Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Schaal 1 : 50.000
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Op 23 maart 1949 werd te Parijs het protocol van de Zeslanden Conferentie inzake de vaststelling van de Duitse westgrens ondertekend (zie inv. nr. 24).Hierin werd bepaald dat op zaterdag 23 april 1949 de Militaire Gouveneurs en de Staat, waaraan grondgebied werd toegevoegd, de wettelijke en administratieve voorschriften moesten afkondigen en publiceren om de voorlopige overgang van gebied van kracht te doen zijn. Tevens werd bepaald dat 2 Demarcatie Commissies zouden worden gevormd, één voor de Nederlands-Duitse grens en één voor de overige grensgebieden. Deze moesten binnen een tijdsbestek van zes maanden de grenswijzigingen in het veld uitzetten, waarbij tevens vastgelegd werd dat de Demarcatie Commissie voor de Nederlands-Duitse grens haar werkzaamheden te Maastricht moest aanvangen. Een verslag daarvan moest aan de plenaire zitting van de Zeslanden Conferentie ter goedkeuring worden aangeboden. Ook de verdeling der kosten werd in het protocol geregeld.Van Nederlandse zijde werd als lid van de commissie benoemd ir. C. in 't Veld. Deze kreeg na beëindiging van de opgedragen taak het archief van de secretaris onder zijn beheer. Bij het inventariseren van de 'Collectie in 't Veld' werden deze stukken daarin aangetroffen en als een afzonderlijk gedeponeerd archief beschouwd, herordend en geïnventariseerd.
Zie ook inv. nr. 111.
Zie ook inv. nr. 125.
Geschiedenis tevens levensbeschrijving ir. Cornelis IN 'T VELD geboren te Rotterdam, 22 maart 1905 overleden te Voorburg, 2 januari 1975.
Ir. In 't Veld trad, na het behalen van zijn ingenieursdiploma in 1928 als tijdelijk ingenieur in dienst van de gemeente 's-Gravenhage. Op 1 juli 1929 kwam hij als ingenieur bij de Rijkswaterstaat met als standplaats Hoek van Holland. Met ingang van 1 april 1935 werd hij van Hoek van Holland naar 's-Hertogenbosch verplaatst en toegevoegd aan de hoofdingenieur-directeur in de directie Noord-Brabant. Met ingang van 1 mei 1938 werd hij onder de bevelen gesteld van de hoofdingenieur-directeur in de directie Noord-Holland en belast met de dienst in het arrondissement Alkmaar. Met ingang van 1 februari 1942 werd hij ontheven van de dienst in het arrondissement Alkmaar en als ingenieur tewerk gesteld bij de Generale Directie, waar hij werd toegevoegd aan het hoofd van de afdeling A. In 1944 kreeg hij de rang van hoofdingenieur, waarna hij werd belast met de leiding van de afdeling aanbestedingen en afwikkeling uitvoering werken. In januari 1949 volgde zijn benoeming tot hoofdingenieur 'A'. Met ingang van 1 februari 1950 werd hij onder de bevelen van de hoofdingenieur-directeur in de directie Benedenrivieren gesteld en belast met de dienst in het arrondissement Rotterdamsche Waterweg.
Met ingang van 1 oktober 1951 werd hij wederom tewerk gesteld op de Directie en als hoofdingenieur-directeur belast met de leiding van de afdeling scheepvaartwegen en havens. Per 1 maart 1958 werd hij benoemd tot plaatsvervangend directeur-generaal van de Rijkswaterstaat en op 1 maart 1966 volgde zijn bevordering tot hoofd-directeur ter Hoofddirectie waarbij hij belast bleef met de leiding van de afdeling scheepvaartwegen en havens.
Bij Koninklijk Besluit van 7 oktober 1969, nr. 82 werd hem eervol ontslag verleend per 1 april 1970 wegens het bereiken van de pensioen-gerechtigde leeftijd.
Ir. In 't Veld was lid van de Adviescommissie Premieregeling Baggerbedrijven, lid van de Nederlandse delegatie naar de Zesmogendheden Conferentie te Parijs inzake de correcties van de westelijke grens van Duitsland en was voorts belast met de werkzaamheden inzake de Eems-Dollardkwestie.
Voorts was hij lid van de Commissie inzake het Eemsregime, lid van de Commissie van Advies inzake landaanwinning in de Dollard, lid van de Permanente Tentoonstellingscommissie Rijkswaterstaat, lid van het bestuur van de Stichting Waterbouwkundig Laboratorium te Delft, lid van de Commissie van Advies Zuidelijke IJsselmeerpolders, lid van de Raad voor de Waterhuishouding en van diverse andere commissies.
Zijn verdiensten voor de Rijkswaterstaat werden door vele onderscheidingen gehonoreerd. Hij was Officier in de Orde van Oranje Nassau [1950] en ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw [1961]. Tevens was hij drager van het Commandeurskruis van de Orde van Leopold II en de Kroonorde van België, alsmede van het Kruis van Verdienste van de Orde van Verdienste van de Bondsrepubliek Duitsland.
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Zie ook inv. Nr. 157.
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Geschiedenis tevens levensbeschrijving ir. Jacob VAN DE KERK, geboren te Haarlem, 30 december 1910.
Na in 1931 het M.T.S.-diploma - te vergelijken met de huidige H.T.S. - behaald te hebben ging hij studeren aan de Technische Hogeschool te Delft, alwaar hij in 1936 met lof het diploma civiel-ingenieur verwierf. Tijdens zijn studie was hij van 12 augustus 1929 tot 3 februari 1930 en van 3 maart tot 17 augustus 1930 practisch werkzaam als hulpopzichter op arbeidsovereenkomst bij de Provinciale Waterstaat van Noord-Holland.
Na het behalen van zijn ingenieursdiploma ging hij als ingenieur op arbeidsovereenkomst naar het Laboratorium voor grondmechanica te Delft tot 1 juli 1937, op welke datum hij als ingenieur bij de Rijkswaterstaat in dienst trad en toegevoegd werd aan het Hoofd van het arrondissement "Het Noordzeekanaal" ter standplaats IJmuiden. In IJmuiden was hij werkzaam bij het bureau dat belast was met de voorbereiding van de tunnelbouw te Velsen.
Bij Koninklijk Besluit van 26 oktober 1938, no. 44 werd hij benoemd tot ingenieur in vaste dienst. Vorengenoemd bureau werd op 16 november 1940 omgezet in het "District Tunnelbouw Velsen".
Nadat nog in mei 1941 een begin was gemaakt met de bouw van de tunnels werden in 1942 deze werken door de Duitse bezettingsautoriteiten stilgelegd. In diezelfde tijd werd een deel van de gemeente Velsen ontruimd. Om het lopende bestek af te werken kreeg een deel van het personeel Haarlem als standplaats aangewezen. De ontwerp- en tekenafdeling van het district werd naar Arnhem overgeplaatst.
Kort na de bevrijding, in juni 1945, keerde hij naar IJmuiden terug, waar het herstel van de zwaar beschadigde Noordersluis het eerst nodige werk was.
Op 16 november 1945 werd hij belast met de dienst in het arrondissement Terneuzen van de directie Zeeland, ter standplaats Terneuzen. Op 1 juli 1948 volge daar zijn benoeming tot Hoofdingenieur en op 1 mei 1951 tot Hoofdingenieur A.
Per 1 juli 1952 werd hij Hoofd van de afdeling Betonconstructie van de Directie Bruggen ter standplaatas 's-Gravenhage. Op 1 januari 1953 werd hij bevorderd tot Hoofdingenieur van bijzondere diensten. Zijn tewerkstelling ter Directie van de Waterstaat, waar hij plaatsvervangend Hoofd werd van de afdeling A (Waterkeringen, inpolderingen en watershuidhouding), volgde op 1 juli 1954.
Als hoofdingenieur-directeur en hoofd van diezelfde afdeling, waartoe hij op 1 juni 1956 werd benoemd, had hij veel bemoeienis met internationale vraagstukken. Hij nam deel aan het werk van de Internationale Commissie ter bescherming van de Rijn tegen verontreiniging. Tevens had hij een belangrijk aandeel in de werkzaamheden van de ambtelijke sub-commissie 'Grenswateren' bij het Nederlands-Duitse overleg van 1957 - 1960 inzake de grenscorrecties en de regelingen met betrekking tot de grensoverschrijdende wateren alsmede de totstandkoming van het met Duitsland gesloten Algemeen Verdrag. Op grond hiervan is de Permanente Grenswaterencommissie tot stand gekomen. Hetzelfde geldt met betrekking tot de onderhandelingen met België, die geleid hebben tot het tractaat van 1960 betreffende de verbetering van het kanaal van Terneuzen naar Gent.
Op 1 november 1961 werd hij benoemd tot Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat. In die functie heeft hij veel aandacht gegeven aan de modernisering van de Rijkswaterstaatsdienst.
Op 1 mei 1974 werd hij om gezondheidsredenen op eigen verzoek ontheven van zijn werkzaamheden en bevoegdheden als Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat, doch hij bleef tot 19 juni 1975 belast met de voortzetting van zijn taak bij de onderhandelingen met België over de verbetering van de bocht van Bath in de Westerschelde, over het Baalhoekkanaal en over de Maas. Verder was hij belast met het uitbrengen van adviezen aan de minister met betrekking tot het waterschapsbestel en de waterhuishouding en de daarop te betrekken wetgeving.
Na de datum van zijn pensionering (1 januari 1976) bleef hij nog part-time als raadsadviseur aan het ministerie van Veerkeer en Waterstaat verbonden, welke functie hij op 31 december 1976 neerlegde.
Zijn verdiensten werden door een aantal onderscheidingen gehonoreerd. Hij is Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw (1964) en Commandeur in de Orde van Oranje-Nassau (1974). Tevens is hij Grootofficier in de Orde van Sint Olav van Noorwegen en drager van het Grote Kruis van Verdienste van de Bondsrepubliek Duitsland.
In 1966 werd hij benoemd tot Grootofficier in de Orde van Leopold II van België, in 1970 tot Grootofficier in de Orde van de Vlag van Zuidslavië en in 1976 tot Grootofficier in de Kroonorde van België.
De 'ondershandse stukken van de afdeling A', welke in 1962 en 1963 ontstonden, werden bij zijn werkarchief aangetroffen doch werden vervaardigd na zijn benoeming tot Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat op 1 november 1961.
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2099
Het archief betreft de betrokkenheid van Dr. ir. J.A. Ringers, minister van Openbare Werken en Wederopbouw, bij voorstellen en onderhandelingen over mogelijke annexatie van Duits grondgebied in de periode 1945-1947. Nadat Ringers – op zijn verzoek – half november 1946 eervol ontslag had gekregen, bleef hij actief als regeringsadviseur op dit terrein. In juli 1948 nam hij de uitnodiging van de minister van Buitenlandse Zaken aan om op te treden als leider van de Nederlandse delegatie bij de internationale onderhandelingen over grenscorrecties te Parijs. Het archief bevat geen stukken over laatstgenoemde werkzaamheden. Archiefstukken over de voorgaande carrière van Ringers en over zijn privéleven zijn te vinden in de collectie J.A. Ringers en C. Ringers-Mann (toegang 2.21.415).
De stukken werden aangetroffen in het archief van de Ministerraad. Ze behoren tot het Kabinetsarchief van het ministerie van Openbare Werken en Wederopbouw. Bij dit ministerie werden archiefbescheiden over de plannen voor grenscorrecties apart bewaard, zodat verschillende series en collecties zijn ontstaan.
De Commissie stond onder voorzitterschap van Dr. H.M. Hirschfeld.
Met vijf prentbriefkaarten van het eiland Borkum.
Inventarisnummers 207 t/m 211 bevatten ook kaartmateriaal.
Was niet voor publicatie bestemd.