde brief van 23 mei van dat jaar vroeg, na te gaan op welke wijze het mogelijk zou zijn de afvoer van de IJssel te verhogen in tijden van oorlog of oorlogsgevaar, teneinde het winterbed langs die rivier tot een diepte van twee à drie voet te inunderen. Voor een dergelijke onderwaterzetting bestond bij het ministerie van Oorlog met betrekking tot verdedigingsaangelegenheden in Westeuropees verband grote belangstelling. Bij het Bureau Verdedigingsaangelegenheden en Militair-Geologische Dienst (BVA/MGD) ( Het onder de inspecteur der Genie gestelde bureau Verdedigings-aangelegenheden en Militair-Geologische Dienst had tot taak inundaties te bestuderen en indien nodig voor te bereiden. ) waren hiervoor reeds enkele plannen en ideeën ontwikkeld. De plaatsbepaling van de eventueel aan te leggen werken was zeer globaal en er was geen dienst die met de uitvoering kon worden belast. ( Inventarisnummers (inv. nrs.) 123 en 124. ) Van de zeer geheime plannen waren slechts enkele personen bij het ministerie van Oorlog en het ministerie van Verkeer en Waterstaat op de hoogte. Zo onderhield het latere hoofd van de Dienst Speciale Werken (DSW) aanvankelijk slechts contact met de directeur-generaal van de Rijkswaterstaat (RWS), de adviseur prof. P.P. Jansen en de hoofdingenieur-directeur in de directie Bovenrivieren en bij het ministerie van Oorlog met het hoofd van het BVA/MGD en een vertegenwoordiger van de generale staf.
In februari 1951 werd besloten tot uitvoering van plan C: het bouwen van beweegbare stuwen in de Waal en de Neder-Rijn en het aanleggen van een slaperdijk door de Betuwe, ook wel aangeduid als 'Noodbruggenpontonplan Betuwe'. Op 1 maart 1951 werd aan het latere hoofd van de DSW ir. A.Burger mondeling opdracht gegeven een dienst te vormen ter uitvoering van plan C. Het lag in de bedoeling de werken zo mogelijk binnen één jaar gebruiksklaar op te leveren. Voor voldoende fondsen zou worden zorg gedragen. Terwille van de geheimhouding werd bepaald dat slecht één persoon bij het ministerie van Oorlog de financiële aangelegenheden zou behandelen. Pas veel later werd de afdeling Comptabiliteit van de RWS bij de controle betrokken. Voor de uitwerking van zijn opdracht kon ir. A. Burger naar eigen keuze personeel ontlenen aan de waterstaatsdiensten. Zo was de bureelchef afkomstig van het administratief personeel van de directie Bovenrivieren, terwijl de Studiedienst van die directie voor enkele dagen een ingenieur ter beschikking stelde. Later zou deze zich geheel wijden aan de 'Noodbruggenpontonplannen'. Van andere diensten werden geleidelijk meer personen bij de DSW tewerkgesteld. De eerste weken was de dienst, die toen reeds Dienst Speciale Werken genoemd werd, gehuisvest op twee zolder­kamers boven de directie Bovenrivieren aan de Velperweg nr. 17 te Arnhem.Daarna kreeg men de beschikking over drie kamers aan de Bouriciusstraat nr. 16 te Arnhem. Vanaf februari 1956 betrok de DSW het pand Zijpendaalseweg nr. 51 te Arnhem, dat voor een periode van tien jaar gehuurd werd.
Op voorstel van de DSW werd in februari 1952 besloten tot de uitvoering van plan D: het bouwen van een beweegbare stuw in de IJssel tussen Olst en Terwolde, ook wel genoemd het 'Noodbruggenpontonplan Deventer'.
Nadat het hoofd van de DSW er bij de directeur-generaal van de RWS herhaaldelijk op had aangedrongen te komen tot een administratieve regeling van de aanwezigheid van de militaire werken in de rivierbeddingen, werd per 1 oktober 1954 de DSW ingesteld. De dienst werd belast met het ontwerpen, aanleggen, beheren en onderhouden van (inundatie)werken ten behoeve van het ministerie van Oorlog. ( Ministeriële beschikking (MB) van 1 oktober 1954, nr. 65458 afdeling P. ) De kosten die voortvloeiden uit deze taakstelling kwamen geheel ten laste van het ministerie van Oorlog. In een gemeenschappelijke beschikking van de minister van Verkeer en Waterstaat en de minister van Oorlog volgde de aanwijzing van de aan te leggen werken. ( Inv. nr. 164. )
Alle werken werden ontworpen en/of uitgevoerd door de DSW met uitzondering van een aantal inlaatwerken, die - in overleg met de DSW - werden ontworpen door de BVA/MGD en uitgevoerd door de directie Sluizen en Stuwen van de RWS en van de staalconstructies voor de beweegbare afsluitingen die - eveneens in overleg met de DSW - werden ontworpen en uitgevoerd door de directie Bruggen van de RWS. De ondergrond van de werken werd bij voorkeur eigendom van het ministerie van Oorlog. De werken zelf kwamen na voltooiing in materieel beheer bij dat ministerie; voor bijna alle werken werd het materieel beheer echter gedelegeerd aan de DSW.
De bevelsverhoudingen ten opzichte van de DSW werden vanwege de minister van Oorlog na overleg met het ministerie van Waterstaat geregeld. Voor de DSW hield dit in, dat deze dienst ressorteerde onder de directeurgeneraal van de RWS voor de specifieke waterstaatsaangelegenheden.
Deze betroffen:
  • de behartiging van de scheepvaartbelangen;
  • het beleid in verband met hoog oppervlaktewater;
  • de technische doeltreffendheid der werken;
  • de goedkeuring der bestekken;
  • het beleid inzake het waterstaatspersoneel.
Het personeel werd in vaste dienst aangesteld bij de RWS. In geval van oorlog zou het gehele personeel worden gemilitariseerd.
In verband met de gewijzigde strategische conceptie werd in 1964 besloten de werken van de plannen C en D op te heffen. Hierdoor kwam tevens het bestaansrecht van de DSW te vervallen. Het was niet mogelijk reeds in 1964 over te gaan tot de volledige opheffing van de dienst in verband met de vele nog te verrichten werkzaamheden. Er werd een 'Interdepartementale Werkgroep voor de Liquidatie van de plannen C en D' (Werkgroep) ingesteld, onder voorzitterschap van het hoofd van het directoraat Gebouwen, Werken en Terreinen van het ministerie van Defensie, terwijl de DSW het secretariaat verzorgde. In de Werkgroep werden alle maatregelen voorbereid, die ten behoeve van de liquidatie noodzakelijk waren.
Tussen 1964 en 1969 bestond de dienst voort in gereduceerde vorm. Het personeel werd volgens een afvloeiingsschema op wachtgeld gesteld en kon op een enkele uitzondering na worden herplaatst. De plannen waren bij de aanvang zeer geheim, zodat slechts summiere gegevens vastgelegd werden en veel gegevens alleen bekend waren in het geheugen van degenen, die bij de aanleg van de werken betrokken waren. In verband met het voorgaande werden onder andere het hoofd van de dienst en de waterstaatkundige, die altijd gefunctioneerd had als waarnemend hoofd, ook na hun pensionering nog enkele dagen per week als adviseur aangehouden. Zij vloeiden pas af nadat de liquidatie geheel was voltooid. Per 1 november 1968 was bijna al het personeel ontslagen. Op 4 november 1968 werd het bureel verplaatst naar het afwikkelingsbureau Dillenburg nr. 2 te Apeldoorn, dat door de Genie ter beschikking was gesteld. Het besluit tot de officiële opheffing van de DSW per 1 juli 1969 volgde op 6 mei 1969. ( MB van 6 mei 1969 nr. PBN 28124. )
Functies van het hoofd van de DSW ir. A. Burger
Datum Gebeurtenis
1946-1951 hoofd van de dienst Verbetering Friese Kanalen
1951-1968 hoofd van de DSW
1953 hoofd van het arrondissement Zwolle in de directie Overijssel en Drenthe
1954-1956 hoofdingenieur-directeur in de directie Groningen en Friesland
1957-1964 hoofdingenieur-directeur in de directie Gelderland
Personeelssamenstelling van de DSW in 1954
I. Staf 29 Hoofd van de dienst 1 a. Administratieve groep 11 b. Tekenkamer 10 c. Buitendienst 7
Waterbouwkundige (Adjunct hoofd DSW) 1
Administratief personeel 5
Schrijfsters 3
Telefoniste 1
Bode/lichtdrukker 1
Opzichter A (Chef tekenkamer) 1
Technisch opzichters 3
Opzichters B of C 3
Tekenaars 3
Werktuigkundige 1
Technisch opzichter B 1
Technisch opzichters A 2
Opzichters 3
II. Bemanning en objecten I II III 96
a. Vaste Dienst 21 17 17 55
1. Pontons 13 13 13 39
Hulpschippers 1 1 1 3
Motorbediening 2 2 2 6
Lierbediening 6 6 6 18
Lierhandlangers 4 4 4 12
2. Zandzuigers 8 4 4 16
Baggerbazen 2 1 1 4
Machinedrijvers 2 1 1 4
Handlangers 4 2 2 8
b. Op arbeidsovereenkomst 19 11 11 41
1. Pontons 16 11 11 38
Lierbediening 2 2 2 6
Lierhandlangers 4 2 2 8
Controleurs Schakelapparatuur 4 3 3 10
Draadbedieners 6 4 4 14
2. Sleepboot 3 - - 3
Schipper 1 - - 1
Machinedrijver 1 - - 1
Dekknecht 1 - - 1
Taakuitvoering
De eerste plannen en ideeën voor het vormen van een inundatiegebied langs de IJssel ontstonden bij het BVA/MGD, een verdere globale uitwerking volgde in enkele nota's en schetsmatige constructietekeningen van prof. P.P. Jansen. Deze waterbouwkundige van de RWS had bij de drooglegging van Walcheren vlak na de Tweede Wereldoorlog voor het eerst gebruik gemaakt van betonnen en stalen caissons om de bressen in de dijken te dichten. Toen eenmaal de voorlopige DSW was geformeerd, werden door verschillende medewerkers van die dienst de plannen voor de eerste werkzaamheden uitgewerkt. ( Inv. nrs. 123 en 124. )
In februari 1951 werd besloten tot de uivoering van plan C, het 'Nood­bruggenpontonplan Betuwe'. Het plan omvatte:
  • het bouwen van een tijdelijke, beweegbare stuw in de Waal tussen de kilometerraaien 878 en 880 onder de gemeente Bemmel bij Nijmegen. In de inventaris aangeduid als Object I;
  • het bouwen van een tijdelijke, beweegbare stuw in de Neder-Rijn tussen de kilometerraaien 885 en 886 onder de gemeente Arnhem. In de inventaris aangeduid als Object II;
  • het leggen van een dijk dwars door de Betuwe, aansluitend op de bouwplaatsen in de Waal en de Neder-Rijn. In de inventaris aangeduid als Slaperdijk (Over-Betuwe).
Het doel van de beide beweegbare stuwen was te Westervoort-Pley een water­stand van 12.00 m + NAP te bereiken, zodat het ook bij kleine afvoeren van de Boven-Rijn mogelijk zou zijn de uiterwaarden langs de IJssel te inunderen. De stuwen zouden spoedshalve een tijdelijk karakter hebben; de mogelijkheid later over te gaan tot de bouw van permanente werken werd opengehouden. De keuze van de bouwplaatsen werd bepaald door de gelijkmatigheid van de watersnelheid ter plekke en het profiel en de stabiliteit van de rivierbodem. De Slaperdijk door de Betuwe moest dienen als tweede waterkering, wanneer de bandijk om de Betuwe zou worden vernietigd door vijandelijke handelingen.
In april 1951 werd een aanvang gemaakt met de onderhandelingen met de grondeigenaren. Allen gaven zij toestemming met de werkzaamheden op hun terreinen te beginnen, in afwachting van definitieve koopakten. De afdeling Grondaankoop van het arrondissement Arnhem van de directie Gelderland verzorgde de uiteindelijke grondaankoop voor plan C, ook al omdat de werken in nauw verband stonden met de aanleg van Rijksweg nr. 52.Van provincies, waterschappen en gemeenten werden voorlopige vergunningen verkregen voor het uitvoeren van werken. De vergunningen werden echter uit veiligheidsoverwegingen zo geredigeerd, dat het niet mogelijk was inzicht te verkrijgen in de opbouw van de verdedigingswerken.
Reeds tijdens het uitwerken van plan C werd de uitvoering van de werken ter hand genomen. Aan enige vertrouwde aannemers was opdracht gegeven zich vrij te maken, zodat zij direct met de werkzaamheden zouden kunnen beginnen. Het merendeel der werken werd in regie uitgevoerd, waarbij vaak minder efficiënte werkwijzen werden toegepast; bovendien beïnvloedde deze aanpak de kosten van de projecten ongunstig. In de winter van 1951-1952 werden de werken van plan C in gebruiksklare toestand gebracht. Vanaf het begin werden talloze modelproeven uitgevoerd in het Waterloopkundig Laboratorium te Delft en in het Openluchtlaboratorium in de Noordoost­polder. In de schutkolk van de sluis in de Maas te Lith werd een proefponton op ware grootte nagebouwd om de uitkomsten van de modelproeven te controleren.
De rivierafsluitingen verschilden slechts in afmetingen van elkaar. Zij werden gevormd in de zomerbeddingen van de rivieren door afsluitbare staalconstructies, die tussen lage landhoofden tot zinken moesten worden gebracht, nadat zij drijvend op hun plaatsen waren aangevoerd. Tussen de lage landhoofden werden afsluitbare doorlaatbruggen gebouwd die landinwaarts aansloten tegen hoge landhoofden. Het totale zomerbed werd op deze wijze vrijwel niet vernauwd. De montage van de drijvende stuwlichamen of pontons geschiedde in voor dat doel speciaal aangelegde pontonhavens. De beweging van de grote pontons van de havens naar de landhoofden moest geschieden door elektrisch aangedreven lieren die op lierpontons waren gemonteerd. De stroom voor de lieren werd opgewekt door dieselaggregaten die op motorkamerpontons waren bevestigd. De pontons zouden in gezonken toestand steunen op de daartoe speciaal geprepareerde rivierbodem. Het lag in de bedoeling onmiddellijk na het tot zinken brengen van de pontons bovenstrooms tegen de afsluitconstructies zanddammen op te spuiten; hiervoor werden 3 zandzuigers gebouwd. De zanddammen zelf zouden dan weer worden verstevigd met dammen van ter plaatse tot zinken gebrachte schepen, die door vordering zouden worden verkregen.
Aangezien het de opzet was dat de Slaperdijk door de Betuwe in één jaar aan zijn doel beantwoordde, werd eerst besloten een dijk tot stand te brengen reikend tot 13.00 m + NAP met een bijna 3 kilometer lange overlaat op 12.00 m + NAP. In 1952 werd de dijk verhoogd tot 16.00 m + NAP. De detailontwatering en watervoorziening van de Over-Betuwe werden aan de nieuwe situatie aangepast. Het Lingebed werd over een grote lengte verruimd en voor de doorvoer van de Linge werd in de dijk een afsluitbare duiker gebouwd. Voor zover de werken ten behoeve van plan C pasten in het reeds bestaande ontwerp van de Lingeverbetering werden de kosten vergoed door het waterschap van de Linge.
In februari 1952 werd tevens besloten tot de uitvoering van plan D, het 'Noodbruggenpontonplan Deventer'. Het plan omvatte het bouwen van een tijdelijke, beweegbare stuw in de IJssel tussen de kilometerraaien 952 en 953 tussen Olst en Terwolde bij Deventer. In de inventaris aangeduid als Object III. Al het door de IJssel afvloeiende water kon nu voor inundatiedoeleinden worden gebruikt, terwijl de tijd benodigd voor het stellen van de inundaties veel korter werd. Terzelfder tijd werd besloten af te zien van de bouw van permanente stuwen in de Waal en de Neder-Rijn. In het voorjaar van 1953 waren de werken van plan D voltooid.
Op verschillende plaatsen in de bandijken en de binnendijken werden inlaatwerken gebouwd, die het water door de te inunderen gebieden moesten voeren. Op andere plaatsen werden coupures voorbereid. Deze kunstwerken vielen niet direct onder de plannen C en D; toch waren ze zeer noodzakelijk voor het welslagen van de onderwaterzettingen. Ten aanzien van vooral de springcoupures stelden de dijkbeheerders, mede onder de indruk van de februariramp van 1953, zeer hoge eisen aan de voorbereidende werkzaamheden. Bij de Objecten I, II en III werden grondwerken verricht om de terreinen bij de objecten verdedigbaar te maken. Op diverse ophogingen en op andere punten werden opstellingen gebouwd voor vuurwapenen en voor zoeklichten met onderkomens en munitiedepots. Voor de gevechtsleiding werden commandoposten gebouwd.
De werken van de plannen C en D waren zó geheim, dat er ook niet met andere departementen over gesproken werd. Ze werden wel vermeld op de water- en rivierkaarten, maar omschreven met termen als: inlaatsluis, duiker, landhoofd enzovoort.
In de jaren 1951-1952 was de RWS slechts node akkoord gegaan met de verwezenlijking van de plannen C en D: de werken waren hinderlijk voor de scheepvaart en bij hoge waterstanden ontstonden problemen met de waterafvoer. Toen in 1964 eenmaal de beslissing was gevallen de werken op te heffen, was men hierover uit waterstaatkundige overwegingen zeker verheugd. Het was echter niet mogelijk de werken zonder meer te abandonneren. Verwaarlozing van de objecten zou zeker tot gevaarlijke situaties voor de scheepvaart leiden. Er moesten allerlei voorzieningen getroffen worden om de door de werken ontstane bezwaren ongedaan te maken. De Werkgroep bepaalde hoe de verschillende liquidatiewerkzaamheden dienden te worden uitgevoerd en in welke volgorde. De voorzieningen in de zomer- en winter­beddingen werden in hun geheel verwijderd, waarbij de meest hinderlijke het eerst werden opgeruimd. De prioriteiten werden mede bepaald door de hoogte van de onderhoudskosten van de diverse werken. In verband met de veiligheid van de binnendijkse gronden moest vooral bij de werkzaamheden aan de rivierdijken de uiterste voorzichtigheid worden betracht. Niet alle werken werden geliquideerd; zo werd bijvoorbeeld de Slaperdijk in de Over-Betuwe nooit opgeruimd. ( Inv. nr. 370. )
Geschiedenis van het archiefbeheer
In het pand aan de Bouriciusstraat nr. 16 te Arnhem was de huisvesting van het archief van de DSW niet ideaal. Zo bevond het dynamisch archief zich in een ruimte van twee bij drie meter waarin ook de administratie gevestigd was. Door het stof van de kachels hadden de stukken veel te lijden. Alle geheime tekeningen lagen opgeslagen in het kamertje van de veiligheidsambtenaar in een naastliggende huurwoning met geen andere beveiliging dan een normale binnendeur. Een stalen kast voor geheime stukken ontbrak. Over de kwaliteit van de latere huisvesting van het archief zijn geen gegevens bekend, behalve dat voor het veiligstellen van geheime stukken en tekeningen in het bureelgebouw en in de directieketen op de objecten stalen brandkasten werden aangeschaft.
De inschrijving van de stukken geschiedde centraal op het bureelgebouw te Arnhem volgens het fiche-doorschrijfsysteem. Op de fichedoorschrijfformulieren werd van de gerubriceerde stukken aangegeven dat zij in de brandkast bewaard moest worden. De DSW maakte gebruik van de code RWS van 1949, de zogenaamde 'Code Huisman'. Voor een deel van het archief is echter geen code gebruikt. Veel stukken en omslagen werden vermoedelijk pas later van een code voorzien.
De administratieve afhandeling van de liquidatie had heel wat voeten in de aarde. Er moest overleg worden gepleegd met diverse wederpartijen, wat intensieve recherche in het archief noodzakelijk maakte. Het lag in de bedoeling het geheim archief te selecteren, opnieuw te registreren en gereed te maken voor overdracht naar het Rijksarchief. Ook de dynamische archiefgedeelten die zich bevonden in het bureelgebouw en in de directieketen op de objecten moesten worden uitgezocht. De bureelchef was belast met de leiding van de administratieve afhandeling. Hij werkte nauw samen met de commandant van het 3e genie-commandement die moest adviseren inzake eventuele vernietiging van archiefstukken. In het archief van de DSW is echter geen verantwoording van de in deze fase verrichte archiefwerkzaamheden aangetroffen, noch een verklaring van vernietiging. Uit stempels in de ficheboeken is op te maken dat er, vermoedelijk reeds vóór de liquidatie, onbelangrijke stukken zijn vernietigd.
In 1989 werden de archieven van de DSW en de Werkgroep die samen berustten in het Centraal Semi-Statisch Archief van het ministerie van Verkeer en Waterstaat ter bewerking naar de Centrale Archief Selectiedienst te Winschoten gestuurd.
De verwerving van het archief
Overbrenging van een overheidsarchief
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Verantwoording van de bewerking
De bewerking van de archieven vond plaats in het kader van de opleiding Voortgezette Vorming Archiefbeheer cursus 1990-1991. De inventaris betreft de gehele periode gedurende welke de DSW en de Werkgroep hebben gefunctioneerd. Het eerste ingeschreven stuk van de DSW dateert van 13 maart 1951 en het laatste van 27 juni 1969. De stukken van de Werkgroep betreffen de periode 29 april 1964 tot 21 mei 1968.
De archieven zijn geselecteerd aan de hand van 2 vernietigingslijsten: de lijst van 14 april 1977 van het ministerie van Verkeer en Waterstaat voor archiefbescheiden betreffende Algemeen, Organisatie en Personeel en die van 6 februari 1990 van de RWS, hoofdstuk Regionale Directies, ten behoeve van bescheiden betreffende de taakuitvoering. De lijsten zijn zeer terughoudend gehanteerd gezien het bijzondere karakter van de DSW en het feit, dat veel van de bij de totstandkoming van de werken gehanteerde werkwijzen nog niet eerder waren toegepast. De ficheboeken werden bewaard: zij geven veel extra informatie en kunnen dienen als chronologisch overzicht. Uit het archief van de Werkgroep werden alleen de dubbelen verwijderd. Bij de aanvang van de bewerking was er 21.50 m archief van de DSW, waarvan 1.90 m ficheboeken. Na selectie resteerde 6.80 m; het vernietigingspercentage was dus 68%. Van de 12 cm archief van de Werkgroep resteerde 3 cm; het vernietigingspercentage was dus 75%.
Het archief van de Werkgroep is beschouwd als gedeponeerd archief: hoewel er geen bewijs van in de archieven is aangetroffen, is het vermoedelijk na de beëindiging van de werkzaamheden van de Werkgroep overgedragen aan de DSW.
De bewerking van het archief van de DSW werd onder andere bemoeilijkt door de in het archief voorkomende lacunes, de talrijke versluieringsnamen en de vele verschillende en vage aanduidingen van de werken. In de inventaris is gekozen voor de aanduidingen Object I, II en III. Deze kwamen in de stukken verhoudingsgewijs het meest voor.
Het archief van de DSW was voor een deel geordend met behulp van de 'Code Huisman', een gedeelte was ongecodeerd. Aangezien er weinig differentiatie was in het gebruik van de code, is gekozen voor een eigen indeling in rubrieken en subrubrieken, waardoor met name in het gedeelte 'Taakuitvoering' een duidelijker beeld kon worden gegeven van de waterstaatkundige werken.
De oorspronkelijke administratieve ordening, waarin een onderscheid werd gemaakt tussen 'Instelling en Instandhouding' enerzijds en 'Liquidatie' anderzijds werd gehandhaafd. Een zelfde indeling als bij 'Taakuitvoering' in de rubriek 'Instelling en instandhouding' was bij 'Afbraak van werken' in de rubriek 'Liquidatie' niet toe te passen. Oorzaak daarvan is het gegeven, dat veel overeenkomsten betrekking hadden op diverse werken, bovendien werd in de stukken dikwijls gerefereerd aan nummers van de overeenkomsten. De overeenkomsten van de liquidatiewerkzaamheden werden geordend op object en nummer van overeenkomst. De opzichtersdagboeken vormden een aparte groep: zij waren niet voorzien van de nummers van de overeenkomsten, slechts het object was te achterhalen. Vermoedelijk hadden zij vaak betrekking op verschillende overeenkomsten.
Soms werden tekeningen uit veiligheidsoverwegingen apart bewaard. De los aangetroffen tekeningen werden, waar dat mogelijk was, teruggeplaatst bij de stukken. Veel tekeningen zijn echter verloren gegaan.
Na de bewerking van de archieven gingen de te bewaren gedeelten terug naar het ministerie van Verkeer en Waterstaat. De te vernietigen gedeelten werden ter vernietiging afgevoerd naar de firma Lignac en Levison te Apeldoorn.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Rijkswaterstaat, Dienst Speciale Werken, nummer toegang 2.16.03, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Rijkswaterstaat / Dienst Speciale Werken, 2.16.03, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Onder de archiefstukken bevinden zich tekeningen.

Bijlagen

Overzicht van geraadpleegde bronnen Boogaard, J.F. Wetten, Decreten, Besluiten en Tractaten op den Waterstaat in Nederland. 's-Gravenhage: M. Nijhoff, 1950 e.v. Burger, A. De dichtingslaag op asfaltbeton. Uit: Weg en Waterbouw, jaargang 9 (1949), nr. 5-6, p. 37-53 Doolaard, A. den Walcheren komt boven water. Amsterdam: De Bezige Bij, 1946 Eendracht Maakt Macht. Jaarboekje der Vereniging van personeel in dienst van de Rijks-Waterstaat in Nederland. z.p.: 1951-1969 Gedenkboek twee eeuwen waterstaatswerken. Amstelveen: Kramer, z.d. Jansen, P.P. De overstromingsramp 1953. Uit: De ingenieur, jaargang 65 (1953), nr. 35, p. 395-407 Inventaris van de archieven van de Rijkswaterstaat in Gelderland. III De archieven van de Directie Gelderland c.a. (1727-) 1776-1980 (-1982) Winschoten: CAS/ITW, 1992 CAS/ITW-inventarisnummer 83 Inventaris van de archieven van Rijkswaterstaat in Gelderland. IV De archieven van de directie Bovenrivieren (1851-) 1945-1980 (-1985) Winschoten: CAS/ITW, 1992 CAS/ITW-inventarisnummer 104 Kerk, J. van der Zestig jaar veranderingen in de organisatie van de Rijkswaterstaat. 's-Gravenhage: Hoofddirectie van de Rijkswaterstaat, 1984 Kuiper, E.M. De bouw van de nieuwe Noorderhavendam te Harlingen. Uit: De Ingenieur, jaargang 59 (1949), nr. 35, p. 83-91 Lijst van technische woorden en uitdrukkingen ten behoeve van de cursisten van de Rijkswaterstaat-administratiecursus. Stichting Cursussen Rijkswaterstaat-administratie 's-Gravenhage: 1961 Staatsalmanak voor het Koninkrijk der Nederlanden. 's-Gravenhage: M. Nijhoff, 1951-1969 Vaarwegen in Nederland. Red. J. van der Kley Assen: Born N.V., 1967
Verklarende woordenlijst
Bandijk
rivierdijk* geschikt om de hoogste waterstanden bij open* rivier te keren
Benedenrivier
deel van een rivier waarin eb en vloed nog waar te nemen zijn
Blinde coupure
onzichtbare coupure*
Bodemdrempel
beklede verhoging op de rivierbodem, waarop de pontons* kunnen worden neergelaten
Boegdraad
kabel waaraan een baggermolen zich voorttrekt
Bovenrivier
deel van een rivier waarin eb en vloed niet meer waar te nemen zijn
Caisson
stevige bak, meestal van gewapend beton, voor het sluiten van een dijkgat, ten behoeve van de fundering van een werk of voor het vormen van een kademuur. Zie ook ponton
Coupure
verlaagd gedeelte van een dijk ten behoeve van het doorvoeren van weg- of railverkeer. Hier als inundatiewerk
Dam
in en dwars over een water opgeworpen wal, die dient om het water te keren of te leiden
Dijk
opgeworpen aarden wal, hoger dan een kade*, die dienst doet als waterkering*
Doorlaatbrug
brug in een dijk, waar onderdoor alleen water vloeit bij hoge waterstand, bij werking der overlaten of bij doorbraken en inundaties
Duiker
koker onder een weg of door een dijk om water vrij door te laten
Inlaatsluis
sluis om water in een polder en dergelijke in te laten. Hier overwegend voor militaire doeleinden als inundatiesluis*
Inundatiesluis
sluis ten behoeve van het onder water zetten van lage gronden als middel ter verdediging
Kade
lange, smalle aarden dijk tot waterkering*
Kering
zie waterkering
Kilometerraai
zie raai
Krib
dwars op de oever van een rivier gelegen dam* om de breedte der rivier te verminderen, de stroom te versterken, het afschuiven van de oever tegen te gaan of land te winnen
Kunstwerk
werk waarvoor andere materialen dan aarde en zand gebruikt zijn, in tegenstelling met grondwerk
Landhoofd
hout-, beton- of metselconstructie van een brug of viaduct bij het begin of einde van het kunstwerk*. Hier zijn de landhoofden de constructies waartussen de pontons tot zinken moeten worden gebracht
Lodoriet
met asfaltprodukt behandeld juteweefsel. Hier gebruikt om de rivierbodem waterdicht te maken
Mijnkamer
betonnen put waarin een springlading is aangebracht
Open rivier
rivier niet met ijs bedekt
Overlaat
minder hoog gedeelte van een waterkering* dat bij het overschrijden van een bepaalde waterstand is bestemd tot het overlaten van water
Ponton
drijvend ondersteuningslichaam voor de constructie van een militaire brug. Hier een drijvende stalen bak die tot zinken kan worden gebracht en zo, als een stuw, moet zorgdragen voor de afsluiting van de rivier en de verhoging van de waterstand
Pontonnier
soldaat behorende tot het korps dat bestemd is om alle werkzaamheden aan de militaire bruggenbouw te verrichten
Raai
denkbeeldige lijn, loodrecht op de richting van een dijk of het strand, ter hoogte van een hectometer- of kilometerpaal
Regie-overeenkomst
overeenkomst tot het uitvoeren van werk, waarbij de opdrachtgever het materiaal verschaft en de kosten betaalt, terwijl de uitvoerder op dit alles een beloning geniet
Rivierbed
uitdieping waarin het water van een rivier loopt
Rivierdijk
dijk die geschikt is om bij open* rivier de hoogste waterstand te keren
Ruberoid
op bepaalde wijze geprepareerd vilt, meestal in gebruik als dakbedekking. Hier in gebruik als afdichtende bodembedekking
Schependam
dam* of waterkering* die gevormd wordt door zinkschepen*
Slaperdijk
binnendijk die dient om het water tegen te houden als de eerste of wakerdijk mocht bezwijken
Sluis
inrichting waardoor twee wateren naar believen gescheiden of met elkaar in verbinding gebracht kunnen worden
Springcoupure
coupure* die door ondermijning tot stand wordt gebracht
Stuw
vaste of beweegbare waterkering* tot verhoging van de waterstand
Terp
hier kunstmatig opgeworpen heuvel in een uiterwaard* die dient als opstelling voor vuurwapenen, zoeklichten, munitiedepots en onderkomens
Uiterwaard
stuk land gelegen tussen een bandijk*, eventueel een hoge oever, en het zomerbed* van een rivier
Verhaallier
hijswerktuig om een vaartuig door middel van touwen of trossen naar een andere ligplaats te brengen
Waterkering
elke natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt
Winterbed
stroomdal van een rivier voor zover het bij de hoogste waterstanden met water gevuld wordt
Zandzuiger
soort baggermolen die met centrifugaalpompen het zand opzuigt en door een buis weg perst
Zinkschependrempel
beklede verhoging op de rivierbodem waarop de zinkschepen* kunnen worden neergelaten
Zinkschip
schip dat men laat zinken om de toegang van een haven af te sluiten. Hier om de stuwen te beschermen
Zinkstuk
rijshoutconstructie die tot zinken wordt gebracht als bodem- of oeverbescherming, vaak ook een vervangende asfaltconstructie
Zomerbed
geul waardoor de rivier stroomt bij gewoon laag zomerwater
Zomerkade
lage dijk of dam* langs het zomerbed* van een water

De met * gemerkte woorden komen als zelfstandige lemmata voor
Lijst van in de stukken voorkomende afkortingen
1 LK
1e legerkorps
2 RG
2e regiment genietroepen
301 TCV
301 transportcompagnie vaartuigendienst
480 GNGP
480 geniegroep
ATL
algemeen technisch leider
BER
(directie) Benedenrivieren
BOR
(directie) Bovenrivieren
BVA/MGD
Bureau Verdedigingsaangelegenheden en Militair-Geologische Dienst
BWO
(Wet) Bescherming Waterstaatswerken in Oorlogstijd
C-
commandant -
CGS
chef generale staf
CTL
commando territoriale luchtdoelartillerie
DG(W)
directeur-generaal (van de Rijkswaterstaat)
DGW(en)T
directoraat Gebouwen, Werken en Terreinen
DSW
Dienst Speciale werken
EAI
eerstaanwezende ingenieur
EMM
Eendracht Maakt Macht (vereniging van personeel in dienst van de Rijkswaterstaat)
GCP
grenscontrolepost
GS
generale staf
HID
hoofdingenieur-directeur
IdG
inspecteur der genie
KB
Koninklijk besluit
KL
Koninlijke Landmacht
Kmr
kilometerraai
MB
ministerieel besluit
MGD
Militair-Geologische Dienst
MvD
ministerie van Defensie
MvO
ministerie van Oorlog
NAP
Normaal Amsterdams Peil
NBP(P)
Noodbruggenpontonplan(nen)
NBPD
noodbruggenpontondetachement
NTB
Nederlandse territoriale bevelhebber
OO(-)
onderofficier(-)
RECC
Rijnevacuatie-controlecommando
RWS
Rijkswaterstaat
SG
secretaris-generaal
TBO
territoriale bevelhebber-oost
TCG
territoriale commando Gelderland
TCV
transportcompagnie vaartuigendienst
TL
technisch leider
TLA
technisch leider Arnhem
TLN
technisch leider Nijmegen
TLO
technisch leider Olst
VBG
vervoersbasisgroep
De organisatie van de Rijkswaterstaat in 1959
Bron: Gedenkboek twee eeuwen waterstaatswerken, Amstelveen, z.d.
Embedded Image
Aantallen bij de DSW ingeschreven poststukken in de periode 1951-1969
Embedded Image
Ligging van de belangrijkste inundatiewerken
Embedded ImageI. Staf29Hoofd van de dienst1a. Administratieve groep11b. Tekenkamer10c. Buitendienst7II. Bemanning en objectenIIIIII96

Archiefbestanddelen