493 | Correspondentie met diverse personen, 1955-1956 | 1 omslag |
494 | Notulen van vergaderingen van het N.V.C., 1954-1958, 1966-1967 | 1 omslag |
495 | Jaarverslagen van het N.V.C., 1953-1957, met enkele officiële stukken, 1956-1958, 1966 | 1 omslag |
496 | Telegram betreffende de oprichting van het N.V.C. verzonden aan de Nederlandse regering in Londen door het Vaderlandsch Comité, winter 1944/45. Afschrift. | 1 stuk |
497 | Rede, uitgesproken door mr. M.A. Tellegen ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan van het N.V.C., 1954, met klad-versies en concepten. | 1 omslag |
498 | Lijsten van vrouwen, die door het N.V.C. worden voorgesteld om gevraagd te worden bij ontvangsten van buitenlandse vrouwen en commissies van de U.N.O., 1947 | 1 omslag |
499 | Toespraak door mr. M.A. Tellegen ter gelegenheid van de ontvangst door het N.V.C. van Eleanor Roosevelt op 19 april 1948, met bijlagen. | 4 stukken |
500 | Stukken betreffende het bezoek aan Nederland van Hazel Holly, public affairs editor van het Tijdschrift Woman's Companion, op uitnodiging van de Nederlandse Regering, mei 1955, met haar naar aanleiding van dat bezoek geschreven artikel. | 5 stukken |
501 | Stukken betreffende de conferentie van vertegenwoordigers van West-Duitse vrouwenorganisaties en van Nederlandse vrouwenorganisaties aangesloten bij het N.V.C., te Rheydt, oktober 1955 | 1 omslag |
502 | Ingekomen jaarverslagen van de Nederlandse Federatie voor Vrouwelijke Vrijwillige Hulpverlening en haar commissies, 1955-1957 | 1 omslag |
503 | Nota door dr. F.T. Diemer-Lindeboom inzake de wetswijziging ten aanzien van het verstrekken van middelen ter voorkoming van zwangerschap etc., [1967] | 1 stuk |
504 | Antwoorden van diverse bij het N.V.C. aangesloten vrouwenorganisaties op de enquête naar aanleiding van de discussienota "Arbeid van de vrouw buiten het gezin"; met nagekomen antwoorden en samenvatting, z.j. | 1 omslag |
505 | Concepten van een artikel door Elka Schrijver, getiteld, "Het Nederlandse Vrouwen Comité en zijn eerste president"; tevens bevattend een korte autobiografie door mr. M.A. Tellegen, 1956 | 1 omslag |
506 | Programma's ter gelegenheid van de opening van de tentoonstelling "De Nederlandse Vrouw van 1898-1948" en van de "Gemeenschappelijke Feestviering van de Nederlandse vrouwen t.g.v. het Gouden Regeringsjubileum van H.M. Koningin Wilhelmina, 1948", met door de Nederlandse vrouwenorganisaties naar aanleiding hiervan uitgegeven brochures, 1948 | 1 omslag |
507 | Twee brochures bevattende een aansporing aan de Nederlandse vrouwen en meisjes om niet voor de Duitse bezetter te gaan werken, geschreven door mr. M.A. Tellegen of personen uit haar naaste omgeving, alsmede een brochure bevattende wenken ten aanzien van het gedrag van meisjes ten opzichte van de bevrijders, met een exemplaar van de Duitse krant Nachrichten für die Truppe van 22 mei 1944. | 5 stukken |
508 | Stukken betreffende de publikatie in de bundel Eastern and Western World van een lezing gehouden door mr. M.A. Tellegen tijdens de zomercursus van de Nederlandse universiteiten en hogescholen, 1952 | 1 omslag |
509 | Informatiefolder over de Nederlandse Vrouw, uitgegeven door het Netherlands Information Bureau, New York, 1950 | 1 omslag |
510-511 | Kranteknipsels over verschillende facetten van de vrouwenemancipatie, verzameld door mr. M.A. Tellegen, 1929-1958 en z.j. | 1 omslag en 1 pak |
510: 1929, 1933-1939 | ||
511: 1950-1958 en z.j. | ||
512 | Krantenknipsels betreffende vrouwen, die belangrijk zijn geweest voor de vrouwenemancipatie, of door hun werk en beroep een voorbeeldfunctie hadden, verzameld door mr. M.A. Tellegen, 1927-1972 | 1 band |
Marie Anne Tellegen [Voorzover niet anders vermeld zijn de biografische gegevens van M.A. Tellegen ontleend aan: Roos Vermeij, "De "vrouwendingen" van mej. mr. M.A. Tellegen", doctoraalscriptie aan de Rijksuniversiteit Leiden 1992.], dochter van J.W.C. Tellegen en A.J. Fock, werd geboren in Arnhem op 30 december 1893 en groeide op in een gezin van twee oudere broers en een oudere zuster; na haar werd nog een zusje geboren. Zowel van vaders als van moeders kant stamde zij uit een liberaal milieu. Na de middelbare school in Amsterdam studeerde zij rechten in Utrecht waar zij in 1920 promoveerde op stellingen [Zie inventarisnummers 202 - 203.]. Hoewel zij een actief lid was van de Utrechtse Vrouwelijke Studenten Vereeniging (U.V.S.V.) heeft zij nooit deel uitgemaakt van het bestuur van deze vereniging. In haar studietijd ontwikkelde zij een grote belangstelling voor literatuur en kunst, in het bijzonder toneel. Zo speelde zij de hoofdrol in "Elckerlyc" onder de regie van Eduard Verkade [Zie inventarisnummer 197.]. In die jaren had zij ook diverse vriendschappen in kunstzinnige kringen, zoals met de schrijvers Carry van Bruggen en met Frans Coenen, die van grote invloed waren op haar intellectuele vorming. Met Frans Coenen had zij vele jaren een verhouding.
Na haar promotie vond Marie Anne een baan bij de griffie van de Provincie Utrecht, maar deze betrekking verruilde zij al na een jaar voor een functie bij de Utrechtse gemeentesecretarie; zij werd daar later hoofd van de afdeling Maatschappelijke Aangelegenheden en Statistiek en vervulde de post van plaatsvervangend gemeentesecretaris [Zie inv.nrs. 238 en 323.].
Hoewel zij een zelfstandige loopbaan nastreefde en, mede daardoor, ongehuwd bleef was zij geen "geharde" feministe. In 1934 werd zij echter voorzitter van de Vereeniging voor Vrouwen met een Academische Opleiding (V.V.A.O.) [Zie inv.nr. 250.] en via deze functie was zij in de volgende jaren betrokken bij de opleving van de vrouwenbeweging. Toen er stemmen opgingen om, ter bestrijding van de grote werkloosheid, het buitenshuis werken van gehuwde vrouwen te beperken, raakte Marie Anne nauw betrokken bij het verzet tegen het z.g. wetsontwerp-Romme dat dit voornemen moest regelen [Zie inv.nr. 246.]. Mede door druk van de vrouwenbeweging kwam de bedoelde wet niet tot stand.
Behalve haar strijd voor vrouwenrechten baarde de internationale ontwikkeling haar zorgen, vooral de opkomst van het nationaal-socialisme in Duitsland. Nadat de Duitsers Nederland hadden bezet en maatregelen begonnen te nemen die o.a. het lidmaatschap van joden van de V.V.A.O. onmogelijk maakten volgde op initiatief van Marie Anne de opheffing van deze vereniging omdat, zonder de joodse leden, de doelstelling van de organisatie niet meer kon worden bereikt.
Toen in het voorjaar van 1942 in Utrecht een N.S.B.-burgemeester werd benoemd was dit voor haar aanleiding om ontslag uit gemeentelijke dienst te verzoeken. Daarna raakte zij langzamerhand betrokken bij het verzetswerk tegen de bezetter. Eerst als helper bij de onderduik van joden, vooral kinderen, en later als hoofdverspreidster voor de provincie Utrecht van het illegale blad Vrij Nederland. Zij gebruikte de schuilnamen "Dr. Max" of "Judith". Ook na de oorlog werd zij, met name door oud-verzetsvrienden, nog met deze namen aangesproken.
In 1944 trad zij toe tot het in het jaar daarvoor opgerichte Nationaal Comité van Verzet (N.C.), dat onder andere een belangrijke rol speelde bij de organisatie van de Spoorwegstaking van september 1944 [Zie inv.nrs. 281 en 283 - 287.].
Marie Anne behoorde in 1944 tot de oprichters van het Nederlands Vrouwen Comité (N.V.C.). Zij was tot 1956 ook de eerste voorzitter van deze overkoepelende vrouwenorganisatie. [Zie inv.nrs. 254 - 259.] Na de bevrijding had zij bemoeienis met de zuivering van het personeel van de Rijksuniversiteit Utrecht en van de Gemeente Utrecht [Zie inv.nr. 295.].
Haar verzetsverleden en haar activiteiten in de vrouwenbeweging zullen beide van invloed zijn geweest op haar benoeming tot directeur van het Kabinet van de Koningin in oktober 1945. In deze vertrouwensfunctie als verbindingsschakel tussen het staatshoofd en de ministers heeft zij door haar krachtige persoonlijkheid grote indruk gemaakt. Haar verhouding met koningin Wilhelmina werd gekenmerkt door wederzijds respect, een contact tussen twee sterke karakters. Met koningin Juliana was de relatie hartelijker, ook nadat Marie Anne met pensioen was gegaan [Zie inv.nrs. 137 en 140.]. Ook met prinses Beatrix, aan wier staatkundige vorming zij had bijgedragen, was de omgang ontspannen; zij logeerde regelmatig op Drakestein en trad op als raadgever van de prinses en haar gezin [Zie inv.nr. 143.].
Na haar pensionering in 1959 verhuisde Marie Anne van Den Haag naar een huis op het landgoed Weldam bij Goor. [Zie inv.nrs. 232 - 234.] Zij was sinds 1946 curator van de Rijksuniversiteit Utrecht maar verder had zij geen noemenswaardige nevenfuncties. Zij hield persoonlijk en schriftelijk contact met een uitgebreide kring van familie en vrienden; haar vriendin Jane de Iongh [Zie inv.nrs. 131 - 133] bezocht zij vaak in haar huis in Zuid-Frankrijk en in Groot-Brittannië logeerde zij bij haar vriendinnen, de hertogin-weduwe van Devonshire [Zie inv.nrs. 156 - 160] en mrs. Eny Strutt [Zie inv.nr. 148].
Marie Anne Tellegen overleed op 23 april 1976 in Amsterdam.
Zie ook inv.nr. 99.
M.A. Tellegen was één van de erfgenamen in deze nalatenschappen.
Zie ook inv.nr. 322.
Het "Burgemeester Tellegenhuis" bood huisvesting aan instellingen van de Universteit van Amsterdam, waarvan haar vader, J.W.C. Tellegen (1859-1921), als burgemeester qualitate qua president-curator was.
De onder lotnummer 317 vermelde brieven van J.R. Thorbecke aan C. Fock berusten thans in het archief van de familie Fock, toegangnummer 2.21.224, inventarisnummer 17.
In het Engels en het Frans.
Niet in haar hand.
Zie ook inv.nrs. 166-169.
Mogelijk heeft M.A. Tellegen dit materiaal gebruikt voor een door haar gehouden lezing.
M.A. Tellegen hield tijdens deze conferentie een voordracht.
Zie ook inv.nr. 291. Een gedeelte van het archief van M.A. Tellegen in deze functie bevindt zich in het archief van de Vereniging van Vrouwen met Academische Opleiding, inv.nrs. 493-512, dat berust in het Utrechts Archief. Zie voor een specificatie de bijlage. Het archief van het N.V.C. berust in het Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging (IIAV) te Amsterdam.
Deze Federatie was één van de organisaties, die in het N.V.C. waren vertegenwoordigd.
De bij deze stukken aangetroffen geluidsband is overgedragen aan het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid te Hilversum. Hiervan zijn in 2014 drie CD’s gemaakt. Het blijkt te gaan om opnamen van een interview met Tellegen uit 1975. Zie inventarisnummer 259ED.
Zie ook Bijlage V, inventarisnummer 507.
Zie ook inv.nr. 307.
Zie ook inv.nr. 307.
Zie ook de brieven d.d. 22 februari 1943 en 10 augustus 1943 in inv.nr. 105 en de inv.nrs. 337-343.
Gedeeltelijk niet in haar hand. Delta-Centrum was het overkoepelende commando van de per gewest ingedeelde Delta's, of Driehoeken, van de latere Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.). In deze driehoeken werkten vertegenwoordigers van verschillende verzetsorganisaties, waaronder de Ordedienst (O.D.), samen.
Zie ook inv.nr. 282.
Zie ook inv.nr. 271.
Het Landelijk Werk Comité was, met de plaatselijke comité's, een door de gezamenlijke verzetsorganisaties opgericht orgaan dat de acties tegen de z.g. arbeidsinzet coördineerde.
M.A. Tellegen maakte deel uit van deze commissie.
Bladzijde 8 van het laatste concept ontbreekt.
Zie ook inv.nrs. 263-264.
Zie: Bob de Graaff, Dood van een dubbelspion, de laatste dagen van Christiaan Lindemans, Den Haag 1997.
Zie ook inv.nrs. 168-169.
Zie ook inv.nr. 238.
M.A. Tellegen was van 1946 tot haar overlijden lid van het Algemeen Bestuur van het Genootschap en van 1946 tot 1960 lid van het Dagelijks Bestuur.
M.A. Tellegen vervulde de functie van Regent namens het College van Curatoren van de Rijksuniversiteit.
In het Latijn.
De Oostenrijkse joodse violiste Alma Rosé was een nicht van de componist Gustav Mahler. Zij was bij de Duitse inval in Nederland en wilde naar haar vader die in Groot-Brittannië verbleef of naar haar broer in de Verenigde Staten, maar, ondanks hulp van onder anderen Marie Anne Tellegen, lukte het haar niet meer visa voor deze landen te krijgen. Om in haar levensonderhoud te voorzien gaf zij huisconcerten. Zij trouwde met Constant August van Leeuwen Boomkamp, waarschijnlijk een louter formele verbintenis om te proberen uit handen van de Duitsers te blijven. Dit is haar echter niet gelukt; zij werd opgepakt en stierf in Auschwitz. [Zie inv.nr. 268. Zie voor haar leven Richard Newman, Karen Kirtley, Alma Rosé: Vienna to Auschwitz, Portland (Oregon) 2000]
In dit testament benoemde zij M.A. Tellegen tot haar executeur-testamentair.
Adriana Anna (Janneke ) Schwartz, die de schuilnaam "Liesbeth" voerde [Zie inv.nr. 134], was in het Verzet met Marie Anne Tellegen.
H.J. Dijckmeester was een studiegenoot van Z.K.H. Prins Alexander te Leiden. De stukken zijn aan Marie Anne Tellegen uitgeleend en niet teruggegeven.
M.W. Barones van Tuyll van Serooskerken was historisch publiciste. Zij publiceerde ook onder het pseudoniem "M. de la Prise", dat zij ontleende aan een personage uit de roman Lettres Neuchâteloises (1784) van haar verwante Isabelle de Charrière (Belle van Zuylen (1740-1805). Een onuitgegeven manuscript van haar over "Madame de Charrière en haar familiekring" berust in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag (Zie Pierre H. Dubois 'Bij een manuscript van Belle van Zuylen' in Boek, bibliotheek en geesteswetenschappen, Opstellen door vrienden en collega's van dr. C. Reedijk geschreven ter gelegenheid van zijn aftreden als bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage, Hilversum 1986).
Blijkens de oorspronkelijke verpakking werden deze stukken circa 1970 aan Marie Anne Tellegen, waarschijnlijk ter inzage, toegezonden door Willem René Albert Baron van Tuyll van Serooskerken (1914-2000) en niet teruggeven.
Gepubliceerd in Stemmen des Tijds, XV (1926), II, p. 1-27.
Gepubliceerd in het Haagsch Maandblad, deel V (1926), p. 335-355.
Gepubliceerd in het Haagsch Maandblad, deel X (1928), p. 302-316.
Gepubliceerd in Stemmen des Tijds, XVI (1928), p. 494-522.
Gepubliceerd in Stemmen des Tijds, XIX (1930), p. 217-231 en 313-329.
Gepubliceerd in het Haagsch Maandblad, deel XV (1931), p. 624-640.
Gepubliceerd in Stemmen des Tijds, XXI (1932), p. 467-497.
Gepubliceerd in het Haagsch Maandblad, deel XX (1933), p. 66-82.
Gepubliceerd in het Haagsch Maandblad, deel XX (1933), p. 622-629.
Gepubliceerd in Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, 7e reeks (V) 1935, p. 1-32.
Gepubliceerd in het Haagsch Maandblad, deel XXIII (1935), p. 282-293.
Gepubliceerd in Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, 7e reeks (VIII) 1937, p. 63-76.
Op de achterkant genummerd 242 en 243.
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2200
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2200
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2200
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2200
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2200
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2200
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2200
Openbaarheid beperkt tot 01-01-2200
Voorheen inv.nr. 377
Deze stukken zijn na het overlijden van Kohnstamm terug ingevoegd in de nummers 163 en 164