Archief
Titel
2.16.140 Inventaris van het archief van de Projectorganisatie Zuiderzeelijn en taakvoorgangers van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2001-2007
Auteur
Doc-DirektVersie
18-02-2025
Copyright
Nationaal Archief, Den Haag
2022 cc0Beschrijving van het archief
Naam archiefblok
Ministerie van Verkeer en Waterstaat: Projectorganisatie Zuiderzeelijn V&W / Projectorganisatie Zuiderzeelijn
Periodisering
archiefvorming: 2001-2007 oudste stuk - jongste stuk: 2001-2007
Archiefbloknummer
W46Omvang
634 inventarisnummer(s) 13,30 meterTaal van het archiefmateriaal
Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands
Soort archiefmateriaal
Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften. Het archief bevat ook digitale dragers.Archiefdienst
Nationaal Archief, Den HaagLocatie
Den HaagArchiefvormers
Projectorganisatie Zuiderzeelijn (, 2001 - 2007)Samenvatting van de inhoud van het archief
Het archief bevat de neerslag van de uitvoeringstaken van de Projectorganisatie Zuiderzeelijn, waaronder het bijdragen aan beleidsvisies, het coördineren van aanbestedingen, het (laten) verrichten van onderzoek en het beheersen van de kosten.Archiefvorming
Geschiedenis van de archiefvormer
De Zuiderzeelijn is de naam voor een tot nu toe niet-gerealiseerde spoorverbinding van Schiphol of Amsterdam naar Groningen. Het gedachte tracé volgde de autosnelwegen A6 en A7 langs Almere, Lelystad, Emmeloord, Heerenveen en Drachten. Daarmee zou de spoorlijn de Flevopolder doorkruisen. Tot tweemaal toe, in de jaren tachtig en rond de eeuwwisseling, werden plannen uitgewerkt om de Zuiderzeelijn op korte termijn aan te leggen. In 1986 werd de aanleg op de lange baan geschoven.
Voorgeschiedenis tot 1998
In 1989 presenteerde de Nederlandse Spoorwegen haar visie voor de toekomst in de vorm van het project Rail 21. Dat project werd in de Tweede Kamer en het toenmalige kabinet-Lubbers III goed ontvangen en kreeg het groene licht. De planning was om in 2015 een sterk veranderde dienstregeling te hebben, waarin het model van Spoorslag '70 verdwenen zou zijn. Een van de infrastructurele deelprojecten zou de aanleg van de Zuiderzeelijn zijn, die Groningen moest verbinden met Drachten, Heerenveen, Emmeloord en Lelystad. In Lelystad zou de lijn aansluiten op de huidige Flevolijn naar Almere, Weesp en Amsterdam/Schiphol; vanaf Schiphol was er dan een verbinding met de eveneens nieuwe HSL-Zuid naar Antwerpen. Zo zouden Groningen en Heerenveen een snellere rechtstreekse verbinding met Amsterdam en de rest van de Randstad krijgen. Ook een rechtstreekse verbinding van het Noorden met Antwerpen, Brussel, Parijs en Londen was voorzien. De Nederlandse Spoorwegen zouden elk uur een intercity hogesnelheidstrein laten rijden van Groningen naar Brussel-Zuid via Schiphol en Rotterdam, waarna die trein om en om naar Londen en naar Parijs zou doorrijden. Naast deze intercity zou de NS ook eenmaal per uur een IR-trein laten rijden van station Groningen naar Drachten, Heerenveen, Emmeloord, Lelystad, Almere CS, Amsterdam CS, Amsterdam Sloterdijk, Zaandam, Castricum, Heiloo, Alkmaar en Schagen. Het plan was de exploitatie te starten tussen 2005 en 2015.
Commissie-Langman
In 1997 bracht de commissie Ruimtelijk-Economisch Perspectief Noord-Nederland (de commissie-Langman) een rapport uit, waarin werd aanbevolen geld vrij te maken voor de regionale ontwikkeling van Noord-Nederland. De commissie-Langman concludeerde dat Noord-Nederland een economische achterstand had ten opzichte van de rest van het land en dat het niet onredelijk zou zijn een deel van de aardgasbaten te gebruiken voor structuurverbetering in Noord-Nederland. Geadviseerd werd een steunfonds ter grootte van 10 miljard gulden (ongeveer 4,5 miljard euro) op te zetten. Daarnaast adviseerde de commissie-Langman de mogelijkheden van een Zuiderzeelijn (opnieuw) te onderzoeken, al voorzag de commissie de feitelijke aanleg van de Zuiderzeelijn niet vóór 2030. Desondanks besloot toenmalig minister van Verkeer en Waterstaat Annemarie Jorritsma een bedrag van 2,73 miljard euro vrij te maken voor aanleg van de Zuiderzeelijn. Ook sprak zij met het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) af dat voor 2010 begonnen zou worden met de aanleg.
Realisatie Zuiderzeelijn
De in 2002 door de minister van VenW en de voorzitter van de Stuurgroep Zuiderzeelijn ondertekende intentieverklaring werd in 2003 nader uitgewerkt tot de Samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn. Deze overeenkomst werd begin juli 2004 ondertekend door de betrokken regionale overheden. Hierin werd de wijze van samenwerking en de manier waarop de Zuiderzeelijn werd ontwikkeld nader vastgelegd. Voor de voorbereiding en realisatie van de spoorverbinding tussen Schiphol/Amsterdam en Groningen werd de Projectorganisatie Zuiderzeelijn (ZZL) opgericht.
Er volgde een langdurig proces van verkennende studies en beraadslagingen in het parlement, met name over de vraag welke variant het beste zou zijn voor het noorden, voor de noordvleugel van de Randstad, en voor Nederland als geheel: een magneetzweefbaan, een hogesnelheidstrein of een gewone intercity.
Geïntegreerde Tracé/MER-aanbestedingsprocedure
Voor de realisatie van een snelle verbinding wilde het Rijk marktpartijen vroegtijdig betrekken. De overheid was op zoek naar een consortium dat het ontwerp, de bouw, het onderhoud en de exploitatie voor zijn rekening zou nemen voor een vooraf vastgestelde maximale bijdrage. Hiervoor startte het Rijk een aanbestedingsprocedure die werd gestart met een prijsvraag. Het doel van de prijsvraag was inzicht te krijgen in de haalbaarheid van de snelste alternatieven (hogesnelheidslijn of magneetzweefbaan) en de partijen met de beste plannen te selecteren voor deelname aan het vervolgproces. Vanaf dat moment (2005) werd parallel aan de aanbestedingsprocedure de formele ruimtelijke ordeningsprocedure doorlopen: de Tracé/MER-procedure waarin alle plannen de gevolgen voor onder meer de omgeving, het milieu en de economie in beeld wordt gebracht. Op basis van al deze informatie maakten de rijksoverheid en de betrokken regionale overheden uiteindelijk een keuze voor het beste Zuiderzeelijnalternatief.
Programma van Eisen
Om de Tracé/MER-aanbestedingsprocedure een solide uitgangspositie te geven was het noodzakelijk vooraf eisen te stellen aan de functie en kwaliteit waaraan de Zuiderzeelijn diende te voldoen. Deze uitgangspunten werden vastgelegd in het Programma van Eisen (PvE). De vaststelling van het PvE vond plaats in nauwe samenwerking met de betrokken provincies en gemeenten, evenals met de ministeries van VROM, LNV, EZ en Financiën. Maatschappelijke organisaties en inwoners werden voorafgaand aan de vaststelling geraadpleegd over het PvE. Onderwerpen die in het PvE onder meer aan de orde kwamen waren: vervoersconcept (haltes, reistijden, frequentie), economie (wonen en werken), ruimtelijke ordening (stedelijke ontwikkeling, vrijwaringzones), milieu (geluidhinder, energiegebruik, veiligheid), natuur en landschap (gebiedsdoorsnijding, versnippering) en financiële aspecten (hoogte marktbijdrage, risicoverdeling).
Kritiek
Begin 2005 was het de bedoeling een prijsvraag te starten, waarbij bedrijven ideeën zouden kunnen indienen voor de bouw, financiering, exploitatie en onderhoud van de Zuiderzeelijn - een vorm van publiek-private samenwerking. De prijsvraag werd echter afgeblazen naar aanleiding van het eindrapport van de Tijdelijke Commissie Infrastructuurprojecten. Deze Tweede Kamercommissie onder leiding van Adri Duivesteijn, die de gang van zaken bij grote infrastructuurprojecten onderzocht, uitte scherpe kritiek op de besluitvorming en adviseerde daarom de lopende procedure voor de Zuiderzeelijn op te schorten. Op verzoek van een Kamermeerderheid werd daarom nogmaals opdracht gegeven tot een onderzoek naar de verschillende varianten en hun rentabiliteit.
Er is een aantal varianten geopperd voor de Zuiderzeelijn, elk met hun eigen voor- en nadelen. De belangrijkste zijn hier opgesomd:
- Magneetzweefbaan
Het meest ambitieuze plan was dat van een magneetzweeftrein. Belangrijkste voordelen van deze optie waren de snelheid (de Transrapid van Siemens kan een snelheid van 430 kilometer per uur halen), het snel kunnen optrekken (waardoor een relatief groot aantal tussenstops gemaakt kan worden zonder dat dit al te veel extra reistijd betekent) en de relatief lage geluidsproductie. (Volgens deskundigen is dit op 25 meter afstand in vergelijking met een intercitytrein ongeveer de helft, andere deskundigen concludeerden dat het geluidsniveau van een voorbijrijdende magneetzweeftrein ongeveer gelijk is aan het geluidsniveau van een voorbijrijdende hogesnelheidslijn.) Daarnaast zou een zweefbaan op termijn kunnen worden gekoppeld aan een door een consortium van bedrijven voorgesteld traject in de Randstad (Rondje Randstad) of richting Noord-Duitsland.
Een eigenschap van een magneetzweeftrein is dat hij een geheel eigen baan nodig heeft. Dit heeft als nadeel dat men dus niet door kan rijden over de HSL of andere bestaande spoorlijnen, waardoor meer overstapbewegingen nodig zijn. Ook inpassing in een stad is door deze noodzakelijke eigen baan complexer dan een spoor- of wegverbinding. De stations zouden daarom vooral transferia worden buiten de stad bij autosnelwegen. De belangrijke pleitbezorgers van dit alternatief waren de Stuurgroep Zuiderzeelijn, een stuurgroep bestaande uit lokale en provinciale politici, en het Consortium Transrapid Nederland, bestaande uit de bedrijven Siemens Nederland, HBG, ABN AMRO en Ballast Nedam. De magneetzweeftrein had in de Noordelijke politiek de meeste steun, al bleek uit onderzoek dat het enthousiasme voor dit alternatief niet door iedereen gedragen werd. Zo was onder meer reizigersorganisatie ROVER (overigens een groot voorstander van het aanleggen van de Zuiderzeelijn) tegen een magneetzweefbaan vanwege de te hoge kosten en onvoldoende aansluiting op het bestaande spoorwegennet.
- Hogesnelheidstrein
Een alternatief voor de magneetzweefbaan was de hogesnelheidslijn (HSL). Hogesnelheidstreinen zijn minder snel dan magneettreinen en trekken langzamer op. Snelheden van meer dan 400 kilometer per uur zijn weliswaar mogelijk, maar dat betekent een hoog energieverbruik en veel slijtage. Op het Zuiderzeelijntraject kan een HSL vanwege de ondergrond maximaal 300 km/u rijden. Een hogesnelheidslijn heeft net als de magneetzweefbaan een eigen baan nodig, al is het mogelijk om (gedeeltelijk) op bestaand spoor te rijden. Hierdoor is het makkelijker en goedkoper om de lijn naar de bestaande grote stations te laten rijden.
- Hanzelijn+ en ++
Goedkopere varianten waren de Hanzelijn+ en de Hanzelijn++, die uitgingen van een snelle verbinding via de Hanzelijn tussen Lelystad en Zwolle, waarvan de aanleg in 2007 werd begonnen en die eind 2012 in gebruik is genomen. Dit plan was goedkoper dan de hogesnelheidstrein en beter voor het milieu, maar had als nadeel dat de reistijd vanuit Groningen naar de Randstad langer zou zijn en dat de plaatsen Emmeloord en Drachten geen spoorverbinding zouden krijgen. De Hanzelijn++ was vergelijkbaar, maar hiervoor zou ook nog moeten worden geïnvesteerd in regionale spoorverbindingen en wegvervoer.
- Noordlink
Op 10 april 2006 presenteerde NS een plan, NoordLink genaamd en enigszins vergelijkbaar met de Hanzelijn+, om Schiphol en Almere optimaal met elkaar te verbinden. Groningen zou ook hiervan profiteren omdat het aan dezelfde lijn lag. Dit plan ging vanaf Lelystad tot Groningen uit van het Hanzelijntracé waar al dan niet op termijn geïnvesteerd zou kunnen worden in een geringe versnelling. De NS wees erop dat een verbinding via het Zuiderzeelijntracé de verbinding met Zwolle en daarmee Oost- en Zuid-Nederland verzwakt, terwijl daar de economische groei juist het grootst is. Wel investeerde de rijksoverheid in de spoorverbinding tussen Lelystad en Zwolle, de Hanzelijn, die in 2012 in gebruik werd genomen.
- Superbus
Een ander alternatief was de Superbus op eigen baan, een concept dat werd ontwikkeld door Wubbo Ockels van de TU Delft. De superbus was volgens Ockels een goedkoop en flexibel alternatief voor de Zuiderzeelijn. De bus zou een snelheid tussen de 150 en 250 kilometer per uur kunnen halen. Het succes van deze Rapid Transit Bus zou afhangen van comfort, dat vergelijkbaar moest zijn met de trein en het aantal opstaphaltes, omdat dat bepaalt hoe exploitabel een buslijn is. Daarbij kwam de vraag in hoeverre het systeem gemakkelijk te verweven viel met bestaande spoor- en busverbindingen, met aantrekkelijke overstapplaatsen. Ockels kondigde een plan aan voor het Noorden, voor verbetering van de bereikbaarheid van vooral Leeuwarden.
Argumenten voor en tegen aanleg van de Zuiderzeelijn
Rondom de mogelijke aanleg van de Zuiderzeelijn ontstond veel discussie tussen voor- en tegenstanders. Hoofdreden voor aanleg van de Zuiderzeelijn zou een economische impuls van Noord-Nederland zijn, in het bijzonder voor de plaatsen direct aan de Zuiderzeelijn (Groningen, Drachten en Heerenveen). Door de veel kortere reistijd naar de Randstad zou het voor bedrijven interessanter zijn zich in de omgeving van deze plaatsen te vestigen of zouden werknemers van bedrijven in de Randstad kunnen wonen in deze plaatsen. Van de ruimtelijk structurerende werking die van de verbinding uit zou gaan zou heel Nederland kunnen profiteren. Met het oog hierop ontwikkelde de Stuurgroep Zuiderzeelijn samen met het BVR bureau voor ruimtelijke ontwikkeling een Masterplan Zuiderzeelijn. Tegenstanders van de Zuiderzeelijn wezen erop dat slechts een beperkte groep mensen daadwerkelijk zou profiteren van de Zuiderzeelijn. Zo bleek uit een onderzoek van onderzoeksbureau Ecorys dat anno 2005 slechts 29.000 mensen dagelijks tussen de Randstad en Noord-Nederland (of andersom) reisden, terwijl er al drie autosnelwegen en één (en door de aanlegging van de Hanzelijn twee) spoorlijnen liepen tussen Noord-Nederland en de Randstad. Een door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de projectgroep Zuiderzeelijn aangevraagde second opinion van het Centraal Plan Bureau bevestigde deze conclusie. In een ander onderzoek werd becijferd dat de Zuiderzeelijn slechts iets meer dan 4.000 banen zou opleveren in Noord-Nederland.
Voorstanders van aanleg van de Zuiderzeelijn wezen op een rapport van onderzoeksbureau DHV Milieu en Infrastructuur, dat had uitgewezen dat een verbinding wel positief scoort in een maatschappelijke kosten-baten analyse. Bovendien vonden de voorstanders dat bij de besluitvorming niet alleen naar zuiver financiële argumenten moest worden gekeken, maar ook naar de structurelere voordelen voor Noord-Nederland die niet in de berekeningen van de planbureaus werden meegenomen.
Een ander argument van de voorstanders was dat de Zuiderzeelijn op termijn doorgetrokken zou kunnen worden naar Noord-Duitsland (Bremen en Hamburg). Hierom zou de noodzaak van de spoorverbinding niet enkel op Nederlands, maar op Europees niveau moeten worden bekeken. Anderen wezen erop dat een Hogesnelheidsverbinding naar Noord-Duitsland niet per se langs het Zuiderzee-traject hoefde te lopen, maar dat er wellicht goedkopere alternatieven zijn, zoals via de Hanzelijn langs 1) de Zuid-Drentse stedenband, 2) Enschede of 3) Hengelo en Osnabrück (huidige verbinding).
Voor tegenstanders woog de rijzende kosten van het Zuiderzeelijnproject echter het zwaarst. Aanvankelijk had het kabinet ongeveer 2,73 miljard euro gereserveerd voor aanleg van de Zuiderzeelijn. Al in 2006 bleek dat de kosten veel hoger zouden uitvallen: de door het Centraal Planbureau geschatte kosten van de goedkoopste variant (de Superbus) was 4 miljard euro, de geschatte kosten van de duurste variant (de door het Noorden gewilde magneetzweefbaan) waren opgelopen tot 9 miljard euro. Na tegenvallers bij andere grote infrastructurele projecten, zoals de Betuweroute, de HSL-Zuid en de Noord-Zuidlijn in Amsterdam bestond bovendien de angst dat het - indien eenmaal besloten tot aanleg - niet bij 4 tot 9 miljard zou blijven. Daar stond tegenover dat er ook private partijen waren die risicodragend zouden willen deelnemen. Daarnaast vonden de provincies dat het toegezegde geld gewoon regulier rijksgeld was waar iedere regio recht op heeft.
Afblazen oorspronkelijke Zuiderzeelijnplannen
In april 2006 verscheen de Structuurvisie Zuiderzeelijn. Naar aanleiding van dit rapport sprak het kabinet op 13 april 2006 het voornemen uit om helemaal geen Zuiderzeelijn, in welke vorm dan ook, meer aan te leggen. Uit het onderzoek werd geconcludeerd dat de enorme investering nauwelijks een bijdrage zou leveren aan het versterken van de economische structuur van het Noorden en het verbeteren van de interne bereikbaarheid van de Noordvleugel van de Randstad. Wel werd besloten de gereserveerde Langman-gelden alsnog te investeren in de economie van Noord-Nederland en beter openbaar vervoer in de Noordvleugel.
Op het kabinetsbesluit volgde een grootschalige demonstratie in Den Haag door onder andere veel politici uit Noord-Nederland. Een definitieve beslissing werd daarom opnieuw uitgesteld en doorgeschoven naar het kabinet-Balkenende IV. Op 16 november 2007 kondigde minister Camiel Eurlings aan een streep door de plannen voor de aanleg van de Zuiderzeelijn te willen zetten. Als alternatief bood de minister het Noorden een deel van het geld dat gereserveerd was voor de Zuiderzeelijn aan, in totaal twee miljard euro. Dit geld was bedoeld voor het verbeteren van de infrastructuur in het Noorden.
De Tweede Kamercommissie Verkeer en Waterstaat gaf op 27 november 2007 in een hoorzitting een groep genodigden de kans iets tegen het voorgenomen besluit van de minister in te brengen. In deze hoorzitting bleek dat alle drie de noordelijke provincies en de provincie Flevoland van mening waren dat de noordelijke verbinding er zou moeten komen. Dit pleidooi werd door belangengroepen ondersteund: de werkgeversorganisatie VNO-NCW (landelijk en provinciaal), werknemersorganisaties en vervoerder Arriva.
De Tweede Kamer ging op 28 november 2007 akkoord met het voorgenomen besluit van de minister om de Zuiderzeelijn af te blazen.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Na de annulering van het Zuiderzeelijnproject heeft de Projectorganisatie Zuiderzeelijn haar archief overgedragen aan het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Van daaruit is het archief via Iron Mountain bij Doc-Direkt terechtgekomen en aldaar in 2021 op locatie Rijswijk bewerkt.
De verwerving van het archief
Het archief is in 2025 door Minister van Verkeer en Waterstaat overgebracht naar het Nationaal Archief, krachtens artikel 12 van de Archiefwet 1995.
Inhoud en structuur van het archief
Inhoud
Het archief bevat de neerslag van de uitvoeringstaken van de Projectorganisatie Zuiderzeelijn, waaronder het bijdragen aan beleidsvisies, het coördineren van aanbestedingen, het (laten) verrichten van onderzoek en het beheersen van de kosten.
Selectie en vernietiging
De selectie heeft plaatsgevonden aan de hand van de volgende vastgestelde basisselectiedocumenten:
- [015] Selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Verkeer en Waterstaat en de onder hen ressorterende actoren op het beleidsterrein Rijksbegroting periode 1945 - 2000. Stcrt 25 januari 2005, nr. C/S/05/156.
- [046] Selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Verkeer en Waterstaat en de onder hen ressorterende actoren op het beleidsterrein Voorlichting periode vanaf 1945. Stcrt 3 mei 2007, nr. C/S&A/07/1171.
- [086] Selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Verkeer en Waterstaat en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein personenvervoer over de periode 1945-1996. Stcrt 14 augustus 2001, nr. R&B/OSA/2001/3028.
- [143] Selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Verkeer en Waterstaat en de onder hen ressorterende actoren op het beleidsterrein Organisatie van de Rijksoverheid periode 1945-1999. Stcrt 5 juli 2005, nr. C/S&A/05/1360.
Aanvullingen
Voor dit archief worden geen aanvullingen verwacht.
Verantwoording van de bewerking
Bij aanvang van de bewerking bedroeg het archief 18,875 meter. Hiervan is 0,75 meter vernietigd en 13,25 meter bewaard. 4,875 meter is ingedikt als gevolg van de materiële bewerking.
Alle stukken zijn van nietjes, plakband en overige hechtmiddelen ontdaan en verpakt in zuurvrije omslagen en zuurvrije archiefdozen. Ze zijn daarna genummerd volgens de inventaris. De omslagen en dozen zijn voorzien van etiketten. Van de te vernietigen stukken zijn vernietigingslijsten opgesteld en deze zijn aan het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat overgedragen.
Ordening van het archief
Het archief is geordend op basis van vooraf vastgestelde fases, te weten:
Kwartiermakersfase
Fase 1 was gericht op het vaststellen van de haalbaarheid van de twee voorkeursalternatieven (hogesnelheidslijn en magneetzweefbaan) gegeven de financiële en functionele kaders. Het financiële kader werd gevormd door de gemaximeerde overheidsbijdrage (rijk, regio en eventuele andere publieke gelden, waaronder eventuele EU-middelen). Het functionele kader werd vastgelegd in het Programma van Eisen. De basis voor het Programma van Eisen werd gelegd in bijlage 5, de Topeisen. Bij het opstellen van het Programma van Eisen werden verder onder meer de inventarisatie bij rijks- en regionale partijen, de uitkomsten van de raadpleging van de bevolking, het advies van het stakeholdersoverleg en de inzichten uit de marktdialoog benut. Het Programma van Eisen werd vastgesteld door het Bestuur en behoefde instemming van alle partijen in de overeenkomst. Wanneer niet alle partijen zouden instemmen zou een 'No go' volgen en zou de prijsvraag niet worden gestart.
Prijsvraagfase
In Fase 2 werd in het kader van de Tracé/milieueffectrapportage (MER)-procedure een Trajectnota/MER opgesteld. Parallel daaraan werd de tweede fase van de aanbesteding uitgevoerd. De Tracé/MER-procedure was de wettelijke procedure om tot een keuze voor het uitvoeringsalternatief en een besluit over de exacte tracering van de Zuiderzeelijn te komen. In Fase 2 leverden de marktpartijen ten behoeve van de trajectnota/MER plannen aan voor de hogesnelheidslijn en de magneetzweefbaan. De overheid werkte de terugvalopties IC en Hanzelijn-plus uit.
Structuurvisiefase
In deze fase zou het genomen principeprojectbesluit omgezet worden in een definitief projectbesluit. In het geval van de Zuiderzeelijn zijn de plannen in dit stadium dus uiteindelijk afgeblazen.
Binnen deze hoofdindeling is ervoor gekozen de oorspronkelijke subrubriekindeling van de Projectorganisatie te behouden.
Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het Auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van kwetsbare of slechte materiële staat.
Andere toegang
Voor dit archief is geen andere toegang beschikbaar
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
- Creëer een account of log in.
- Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
- Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Verkeer en Waterstaat: Projectorganisatie Zuiderzeelijn, nummer toegang 2.16.140, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, V&W / Projectorganisatie Zuiderzeelijn, 2.16.140, inv.nr. ...
Verwant materiaal
Bewaarplaats van originelen
Niet van toepassing
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
Niet van toepassing
- Inventaris van het archief van de Projectdirectie Uitvoering HSL-Zuid en taakvoorgangers van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1991-2010 [2.16.135]
- Het archief van de Projectdirectie Betuweroute is beschreven in de inventaris van het archief van het Hoofdkantoor van de Waterstaat van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, (1996) 1997-2004 [2.16.132]
Bijlagen
Geen bijlagen