Oude indeling: mappen en omslagnummers | Nieuwe indeling: inventarisnummers |
---|---|
1. Huwelijkse voorwaarden, o.a. van H.P. Schrijver | 1. Huwelijkse voorwaarden, o.a. van H.P. Schrijver (2 stukken) |
2. Testament H.P. Schrijver en echtgenote Cornelia Soop (1617) | 2. Testament H.P. Schrijver en echtgenote Cornelia Soop (1 stuk) |
3. Geschil over boedelverdeling H.P. Schrijver en echtgenote Cornelia Soop (1) | 3. Geschil over boedelverdeling H.P. Schrijver en echtgenote Cornelia Soop (1) (2 stukken) |
4. Geschil over boedelverdeling H.P. Schrijver en echtgenote Cornelia Soop (2) | 4. Geschil over boedelverdeling H.P. Schrijver en echtgenote Cornelia Soop (2) (1 stuk) |
Oude indeling: mappen en omslagnummers | Nieuwe indeling: inventarisnummers |
---|---|
1. Testament van Willem Govertssen van der Aer (1613) | 5. Testament van Willem Govertssen van der Aer (3 stukken) |
2. Testament en erfenis van Johan Govaerts van der Aer (1612-1615) | 6. Testament en erfenis Johan van Govaerts van der Aer (1612-1615) (2 stukken) |
3. Aantekeningen over de geslachten den Hartogh en Sasbout | 7. Aantekeningen over de geslachten den Hartogh en Sasbout (1 stuk) |
Oude indeling: mappen en omslagnummers | Nieuwe indeling: inventarisnummers |
---|---|
Buiten omslagen | 8. Oude omslagen (2 stukken) |
1. Originele brieven aan Petrus Scriverius (1576-1660), alfabetisch op naam van de briefschrijver, en één kladbrief van Scriverius | 9. Originele brieven aan Petrus Scriverius, alfabetisch op naam van de briefschrijver, en één kladbrief van Scriverius (24 brieven) |
2. Brieven in het bezit van Scriverius | 10. Brieven in het bezit van Scriverius (3 brieven) |
Oude indeling: mappen en omslagnummers | Nieuwe indeling: inventarisnummers |
---|---|
1. Brieven van familie, voornamelijk gericht aan Scriverius, alfabetisch op naam van de briefschrijver | 11. Brieven van familie, voornamelijk gericht aan Scriverius, alfabetisch op naam van de briefschrijver (13 brieven) |
2. Brieven van andere familieleden | 12. Brieven van andere familieleden (3 brieven) |
Oude indeling: mappen en omslagnummers | Nieuwe indeling: inventarisnummers |
---|---|
13. Zakelijke stukken van Scriverius (4 stukken) |
Oude indeling: mappen en omslagnummers | Nieuwe indeling: inventarisnummers |
---|---|
Omslag 1, 8 stukken | 14. Werk van Scriverius, 8 stukken |
Omslag 2, 6 stukken | 15. Aantekeningen met betrekking tot de geschiedenis der Hollandse graven, 6 stukken |
Oude indeling: mappen en omslagnummers | Nieuwe indeling: inventarisnummers |
---|---|
Familiaal gelegenheidsdrukwerk | 16. Familiaal gelegenheidsdrukwerk uit de 17e eeuw (4 stukken) |
Oude indeling: mappen en omslagnummers | Nieuwe indeling: inventarisnummers |
---|---|
1. Advies inzake de erfenis van Willem Schrijver (1673-1678) | 17. Advies inzake de erfenis van Willem Schrijver (1673-1678) (1 stuk) |
2. Bijlagen advies | 18. Bijlagen advies (5 stukken) |
3. Interpretaties | 19. Interpretaties (8 stukken) |
Oude indeling: mappen en omslagnummers | Nieuwe indeling: inventarisnummers |
---|---|
Buiten omslagen | |
1-A. Stukken rakende het proces over de verdeling van de goederen van Marijtge Dircksdochter van Rodenburg | 20. Testament van Marijtchen Dircksdr van Rodenburg en Claes Janszn (1614) (2 stukken) |
1-B. Stukken rakende het proces over de verdeling van de goederen van Marijtge Dircksdochter van Rodenburg | 21. Stukken rakende het proces over de verdeling van de goederen van Marijtge Dircksdochter van Rodenburg (7 stukken) |
2. Familie De Lange | 22. Familie De Lange (3 stukken) |
3. Jan Claeszn. van Rodenburg | 23. Jan Claeszn. van Rodenburg (4 stukken) |
4. Testament van Philips Robaert en Catharina van Rodenburg (1636) | 24. Testament van Philips Robaert en Catharina van Rodenburg (1636) (2 stukken) |
5. Verkoop van een Brouwerij te Oudewater (1662) | 25. Verkoop van een Brouwerij te Oudewater (1662) (1 stuk) |
6. Testament van Christiaen van Rodenburg (1667) | 26. Testament van Christiaen van Rodenburg (1667) (2 stukken) |
7. Wapentekeningen, onder andere Rodenburg | 27. Wapentekeningen, onder andere Rodenburg (1 stuk) |
Oude indeling: mappen en omslagnummers | Nieuwe indeling: inventarisnummers |
---|---|
1. Sterfhuis Hendrik Schrijver | 28. Sterfhuis Hendrik Schrijver (4 stukken) |
2. Testament van Alethea Wilhelmina Schrijver uit 1693 | 29. Testament van Alethea Wilhelmina Schrijver (1693) (1 stuk) |
3. Gedeelte uit het testament van Agneta Buijs, 1698 | 30. Gedeelte uit het testament van Agneta Buijs (1698) (1 stuk) |
4. Testament en nalatenschap Anna van Rodenburg | 31. Testament en nalatenschap Anna van Rodenburg (3 stukken) |
Oude indeling: mappen en omslagnummers | Nieuwe indeling: inventarisnummers |
---|---|
1. Steven de Wilt en Maria van Everdingen | 32. Steven de Wilt en Maria van Everdingen (4 stukken) |
2. Willem de Wildt en Mia van Rodenburg | 33. Willem de Wildt en Mia van Rodenburg (7 stukken) |
3. Johannes de Wildt en Mia Catharina Schrijver | 34. Johannes de Wildt en Mia Catharina Schrijver (5 stukken) |
4. Genealogie de Wildt | 35. Genealogie de Wildt (4 stukken) |
Oude indeling: mappen en omslagnummers | Nieuwe indeling: inventarisnummers |
---|---|
Familiaal gelegenheidsdrukwerk | 36. Familiaal gelegenheidsdrukwerk uit de 18e eeuw (5 stukken) |
Oude indeling: mappen en omslagnummers | Nieuwe indeling: inventarisnummers |
---|---|
Toegevoegde stukken Map I tot en met Map XII | 37. Bijlage I (I.1 tot en met I.24) |
Toegevoegde stukken MAP I tot en met MAP XII | 38. Bijlage I (I.25 tot en met I.50) |
Oude indeling: mappen en omslagnummers | Nieuwe indeling: inventarisnummers |
---|---|
Genealogie Schrijver | 38. Bijlage II. Genealogie Schrijver |
Oude indeling: mappen en omslagnummers | Nieuwe indeling: inventarisnummers |
---|---|
Correspondentie over Scriveriana, 1995-2001 | 39. Bijlage III. Correspondentie over Scriveriana, 1995-2001 |
Voor Margriete Jansdr. treedt op haar oom Dirck Jacobsse Vriesse, oud-burgemeester van Haarlem (vgl. stuk 2 in deze omslag). In het stuk wordt per abuis één keer het jaar 1568 in plaats van 1569 genoemd. De geslachtsnaam Soop komt hier al voor. De zusters Margriete, Cornelia en Brecht, welke laatste vóór 11 april 1575 overleden moet zijn, zijn de dochters van Jan Soop ("Jan Soopendochter"), zie blz. 18-19 van het stuk.
Als woordvoerders in rechte treden voor Cornelia Jansdr. op haar ooms Dirck Jacobsen de Vriese en Jacob Heijmanszn. (In het stuk wordt nóg een oom genoemd: Cornelis Verlaen.)
Uit de staat van goederen, die wederzijds ten huwelijk aangebracht zijn, blijkt dat Hendrik Pietersz. slechts een som van 1400 gulden en een op 300 gulden getaxeerd aandeel in een schip aanbrengt. De bruid daarentegen brengt aan erfenis in: drie huizen ("een huijs in de houtstraat dat sij nu ter tijt bewoonen", nog een huis daarnaast dat verhuurd wordt voor 20 gulden per jaar en nog een huis daarnaast dat voor 40 gulden per jaar verhuurd wordt) en vijf stukken land en een deel van twee andere stukken land, die bij Hoorn, Egmond-Binnen, Bergen en Alphen gelegen zijn en die tezamen 152 gulden aan pacht opbrengen. Dan heeft Cornelia nog 182 gulden en 40 stuivers aan jaarrenten (een van deze staat op naam van Frans Claeszn Hals) en nog 2500 gulden aan te innen schulden. De helft van wat Cornelia inbrengt komt echter toe aan haar zuster Margriet Jansdr., die ook tot de ondertekenaren behoorde. De andere zuster, Brecht, is dan blijkbaar al overleden.
Volgens de bepalingen (en dat geldt ook voor stuk 1.1) krijgt de langstlevende ongeacht het aantal kinderen het door hem of haar ten huwelijk aangebrachte weer in eigendom terug. De goederen van de eerstgestorvene gaan naar de kinderen of andere erfgenamen (met dien verstande dat Cornelia daarvan 1 keer 100 carolus gulden krijgt en Margriet 50 carolus gulden jaarlijks tot haar dood). De huwelijkse voorwaarden zijn van 11 april 1575, het huwelijk zelf is dus van daarna.
Bijgevoegd in inv.nr. 37:
I.1 Genealogie (Van Egmond) Van der Nijenburch (Roscam Abbing/Tuynman).
I.2 Fotokopieën uit: Van der Aa, Biographisch Woordenboek, deel V (1859) en S. van Leeuwen, Batavia Illustrata, deel I, blz. 958-959, beide betreffende Dirk van Egmond van der Nijenburg.
De erfgenamen zijn: "Pieter heyndricxsz schrijver, Jan heyndricxsz soop ende Daniel heyndricxsz, haren drije kinderen", echter ieder slechts voor de legitieme portie. Verder gaat alles naar de kleinkinderen. De oudste dochter van Jan Soop, Emmerensken (overleden in 1625), krijgt bij voorbaat een huis met erf op de Conincx gracht (nu: Singel) te Amsterdam gereserveerd. De langstlevende van de echtelieden blijft in bezit van de ongedeelde boedel met advies van "Pieter Mathijsz." Schrijver (1558-1634) en Geurt Dircksz (van Beuningen) over het beheer. Op het erfdeel van de kinderen van Jan Soop mogen niet de eventuele schulden van Jan aan zijn ouders gekort worden. Het blijkt dat Daniel op dat moment "noch niet gehijlijct en is, ende geen kinderen en heeft" (blz. 4).
Uit vergelijking met het in het notarieel archief van het gemeente-archief Amsterdam (notaris Salomon Hendrix, inv.nr. 15, f. 117v-120r), bewaarde originele testament van 19 augustus 1617, dat door Langereis in haar dissertatie op blz. 106 noot 7 vermeld wordt, blijkt dat het "extract" een volledige kopie van het testament betreft. Uit de door Langereis aangehaalde passage kan niet worden afgeleid dat Scriverius tienduizend gulden van zijn ouders ontving als financiële inbreng voor zijn huwelijk met Anna van der Aar. In inv.nr. 19, stuk 4, staat onder andere een later uittreksel van dit stuk.
Jan Soop moet dus vóór 27 maart 1638 zijn overleden. Het verbaal gaat over het verzamelen van alle eigendomsbewijzen en de boekhouding van de goederen van de gemene boedel van Hendrick Pietersz. Schrijver en Cornelia Jansdr. Soop, die beiden in 1626 overleden waren. Deze kopie is in 1649 afgegeven door Andries van Strijen, die ook al in 1638 secretaris van het Hof was.
De partijen zijn:
1) Petrus Scriverius en zijn twee zonen Willem en Hendrik, van wie alleen Willem een enkele keer verschijnt. Scriverius wordt door onder anderen Mr. Quirijn van Strijen geassisteerd.
2) Floris, Pieter en Johan Soop, zijnde de dan nog levende kinderen van Jan Soop, Scriverius' broer. Alleen "Capitein" Johan en Floris Soop verschijnen af en toe. De Sopen worden door niemand minder dan onder anderen Willem de Groot en Dirck Graswinckel (1600-1666) als procureurs bijgestaan.
De te verdelen boedel bestaat uit een gemeen deel en twee afzonderlijke delen. De deling wordt ter minnelijke schikking door de procureurs van beide partijen onder arbitrage van het Hof gesteld. Dat de zaak toch nog zo lang geduurd heeft, komt klaarblijkelijk door het ontbreken van eigendomspapieren. Uit de aantekening in de marge bij de kavel-specificaties van de secretaris van het Hof van Holland blijkt dat de eigendomspapieren van allerlei goederen ontbreken.
Eerst zijn de landerijen en huizen in twee kavels verdeeld en vervolgens de lijf- en losrenten. Bij de eerste deling krijgen de Soopen kavel A ter waarde van 53.337 gulden en Schrijver kavel B ter waarde van 53.332. Van de lijf- en losrenten krijgt Schrijver kavel A ter waarde van 7612 en de Soopen kavel B ter waarde van 7630.
Onder kavel A van de eerste deling wordt een huis op de Dam te Amsterdam genoemd met de naam "Schilt van Vranckrijk" en toebedeeld aan "Cappeteyn Soop ende sijne broeders".
Kavel A van de lijf- en losrenten noemt als derde een lijfrente op Pieter Soop, die ook hoogstwaarschijnlijk genoemd wordt (als derde) in de lijfrente-aantekeningen van de hand van Petrus Scriverius (stuk 2 in deze omslag). Hetzelfde geldt waarschijnlijk voor de vierde op Willem Schrijver, en zeker voor de vijfde op Hendrik Schrijver de jonge van kavel B, toebedeeld aan de Soopen, hoogstwaarschijnlijk voor de eerste en tweede op Jan Janss Soop, respectievelijk Floris Janss Soop, en zeker voor de derde op Pieter Janszn.
Onder de lijfrenten worden er twee genoemd ten lijve van "Maritgen Jans" en ten lijve van "Janneken Jans", ons uit andere bronnen onbekend als dochters van de overleden Jan Soop.
Tegen het einde van het stuk wordt vermeld dat het niet zeker is of Daniel (overleden in april 1626), de broer van Jan Soop en Scriverius, ook enig recht gehad heeft op een huis buiten Amsterdam gelegen aan de Amstel, dat nu onwederroepelijk aan de Soopen wordt toebedeeld. Wel wordt vermeld dat Scriverius en/of de overleden Jan nog vorderingen heeft ten laste van Daniel Schrijver.
In de marge is later nog toegevoegd een nadere verrekeningsafspraak van 6 september 1641. Ook wordt nog vermeld een obligatie van 6000 gulden ten laste van de Verenigde Oostindische Compagnie, waarvan Scriverius de rente mag genieten en die in 1641 afgelost was of zou zijn.
In stuk 19.5 wordt verwezen naar een stuk over deze kwestie, gedateerd 7 mei 1634 en 20 mei 1634, dat in de achttiende eeuw nog aanwezig was.
De lijfrenten zijn in 1607 en 1610, vermoedelijk door Hendrick Pieterszn Schrijver, hun grootvader, afgesloten. Uit de oorspronkelijke akten reconstrueert Scriverius onder andere hun leeftijd met het oog op het jaar waarin zij mondig, dat wil zeggen 25 jaar zijn geworden. Het waarom hiervan is ons niet duidelijk. (Emerentia Jans Soop was inmiddels in 1625 al overleden.)
De aantekeningen zijn gemaakt met het oog op de gedeeltelijke boedelscheiding, waarin een aantal van deze lijfrenten ook voorkomen. (Zie stuk 1 in deze omslag.)
De ontvanger Mijerop is waarschijnlijk Cornelis (van Cuyck van) Mierop, die ontvanger-generaal van Holland ('t Gemeene Landt = Holland en West-Friesland) was tot zijn dood in 1608. Hij was de zoon van Joachim. Als ontvanger-generaal van Holland werd hij opgevolgd door zijn zoon Joachim van Myerop, die dit ambt bekleedde tot 1643. De Van Mijerop van wie brieven aan Scriverius uit 1628 en 1629 aanwezig zijn in inv.nr. 9, is Jacob, auditeur van de Rekeninge. In 1631 feliciteert P.C. Hooft hem met zijn bevordering tot lid van de Rekenkamer.
Bijgevoegd in inv.nr. 37:
I.3 Volledige transcriptie van stuk 3.2 en enkele berekeningen van ons betreffende de datering van het stuk en geboortedata.
Het stuk betreft een geschil over de juiste deling van de boedel van Hendrick Pietersz Schrijver en Cornelia Jansdr. Soop. Een eerste deling vond plaats in 1638, toen na het overlijden van Jan Soop [in 1638 vóór 27 maart] de boedel ten overstaan van het Hof van Holland in tweeën (halfom) verdeeld was en door beide partijen in december van dat jaar in bezit was genomen. Het geschil moet kort na die deling zijn ontstaan en is vervolgens onder arbiters gesteld. Over dit geschil zijn jarenlang verbalen opgemaakt, in elk geval in 1646 en 1647.
Uit punt 26 blijkt dat de Schrijvers op 11 november 1649 het initiatief hebben genomen om opnieuw een definitieve inventaris te laten opmaken. De Soopen vinden de voorgestelde definitieve lijst defectueus (punt 30) en presenteren hun eigen afrekenstaat over alléén het restant van de deling van 1638 (punt 42 en vlgg.), waarbij ze uitkomen op een vordering van 18.251 gulden. De totale in 1638 toebedeelde waarde van Schrijver is 60.947,11,8 en van Soop 60.969,12,0 (punt 59, 60).
Uit punt 61 en vlgg. blijkt dat het overgebleven restant onder meer bestaat uit "kostelijcken tapijten" (61) en huisraad (62).
Uit punt 23 blijkt dat de Schrijvers volgens de Soopen op de laatste afrekenstaat ten onrechte belangrijke posten hebben gezet. De Soopen hebben de Schrijvers daarom aangeklaagd en zijn vóór 1650 door het Hof daarin in het gelijk gesteld. In totaal zouden de Schrijvers de Soopen 30.656 moeten betalen (punt 98 en 99), zijnde de bij de deling van 1638 teveel ontvangen 13.603, vermeerderd met een rente van 6,5%.
Thijs Pieterse Schrijver was executeur testamentair van de boedel van Hendrick Pietersz Schrijver en Cornelia Jansdr. Soop. Kort na hun overlijden in 1626 moet er ten overstaan van Scriverius een inventaris van de goederen zijn opgemaakt. In stuk 19.4 wordt ook aan die inventaris gerefereerd.
Op de periode (van 1626 tot 1638) waarin de boedel onverdeeld is geweest slaat ongetwijfeld letter "t" van nummer 64: "Twee boeken zijnde aanteekeningen Ontfang en Uitgaven Etc. tusschen Petrus Schriverius, en zonen ter eenre, en de Soopen ter andere zijde". (Inv.nr. 805 "portefeuille 46 inhoudende: vervolg stukken betreffende het geslacht Schrijver en verwanten", in het familiearchief De Monté VerLoren, Archiefdienst Westfriese Gemeenten te Hoorn. Volgens nummer 42 van hetzelfde stuk in het familiearchief De Monté VerLoren was er nog een "Verbaal tusschen Petrus Schriverius en zijn zoonen ter eenre, en Johan en Floris Soop, ter andere zijde, in dato 1 Junij 1650".)
Uit punt 112 blijkt dat een eerste verbaal op 23 november 1638 van een overeenkomst is opgesteld. Er wordt onder andere teruggegrepen op de afspraken uit november en december 1638, die in het voorafgaande verbaal (= stuk 3.1) zijn vastgelegd (155). Er heeft een gespecificeerde rekening bijbehoord; alles bij elkaar claimen de Soopen (142) 18.250, zodat hun nog toekomt het bedrag dat nog onder wijlen Hendrick Lens stond (een volle neef van Petrus Scriverius en Jan Soop) van 16.322, en een restpost groot 1928 (punt 143 en 144). De claim van de Soopen is hun kennelijk toegewezen.
Onder dit stuk staat mogelijk de handtekening van Willem de Groot (met het jaartal 1650).
Bijgevoegd in inv.nr. 37:
I.4 Fotokopieën van twee aktes uit het protocol van Notaris Cornelis Tou(w) in het gemeente-archief van Amsterdam, beide van 16 maart 1661.
I.5 Enveloppe met genealogische aantekeningen, meest transcripties van artikelen, door Jan Willem Pieter (XII-D), en enkele brieven over de familie Schrijver aan hem gericht:
I.6 "Geslachtboom Schrijver naar aanteekeningen van J. de Groot", drie versies.
I.7 Uittreksel uit 'Het leven' in Scriverius' Gedichten, Amsterdam 1738.
I.8 Uittreksel uit de Nederlandsche Leeuw 1888.
I.9 Uittreksel uit Algemeen Nederlandsch Familieblad, 1885 (Rodenburgh).
I.10 Geslacht Schrijver, in de hand van Jan Samuel François (XII-C).
I.11 Enkele blaadjes met aantekeningen, onder andere over wapens.
I.12 Brief van François (XIII-H), Hengelo Gld, 28 november 1937, aan zijn oom Jan Willem Pieter te 's Gravenhage.
I.13 Brief van François (XIII-H), Hengelo Gld, 2 december 1937, aan zijn oom Jan Willem Pieter te 's Gravenhage.
I.14 Brief van de Leidse archivaris Bijleveld, Leiden 8 januari 1938, aan Jan Willem Pieter (XII-D), met inliggend een concept-antwoord, en aanvullend kaartje van Bijleveld van 15 januari.
I.15 Brief van de Leidse archivaris Bijleveld, Leiden 10 maart 1938, aan Jan Willem Pieter (XII-D).
Eerste concept voor een testament van Willem Govertssen vander Aer (1540/41-1617) "out-schepen" en "op synen hogen ouderdom". "Sijne eenige dochter Annetgen Willemsdr. vander Aer huysvrouw van Petrus Scryverius" krijgt haar leven lang het vruchtgebruik van zijn hele erfenis en van hetgeen hij Annetgen had gegeven wegens haar huwelijk als huwelijksgift boven haar moeders erfdeel. Anna's kinderen krijgen de eigendom van de goederen. Indien Anna deze erfenis niet aanvaardt, zal zij 1/3 van de goederen in eigendom krijgen en haar kinderen 2/3 plus het vruchtgebruik. Bij het uitsterven van de nakomelingen van zijn kleinkinderen moeten de goederen terug naar zijn naaste verwanten.
Het stuk is gedacht te worden gepasseerd bij "Neeltgen Govertsdr. vander Aer", weduwe van Aelbrecht van Hoogeveen, wonende tussen "de Visch & Sint Jans bruggen" te Leiden. Deze Aelbrecht van Hoogeveen is niet de secretaris van Leiden met dezelfde naam, die in 1638 benoemd werd. Misschien verbleef Willem Govertse vander Aer ten behoeve van het opstellen van dit concept bij zijn zuster Neeltgen en niet in zijn eigen huis, het Turcxshooft.
Uit de Beschrijvinge der Stadt Leyden van Jan Jansz. Orlers, Leiden 1641 (tweede druk) blijkt dat Willem Goverts van der Aer in 1608 en 1609 schepen van Leiden was.
Dit tweede concept is gedacht ten huize van een ongenoemde notaris te Leiden. Alleen het jaar (1613) is in de afsluitende regels ingevuld. Dit stuk is veel meer gespecificeerd dan stuk 1 en 2. De clausules die in stuk 5.1 in de marge zijn geschreven zijn nu in het stuk verwerkt. Het stuk is in dezelfde hand als stuk 5.1, misschien de hand van de dan ongeveer 73-jarige Willem Govertse vander Aer, "de gang beswaerlick hebbende". In tegenstelling tot stuk 5.1 vermaakt de testateur zijn enige dochter Anna al zijn goederen (blz. 3 boven), behalve (blz. 1 onder het midden) 6 duizend gulden en "syne Comparants huysinge & erve genaempt het turcxhooft staende alhier op den nyewen rijn mette drie huysen (er stond eerst: drie nyewe huysen) daer achter aen staende ende uytcomende aen thogelantsche kerckhoff". De dochter zal echter wel het vruchtgebruik hebben van het huis en de brieven en obligatiën ter waarde van 6 duizend "keysers gulden tot twintich stuvers 't stuck" van haar kinderen tot hun mondigheid.
Het stuk is een kopie van een kopie uit het oorspronkelijke notaris-protocol. In het protocol zelf in Haarlem is het originele testament nog steeds aanwezig. Johan Govaerts vander Aer prelegateert aan de negen kinderen van zijn overleden broer Claes Govertse de som van 600 carolus gulden elk. Erfgenamen zijn Willem (de vader van Scriverius' vrouw Anna) en Cornelis Govertse, zijn broeders, Neeltje Govaerts zijn zuster, alsmede de negen kinderen als remplaçanten van Claes Govertse en voorts Cornelis Corsse, zoon van Cors Govertse vander Aer.
Uit dit stuk blijkt dat Cornelis, Willem en Neeltje het testament van hun moeder "gebroken" hebben.
De eerste partij is zijn weduwe, Margreta Cobbe en haar zoon te Haarlem. De tweede partij is behalve Willem Govertse te Leiden: de kinderen van Claes Govertse te Leiden, Cornelis Govertse te Delft, Neeltje Govertdr. te Leiden en Cors Govertse te Leiden. In de genealogie Van der Aar zijn verder alle andere in dit stuk genoemde namen opgenomen.
Het stuk betreft de afrekening ponds ponds tussen partijen, waarbij de eerste partij 1.860 gulden 7 stuivers en 12 penningen betaalt, van de gemeen gebleven schulden en vorderingen. 1.928 gulden plus nog enkele pro memorie posten blijven nog steeds in het gemeen. Deze posten betreffen onder andere insolvente debiteuren. De akte is ook nog aanwezig in het notarieel archief van Leiden, nr. 126 (Not. Ewout Hendricxs. Craen) t5, fol. 141r-142r (zie bijgevoegd artikel van Nichols, blz. 254, n. 40). Uit dit stuk blijkt dat er een voorlopige boedelscheiding gemaakt is van de gemeenschappelijke boedel van de overledene (namelijk: Johan Govaerts vander Aer) en zijn weduwe voor Ewout Everhard, notaris te Haarlem op 11 september 1612. De protocollen van notaris Everhard, die in april 1607 tot notaris te Haarlem benoemd werd, zijn niet bewaard gebleven. Johan Govaerts, zo blijkt tevens uit dit stuk, handelde o.a. in linnen en had een factoor te Londen.
In mei 1615 wordt het Turcxhooft nog altijd het huis van Willem Govertszn. vander Aer genoemd; dat Petrus Scriverius al in oktober 1614 in zijn schoonvaders huis woonde, blijkt uit een aan Scriverius gerichte brief van zijn oom Barthoud vander Nyenburch (stuk 11.6).
Blijkens een eigentijdse aantekening achterop dit stuk, is dit het voor de familie (van) Ho(o)geveen bestemde exemplaar. Johan Govertszn. en Willem Govertszn. vander Aers zuster, Neeltgen Govertsdr., was gehuwd met Aelbrecht Gerritszn. van Hoogeveen.
Op het stuk komen geen jaartallen voor. Alleen bij 'Annigie Dirkx' staat 'ongetrout gestorve' en 'doot'. Waarschijnlijk werd dit stuk naar aanleiding van haar overlijden en in verband met haar erfenis opgesteld. Annetje Dircksdr. van Rodenburgh (= Hartoch) overleed 17 februari 1651 te Leiden. Zie: H.A. Boeke, 'Twee conterfeytsels, gemaeckt door Lucas van Leyden', in: Uit Leidse bron geleverd; studies over Leiden en de Leidenaren in het verleden aangeboden aan drs. B.N. Leverland bij zijn afscheid als adj.-archivaris van het Leidse Gemeente-archief, G.A. Leiden 1989, 228-232. Uit dit artikel blijkt dat zij in een testament uit 1636 Anna van der Aer als erfgenaam had benoemd en Anna's echtgenoot Petrus Scriverius als executeur testamentair (maar in haar latere testament van 25 maart 1644 wordt Scriverius niet genoemd, en in beide testamenten wel dr. Gerrit van Hoogeveen, haar neef). Het feit dat onder de erfgenamen (via de broer en zusters van haar vader Dirck Claeszn. den Hartogh alias Gel) tweemaal iemand van de familie Sasbout voorkomt, kan verklaren dat op de keerzijde de familie Sasbout en hun onderlinge verwantschap uit de doeken wordt gedaan.
In de opgave staan overigens enkele fouten. De echtgenote van Maria van Everdingen is niet Johannes de Wildt, maar Stephanus. En Annigie Dirkx zelf is geen kleindochter van Haesie Cornelis, maar van de eerste echtgenote van de goudsmid Claes Aelbrechtsz. den Hartoch, namelijk Annetje Hendricksdr. (Boeke, blz. 229).
Bijgevoegd in inv.nr. 37:
I.16 Genealogie van der Aar (Roscam Abbing/Tuynman).
I.17 Fotokopie van het artikel: L.W. Nichols, 'Jan Govertsz. van der Aar: on the identification of Goltzius's patron', Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 38 (1987), 241-255.
I.18 Fotokopie uit S. Slive, Frans Hals, München 1989, cat.nr. 20 (portret van Anna van der Aar), 183-189.
I.19 H.A. Boeke, 'Twee conterfeytsels, gemaeckt door Lucas van Leyden', Uit Leidse bron geleverd; studies over Leiden en de Leidenaren in het verleden aangeboden aan drs. B.N. Leverland bij zijn afscheid als adj.-archivaris van het Leidse Gemeente-archief, Leiden 1989, 228-232.
De in inv.nrs. 9 en 11 beschreven brieven bevonden zich in deze oude omslag, waarop Samuel (X-A) noteerde: "Originele Brieven aan Petrus Scriverius van de Jaaren 1603 tot 1649. [en mogelijk in een andere hand:] waaronder van W: & H: Grotius, Hogerbeets en andere Geleerde mannen. Ook gemeenzame brieven over zeer onverschillige onderwerpen, alleen om derzelver oudheid merkwaardig."
Niet meer aanwezig in het Familiearchief Van Hoogstraten zijn de genoemde brieven van "H: Grotius" en "Hogerbeets", wel is er een brief van W. Grotius (inv.nr. 9, brief 12). Hieruit blijkt dat er indertijd meer brieven tot de verzameling behoorden. Zeer waarschijnlijk is het Samuels schoonzoon, Jhr. Mr. H.J. Caan (1781-1864), geweest die enkele brieven heeft afgestaan of verkocht aan de autografenverzamelaar G.J. Beeldsnijder van Voshol (1791-1853) en aan één of meer anderen. Bekend is dat Caan het archief Van Hoogstraten, waaronder de Scriveriana, in bezit had vanaf waarschijnlijk 1830, toen zijn schoonvader Samuel (X-A) overleed, tot ongeveer 1845, en dat het archief omstreeks het laatst genoemde jaar weer in handen van de Van Hoogstratens kwam (zie de inleiding). De brief van "Hogerbeets" betreft vermoedelijk de brief van Adriaan Hogerbeets, rechtsgeleerde, op 20 juni 1628 vanuit Den Haag gestuurd aan Scriverius te Leiden (Koninklijke Bibliotheek te Den Haag, hs. 121 D2:61). De brief van Hugo de Groot betreft de op 2 juni 1630 uit Parijs verstuurde brief in de Koninklijke Bibliotheek (hs. 121 D 11). In de inleiding van de Inventaire van de correspondentie van Petrus Scriverius zal hier nader op worden ingegaan.
Op vier na zijn alle in deze omslag aan Scriverius gerichte brieven van elders onbekend. Die vier betreffen de drie brieven van Ubbo Emmius en één van Arnoldus Buchelius. De drie van Emmius werden in 1749 opgenomen in de bundel Scrinium antiquarium sive miscellanea Groningana (...), Ed. D. Gerdes, deel 1, Groningen en Bremen 1749, 302-303 (brief IV-C), 303-304 (brief IV-D) en 307-308 (brief IV-I). Deze brieven zijn - omgerekend naar nieuwe stijl - respectievelijk gedateerd: 26 mei 1614, 30 juni 1614 en 8 januari 1616. Het zijn de enige brieven van Emmius in het archief. Niet duidelijk is of deze na 1749 wellicht aan het archief toegevoegd zijn. Gerdes, de samensteller van de bedoelde bundel, schrijft dat de Amsterdamse koopman Jacobus Marcus (17020-1750) er de eigenaar van was. Van de brief van Buchelius (inv.nr. 9, brief 3) is in Utrecht een kopie bekend (UBU, hs. 836, f. 184r-185r).
Indien het adres buitenop een nadere aanduiding bevat, is die erbij vermeld.
Op blz. 1 van het stuk heeft Scriverius onder het opschrift "De pretiis librorum" enkele citaten genoteerd uit brieven van Donatus Acciaiolus, Jacobus Cardinalis Papiensis en Johannes Antonius Campanus.
Over deze brief is een publicatie in voorbereiding in de Quaerendo-reeks 'Scriveriana' van de hand van M. Roscam Abbing en P. Tuynman.
Incipit: "Librum et literas Doctissime".
Zie over deze brief: J. Pollmann, Een andere weg naar God, De reformatie van Arnoldus Buchelius (1565-1641), Amsterdam 2000, 158-159.
Incipit: "Non possum satis admirari".
Incipit: "differre diutius literas".
Het jaar kan afgeleid worden uit de brief, gedateerd 27 juli 1616, oude stijl, in de KB (signatuur 78 C 69) die over dezelfde kwestie met betrekking tot Adam van Vianen handelt.
Zie over deze brief het artikel van P. Tuynman in Quaerendo (27/2, 1997), 111. Een overdruk is toegevoegd aan inv.nr. 37, stuk 20.
Incipit: "Redijt nunc nuper Voetius".
De Groningse (Frisius Groningensis) student Assuerus Croen had zich op 14 maart 1615 in de letterenfaculteit aan de Universiteit van Groningen ingeschreven. Op 6 juni 1616 schrijft hij zich in aan de Leidse Universiteit en geeft dan als leeftijd 20 jaar op (zie de Alba Studiosorum van Groningen en Leiden). Diedericus Voetius (Dirck Voet) uit Heusden, oudere broer van de bekende theoloog Gijsbert Voet, is waarschijnlijk de Voet aan wie Croen refereert in zijn brief. Croen stuurde Scriverius, die hij zeker die zomer te Leiden had leren kennen, samen met de brief een of meerdere nu niet meer aanwezige (Latijnse) gedichten ter beoordeling.
Met adres buitenop.
Incipit: "non libens interpello studia".
Deze brief staat afgedrukt in: H. Brugmans (ed.), Briefwechsel des Ubbo Emmius, Band II (1608 tot 1625), Den Haag 1923, nr. 392 (blz. 183, 184), naar D. Gerdes' Scrinium antiquarium I, 1749, 302-303.
Met adres buitenop.
Incipit: "de fortuna sua doctissimus".
Deze brief staat afgedrukt in: H. Brugmans (ed.), Briefwechsel des Ubbo Emmius, Band II (1608 tot 1625), Den Haag 1923, nr. 394, naar Gerdes' Scrinium antiquarium I, 303.
Met adres buitenop.
Incipit: "nec ualetudo nec tempus".
Deze brief staat afgedrukt in: H. Brugmans (ed.), Briefwechsel des Ubbo Emmius, Band II (1608 tot 1625), Den Haag 1923, nr. 408, naar Gerdes' Scrinium antiquarium I, 307.
Incipit: "Vt respondeam amicis et".
De briefschrijver is de vader van de gelijknamige Neolatijnse dichter Jacobus Eyndius (1575-1614), die in 1609 Heer van Haamstede op Schouwen werd. Deze zoon had in 1611 zijn Poëmata het licht doen zien, waarvan de uitgave, zo vermeldt de vader in zijn brief, door Scriverius bevorderd was. Eyndius sr. beantwoordt hier een eerste briefje van Scriverius en nodigt hem uit een vriendschappelijk bezoek te brengen aan zijn woning in Woerden.
Deze brief zal aangeduid zijn op de oude omslag (inv.nr. 8, stuk 1). Over deze brief is een publicatie in voorbereiding in de Quaerendo-reeks 'Scriveriana' van de hand van M. Roscam Abbing en P. Tuynman. Bijgevoegd is een fotokopie uit de Briefwisseling van Hugo Grotius (brief nr. 1511) van de brief die Willem de Groot bij deze gelegenheid, samen met het boek van Gabriel Naudé, doorzond.
Over de correspondentie met Gruter is een publicatie in voorbereiding in de Quaerendo-reeks 'Scriveriana'.
Incipit: "Quanti ego te, omnesque". Onze transcriptie met aantekening is toegevoegd.
Met adres buitenop. Incipit: "Volgende uwe Edelheijts begeerte".
Onze transcriptie is bijgevoegd in de omslag.
Zie over de brieven van Van Mijerop de in inv.nr. 37 toegevoegde overdruk uit Quaerendo (27/2, 1997), 89-94 (inv.nr. 37, stuk 20), en het proefschrift van S. Langereis, Geschiedenis als ambacht, Hilversum 2001.
Met adres buitenop ("Petrus Scriuerius Historischrijuer vande heeren Staten van hollandt, ende Westvrieslant"). Incipit: "De weduwe van Hillebrand Jacobsn van Wouw". Onze transcriptie is bijgevoegd in de omslag. Zie ook bij brief 15.
Met deze brief werden twee inlagen gezonden:
Op blz. 1 van een diploma een afschrift van een oorkonde uit 1355 van Hertog Willem van Beieren, graaf van Holland etc., betreffende ene "Jan die scriuere".
Op blz. 1 van een tweede diploma een afschrift van een oorkonde van dezelfde hertog, eveneens uit 1355, betreffende ene "Jacob den Scrivere".
Incipit: "Den uwen van den 1en Decembris met het paxken"
Het vel is niet gevouwen geweest en dus misschien niet verzonden; toch moet er een vrijwel gelijkluidende brief van die datum zijn uitgegaan die de volgende dag door de geadresseerde wordt beantwoord. Zie ook bij brief 15.
Met adres buitenop ("Petrus Scriuerius historischrijuer vande [...] Staten van Hollant, ende Westvrieslant"). Incipit: "uwe E. missiue vanden xvijen deser". Onze transcriptie van de brief is bijgevoegd in de omslag. Zie ook bij brief 15.
Bij deze brief bevindt zich een in tweeën gevouwen stuk papier, waarop Scriverius aantekeningen heeft gemaakt. Op blz. 1 betreffende ene Rolandus de Scrivere, Cornelius Scribonius en diens zoon Alexander, en op blz. 2 aantekeningen, mede op grond van deze brief van Van Mijerop gemaakt, betreffende Jan, Jacob en andere "de Scriveres". Op blz. 3 tenslotte nog een aantekening betreffende ene "G. Scrijvers" uit 1565.
Incipit: "Ick hebbe van desen". Onze transcriptie is bijgevoegd in de omslag. Zie ook bij brief 15.
Incipit: "Jouffrouwe van Wou". Onze transcriptie is bijgevoegd in de omslag. Zie ook bij brief 15.
Incipit: "Ick hebbe aen uwer E. Broeder". Onze transcriptie is bijgevoegd in de omslag.
Incipit: "Jck verstoute my D. Scriveri".
Over deze brief is een publicatie in voorbereiding in de Quaerendo-reeks 'Scriveriana' van de hand van M. Roscam Abbing en P. Tuynman.
Incipit: "Juvenem aliquando cognovisti"
Over deze brief is een publicatie in voorbereiding in de Quaerendo-reeks 'Scriveriana' van de hand van P. Tuynman en M. Roscam Abbing.
Bijgevoegd in inv.nr. 37:
I.20 Overdruk van: Pierre Tuynman, with the assistance of Michiel Roscam Abbing, 'Two history books that never appeared. Scriverius, Melis Stoke, the Widow van Wouw and Gouthoeven. Scriveriana I', Quaerendo, a quarterly journal from the low countries devoted to manuscripts and printed books, 27/2 (1997), 77-112.
In de marge een notitie in de hand van Scriverius. De brief handelt over een bundel handschriftelijke brieven van Justus Lipsius die was meegezonden.
Incipit: "Interest publici et rei".
Dordrecht 28 januari 1606. Incipit: "Litterae tuae, Cognate plurimum".
Deze originele en later afgeknipte brief zonder adres is ongetwijfeld gericht aan Paullus Merula, die in 1604 een boek had gepubliceerd over de broer van zijn grootvader van vaderszijde, de uit Den Briel afkomstige hervormer en martelaar Angelus Merula (1482-1557), met daarin onder andere een genealogie van de familie Merula. De moeder van de hoogleraar Paullus Merula was Jacoba Heermans uit Dordrecht, waarschijnlijk verwant met de Brielse familie Heerman. Paullus' vader Willem was secretaris van Dordrecht. De letters G.F.P.N. staan voor Guilielmi Filio Pauli Nepoti, zie ook inv.nr. 14, stuk 1.
De briefschrijver, Wouter Barthouts, behoort ongetwijfeld tot de Dordtse familie Barthouts, en noemt de geadresseerde "cognatus" (= verwant). Hij heeft in januari een brief ontvangen met stamboom van o.a. het geslacht Oem (geparenteerd aan de Barthouts), en Heerman, die hij hierbij retourneert.
De brief handelt verder over genealogische kwesties betreffende vele Brielse en Dordtse families, waaronder de Hallincgs (verwant aan de moeder van de briefschrijver). Jacoba Heermans wordt ook nog genoemd, evenals een "cognatus" Johannes (van) Slingeland. Vermeld wordt het voornemen van de geadresseerde een "Fasti Dordracenses" te schrijven. Inderdaad figureert dit onder de nagelaten geschriften van Merula (J. Meursius, Athenae Batavae, 1625, 161 en M. Balen, Beschryvinge der stad Dordrecht, Dordrecht 1677, 209). Voorts is er nog sprake van de "Vita Erasmi", die Paullus Merula later, in 1607, heeft uitgegeven, en waarvan Scriverius in 1615 een vermeerderde herdruk bezorgde. Paullus Merula wordt genoemd als geadresseerde in een 17de-eeuws toevoegsel in een andere hand onderaan de brief.
Van een aantal van deze brieven zijn door Jan Willem Pieter (XII-D) in of na 1938 transcripties gemaakt. Deze zijn alle gecontroleerd en waar nodig gecorrigeerd in onze transcripties die bij de betreffende brieven zijn gevoegd. Van alle brieven in inv.nr. 11 en 12 zullen transcripties met een toelichting worden opgenomen in de voorgenomen uitgave van de registratie van Scriverius' correspondentie.
Incipit: "T'heeft god den heer". Onze transcriptie is bijgevoegd. Zie ook hierboven bij de inleiding van inv.nr. 11.
Met adres buitenop ("opden Rijn").
Incipit: "Gisteren met mijn huijsvrouwe". Inliggend een transcriptie van Jan Willem Pieter (XII-D). Onze transcriptie is bijgevoegd. Zie ook hierboven bij de inleiding van inv.nr. 11.
Incipit: "Alzoo het den Almaghtigen". Onze transcriptie is bijgevoegd. Zie ook hierboven bij de inleiding van inv.nr. 11.
Incipit: "Juffrou vander Straeten is". Onze transcriptie is bijgevoegd. Zie ook hierboven bij de inleiding van inv.nr. 11.
Incipit: "Mijne blijtschap hebbe ick". Onze transcriptie is bijgevoegd. Zie ook hierboven bij de inleiding van inv.nr. 11.
Zie voor deze brief ook ons artikel in de Nederlandsche Leeuw, juli-augustus 2002, 335. Zie de kopie van dat artikel in inv.nr. 37, stuk 44. Op de brief van Dirck van Wydenesse geseijt Baens aan Scriverius van 22 februari 1635 ter Koninklijke Bibliotheek te Den Haag (hs. 78 C 69), staat: "(...) wonende op den Rhijn bij de brouwerij vant hartshoofft tot Leiden". Scriverius' huis aan de nieuwe Rijn is het Turcxhooft.
Incipit: "Naer wensinge alles goets". Onze transcriptie is bijgevoegd. Zie ook hierboven bij de inleiding van inv.nr. 11.
Incipit: "De laedtste mael u ede.". Inliggend een transcriptie van Jan Willem Pieter (XII-D). Onze transcriptie is bijgevoegd. Zie ook hierboven bij de inleiding van inv.nr. 11.
Incipit: "Op heden hebbe aen v.e.". Onze transcriptie is bijgevoegd. Zie ook hierboven bij de inleiding van inv.nr. 11.
Op de achterzijde van de nog aanwezige linkerhelft heeft Scriverius nog een drietal notities gemaakt. Deze betreffen ene Claes van Ru(ij)ven, houtvester van de Haarlemmerhout in 1410, de moord op Willem van Assendelft in 1455, en de verkoop en verbod van een "Tapperije" bij Heemstede in 1537.
Vergelijk bij dit stuk de brief van Jacob van Mijerop van 10 november 1628 (9.15) over het dan inmiddels in werking getreden algemeen verbod op de jacht.
Het betreft de huur door Scriverius van de helft van de laan genaamd "den Vouwer", waarvan de andere helft behoort aan het "Sincte Catharynen Gasthuys" te Leiden, welk laantje ligt te Voorschoten en loopt tussen de "Heerwech tot aen de Vouwercamp". De vorige huurder was Leendert Dircxsz te Voorschoten. Scriverius huurt het voor 5 jaar ingaande de dag van Sint Pieter ad Cathedram (= 22 februari) 1632 voor 25 stuivers jaarlijks te betalen aan de rentmeester van het weeshuis. Het stuk is een van de twee originele ondertekende exemplaren.
Op blz. 3 en 4 van het diploma staan aantekeningen van Scriverius betreffende:
1) de bovenste aantekening betreft de betaling aan rentmeester Leeuwen op 25 april 1634 door hem van de eerste twee jaar huur (1632 en 1633) plus nog hetgeen "het Huijs aan de Outsten (waarschijnlijk van het Gasthuis, of van de Kerkmeesteren van Voorschoten) of Jacob Joosten ten afteren stont", over het jaar 1631.
2) de onderste aantekening stelt: "Ao 1631 den 10e Octobris gehuijrt tegens 't volgende jaer ende de vier naeste jaren: ingaende 't eerste Petri ad cathedram (22 febr.) ao 1632". Daaronder de vervaldagen van 1633 en 1634. In de marge daarbij: "Hier bij gedaen 't jaer verschenen ao 1631 bij Jacob Joosten gebruijckt ende bij mij betaelt".
3) de koop door Scriverius van land te Voorschoten op 16 januari 1632 uit een openbare verkoop door "de Kerck en Heyligengeestmeesters van Voorschoten".
4) twee aan elkaar grenzende stukken "geestlant", gelegen "int Hofflandt", het laatst in gebruik bij Lener Dirck Oomen. Het is onzeker of dit hetzelfde land betreft als onder 3. Het Noord-Hoffland is een nu nog gebruikte naam in het noorden van de gemeente Voorschoten.
In de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag, hs. 121 D1/23a-3, wordt een 24 december 1640 gedateerde brief van Gerardt Te(e)us te Den Haag aan Willem Schrijver te Leiden bewaard, die handelt over de precieze scheiding tussen een stuk "teellandt" te Voorschoten van Scriverius en dat van de nicht van Gerardt Teus. Op de buitenkant staan aantekeningen van Scriverius betreffende deze stukken land en een (hier waarschijnlijk op betrekking hebbende) overeenkomst tussen leden van de familie Teus, de Kermeesters van Voorschoten en onder andere het gasthuis en weeshuis "Sint Katrijnen & Heyligen geest", beide te Leiden.
Scriverius heeft voor schout en schepenen van Lisse verklaard dat Bruijn Sappens en Ella, diens huisvrouw, in 1334 een capellerie in de kerk van Graft hebben gefundeerd. In de fundatiebrief stond dat de opbrengst van de bij de capellerie horende landerijen altijd aan de oudste van de erfgenamen van Ella zou vervallen. De opbrengsten van de landerijen die behoorden tot de capellerie of vicarie zijn tevens de inkomsten van de capellerie. De aanleiding van Scriverius' verklaring vormt het octrooi van de Staten daterende van 4 december 1634 dat de landerijen van de capellerie in openbare verkoop zullen worden verkocht op 29 december. Scriverius verklaart ten tweede dat de capellerie is komen te vaceren door de afstand van Peter Jacobsen Calantius (die het in 1640 verworven had van zijn vader, die toen de oudste van het geslacht was) en dat hij, comparant (Scriverius), de oudste en naaste van de erfgenamen van Sappens en Ella, patroon en collateur (= rechthebbende) van de capellerie is, en het recht op de inkomsten daarvan had overgedragen aan Scriverius' verwant Arent Cornelissen Suijcker. Suijcker (ons als verwant van Scriverius onbekend) verklaart tezelfdertijd dat hij dit aanvaard heeft en Calantius bevestigt zijn afstand.
Nadere gegevens uit andere bronnen:
In het familiearchief De Graaff (op het gemeentearchief van Amsterdam), PA 76, nr. 640, worden twee door "De Ridderschap Edelen ende Steden (= de Staten) van Hollant ende Westvrieslant" gezegelde en uitgegeven perkamenten bewaard. Het eerste (stuk 262) is van 7 april 1635, het tweede (stuk 286) van 8 december 1643.
Uit het eerste stuk valt op te maken dat in 1635 Jacob Ariensz. Callantius (de vader van Peter Jacobssen Calantius) collateur was, en dat deze Jacob een losrente van driehonderdzes ponden gekocht heeft.
Uit het tweede stuk blijkt dat het verzoek (dat Scriverius klaarblijkelijk op grond van de verklaring ten overstaan van Schout en Schepenen van Lisse aan de Staten van Holland en Westvriesland gedaan heeft), gehonoreerd wordt. De Staten verklaren namelijk dat "Arent Corneliss. Suijcker de goederen ende incompsten totte voorschr. cappelerie behoorende sal mogen aenvaerden (...)".
"De Staten van Holland en Westvriesland accorderen op het request van Peter Scryverius, als oudste en naaste van het geslacht van Bruijn Sappens en Ella, zijn huisvrouw, fundateurs van de kappelrye of officie in de kerk te Graft in den jare 1334, en als zoodanig collateurs van dit officie, om de goederen en inkomsten daarvan, in 1634 als allodiaal verkocht, te doen aanvaarden ten oorbaar van Arent Cornelisz. Suycker, te Haerlem, als opvolger van Pieter Jacobsz. Calantius, die daarvan afstand heeft gedaan en aan wien de pastorie als gifte van zijn vader was gekomen, mits dat genoemde Arent ter schoole gezonden en in de gereformeerde christelijke religie opgetogen zal worden en dat binnen zes weken een behoorlijke staat van de inkomsten aan den ontvanger zal worden geleverd, dienende tot onderhoud van de kerkdienaren. Ondertekend door: J. Wassenaar." Uit: Mr. W.R. Veder, Het archief der familie De Graeff, Amsterdam 1914, 57.
Het eerste gedeelte van dit stuk komt bijna letterlijk overeen met het stuk van 17 oktober 1643 dat op verzoek van Scriverius werd opgemaakt.
Eveneens in het familiearchief De Graaff berust een stuk van 15 februari 1680 (PA 76, nr. 608, dossier IV, portef. 1) betreffende de scheiding van de goederen van Willem Schrijver III, die op 2 augustus 1678 te Lisse overleden was. Uit post 99 ("Een Vicarie brief ten lasten de stad Haarlem in dato 7 april 1635, maar also men meende zo van capitaal als interesse niet (= niets) te zullen komen, werd hier alleen gesteld: pr. memorie"), blijkt dat de capellerie tenslotte overgegaan is van Suijcker op Petrus Scriverius of diens zoon Willem. In 1680 is het vererfd op de erven van Andries de Graaff.
Kopie ten behoeve van Petrus Scriverius, vermoedelijk als koper, van een uitspraak van het Hof van Holland van 17 februari 1652 over de verrekening onder de erfgenamen van fideïcommissaire, maar inmiddels verkochte landerijen uit de erflating door de inmiddels overleden Bartholomeus Bartholomeusse en Aeltgen Cornelis bij testament van 22 november 1620 onder hun kinderen en kindskinderen, te weten: Cornelis Meesen, Trijntgen en Aris, nagelaten wezen van Sijmon Meesen (kind), Maritgen Meesen (kind), Meem Meesen (kind), Claes Dircksen als echtgenoot van Leentgen Meesen (kind), allen in Lisse, Jacob Doudesen, man van Niesgen Meesen (kind) te Voorhout, Cornelis Jeroensen, echtgenoot van Grietgen Engels, dochter van de overleden Grietgen Meesen (kind) te Noordwijk en Anna Meesen (kind) te Hillegom.
Uit een postscriptum blijkt dat een kopie en het origineel naar Scriverius' zoon (vermoedelijk Willem) is gestuurd en dat de inhoud daarvan op 4 maart 1652 aan Scriverius bekend is gemaakt. Cornelis Jeroensen, als een der erfgenamen, heeft als waarborg aan Scriverius, voor het door Scriverius gekochte land, gesteld een molen en huis binnen Leiden. Scriverius heeft verklaard dat hij het beslag op de molen wil opheffen als het huis niet hoger belast is dan met 400 gulden. Nu blijkt dat op het huis 1000 gulden hypotheek rust, moet Cornelis Jeroensen die met 600 gulden verminderen. Alleen dan is Scriverius bereid het beslag op de molen op te heffen.
Incipit: "Disciplinarum tibi".
Oorspronkelijk stond er alleen het jaartal 1600 en P. Scriverius onder, maar later is het door Scriverius zelf voorzien van het onderschrift: "Petrus Scriverius. / Lugd. Batavor. / IV KAL. Januarii, Anni / MDC" (= 29 december 1599). Met dezelfde inkt heeft Scriverius een aantal hoofdletters (in vs 29-31) aangebracht en onderstrepingen (als aanwijzing voor zetters dat een afwijkend lettertype gebruikt moest worden). Het gedicht zal dus door Scriverius zijn bestemd en gereedgemaakt voor de druk, waarschijnlijk als lofdicht in een boek van Merula. Verschillende van de in het gedicht bedoelde werken van Merula waren echter in 1600 nog niet uitgegeven.
Opschrift: "V(iro) CL(arissimo) PAULO G(uilielmi) F(ilio) P(auli) N(epoti) MERULAE. (In plaats van de P stond er eerst een G; kennelijk had Scriverius zich eerst vergist: Paullus was inderdaad de kleinzoon van Paulus, niet van Willem.)
Opschrift: "Cl.mo viro Petro scriuerio".
Incipit: "Si tibi, Scriueri".
Deze dichtelijke brief is gedagtekend te Gent 1 december 1607 en ondertekend: "Amicitiae tuae studiosissimus Maxaemylianus Vrientius". Aan dit gedicht moet een (schriftelijke) introductie zijn voorafgegaan door een wederzijdse vriend (Daniel Heinsius?). De Vriendt vraagt zich nu af waarom het niet tot een schriftelijke relatie is gekomen. In de linkerbovenhoek staat het later aangebrachte nummer 58. Het vel is in achten gevouwen geweest en waarschijnlijk als of in een brief verzonden.
Links:
De Schotse humanist en Neolatijnse dichter George Buchanan (1506-1582). "C(hristoffel) v(an) Sichem sculp et excud." en "IC (= CI. of IC.) W. pinx". Buste, naar links, in nis, met open boek in de hand. Het is de voorstelling van het bekende National Gallery-portret of van het daarop lijkende Wolfenbüttel-portret, dat Buchanan als "Aetat. 76" afbeeldt. Het heeft ook het daarbij behorende 2-regelige epigram. Zie: I.D. McFarlane, Buchanan, Londen 1981, 534. De gravure komt niet voor in Hollstein's Dutch and Flemish etchings, engravings and woodcuts (1983). Hollstein vermeldt wèl van Van Sichem vele houtsnede-omlijstingen bij portretten. Onder de plaat staat een ons nog niet van elders bekend, waarschijnlijk voor dit plano geschreven, bijschrift van 16 Latijnse verzen, ondertekend "Petrus Scriverius", beginnend: "Hic est, quem novi". In de Catalogue of Engraved British Portraits, Volume I, British Museum, Londen 1908, staat op blz. 271 onder de portretten van George Buchanan:
"9) Aged 76; bust, to l., holding open book; within richly decorated border engraved on seperate plates. From picture in Edinburgh University. Painter: CI. W. (dit is: I.C.W. of C.I.W.) Engraver: C. van Sichem.
10) Same picture; to r.; eight Latin lines below. J. Bussemecher exc. Pl. to Sir W. Stirling Maxwell's Portraiture of the 16th century, 1872. Engraver: E. van den Bosche.
11) Copy from the last; bust in niche on pedestal inscribed with 16 Latin lines by Scriverius. Engraver: B. Blokhuysen."
Deze laatste is dus een andere gravure, maar het gaat ongetwijfeld wel om hetzelfde gedicht van Scriverius.
Rechts:
Het portret van de Fransman Petrus Ramus (1515-1572). "C. v. Sichem sculp. et exc".
Op de plaat bovenaan "Petrus Ramus AETA. 55" met Ramus' devies "LABOR OMNIA VINCIT"; linksboven: "Mortuus 1572"; onderaan een vierregelig Latijns epigram, ondertekend R.S.V., beginnend: "Rame, sophoon (in Griekse letters) decus".
Onder de plaat het 12-regelig Latijnse gedicht op dit portret, ondertekend "Petrus Scriverius", dat ook gedrukt is in de Opera Anecdota van 1737 op blz. 432, beginnend: "Ramus hic est". Daaronder een tweeregelig Latijns epigram van S. Paschasius, Parijs jurist, beginnend: "Hic in Aristotelis". Van Petrus Scriverius is ook een zeer lange "Lof van de wis-konst", een lofdicht op Petrus Ramus' Meetkonst, dat in het Nederlands vertaald werd door Dirck Henricxs. Houtman, "oversien, verrijckt, en verklaert" door Willebrord Snellius (1580-1626, sinds 1612 hoogleraar wiskunde te Leiden als opvolger van zijn vader), uitgegeven "t'Amstelredam By Willem Jansz. Blaeuw" in 1622. Scriverius' lofdicht staat voor in de Meetkonst en is ondertekend: "Legendo et Scribendo, 1621". (Het boek is opgedragen aan Adriaen Pauw, o.a. curator van de Leidse Universiteit. Na het lofdicht op de wiskunde volgt een sonnet van "I.v.Vondelen".) Het lofdicht is ook opgenomen in Scriverius' Gedichten 1738, blz. 79 tot 92, echter zonder de datering 1621.
Het portret van Ramus staat te boek als vervaardigd door Christoffel van Sichem de Oude, die niet alleen als graveur en drukker optrad, maar ook als uitgever, o.a. van prenten en prenten-reeksen. (Zie: NNBW, IX (1933), 1023 tot 1028, in het bijzonder kolom 1026.) Alleen de plaat wordt vermeld in Hollstein (C. Van Sichem I, 28) en in Charles Waddington, Ramus, sa vie, ses écrits et ses opinions, Paris 1855, 321-322, zonder vermelding van het voorbeeld dat Van Sichem gebruikt moet hebben. Hetzelfde geldt voor de vermelding bij Charles Desmaze, P. Ramus, Parijs 1864 (reprint 1970), 122-123.
Het feit dat de portretten van Buchanan en Ramus samen op één vel zijn gedrukt, maakt het waarschijnlijk dat Van Sichem (1546-1624) een reeks geleerden-portretten op de markt heeft gebracht of wilde brengen, waarvoor hij Scriverius om bijschriften heeft gevraagd. Kennelijk is alleen een losse prent van Ramus in handen gekomen van de editeur van Scriverius' Opera Anecdota, A.H. Westerhovius.
Onder het portret staat een vierregelig epigram, beginnend: "Vana quid archetijpos" en ondertekend: "P. Scriverius". Links van het epigram staat: "J.V. Campen pinxit." en rechts: "J.V.Velde sculpsit".
F.W.H. Hollstein's Dutch and Flemish etchings, engravings and woodcuts, ca. 1450-1700, deel 34 (1989), 391; F. Muller, Beschrijvende catalogus van 7000 portretten van Nederlanders, Amsterdam 1853, 3013.
Over dit portret is een publicatie in voorbereiding in de Quaerendo-reeks 'Scriveriana' van de hand van M. Roscam Abbing en P. Tuynman.
Over onder meer dit stuk handelt de publicatie in voorbereiding, genoemd bij het voorgaande stuk.
Blz. 1:
1) Gedicht van 10 regels: "De T. Livii Manuscripti pretio, ante inventam Typographiam", beginnend: "LIVIVS, aeterno quem".
2) Bijbehorende passage uit een brief van de Italiaanse humanist Antonio Beccadelli Panormita (1394-1471) aan Koning Alphons van Napels en Sicilië over dit manuscript, beginnend "Significasti mini nuper".
Blz. 2:
Met het voorafgaande samenhangend 22-regelig gedicht, "De Concionatore quodam, qui agrum proscripserat ut libros emeret".
Incipit: "Duxerat uxorem".
Blz. 3 en gedeeltelijk 4:
Een 40-regelig lofdicht zonder opschrift, beginnend: "Quisquis in excusos", op Haarlem en bepaaldelijk op "Custos" (= Coster) wegens de uitvinding van de boekdrukkunst. In de voorlaatste regel wordt ook Naudé genoemd. Het gedicht dateert dus van 1630 of later.
Verder staat op blz. 4:
Een 4-regelig en een 2-regelig satirisch epigram "Succidiae Westphalicae, apud Gallos falso Moguntinenses dictae" (= Westfaalse spek, die de Fransen ten onrechte Mainzer spek noemen), ongetwijfeld gericht tegen Naudé, die de aanspraken van Mainz en Gutenberg steunde.
Incipits: 1) "Excusis primo". 2) "Faustus ob inventam": Er wordt gezegd dat Faustus (Johan Faust) er door de uitvinding van de boekdrukkunst rijkelijk van tafelt (maar intussen) schrokt hij van ònze ham.
Daaronder: een citaat over deze spekbenamingen van "Henricus Stephanus in Nund. Francof". Dit is het door Henri Estienne in 1574 uitgegeven boekje over Frankfurt: Francofordiense emporium, sive Francofordienses nundinae, in 1911 te Chicago uitgegeven door James Westfall Thomson onder de titel The Frankfort Book Fair (reprint Amsterdam 1969). Het citaat staat in de uitgave op blz. 156.
Blz. 5:
Een 6-regelig epigram op de afbeelding van Coster ("In effigiem Laurentii"), een ander dan dat op het bovengenoemde portret (stuk 14.4).
Incipit: "Ingenium in digitis".
Blz. 5 en 6 zijn verder blanco.
Blz. 7 en onderaan blz. 8:
Een lang kortregelig gedicht met vele doorhalingen en wijzigingen op de uitvinding van "Custos" (= Coster) met het opschrift: "De Laurentio Hercule Musageta Batavo" (op Laurens, de Hollandse Hercules als leider der Muzen). In dit opschrift is "Laurentio" doorgehaald, wat bedoeld is met hetgeen boven "Hercule" staat, is ons niet duidelijk. Wat op blz. 8 onderaan staat, is het eerste klad voor vs 1-9.
Bovenaan blz. 8:
Nog een 6-regelig gedicht op de afbeelding van Coster "In effigiem", beginnend: "Quis referat vultus".
In het midden van blz. 8 had Scriverius eerder overdwars de titel genoteerd van de bestemming die hij oorspronkelijk in gedachten had voor deze (toen verder nog blanco) bladen: "Adriani à Moeusyenbrouck Patricii & Jurisconsulti Dordraceni, Notae in Jura & Consuetudines Zuyt-Hollandiae", de titel van het boek of manuscript met commentaar van Adriaan van Meusienbroeck (of: Moesienbrouck; overleden in 1630) op de handvesten en costumen van Zuid-Holland die in 1628 door J. van den Eyck te Dordrecht onder de titel Corte Beschrivinghe mitsgaders Handvesten, Privilegien, Costumen ende Ordonnantiën van den Lande van Zuyt-Hollandt, in druk waren uitgegeven.
Ook over dit stuk handelt de publicatie in voorbereiding genoemd bij stuk 4.
Blz. 2. (versozijde van de titelpagina):
Sonnet "Over d'instellinge van d'eerste Graef Diederick", ondertekend: "P.S. Anno 1612", beginnend: "Als Vrieslandt en het rijck der oude Batavieren". Dit gedicht is met een kleine variant opgenomen in de Gedichten (1738), blz. 123, waarin het is overgenomen uit: "Goudhoevens Chronyk". In de tweede uitgave van de niet meer door W. van Gouthoeven zelf bezorgde zogenaamde "Divisiekroniek" onder de titel: D'oude Chronijcke ende historien van Holland ..., 's-Gravenhage By Hillebrant van Wouw, 1636, is het sonnet echter op blz. 226 opgenomen met dezelfde tekst als op het onderhavige stuk.
Blz. 3.
Het begin van de tekst heeft als titel "Historie der Graven van Hollant", enz. "Door P. Scriverivs".
Zie over dit stuk het in inv.nr. 37 (I.20) toegevoegde overdruk van het eerste artikel uit de Scriveriana-reeks van de hand van P. Tuynman, met name blz. 104-112, en de afbeeldingen op blz. 107-110.
1)
"Bedenckinge Of Leyden ontset, of beset is opten 3en Octobris."
Incipit: "De Duijvel, of zijn moer (dat is, om ront te spreecken,"
Het is een venijnig gedicht tegen de nieuwe (contra-remonstrantse) dwang die op dat moment in Leiden wordt uitgeoefend. De op de Spanjaarden herwonnen vrijheid, die elk jaar groots gevierd wordt op drie oktober, wordt weer beknot. In 1619 komt Scriverius in conflict met het stadsbestuur van Leiden. (Zie hierover onder andere T.S.J.G. Bögels, Govert Basson: printer, bookseller, publisher: Leiden 1612-1630, Nieuwkoop 1992.)
2) "WEL-HEM die binnen quam, [tot?] trots, en spijt van Spangien"
Hierin wordt onder andere het tijdens het beleg uitgegeven "Papiere gelt" toegesproken: "Segt (...) Wat nu de Burgerij in plaats van Vrijheijt quelt?".
Over dit stuk is een publicatie in voorbereiding in de Quarendo-reeks.
Dit stuk betreft zonder twijfel een voor Scriverius ten behoeve van zijn geschiedkundig onderzoek gemaakt afschrift van een origineel charter. Scriverius telt onder de eersten die zoveel mogelijk gebruik maakten van historisch betrouwbare bronnen. In het archief van de leen- en registerkamer van Holland op het Nationaal Archief te Den Haag bevindt zich een naar het opschrift 'Recueil van verscheijde oude privilegien en actens', een bundel van afschriften van dergelijke stukken, charters, meest in de hand van Scriverius, ook in andere handen die vaak voorzien zijn van zijn aantekeningen (inv.nr. 239 "Stukken betreffende Holland, 968-1520, verzameld door Petrus Scriverius, z.j. [voorheen inv.nr. 420A]"), met onder andere op f. 136-138 stukken aangaande de moord op graaf Floris V, die ons onbekend waren ten tijde van het schrijven van Scriveriana I (zie inv.nr. 37, stuk 20). In de veilingcatalogus van Scriverius' manuscripten wordt onder nr. 82 een dergelijke bundel vermeld: "Boecken ende Registeren gevonden in de Reken-kamer van Hollant".
Dit stuk is afgedrukt als "Toe-gift" achter de Toets-steen in Scriverius' posthuum in 1663 uitgegeven editie van Het oude Goutsche chronycxken, echter met een ander opschrift en zonder de correcties en toevoegingen in Scriverius' hand. Inliggend drie fotokopieën uit dit boek. Het stuk lijkt naar de inhoud toch wel door Scriverius zelf opgesteld.
Op de achterzijde, in vieren gevouwen de buitenkant, het opschrift: "Placcaet / Inhoudende verbot van te drucken ofte te shrijven eenighe seditieuse boucken gheschriften ofte refereijnen (...) het doen der missen ende andere pauselicke superstitien het openbaer ghebruijck vande gheseijde gheestelijcke habijten, als opt stellen vande schoolmeesteren".
Dit is ongetwijfeld een kopie uit een manuscript, zoals boven de titel door Scriverius werd genoteerd: "D'Historie ende Afkomste vande Graven van Egmond, met de pen geschreven". Op blz. 4 de opdracht d.d. 15 januari 1599 aan L'amoraal, Prince van Gavere, Grave van Egmont (overleden in 1617), van een zekere Henricus Jacobi van Holst, van het door hem gecopiëerde (en bijgewerkte) handschrift.
Scriverius bezat meer handschriften betreffende de graven van Egmond. In de veilingcatalogus van Scriverius' manuscripten wordt onder nr. 96 het "Chronicon Egmondense curiosissime scriptum" vermeld. Dit is de veertiende eeuwse bewerking van de anonieme in het jaar 1204 eindigende Egmondse kroniek met "viele unvergleichliche Noten dazu geschriben (door Scriverius)" dat Zacharias Conrad von Uffenbach in zijn "Merkwürdige Reisen durch Niedersachsen, Holland und Engelland" (1753/1754) op blz. 325 en 326 beschrijft, en die hem in 1711 door Cornelis van Alkemade (1654-1734) werd getoond. Zie over dit handschrift, het "Chronicon Egmondanum", de bewerking van de Egmondse kloosterannalen en een voortzetting daarvan, dat door Scriverius werd uitgegeven, en hetwelk tegenwoordig bewaard wordt in de Staatsbibliotheek te Berlijn (cod. Phillipp. 1891), de dissertatie van Langereis, 165-167, en ook onze Scriveriana I, noot 26 op bladzijde 86.
Incipit: "Heer Scriiver, dit is 'tbedt".
Dit stuk is afgebeeld in ons artikel in De Nederlandsche Leeuw 119 (2002), nr. 7-8, 327, alwaar meer over dit huwelijk staat vermeld. Zie de kopie van dat artikel in inv.nr. 37, stuk 44.
Bijgevoegd in inv.nr. 37:
I.21 Fotokopie van folioblad 48r. uit hs. 130 C9 in de Koninklijke Bibliotheek-Den Haag. Incipit: "Ick Jan van Rodenburch De Jonge".
Bedoeld is "in zijn 74ste jaar". Misschien bestond er een voornemen dit portret in Scriverius' grote werk Principes Hollandiae (P. Soutman, Haarlem 1650) op te nemen. Voor dat boek graveerde Vischer immers portretbustes van de graven van Holland. Zie over deze gravenreeks W. van Anrooij (red.), De Haarlemse gravenportretten. Hollandse geschiedenis in woord en beeld, Hilversum 1997, met name blz. 87-91, en S. Langereis, Geschiedenis als ambacht, Hilversum 2001, 259-264.
F. Muller, Beschrijvende catalogus van 7000 portretten van Nederlanders, Amsterdam 1853, 4897; F.W.H. Hollstein's Dutch and Flemish etchings, engravings and woodcuts, ca. 1450-1700, deel XL (Roosendaal 1992), nr. 137, alwaar vier staten van dit portret beschreven worden.
Onder het portret staat Scriverius' spreuk "Legendo et scribendo" en 21 regels uit het 24-regelige gedicht van Hugo de Groot (namelijk: vs 1-19, 23-24) aan Petrus Scriverius als "herboren Martialis", de in 1618 uitgegeven Romeinse dichter, beginnend: "Vitam quae faciant", een pastiche van Martialis X, 47, geschreven in het Album Amicorum van Scriverius (Koninklijke Bibliotheek, Den Haag, hs 113 M 5, fol. 160 recto-verso) gedateerd 27 juli 1616. Het gehele gedicht is opgenomen in Grotius' Poemata Collecta van 1617, als laatste van het 1e boek van de Epigrammen.
Het schilderij van Soutman (83 x 69 cm.) in het Frans Hals Museum, is afkomstig uit de collectie van Cornelius Alexander de Jong van Rodenburgh (1883-1957). Zie: E.J. Wolleswinkel, 'De portretten van Petrus Scriverius en zijn familie', Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie, 35 (1977), 116 (zie bijlage I, stuk 22). Mogelijk is dit het portret dat in het salet hing van het huis van Scriverius' zoon Hendrik in Oudewater, waar volgens de boedelbeschrijving uit 1665 sprake is van "een conterfeytsel van za. Petrus Schrijverius" (zie inv.nr. 37, stuk 32).
Twee exemplaren.
Dit gedicht is ook opgenomen in: Bloemkrans van Verscheiden Gedichten, Door eenige Liefhebbers der Poëzij bij een verzamelt, Amsterdam 1659, 506-510; D. van Hoogstraten (ed.), Joachim Oudaans poëzy, verdeeld in drie deelen, deel 2, Amsterdam 1712, 251-255, en in Scriverius' Gedichten, Amsterdam 1738, 131-135. Zie over Oudaan ook "Het Leven" in de Gedichten, 33-35.
Scriverius is op zijn 80ste verjaardag in 1656 al blind, maar woont nog te Leiden. Pas als later in dat jaar zijn vrouw sterft, trekt hij in bij zijn zoon Hendrik in Oudewater.
32-regelig gedicht, beginnend: "Dit swart acht-hoekte Blok", ondertekend: "Post funera virtus" (de deugd leeft voort na de begrafenis/dood).
Het gedicht is opgenomen in Gedichten van Petrus Scriverius (1738), blz. 137-138, met weglating van de regels 29 en 30, die luiden: "Daar 't geld-recht niet en geldt; veel min geld-Rechters gelden / Die doemen om gewin! O grouwel! niet te melden." Van dezelfde anonieme dichter is het gedicht op de uitvaart van Petrus Scriverius op blz. 139-141 in de Gedichten, dat kennelijk als pendant van het eerste is geschreven met ten dele dezelfde bewoordingen, nu op Scriverius zelf toegepast. Dit gedicht is ondertekend "De Ware Deugd In 't Graf vind Vreugd".
Dit stuk is afgebeeld in ons artikel in De Nederlandsche Leeuw 119 (2002), nr. 7-8, 330. Zie de kopie van dat artikel in inv.nr. 37, stuk 44.
Op 2 augustus 1678 overleed op vierjarige leeftijd Willem III, kleinzoon van Scriverius' zoon Willem I. Aangezien zijn vader, Willem II, in 1673 was overleden, was Willem III erfgenaam van een groot vermogen, afkomstig van zijn grootouders, Willem I en, vooral, Wendela de Graaff. Nazaten van Hendrik Schrijver, de broer van Willem I, hebben een claim gelegd op deze nalatenschap, althans advies ingewonnen of zij daarop aanspraak konden maken. Uit geen van de bewaard gebleven stukken in inv.nr. 17 tot en met 19 blijkt overigens dat die aanspraken geëffectueerd zijn. Al het kapitaal ging naar de familie De Graaff.
Het advies luidt dat de ene helft van de erfenis naar de kinderen van de broer van Willem Schrijver (I), Hendrik Schrijver, zijnde "de naaste vrienden" van vaderszijde, en de andere helft naar de De Graaffs, zijnde "de naaste vrienden" van moederszijde zou moeten gaan. Op o.a. blz. 4, 11 en vlgg. is een verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad op 1 december 1667 in de zaak van Gerrit van Papenbrouck c.s. versus Willem Schrijver (I) c.s., als voogden over Willem Schrijver (II).
Bijgevoegd in inv.nr. 37:
I.23 Vgl. H. Bontemantel, De regeeringe van Amsterdam, uitgegeven door G.W. Kernkamp, 2 delen, Den Haag 1897; II, blz. 481-483.
Allereerst bevat deze omslag drie diplomata uitleggingen over de huwelijkse voorwaarden van Willem Schrijver II (1651-1673) en Margaretha Six (1653-1704), namelijk:
Incipit: "Genealogie".
Interpretatie omtrent het erfdeel dat Willem III (1673-1678) is toegevallen van zijn grootmoeder van vaderszijde, Wendela de Graaff (1607-1652), en niet over zijn grootvaders (Willem I) nalatenschap of over geld dat via eerdere verbintenissen van Wendela de Graaff met Van Papenbroek en Nooms bij de Schrijvers terecht gekomen zou zijn, maar over wat Wendela van haar vader gekregen had.
Incipit: "Was bedongen".
Interpretatie in de hand van Jan Willem (IX-A) omtrent een formulering in de huwelijkse voorwaarden van Willem II en Margaretha Six, dat het de bedoeling van Willem II (1651-1673) geweest zou zijn dat het door hem van Wendela de Graaff verworven goed terug zou gaan naar de De Graaffs.
Incipit: "Als 't Willem Schrijver".
Nog een interpretatie van de bedoeling van Willem II in de hand van Jan Willem (IX-A).
Hierin worden genoemd het testament van 1617 van Scriverius' ouders (nog in het archief aanwezig: stuk 2.1), "Inventaris van goederen van Hk Pieterse Schrijver overleden op den 2e en Cornelia Jansdr. overleden op de 10 july 1626 binnen Haerlem" (niet meer aanwezig), en de procuratie uit 1661 over het voogdijschap van Willem Schrijver II, de Jonge (nog in het archief aanwezig: stuk 18.5).
De volgende twee stukken, die mogelijk in het archief aanwezig waren maar zich daarin nu niet bevinden, worden genoemd:
1 "De broeder van Heyndk Pieterse Schrijver was Pieter Matthijsz. Schrijver zie miss. van laetsen aen eersten, van 18 Nov. 1625."
2 "hij (bedoeld is: Pieter Matthijszn Schrijver) was oud schepen te Amsterdam. zie lijstje van goederen in zijn sterfhuis bevonden".
In dit stuk worden nog de volgende dochters van Thijs Pietersz. Schrijver, de oudste broer van Hendrick Pietersz. Schrijver, vermeld: Baefje en Grietje, beiden zijn in of voor 1634 overleden en hebben kinderen nagelaten. Er wordt verder gerefereerd aan processtukken of verbalen tussen de Soopen en Schrijvers (vgl. stuk 3.1).
Incipit: "Bladzijde 5."
Incipit: "Gesien bij de ondergeschreven".
Dit stuk baseert zich op stuk 18.1 (of 18.2).
Bijgevoegd in inv.nr. 37:
I.24 Nadere gegevens uit het familiearchief De Graaff in het gemeentearchief van Amsterdam.
Uit het testament blijkt dat Claes Jans. van Rodenburg en Marijtge Dircks van de Staten van Holland een machtiging of octrooi van 7 december 1609 hebben om testamentair te beschikken over de goederen waarmee zij verleid zijn. Bepaald is dat na het overlijden van de langstlevende van hen hun dochter Machtelt haar leven lang het vruchtgebruik van de lenen en van de eigen goederen mag hebben, terwijl deze in eigendom overgaan naar de kinderen van Machtelt. Als Machtelt echter haar legitieme erfdeel (in plaats van het vruchtgebruik) zou opeisen, dan dient er meteen een boedelscheiding plaats te vinden en mogen zij (Machtelt) of haar man (Cornelis Claeszn. Corsteman) niet het beheer krijgen over de goederen van hun kinderen.
De goederen gaan naar alle kindskinderen en hun nakomelingen. Indien er geen nakomelingen zijn (en dit was in 1675 het geval) gaan de goederen terug naar de familie van Claes Jansz. en Marijtge Dircks (ieder voor de helft van het gemeenschappelijke bezit) tot binnen de vierde graad toe.
Opmerkelijk is dat Claes Janszn. in dit stuk Van Rodenburch genoemd wordt, terwijl dit juist bij Marijtge Dircks hoort. Van haar wordt in dit stuk geen achternaam gegeven.
Aanhangsel.
Aan stuk 1 is vastgehecht een in 1634 gezegeld perkament, zijnde een op 3 mei 1635 met het origineel gecollationeerde kopie die op 14 mei 1635 is afgegeven.
Dit stuk betreft een gewaarmerkte kopie van een aanvulling d.d. 8 december 1616 op het testament van Claes Janszn. en Marijtge Dircks van 25 juli 1614.
Van "Joncheer Borchart van Sir(?), heere tot Gullick, en joffrouw Machtelt Sloot" zijn leengoederen te Noordwijk en Voorburg gekocht, en wel ná het opstellen van het testament in 1614. Met deze leengoederen wordt Claes Corneliszn. Corsteman verleid, maar Claes Janszn en Marijtge Dircks verklaren nadrukkelijk dat dat geen recht op die goederen inhoudt, want die blijven binnen de erfenis voor alle erfgenamen.
Haar enige dochter Machtelt zal slechts het vruchtgebruik behouden van Maritgens goederen. Machtelts man, Cornelis Claeszn. Corsteman, die vrouw en kinderen verlaten heeft, wordt uitgesloten van enige bemoeienis met die goederen, ook na Maritgens overlijden. Het stuk is een bevestiging van de testamentaire beschikking dat Machtelt niet het beheer van de goederen van Maritgen (waarvan nu al het vruchtgebruik aan Machtelt is gegeven) mag voeren. Machtelt wordt testamentair onterfd, mogelijk om aanspraken van haar man op een erfenis onmogelijk te maken, en Machtelts man wordt van het bewind van de goederen ontheven.
Bijgevoegd in inv.nr. 37:
I.25 Genealogisch uittreksel (Van Rodenburg I en II).
Deze goederen waren afkomstig van de in 1675 overleden Nicolaas Corneliszn Korsteman, die geen kinderen en geen testament had nagelaten.
Eerste partij: 'Adriana Philipsdochter van Brederode, laests wedue van Pieter van Watervliet in sijn leven notaris tot Leijden' en Elisabeth van Rodenburg, verwanten in de zesde graad van Marijtge Dircksdochter van Rodenburg.
Tweede partij: Jan van Teteringen en Jacob van Koolhoven.
Derde partij: Annetje Kornelisdochter, weduwe Cornelis de Paape.
Wellicht heeft het stuk 7.1 'Geslacht den Hartoch en Sasbout' hiermee te maken. Bij 'Maertie Dirksdr.' is aldaar namelijk toegevoegd 'testeert'.
Petitie aan de Hoge Raad om een definitieve uitspraak inzake de erfenis van Klaas Janszn van Roodenburg (overleden in 1616 te Leiden) en zijn echtgenote Marijtge Dirks (overleden in 1627 te Leiden) toen hun enige dochter Magteld Klaasdr. van Roodenburg (overleden in 1628) gehuwd met Kornelis Klaasz. Korsteman en enkele van hun kinderen nog leefden, waarvan de laatste, namelijk Klaas Korneliszn Korsteman van Rodenburg in 1675 overleed.
Uit dit stuk blijkt dat de gezamenlijke erfenis in 1675 bedroeg 104.960 gulden en 15 stuivers, waarvan de familie van Korstemans vader echter 48.817 gulden en 17 stuivers opeiste als zijnde van Cornelis Claeszn Korsteman afkomstig. Op 22 december 1684 heeft de Hoge Raad Annetje Kornelis (wed. de Paape) als fideï-commissaire erfgenaam van Claes Janszn aangewezen en Elisabeth van Rodenburg en Adriana Philips van Brederode als erfgenamen van Marijtge Dircksdochter van Rodenburg. Daartegen is echter door verschillende andere pretendenten bezwaar aangetekend, o.a. op 19 januari 1685. De procureurs vragen nu een spoedige uitspraak in die appèlzaken.
Bijgevoegd in inv.nr. 37:
I.26 Een fotokopie van een artikel over dergelijke erfrechterlijke kwesties: J. Th. de Smidt, 'Erfrechtelijke perikelen of de levendigheid van het erfrecht', Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie, 35 (1981), blz. 125-135.
Kopie van een verzoek aan de Hoge Raad om spoed in een nieuwe zaak van de erfenis van Nicolaas Korsteman van Rodenburg, waarbij erfgenamen van diens vader alsnog een portie opeisen uit de twee gelijke delen waarin die fideï-commissaire erfenis was verdeeld.
Het gaat om twee gelijke delen van de erfenis, zowel datgene wat van de zijde van Claes Jans als datgene wat van de zijde van Marijtge Dircksdr. van Rodenburg afkomstig was. De inmiddels overleden Annetje Cornelisz. blijkt uiteindelijk enig fideï-commissair erfgenaam te zijn geworden van Claes Jans, terwijl de goederen van Marijtge Dircks ponds ponds zijn toebedeeld aan de enige erfgenaam van Elisabeth van Rodenburg (namelijk haar zoon Nicolaes van Velsen, inmiddels ook overleden) en aan (de inmiddels ook overleden) Adriana Philipsdr. van Bredero.
Het betreft de vrijstelling van kleermaker Evert Putman van de claims van de familie Fremaux van een zogenaamd door hem verschafte hypotheek van een huis gelegen binnen Leiden aan de Breestraat dat afkomstig was uit de nalatenschap van Marijtge Dircksdr. van Rodenburg en dat aan suppliant in eigendom overgedragen was op 1 mei 1694. Het eigenlijke stuk van het Hof van Holland is van 8 december 1699, en formeel gericht aan Willem Hendrik, de Koning-Stadhouder, e.a.
Uit dit stuk blijkt alleen de afloop van het proces om het erfdeel van Marijtge Dircksdochter van Rodenburg (en niet het erfdeel van Claes Janszn.) dat na het uitsterven van haar nakomelingen terugging naar vanwaar het gekomen was en via haar grootvader van moederszijde ná stuk 4 en vóór mei 1694 opnieuw verdeeld werd, en wel in drie gelijke parten over:
Eerste partij: Nicolaes vander Sprongh, enig erfgenaam van Adriana Philipsdr. van Bredero.
Tweede partij: Detloff Stuijmer als echtgenoot van Cecilia van Velsen; de twee onmondige kinderen van Nicolaes van Velsen; en Mattheus Gergou als echtgenoot van Geertruijt van Velsen.
Derde partij: Anna van Rodenburg en Mia van Rodenburg.
Klaarblijkelijk hebben inmiddels de kinderen van Jan van Rodenburg de Jonge, Anna (met haar kinderen), de echtgenote van Scriverius' zoon Hendrik, en Mia, na het overlijden van de zesde graads verwanten van Marijtge Dircks, Elisabeth van Rodenburg en Adriana Philipsdr. van Bredero, herverdeling over de 7e-graads verwanten geëist en verkregen.
Van Dorp had een schuldbekentenis d.d. 11 november 1684 ten laste van de erfgenamen van Nikolaes Corsteman van Roodenburgh, die in 1684 was overgenomen door de fideï-commissaire erfgenamen van Marijtge Dircksdochter van Rodenburg, groot 175 gulden. Anna en Mia van Rodenburg waren ieder voor de helft van een derde part erfgenaam geworden, ongetwijfeld als remplacanten van hun inmiddels overleden vader. De schuld is nu afgelost.
Bijgevoegd in inv.nr. 37:
I.27 Een fotokopie van de kopie van 1819 (stuk D7).
Dit stuk betreft waarschijnlijk Marrichje Cornelisdr. de jonge, gezien het merkteken (in plaats van een handtekening) achter haar voornaam onder dit stuk èn een vergelijkbaar teken onder het stuk uit december 1628. Onder de vele genoemden is ook Annichge Cornelis Aertsz. (de) Langendochter, haar zuster, getrouwd met Willem van der Does. Aan haar worden onder andere twee tafreeltjes, namelijk van de drie koningen en Maria met het kind, gelegateerd. Haar zoon Bouwen krijgt 400 carolus gulden om zijn moeder levenslang een uitkering te geven. "Johan van Rodenburch de Jonge" kreeg al voor zijn diensten een kruisafname. Hij wordt (samen met Cornelis Hendrikss de Lange) executeur-testamentair genoemd, als echtgenoot van Grietge Ariensdr., een nicht van testatrice.
Als erfgenamen worden genoemd haar kinderen: Ariaentge en Grietge Ariens alsmede Maria en Boudewijn van der Does uit een ander huwelijk van Annigje Cornelisdr. de Lange, met Willem van der Does. (Boudewijn heeft procuratie van 8 maart 1645 van zijn zuster Maria.) Executeur-testamentair van Annigje Cornelisdr. de Lange is geweest Jan van Rodenburg de jonge, "man en voocht van Grietge Ariens". Van Margriet Adriaensdr. de Lange is "de Lange" de moedersnaam. Zelf noemt zij zich "de Lange" (zie haar handtekening onder stuk 25.1), maar in de beide stukken van 1639 en 1646 wordt zij alleen Grietge Ariens genoemd.
Bijgevoegd in inv.nr. 37:
I.28 Een fotokopie van een negentiende eeuws afschrift (D3) naar dit exemplaar. Aan de buitenkant staat genoteerd: 'Afgeschreven naar een origineel extract in handen van den Heer Samuel van Hoogstraten. Ridder.'
Cors Jacobssen (van) Honcoop (= Hoenkoop bij Oudewater) is een zoon uit het eerste huwelijk van Margriet de Lange (= Grietge Ariensdr.). Als erfgenamen worden genoemd: "Arien Jacobssen", de volle broeder van de testateur, en "Annichge en Mija van Rodenburch zijne halve zusters". Jan van Rodenburg, met wie Margriet de Lange ten tweede getrouwd was, woonde toen aan de Hallebrugge. Het stuk werd aldaar opgemaakt. Hij wordt op 1 september 1636 begraven in hetzelfde graf als zijn vader. Uit een akte uit het Weeskamerarchief van Oudewater (inv.nr. 67, f. 368, d.d. 2 december 1636) blijkt dat zijn testament ten uitvoer wordt gebracht. Zijn broer Arien wordt in die akte niet genoemd.
Bijgevoegd in inv.nr. 37:
I.29 Transcriptie van de Weeskamerakte door C.H. van Wijngaarden uit oktober 2002.
Het jaartal is een verschrijving voor 1624. Dit blijkt uit de begraafboeken van Oudewater, waarin staat dat Claes Jansz. van Rodenburg op 30 oktober 1624 te Oudewater begraven wordt.
Dit stuk beschrijft ook de wapens die op de zerk te zien zijn: Het wapen van Roodenburg (3 staende balken, daeronder een halve leeu, en een leggende halve maen) Helmteken: een kreeft' en het wapen van zijn vrouw "Annetje Jans Buijs" ('een staende Eenhoorn'), plus een aanduiding van de omvang van de zerk. De zerk zelf is gedeeltelijk bewaard gebleven en bevond zich oorspronkelijk op het Hoogkoor, zesde regel, graf 5, van de kerk. Circa twintig leden van de families Rodenburg en Schrijver zijn hierin bijgezet. (Foto: C.H. van Wijngaarden, 2004)
Laatstgenoemde is Jan Claeszn. van Rodenburg de jonge, burgemeester van Oudewater, de vader van Anna van Rodenburg en de schoonvader van Hendrik Schrijver. Hij overleed op 67-jarige leeftijd op 25 februari 1662. De briefschrijver is vermoedelijk een ons verder onbekende broer van Claes Jans van Rodenburg, de vader van de geadresseerde. Met een ongeschonden zwart lakstempel.
Testament van Philips Robaert(,) Gaerntwijnder te Utrecht en Catharina van Rodenburch zijne huisvrouw, ziek te bed liggende. (Catharina is in elk geval vóór 15 september 1667 overleden.) Hun dochter Anna Robaerts is in 1636 ongehuwd en in september 1667 nog in leven. Testateur en testatrice hebben in 1636 (nog) geen andere dochters. Zij benoemen tot resterfgenaam en voogd Johan Claessen van Rodenborch, broer van testatrice, alsmede Cornelis Voorburch (verder niet bekend). Deze kopie is gemaakt van een gewaarmerkt afschrift van het testament.
Defectieve kopie van het vorige testament naar een ander gewaarmerkt afschrift. Het tweede, oorspronkelijk in het eerste gevouwen diploma ontbreekt.
De brouwerij aan de Hallebrugge (vergelijk voor het adres stuk 23.2) wordt met alles wat zich daarin bevindt voor 10.250 carolus gulden verkocht door Margriet de Lange. De brouwerij, aan de zuidzijde aanpalend aan de woning van Hendrik Schrijver, de schoonzoon van Margriet de Lange, had ongetwijfeld toebehoord aan haar echtgenoot Johan van Rodenburg, die op 25 februari 1662 overleden was. De in Oudewater gelegen brouwerij grensde aan de achterkant aan de Wijngardtstraat en aan de noordzijde aan het huis van Willem Tromper, oud-burgemeester en in maart 1662 schepen van Oudewater. Naar alle waarschijnlijkheid woonde Tromper in het nu nog bestaande geboortehuis van Jacobus Arminius, op de hoek van de Gasthuissteeg en de Hallebrugge. (Arminius' kleindochter Margrita (Arminia), overleden in 1676, huwde in 1655 Dirck Willems Tromper, Secretaris van Oudewater, overleden in 1673.)
Margriet de Lange wordt in het stuk "Grietje Adriaens" genoemd, maar zij ondertekende met "Margrieta Adriaens de Lange". Ook Hendrik Schrijver ondertekende het stuk. Uit deze handtekeningen blijkt dat het een origineel stuk, en geen kopie, is.
Bijgevoegd in inv.nr. 37:
I.30 Fotokopie en transcriptie van CH van Wijngaarden uit 2002 van een contract van 26 maart 1662 aanwezig in het belastingmuseum te Rotterdam, waarin de verkochte brouwerij "de brouwerije van de Leeuw" wordt genoemd.
Uit het stuk blijkt dat hij, Christiaen, op dat moment gehuwd is, maar de naam van zijn vrouw wordt niet genoemd. Uit Elias, De Vroedschap van Amsterdam, deel I, blz. 155, blijkt dat zij Geertruijda Gillon (1613-1682) was. Zijn moeder, "Geertruijt Bor" (vgl. A.J. van der Aa, Biographisch Woordenboek, deel XVI (1874), 396), blijkt al eerder overleden te zijn.
Het wapen is praktisch identiek met het in het Algemeen Nederlandsch Familieblad van januari 1885 afgebeelde wapen 'Van Rodem burgh'. Een overdruk van dit artikel bevindt zich in de doos buitenformaten in inv.nr. 216 (groot formaat 2) in deel I van het Familiearchief Van Hoogstraten.
Bijgevoegd in inv.nr. 37:
I.31 Fotokopie uit het Algemeen Nederlandsch Familieblad, 1885, van het wapen Rodem burch.
Het stuk is een originele "acte van uytcoop" (uit de weeskamer) gedateerd 17 september 1665 met approbatie van burgemeesteren en schepenen van Oudewater d.d. 3 oktober 1665. De kinderen worden met hun respectieve leeftijd genoemd: Anna Wilhelmina (13), Margareta (12), Cornelia (10), Mia (9), Petrus (7, moet zijn: 8), Christina (6), Alethea Wilhelmina (4, moet zijn: 3) en Henricus (16 weken).
De erfenis voor de kinderen van de overleden Hendrik Schrijver bestaat uit een groot aantal landerijen al dan niet met opstal gelegen in respectievelijk: "Weverwijck", "Hagesteyn", "Rietvelt aen den rijn", "Willeschop", "Blocklandt", "Noortsijde van de lange lintschooten", "kleijn Hekendorp". Deze zelfde landerijen worden ook in stuk 28.2 genoemd. Het geheel van het deel voor de kinderen te zamen wordt geschat op 56.000 carolus gulden van 40 groten. Anna van Rodenburg mag te zijner tijd elk kindsdeel in waardepapieren of contanten uitkeren. De inkomsten uit de landerijen zijn bestemd voor de opvoeding van de acht (nu nog) onmondige kinderen. Anna's huis in Oudewater, of in het geval van verkoop daarvan een onderpand van 4000 gulden, geldt als onderpand voor de weeskamer voor de opvoeding van de kinderen.
Het huis en erf "waer inne sij jegenwoordich woont" staat in Oudewater in de Leeuweringerstraet. Ongetwijfeld ditzelfde huis wordt in de "Scheidinge van de nalatenschap van Juffr. C.H. Schrijver, in dato 26 maart 1761" (familiearchief-Caan, Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag) omschreven als: "(...) een huis en erve staende en gelegen aen de westzijde van de Leeuweringerstraet binnen de Stede Oudewater, belend ten zuiden Jan Gerritse Egmond, en ten noorden Maria Zwanenburgs erfgenamen, strekkende voor van de straet, tot agter aen de stededijk toe, belast boven de gewonelijke lasten en verpondingen, met een jaarlijkse sijns of rente van agtentwintig stuivers, getaxeerd op 800,-". Dit huis, dat toen in bezit was van de langstlevende dochter van Anna van Rodenburg, Christina Henrietta Schrijver, werd toebedeeld aan "Jacomina Elisabeth van Zijll, vrouwe van Roodenburg, weduwe van de Heer Matthijs Schrijver". Hendrik Schrijver zal zijn overleden in het huis aan de Leeuweringerstraet. In de beschrijving van de inventaris die kort daarop gemaakt werd, staat "Een huys en erve binnen Oudewater inde Leeuweringerstraet bij de inventarisante bewoont" (inv.nr. 37, I.32). Toch zal ook het huis aan de Hallebrugge (vgl. stuk 25.1) als woonhuis gebruikt zijn. Dit pand blijft zeker tot in 1743 in de familie. Op 2 juni 1743 wordt namelijk het besloten testament van de op 25 mei dat jaar overleden Cornelia Aletta Schrijver geopend en voorgelezen. Zij vermaakt onder andere aan haar dochter Jakomina Elizabeth van Zijll het 'Huijs staande aan de mart binnen deze stad Oudewater' en aan haar dochter Clementia van Zijll de 8 mergen lands voetstoots, gelegen op de noordzijde van de Lange Lintschoten. Wanneer de verdeling van de boedel op 17 juli volgt, valt aan 'Jakomina Elizabeth van Zijll' toe 'het Huijs aan de Hallebrugge binnen deze Stad, waerin de overledene gewoond heeft en gestorven is, belend ten zuijden Jan Houtman, en ten noorden de diaconiearmen deser stede (...)'. Rijksarchief Utrecht, ONA Oudewater, 1936 (notaris F. van Hoogstraten), 1743, resp. akte 3 en 6.
Het stuk betreft de lijst van door de kinderen van wijlen Hendrik Schrijver geërfde landerijen en goederen (die ook in stuk 28.1 worden genoemd) behorend bij de inschrijving van de akte van uitkoop in 'het tweede vertichtboek folium 87 et ultra' bij de weeskamer te Oudewater.
Bij de namen van de landerijen worden ook de data van de eigendomsbrieven genoemd. Zo worden bij Rietvelt eigendomsbrieven van 4 oktober 1641 en 23 mei 1657 vermeld. Deze hebben betrekking op de twee bezittingen genoemd in stuk 1 van deze omslag van 17 september 1665: "een hofsteede met huijs, bergh en schuer gelegen op Rietvelt aen den rijn, groot ontrent twintich margen, met acht margen, huijs, berch en schuer mede aldaer gelegen".
Bijgevoegd in inv.nr. 37:
I.32 Een transcriptie van de akte in het 'het tweede vertichtboek folium 87 et ultra' door C. van Wijngaarden, 2002. GA Oudewater, Weeskamer inv.nr. 3, f. 87-88 (gedateerd 28 november 1665). De tekst hiervan is vrijwel gelijkluidend aan de eerste helft van stuk 28.1. Verder een transcriptie door C. van Wijngaarden van de 17 september 1665 gedateerde boedelinventaris van de bezittingen van Hendrik Schrijver opgesteld ten behoeve van de weeskamer (gemeentearchief Oudewater, inv.nr.7, fol. 47v-57v).
I.33 Een fotokopie van de eigendomsbrief van 4 oktober 1641, bewaard in het familiearchief Caan, Centraal Bureau voor Genealogie in Den Haag.
Als erfgenamen treden op: Anna van Rodenburg als erfgenaam van haar op 2 maart 1693 overleden dochter Alathea Wilhelmia, en verder: Anna Willemina, Margareta, Dr. Rudolpht van Zijll als man van Cornelia Alettha, Johan de Wildt als man van Mia Catharina, Pieter en Christina Hendriettha Schrijver. De landerijen, al dan niet met opstal, zijn verdeeld in lot A tot en met E. Lot A, waaronder de 28 morgen land op Rietvelt valt, komt aan Anna van Rodenburg, Anna Willemina, Margareta en Christina Hendrietta (de ongetrouwde dochters van Anna van Rodenburg). Dezelfde landerijen als genoemd in de voorgaande stukken worden ook hier genoemd onder lot A tot en met E.
Onder het stuk staan de originele handtekeningen van: "Anna van Rodenburgh", Anna Willemina", "Margrieta", "Mia", "Christina Hendrietta", "P. Schrijver", "Cornelia", "R. van Zijll" en "J. D. Wildt".
Het betreft een nadere verdeling van lot B uit de vorige schifting van 1 juli 1693 tussen: Anna van Rodenburg als erfgenaam van Alathea Wilhelmina, en Anna Willemina, Margarieta en Christina Hendrietta Schrijver ter ener zijde en ter andere zijde Johannis de Wildt als man van Mia Catharina Schrijver. Van bovengenoemde personen staan de handtekeningen onderaan het stuk.
Op de achterkant van het stuk staat in de hand van Anna van Rodenburg: "Schiftingh en Sceijdingh Tus. mijn en mijn kindere van de nagelate goedere van mijn kindere haer vaders bewijs".
De testatrice "sieckelijck sijnde, doch haer verstant machtich" woont te Oudewater en benoemt haar lieve en beminde moeder Juffr. Anna van Roodenburch tot enig erfgenaam. Alethea Wilhelmina is overleden op 2 maart en begraven op 10 maart van dat jaar te Oudewater.
Het testament zelf bevindt zich nog onder de protocollen van de Oudewaterse notaris Johan Maas. Rijksarchief Utrecht, ONA Oudewater, 1913, sub dato.
Aan de weduwe van Hendrik Schrijver, Anna van Rodenburg, en haar zuster Mia van Rodenburg (en bij vooroverlijden hun kinderen) komt toe het derde vierde part, ieder voor de helft van de erfenis. Beiden krijgen dus 1/8 toebedeeld. Agneta Buijs zal ongetwijfeld een familielid zijn van Annetje Jans Buys (begraven te Oudewater op 14 februari 1621), de echtgenote van Anna en Mia's grootvader Claes van Rodenburg (begraven te Oudewater op 30 oktober 1624).
In het familiearchief de Monté VerLoren (Archiefdienst Westfriese Gemeenten te Hoorn) komt voor onder nummer 805, portefeuille 46 ("vervolg stukken betreffende het geslacht Schrijver en verwanten") onder post 56 de volgende verwijzing: "Inventaris en Scheijding des boedels van Vrouwe Agneta Buijs, wed. van de Heer Mr. Jacob Bonzer, in leven oud Burgemeester der stad Gouda, in dato 11 februari 1702."
Anna van Rodenburg verklaart tot enige erfgenamen, ieder voor een zesde deel: 1) "Anna Wilhelmina Schrijver, getrouwt met de heer Justus van den Boogaart" te Gouda; 2) "Margareta Schrijver"; 3) "Cornelia A: Schrijver wed. van de Heer R. van Zijll"; 4) "Mia Catharina Schrijver, huisvrouw van de Heer J. De Wildt"; 5) "Mr. P. Schrijver Heer van Roodenburgh, Burgemeester en secretaris van Oudewater"; 6) "Christina henrietta Schrijver". Of bij vooroverlijden hun kinderen.
En wel onder de volgende condities: Margareta en Christina Hendrietta Schrijver zullen, indien zij nog ongetrouwd zijn bij het overlijden van hun moeder "voor alle deelinge uijt de gemeene Boedel van de Testatrice" genieten "een somma van duijsent gulden, en een dubbelden rouw, na de qualitijt van haar persoonen in plaats van uijtsettinge, bruijlloftskosten als anders". Van de effecten en goederen die Cornelia zal krijgen toebedeeld moet voor ieder van Cornelia's kinderen een lijfrente van 1000 gulden gekocht worden. Cornelia zelf mag die lijfrenten haar leven lang genieten, ook als zij de kinderen niet meer onderhoudt. Cornelia krijgt het equivalent van haar legitieme erfdeel in de vorm van lijfrenten. Op de rest van het erfdeel en wel het gedeelte dat Cornelia tijdens haar leven niet zal hebben verkocht rust fideïcommis, dat wil zeggen dat deze goederen terug moeten komen naar de nakomelingen van Hendrik Schrijver en niet geërfd mogen worden door de familie Van Zijll. De fideïcommis geldt tot de kinderen van Cornelia handelingsbekwaam zijn geworden (met 25 jaar of door huwelijk). Mia Catharina moet uit haar erfdeel voor 3000 gulden een jaarlijkse lijfrente afsluiten op haarzelf en voor 1000 gulden op haar dochter Wilhelmia de Wildt. Voor Mia geldt aangaande de fideïcommis bepalingen verder precies hetzelfde als voor Cornelia. Daarenboven geldt dat Mia de bevoegdheid krijgt dat, indien zij zonder nageslacht zou komen te overlijden, zij aan haar man (Johannes de Wildt) de lijfrenten tot diens dood mag laten toekomen die zij eerst zelf ontving. Maar zij mag geen goederen (afkomstig uit de erfenis van Anna van Rodenburg) aan hem legateren.
Anna van Rodenburg bepaalt verder dat de verdeling van de erfenis van Hendrik (zoals in de stukken in inv.nr. 28 is vastgelegd) intact blijft en dat degene die toch een nieuwe verdeling wil alleen haar legitieme portie erft. Als executeurs, voogden over minderjarige erfgenamen en als toezichthouders over de fideïcommissaire goederen worden benoemd P. Schrijver en J. van den Boogaert.
Het testament zelf bevindt zich nog onder de protocollen van notaris Johan Maas. Rijksarchief Utrecht, ONA Oudewater, 1914, sub dato.
De overeenkomst gaat over het in het gemeen houden van de volgende goederen uit de nalatenschap van Anna van Rodenburg, die deze drie erfgenamen op 25 juli 1708 zijn toebedeeld:
* De woning met 28 morgen land gelegen in de "weverwijk overlecq", die getaxeerd is op 8000 gulden en werd toebedeeld aan Margareta en Christina Henrietta.
* Een huis met erf "staande aan de westzijde van de Leuwerkstraat".
* Twee tuinen achter de grote tuin in de "Lintschooten".
* "noch een sniep, hennip of teelland in de kerkweteringh" voor 4000 gulden aangeloot aan Anna Wilhelmina Schrijver.
Het stuk is ondertekend door: "Margarieta Schrijver", "Christina Hendrietta Schrijver" en "J. v.d. Bogaert med.dr. 1708". Op de achterzijde is in de eerste plaats toegevoegd, in (vermoedelijk) de hand van Margareta Schrijver, dat op 9 april 1724 "Anna Willemina Schrijver, weduwe van Justus van den Bogaert", Margarita en "Christina Hendrietta Schrijver" verkocht hebben de hofstede "overleck in de weverwijck", samen met het land 28 morgen groot. Hieronder staan hun originele handtekeningen. In de tweede plaats is toegevoegd, nu in de hand van Christina Henrietta Schrijver, dat Anna Willemina en Christina Henrietta Schrijver "het henpwerfe in de Kerckwetering" verkocht hebben aan hun broer Pieter, nadat Margriet overleden was. Onder de notitie staan de handtekeningen van Christina Hen(d)rietta en Anna Willemina Schrijver. Deze ongedateerde aantekening moet zijn van na het overlijden van Margriet op 24 juli 1724 en van voor 20 april 1725, toen hun broer Pieter overleed.
Bijgevoegd in inv.nr. 37:
I.34 Een fotokopie uit het Nationaal Archief, afd. 3, Rechterlijk Archief Alphen aan de Rijn, 3.3.08, nr. 29 fol. 42 verso-43 verso, over onder andere een 'Extract vande Scheydinge vanden heer Pieter Schrijver zal.r'.
De lijst is opgesteld door Johannes de Wildt, zo blijkt uit het handschrift, en zal betrekking hebben op nagelaten, maar nog niet verdeelde zaken na het overlijden van Anna van Rodenburgh in december 1707.
Uit de volgende twee nu niet meer aanwijsbare stukken kan afgeleid worden dat de verdeling pas op 21 oktober 1709 plaatsvond. Deze stukken waren in bezit van een kleindochter; Jacomina Elisabeth van Zijll (1689-1774): 'Inventaris en verdeling van den boedel van de Heer Mr. Hendrik Schrijver in dato 21 October 1709' (nr. 19) en 'Memorie van de Mobilia, bij de kinderen van Anna van Rodenburg onder den anderen verdeeld, Anno 1709' (nr. 20) onder de 'charters en papieren gevonden in den boedel van Jacomina Elisabeth van Zijll van Rodenburg'. Hoorn, Archiefdienst Westfriese Gemeenten, Familiearchief de Monté VerLoren, stuk 805, portefeuille 46 ('XXXII vervolg stukken betreffende het geslacht Schrijver en verwanten).
Bijgevoegd in inv.nr. 37:
I.35 Fotokopie, transcriptie en identificatie van de genoemde portretten door M. Roscam Abbing.
I.36 Overdruk: Wolleswinkel, E.J., 'De portrettenverzameling van Mr. Jan Willem van Hoogstraten (1722-1770)', Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie en het Iconographisch Bureau, deel 34 (1980), blz. 79-98, waarin op blz. 79 een foto van één bladzijde van stuk 31.3 is afgebeeld.
Het wapen heeft betrekking op het huwelijk van Mr. Anthony van Everdingen, burgemeester van Oudewater, overleden te Oudewater in mei 1637, en Maria Jansdr. van der Eggen (Heggen), overleden te Oudewater in juni 1667. Mr. Anthony van Everdingen heeft zelf de woorden 'Myn wapen' en 'Myn huysfrouwen wapen' en de beide familienamen toegevoegd. Zij huwden vóór 1604 en de pentekening is mogelijk ten behoeve van een te vervaardigen wapenbord of glas-in-loodraam gemaakt. In de afrekening van de boedel van hun dochter Maria van Everdingen (stuk 4 in deze omslag) uit begin 1637 wordt in het 16e hoofdstuk (schilderijen en spiegels) in de grote keuken genoemd 'Het wapen van weder zijdts ouders'. Dit voorwerp blijft vermoedelijk onverkocht, want in de memorie van onverkochte goederen komt nog voor: 'een wapen bordeken'. Indien de pentekening ten behoeve van dat wapenbord is gemaakt, zal het uit 1629 kunnen dateren, het jaar van het huwelijk van Maria van Everdingen en Steven de Wildt. De schrijfwijze van de naam 'Euerdinghen' komt overeen met de handtekening van A. van Everdinghen, 'secr. der stede Oudewater' op 21 december 1622 op een stuk in de collectie van Zijll de Jong in het Belastingmuseum van der Poel te Rotterdam.
Zie over Anthonius van Everdingen (ca. 1578-1637): H. van de Venne, 'Gelegenheidsgedichten van Utrechtse lofdichters. Adrianus Vander-Burchius, Petrus Dierout en Antonius Everdingius', J. Bloemendal (red.), De Utrechtse Parnas. Utrechtse Neolatijnse dichters uit de zestiende en de zeventiende eeuw, Amersfoort 2003, 127-158, met name blz. 139-152, waar op blz. 144 dit stuk staat afgebeeld.
Een aantekening van Jan Willem (IX-A), die rond 1760 onderzoek deed naar de wapens van zijn voorouders, bericht over de kwartieren van 'De ontfanger Willem De Wildt, mijn overgrootvader' (familiearchief deel I, stuk 227). Uit deze aantekening blijkt dat hij dit stuk vermoedelijk kende en dat er een wapenbord met de kwartieren van Willem de Wildt in de kerk van Oirschot aanwezig is geweest. Jan Willem (IX-A) schrijft namelijk: 'Vergelijk deze quartieren [= vermoedelijk deze wapentekening] met die, welke gevoegd zijn bij desselfs [= Willems] wapen, hangende in de kerk te Oirschot ten getale van 8'. Een latere aantekening op dit stuk bericht: 'Dit is vergeleken en accord bevonden uitgenomen dat Souburg staet in de plaets van Sasbout [op de wapentekening staat 'Souburgh']'. Verder is duidelijk dat Willem de Wildt te Oirschot begraven werd 'op het choor onder een serck naest den ouden Heer van Oirschot' (stuk 33.1). Willems zoon Johannes was van oktober 1691 tot september 1713 predikant te Oirschot. De vervaardiger is door Dr. Marten Jan Bok geïdentificeerd als de in Utrecht werkzame Johannes Kanneman (overleden te Utrecht in 1755). Uit de wapentekening kunnen de namen van de respectievelijke grootouders worden afgeleid. Voor Steven de Wildt (overleden 1636) zijn dat van vaderszijde Van Heusden en van moederszijde Hoefslagh. Voor Maria van Everdingen (overleden 1636) zijn dat van vaderszijde Capellen en van moederszijde Souburgh/Sasbout. De afstamming Souburgh/Sasbout wordt bevestigd door het omstreeks 1651 vervaardigde stuk over het geslacht den Hartoch en Sasbout (stuk 7.1). Daar staat dat 'Marge Jans ven der Egge', de echtgenote van 'Antoni van Everdinge' de dochter was van 'Marge Cornelis Sasbout' en 'Jan van der Egge'. Deze Marge had een broer Dirk (gehuwd met 'Annige Claes Hartoch') en een zuster Mia (gehuwd met 'Jan Claesz Hartoch of van Rodenburg').
Het stuk betreft de inventarisatie en afrekening van de verkoop van de nagelaten boedel van Steven de Wildt en Maria van Everdingen. De inventaris werd pgesteld naar aanleiding van het overlijden van Maria van Everdingen in december 1636, sinds februari dat jaar weduwe van Steven de Wilt, op verzoek van hun beider moeders: Maria vander Vecht (weduwe van Volcken Both en daarvoor van Jacob de Wildt) en Maria vander Eggen, echtgenote van Anthonis van Everdingen, burgemeester van Oudewater. De afrekening wordt opgemaakt ten behoeve van de enige erfgenamen, de twee nagelaten jonge kinderen Willem en Theodora, in het sterfhuis te Utrecht op 9, 10 en 11 januari 1637 (nieuwe stijl: 19, 20 en 21 januari) door de Utrechtse notaris C. Verduin.
De inventarisatie bevat een eerste afdeling 'Brieven en munimenten' en een 'Memorie van tgene ontfangen ende wtgegeven was tot den 4en febrary 1637 incluis'. Verder twee memories van onverkocht gebleven kindergoed. De twee weeskinderen komen in de kost voor 90 gulden per jaar ieder, bij hun oudtante Fennichgen vander Vecht. Zie verder stuk 32.4.
De vellen zijn met potlood, vermoedelijk door Jan Samuel François (XII-C) willekeurig genummerd van 1 tot en met 43. De juiste volgorde is: 43, 36, 37, 39, 41, 45, 49, 47, 50, 33, 32, 29, 28, 21, 23, 19, 18, 16, 25, 4, 6, 8, 13, 11, 1, 3, 9, 35.
De inventaris is niet compleet overgeleverd. Zo ontbreekt het eerste deel van hoofdstuk 2 en hoofdstuk 5. Ook een opgave van onroerend goed ontbreekt. Inliggend twee onvolledige transcripties van Jan Willem Pieter (XII-D) van de eerste bladzijden van stuk 3, een genealogisch overzicht, en zijn 11 oktober 1883 gedateerde aantekening met de aanduiding 'nog niet ontcijferd of gefolieerd'.
Bijgevoegd in inv.nr. 37:
I.37 Transcriptie van het geheel (stuk 32.3 en 32.4) door M. Roscam Abbing, januari 2001.
Wilhelm de Wildt is begonnen aantekeningen te maken na zijn huwelijk op 29 augustus 1663 en vermoedelijk was de bijbel ter gelegenheid van dat huwelijk aangeschaft. Het eerste blad is aan één zijde beschreven, het tweede blad aan beide zijden. De meest recente aantekening op het tweede blad is van augustus 1760.
Jan Willem (IX-A) noemt (na september 1760) deze bladen, die pas op enig moment daarna uit de bijbel zullen zijn gesneden, in een aantekening in het Statenbijbeltje met Schrijvers-aantekeningen, beschreven in ons artikel in de Nederlandsche Leeuw (inv.nr. 37 I, 44, op kolom 323). Een achttiende-eeuwse gedeeltelijke kopie van dit blad berust in het familiearchief Van Rodenburg: Inventaris (opgesteld door A. Vremeijer, Den Haag, 6 september 1958); A (bijbelbladen met genealogische gegevens) nr 4: 'Wilhelm de Wildt en Mia van Roodenburg en nakomelingen, 1663-1692; met afschrift'. In 1985 in bezit van Mr. D. Müller in Mijnsheerenland.
Bijgevoegd in inv.nr. 37:
I.38 Fotokopie afschrift uit het familiearchief Van Rodenburg.
Transcriptie van de bijbelbladen door M. Roscam Abbing.
De aantekeningen zijn vermoedelijk overgenomen van de twee bladen (stuk 33.1) voordat deze in handen kwamen van de Van Hoogstratens, vermoedelijk na het overlijden van Johannes de Wildt in 1738. De Van Hoogstraten-gegevens zijn in deze kopie namelijk niet overgenomen. Aan het einde komen wel twee aan de Schrijver-Van Rodenburg-bijbel (zie de Nederlandsche Leeuw, 2002, 324; een fotokopie in inv.nr. 37, stuk 44) ontleende vermeldingen voor, en wel met betrekking tot het overlijden van Johannes van Rodenburg (in 1662) en diens echtgenote Margreta de Lange (in 1692), die beide eveneens voorkomen op de bij stuk 33.1 genoemde kopie in het archief Van Rodenburg, maar niet op stuk 33.1 zelf.
De Raden van Brabant besluiten, uit naam van de Staten Generaal die de plaats innemen van de Hertog van Brabant, hem te naturaliseren en te beschouwen als "een gebooren Brabander", en wel om alle ambten in Brabant te kunnen uitoefenen. Uit stuk 33.6 blijkt dat Wilhelm de Wildt bij zijn overlijden in 1688 nog dezelfde functie had als in 1667.
In het testament worden de huwelijkse voorwaarden in stand gehouden, waarbij de langstlevende universeel erfgenaam wordt, uitgezonderd de goederen van een hunner ouders die onder Utrechts recht blijken te vallen. Daarvan komt alleen het levenslange vruchtgebruik aan de langstlevende toe. Op de buitenkant staat de notariële verklaring. Incipit: "In den naeme ons Heeren Godts". De notariële verklaring is op dezelfde datum als het besloten testament ondertekend door de notaris Guil. v. Camphen en de getuigen, notaris Jan van Camphen en een zekere Verstijnen
De verklaring, die weer is ondertekend door Wilh. de Wildt en Mia van Roodenburch, bepaalt dat het besloten testament niet eerder geopend mag worden dan na het overlijden van de kortstlevende. In het stadsarchief van Den Bosch berust het latere testament van beide echtelieden, dat te Oirschot op 6 februari 1688 werd opgemaakt (Notarieel Archief, inv.nr. 2817). Met een aantekening erachter dat op 5 januari 1698 dit besloten testament op verzoek van de weduwe in Den Bosch is geopend. In het testament uit 1688 wordt hun dochter Maria Theodora als erfgename uitgesloten, omdat zij tegen de wens van haar ouders met Cornelis de Rauw was gehuwd en zij "in schande leven".
Bijgevoegd in inv.nr. 37:
I.39. Een fotokopie van het testament van Willem de Wildt en Mia van Rodenburgh uit 1688.
Op de lijst worden alleen mannen genoemd. Van de Schrijver-familie worden alleen Pieter Schrijver te Oudewater, Justus van den Bogaert te Gouda en Rudolphus van Zijll te Amsterdam vermeld. Op pagina 4 staat de lijst van de dragers van de kist en op pagina 5 die van de "flambauwdragers".
Op de achterzijde staat: "begraeffeniscedulle van Mia van Roodenburg".
Uit deze afrekening blijkt dat op 15 juni 1700 nog ruim 9,5 duizend gulden moest worden afgedragen en dat sindsdien onder andere door Pieter Schrijver en door haar zoon Johannes de Wildt ruim 9200 gulden is afgedragen.
Als onderpand dient een zekere hofstede met twee huizen en een stuk land 'op de noordsijde van Benschop boven de kerck'. Johannes de Wildt en Pieter Schrijver treden op als getuige. Onder enkele namen staan rode viltstifstrepen, aangebracht door Jan Samuel François (XIV-K).
Het stuk betreft een door Johannes De Wildt, predikant tot Oirschot en Best, in 1711 geschreven en mede ondertekende petitie gericht aan de Vrouwe van Oirschot. Verder hebben ondertekend: twee ouderlingen en twee schoolmeesters, respectievelijk voorzanger en koster. De petitie verwoordt in 18 punten hun zorg over "overgroote paepse stoutigheden en ergenissen' en de bedenkelijke rol van de plaatselijke drossaard Jacobus Coenraets daarbij. Op pagina 1 staat in de linkerbovenhoek het bijgeschreven en ondertekende antwoord uit Haanwijck van 1 juni 1711 dat niets kan worden ondernomen zolang het proces tussen de Vrouwe van Oorschot en Coenraets nog voortduurt.
Bijgevoegd in inv.nr. 37:
I.40 M. Roscam Abbing, E. Vink, 'De dominee, de drossaard en de paapse stoutigheden. Over een richtingenstrijd in Oirschot en Best', Noordbrabants Historisch Jaarboek 10 (1993), blz. 99-121, met op blz. 118-121 een transcriptie van de petitie. In dit artikel wordt dit stuk uitgebreid becommentarieerd.
Fransois (VIII-B) en zijn echtgenote wonen op dat moment met drie kinderen te Schoonhoven. Johannes de Wildt (bijna 62 jaar oud) heeft van een deurwaarder een stuk ontvangen, dat met deze brief werd meegezonden, naar aanleiding waarvan hij Van Hoogstraten verzoekt namens hem een lid (hij suggereert: Cattenburgh) van de Gecommitteerde Raden een request te laten schrijven. Het betreft een aanspraak van zijn nicht Johanna Constantia Elsevier, dochter van zijn zuster "Anna Catharina De Wildt", laatste huisvrouw van Samuel Elsevier, en gehuwd met H. Beck, predikant op Kaap de Goede Hoop, op haar erfdeel, waarop volgens De Wildt beslag is gelegd en waarin hij ook niet kan bijspringen, omdat: "ick tot maintenu van het fatsoen van de familie, de oudste soon sijnde van mijn moeder een bedroefde Wed. met vijf kinderen onder welcke is geweest Anna Catharina De Wildt(,) in den Oorlogh van de fransen (= de Spaanse successie-oorlog 1701-1713) door branden en plonderen, en door bancqueroeten in verscheijdene dorpen daer mijn Vaeder Willem De Wildt ontfanger is geweest [heeft gecolecteert] in den quartiere van Kempelandt, Meijerije van s Hertogenbosch, mijselve in schulden hebbe ingewickelt (...)". Johannes de Wildt heeft in elk geval 1000 gulden gebruikt tot afbetaling van de schulden van zijn ouders.
Bijgevoegd in inv.nr. 37:
I.41 Kopie uit wat over Johannes de Wildt en diens familie is geschreven in de Boekzaal der geleerde Waerelt, november 1738, blz. 638-643.
Op pagina 3 staat een eigenhandig kladschrift van een gedicht van Fransois VIII-B "aen mijn vrouw, op 't afsterven van haer vader Den Eerw. heere Joan de Wildt, den 24 van september 1738".
In de brief wordt het huwelijk tussen E. De Jongh en C: Schrijver aangekondigd. De brief is gedateerd Utrecht den 15 August. 1737. Onduidelijk is of 15 augustus de verzenddatum of de huwelijksdatum is.
Het betreft het kinderloos gebleven huwelijk tussen Catharina Elisabeth Schrijver (1696-1755) en Mr. Everhard de Jong, kannunik van St. Marie te Utrecht, Raadsheer in het hof aldaar (zie: Nederlandsche Leeuw, 1887, 48). Zij was een dochter van Philips (1649-1711) en Cornelia Tieloos (1664-1696) en een (tweeling)zuster van Haesje Schrijver (1696-1756) en Matthijs Schrijver (geb. 1685).
In de brief wordt het overlijden van "Christiaan de Wildt, Capityn ter Zee ten dienste deser Lande, na een siekte van agt dagen dese namiddag om twee uuren in den ouderdom van ontrent 61. Jaeren' aangekondigd. De brief is gedateerd: Hage den 30. October 1737. Met ongeschonden lakstempel van het wapen de Wildt.
De meest recente datum die voorkomt is 9 augustus 1760. Het stuk is een eerdere versie van het volgende stuk (stuk 35.2).
Het stuk is een latere versie van stuk 1. De meest recente datum op het stuk zelf is 26 maart 1762. De opgaven omtrent de oudste generaties de Wildt, beginnende bij ene Willem de Wildt geboren in 1463 en gehuwd met Lijsbet Adriaense als overgrootouders van Steven de Wildt, zijn onbetrouwbaar. Van Steven de Wildt wordt opgegeven "geboren in 1588' en zoon van 'Willem de Wildt, geb. 1541' en 'Theodora van de Vecht'. Deze onjuiste opgaven zijn ten dele overgenomen in de opgave in het Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie, 34 (1980), 93. Zie de overdruk die is toegevoegd in inv.nr. 37, stuk 44 en de genealogie de Wildt (I.42).
Bijgevoegd in inv.nr. 37:
I.42 Door M. Roscam Abbing vervaardigde genealogie De Wildt, januari 2002.
I.43 Enveloppe met genealogische aantekeningen van "de Amsterdamse tak van de" familie De Wildt, in de hand van Jan Willem Pieter (XII-D). Meest uittreksels uit: Nederland's Patriciaat 1910; Elias, De Vroedschap van Amsterdam, deel I, blz. 392; De Nederlandsche Leeuw 1889, 1891, 1931; De Boekzaal der Geleerde Waerelt, 1738.
De brief is een antwoord op een verzoek van Jan Willem (IX-A) om aanvullende familie-gegevens betreffende hem, zijn vrouw en haar ouders. Swalmius' schoonmoeder is net als Van Hoogstratens moeder een kleinkind van Willem de Wildt en Mia van Rodenburgh. Swalmius' opgave is daarna overgenomen door hem in stuk 1 in deze omslag (in stuk 35.2 ontbreken ze nog). Met een ongeschonden lakstempel met het wapen-Swalmius.
Van Wachendorff schrijft onder andere: 'van Neeff van Sijpesteyn, den Hoofdschout der stad Haerlem, [=Cornelis Ascanius van Sypestein, 1723-1783, NNBW VII, k. 1199-1200] dien ick over de elucidatie van de Familie van de Lange, deweil zijn welgeb. moeder van die stam geweest is, en ick bewust was dat zyn welgeb. de Genealogie van de Lange onder sig had, hadde geschreven hebbe ick de nevenstaende jnformatie bekomen (...).' In 1887 verscheen er een genealogisch overzicht van het "Geslacht Schrijver" in de Nederlandsche Leeuw, medegedeeld door een zekere J.C.v.d.M. "uit de aanteekeningen van wijlen Jhr. J.W. van Sijpesteyn". Deze Jan Willem (1816-1866) was een achterkleinzoon van Cornelius Ascanius. Het meest recente gegeven in dat overzicht is een huwelijk uit 1753, maar wie het opstelde, is onduidelijk. Het zogeheten Sypesteyn-handschrift, waarin zich twee brieven gericht aan Scriverius bevinden, is overigens in oorsprong van genoemde Cornelis Ascanius afkomstig (zie: G.H.M. Posthumus Meyjes, 'Het Sypesteyn-handschrift te Leiden BPL 2899', in: Miscellanea Gentiana (...), Leiden 1993, 263-275).
Dit stuk is afgebeeld in De Nederlandsche Leeuw 119 (2002), nr. 7-8, 332. Zie de kopie van dat artikel in inv.nr. 37, stuk 44.
Twee andere exemplaren van dit gelegenheidsuitgaafje zijn in 2002 uit dit inventarisnummer gehaald en ondergebracht in de Van Hoogstratenbibliotheek onder beheer van de Stichting Familie van Hoogstraten.
Zie: A.J. van der Aa, Biographisch Woordenboek, onder Cornelis Schrijver, en ook: J. van Hoogstraten, Parnas aan de Waal, 1726, 58: 'Zeelaurier voor kapt. Kornelis Schrijver 'op zijn veroverden Algierijn'.
Het huwelijk van Christiaan de Wildt en Johanna Pijll vondt in december 1713 plaats.
Van Someren, nr. 4989.
Jacobus Johannes Schrijver is voor zover bekend geen familie van de Scriverius/Schrijver-familie.
In de inventarisnummers 1 tot en met 36 worden de originele documenten afzonderlijk beschreven. Er zijn echter ook "ondersteunende documenten", die in het archief bewaard werden of door ons zijn bijgevoegd. Dit kunnen transcripties zijn, bijvoorbeeld van brieven, (foto)kopieën van andere archiefstukken of genealogische aantekeningen. Ook fotokopieën uit publicaties of overdrukjes van artikelen zijn in de loop der tijd bewaard of verzameld. De meeste toegevoegde stukken bevinden zich in bijlage I.
Met betrekking tot inv.nr. 1: I.1 Genealogie (Van Egmond) Van der Nijenburch; Carel en Van Beuningen (Roscam Abbing/Tuynman, 1988). I.2 Fotokopieën uit: Van der Aa, Biographisch Woordenboek, deel 5 (1859) en S. van Leeuwen, Batavia Illustrata, deel I, 958-959, beide betreffende Dirk van Egmond van der Nijenburg.
Met betrekking tot inv.nr. 3: I.3 Volledige transcriptie van stuk 3.2 en enkele berekeningen betreffende de datering van het stuk en geboortedata (Roscam Abbing/Tuynman).
Met betrekking tot inv.nr. 4: I.4 Fotokopieën van twee aktes uit het protocol van Notaris Cornelis Tou(w) in het gemeente-archief van Amsterdam, beide van 16 maart 1661. Fotokopie van het origineel van de verklaring van Hendrik Schrijver op 16 maart 1661 voor notaris Cornelis Touw te Amsterdam, betreffende enkele goederen uit de nalatenschap van Floris Soop (overleden in 1657), tussen Hendrik en Willem Schrijver gedeeld op 16 oktober 1658. Willem kreeg "het Groote hujs" op de "Cluveniers burgwall" (= het Glashuis) en de hofstede Crachtwijk buiten Amersfoort (vgl. I.H. Van Eeghen, 'De vaandeldrager van Rembrandt', Maandblad Amsteldamum 58 (1971), blz. 180: bij Soest). Hendrik verklaart dat ze geheel vrij eigendom van Willem zijn geworden, zonder enig aandeel van hem erin. Het stuk is getekend door: Hendrik Schrijver, Cornelis (de) Graeff, Andries van Wommen en Cornelis Tou. Fotokopie van het origineel van de verklaring van 16 maart 1661 voor notaris Cornelis Touw te Amsterdam van Willem Schrijver en Hendrik Schrijver. Willem en Hendrik machtigen een klerk van notaris Touw, Andries van Wommen, inzake hypotheekgelden (waarop een zekere acte voor Schepenen gepasseerd, van 13 mei 1658 betrekking heeft) betreffende twee erven buiten de "Antonispoort" met de huizen daarop, genaamd het Oude en het Nieuwe Schilt van Frankrijk, vermoedelijk eveneens afkomstig uit de nalatenschap van de in 1657 overleden Floris Soop. Het stuk is getekend door Willem en Hendrik Schrijver, Cornelis (de) Graeff, Pieter van Aldenhoven en Cornelis Tou. I.5 Enveloppe met genealogische aantekeningen, meest transcripties van artikelen, door Jan Willem Pieter (XII-D). I.6 "Geslachtboom Schrijver naar aanteekeningen van J. de Groot", drie versies. I.7 Uittreksel uit 'Het leven' in Scriverius' Gedichten, Amsterdam 1738. I.8 Uittreksel uit de Nederlandsche Leeuw 1888. I.9 Uittreksel uit Algemeen Nederlandsch Familieblad, 1885 (Rodenburgh). I.10 Geslacht Schrijver, in de hand van Jan Samuel François (XII-C). I.11 Enkele blaadjes met aantekeningen, onder andere over wapens. I.12 Brief van François (XIII-H), Hengelo Gld, 28 november 1937, aan zijn oom Jan Willem Pieter te 's Gravenhage. I.13 Brief van François (XIII-H), Hengelo Gld, 2 december 1937, aan zijn oom Jan Willem Pieter (XII-D) te 's Gravenhage. I.14 Brief van de Leidse archivaris Bijleveld, Leiden 8 januari 1938, aan Jan Willem Pieter (XII-D), met inliggend een concept-antwoord, en aanvullend kaartje van Bijleveld van 15 januari. I.15 Brief van de Leidse archivaris Bijleveld, Leiden 10 maart 1938, aan Jan Willem Pieter (XII-D).
Met betrekking tot inv.nr. 7: I.16 Genealogie van der Aar (Roscam Abbing/Tuynman). I.17 Fotokopie van het artikel: L.W. Nichols, 'Jan Govertsz. van der Aar: on the identification of Goltzius's patron', Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 38 (1987), 241-255. I.18 Fotokopie uit S. Slive, Frans Hals, München 1989, cat.nr. 20 (portret van Anna van der Aar), 183-189. I.19 H.A. Boeke, 'Twee conterfeytsels, gemaeckt door Lucas van Leyden', Uit Leidse bron geleverd; studies over Leiden en de Leidenaren in het verleden aangeboden aan drs. B.N. Leverland bij zijn afscheid als adj.-archivaris van het Leidse Gemeente-archief, Leiden 1989, 228-232.
Met betrekking tot inv.nr. 9: I.20 Overdruk van: Pierre Tuynman, with the assistance of Michiel Roscam Abbing, 'Two history books that never appeared. Scriverius, Melis Stoke, the Widow van Wouw and Gouthoeven. Scriveriana I', Quaerendo, a quarterly journal from the low countries devoted to manuscripts and printed books, 27/2 (1997), 77-112.
Met betrekking tot inv.nr. 16: I.21 Fotokopie van folioblad 48r. uit hs. 130C9 in de Koninklijke Bibliotheek-Den Haag. Incipit: "Ick Jan van Rodenburch De Jonge". I.22 Overdruk van: E.W. Wolleswinkel, 'De portretten van Petrus Scriverius en zijn familie' in: Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie, 35 (1977), 105-199.
Met betrekking tot inv.nr. 17: I.23 Fotokopieën uit: H. Bontemantel, De regeeringe van Amsterdam, uitgegeven door G.W. Kernkamp, 2 delen, Den Haag 1897; II, blz. 481-483.
Met betrekking tot inv.nr. 19:
I.24 Nadere gegevens uit het familiearchief De Graaff in het Gemeentearchief van Amsterdam (PA 76, nr. 608; dossier IV, portefeuille 1 [4 stukken]). Uit het eerste stuk, met het opschrift: "Extract uyt het register van den voochdije berustende ter weescamer der stadt amsterdam", blijkt dat op 12 juli 1673 Matthijs Schrijver, Mr. Jacob de Graaff en Pieter Six tot voogden van Willem Schrijver III zijn benoemd. Het tweede stuk betreft een "acte van scheijdinge en deijlinge, der eijgene ende particuliere goederen, bij de voorschr. vrouwe Christina de Graeff nagelaten". Stuk van 15 februari 1680 betreffende de boedel die Christina de Graaff geërfd had van "Willem Schrijver de Jonge" (bedoeld is: Willem III), die op 4-jarige leeftijd in 1678 ab intestato overleden was. Christina de Graaff is zelf in 1680 overleden. Onder andere worden de volgende posten genoemd: 12: "Landerije in de Zijp met zijne woninge en plantagie, genaamd Vroeg op (...)"; 16: "Landerije met sijne huysinge ende plantagie, genaamd Woelwijck, gelegen in de jurisdictie van Voorschoten. Groot omtrent de vijf a ses en twintig morgen, daar onder begrepen 1/3 in sekere drie morgen, ten versoecke als vooren bij f. Ponitz(?), Bailliu tot Voorschoten en Pieter Huijgen van Noort getaxeert te zamen op" 22375 gulden. 17: Klein en groot Craghtwijck, gelegen bij Amersfoort. 21: "De Heer Nicolai is schuldig volgens accoord op may 1680 voor huur van 't oude glashuijs een honderd en tachtig guldens". 45: "Claas Cornelisz. van den Hoorn, bruijker van de Boere Woninge en Landerijen in Voorschoten, is schuldig voor een jaar pacht vervallen karstijd 1679, 600,-, waar tegens hem weder te goed komt een jaar loon, voor 't onderhouden van den Boomgaard ƒ 50,-" 70: "Een lijfrente ten lasten de stad dordrecht in dato 5 jan. 1640 van honderd gulden jaarlijks, staande ten lijve van Cornelia Hogeveen, maar also deselve geseyd word overleden te zijn diend hier alleen pro memorie." 71: "Nog een lijfrente op Cornelia Hogeveen van 30 oktober 1638." 99: "Een Vicarie brief ten lasten de stad Haarlem in dato 7 april 1635, maar also men meend zo van capitaal als interesse niet te zullen komen, werd hier alleen gesteld pr. memorie." Het totaal van 101 posten komt op: ƒ 347.788,1 stuiver en 8 penningen. Van dit bedrag wordt 17.892 gulden in het gemeen gehouden. De rest wordt verdeeld onder twee partijen; de gezamenlijke erfgenamen van Christina de Graaff, en kinderen en erfgenamen van Andries de Graaff. De loting van lot A en lot B vond plaats op 15 februari 1680. Lot B, waaronder Woelwijk en het huis aan de Rouaanse kade te Amsterdam, viel toe aan de kinderen en erfgenamen van Andries de Graaff. Uit hetzelfde stuk blijkt nog het volgende: Blz. 59: "(...) het huijs en Erve de Leeuw genaamd, staande en gelegen aan d'oostzijde van de Coluveniersburghwal nevens 't huijs en Pakkhuijs de glasblaser (bij de gemeene erfgenamen en condividenten in desen op den 9den januari laatstleden (= 1680) in openbare opveijlinge verkoght) (...)". Het oorspronkelijke stuk werd ondertekend door: P. de Graaff, Geertruijd Bicker, J. Bicker, Gerard Bicker van Zwieten, A. Maria Trip, Elias Trip, Cornelis Swanenburgh, D. van Veldhuijsen, Arnoldina de Graaff, Izaac van Zon, J. de Graaff. Achterop het derde stuk, over de "Scheijdinge tusschen de erfgenamen van vrouwe Christina de Graeff, wegens de goederen gekomen van Willem Schrijver de Jonge (= III) van dato 17 februari 1680" staat: "Willem Schrijver de Jonge obiit 2 augustus 1678 tot Lisse". In dit stuk wordt genoemd: Nr. 1: "Een Huijs en Erve op de kleveniersburgwal, genaamd de Leeuw," (getaxeerd op 13.230,-).; Nr. 2: "Een huys en Erve op de Cleveniersburg Wal, naast het voorgaande, als vooren" (getaxeerd op 12.250,-).; Nr. 3: "Een Huijs en Erve op d'oude Rouaanse kaay, daar tegenwoordig de gulde vrijheijd voor staat" (getaxeerd op 19.600,-). Het vierde stuk is hier verder niet van belang.
Met betrekking tot inv.nr. 20: I.25 Genealogisch uittreksel (Van Rodenburg I en II).
Met betrekking tot inv.nr. 21: I.26 Een fotokopie van een artikel over dergelijke erfrechterlijke kwesties: J. Th. de Smidt, 'Erfrechtelijke perikelen of de levendigheid van het erfrecht', Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie, 35 (1981), 125-135.
Met betrekking tot inv.nr. 22:
I.27 Een fotokopie van de kopie van 1819 waarop genoteerd staat: "afgeschreven naar het origineel Extract berustende onder den Heer Samuel van Hoogstraten, Ridder. 18 2/6 19 (= 2 juni 1819) de Jong van Rodenburgh". (Familiearchief Van Rodenburg, stuk D7). In 1988 bijgevoegde andere fotokopieën van stukken in het archief Van Rodenburg, dat zich in 1987 bij Mr. D. Müller te Mijnsheerenland bevond. Fotokopie van een kopie van het testament van Marrichje Cornelis dochter de Lange van 11 juni 1612, gepasseerd te Oudewater (Familiearchief Van Rodenburg, stuk D6). Marrichje Cornelisdochter de Lange is weduwe van Jan Klaas d'Ameide en is ziek te bed liggende.Zij herroept alle vorige testamenten inclusief haar deel van het vroegere testament met haar man samen. Uit onderstaande, uit het testament opgemaakte familieverhoudingen blijkt dat déze Marrichje vermoedelijk tot een andere familie de Lange behoorde dan de familie waarop de stukken in omslag 2 en de hiernavolgende stukken 2-5 van omslag 2-A betrekking hebben. I. Cornelis (overleden voor juni 1612). Kinderen in onbekende volgorde: IIa. Jannigje (overleden voor juni 1612), was gehuwd met Dirck van Wamelen. Haar kinderen waren: Jannigje Dirks en Dirk Dirkse van Wamelen. IIb. Marrichje (testatrice) Cornelisdochter de Lange, weduwe van Jan Klaas d'Ameide.IIc. Jan Corneliszoon de Lange (overleden voor juni 1612). Zijn kinderen waren: 1) Aart Janse de Lange (overleden voor juni 1612). Diens kinderen waren: Jan Aarts; Aaltje Aartsdochter de Lange; Judith Aartsdochter de Lange. 2) Krijntje Janse de Lange (overleden voor juni 1612). Haar zoon was: Jan Gerrits Taats. Fotokopie van een samenvatting van het testament uit 1628 (omslag 2, stuk 1) met genealogische aantekeningen betreffende de familie De Lange. Familiearchief Van Rodenburg, stuk D8. Fotokopie van aantekeningen betreffende de familie De Lange uit de "begrafenis Registers van Oudewater". Familiearchief Van Rodenburg, stuk E4. Inliggend een fragment-genealogie de Lange uit maart 2002.
I.28 Een fotokopie van een negentiende eeuws afschrift (D3) naar dit exemplaar. Aan de buitenkant staat genoteerd: 'Afgeschreven naar een origineel extract in handen van den Heer Samuel van Hoogstraten. Ridder.' [door de Jong van Rodenburgh].
Met betrekking tot inv.nr. 23: I.29 Transcriptie van de Weeskamerakte door C.H. van Wijngaarden uit oktober 2002.
Met betrekking tot inv.nr. 25: I.30 Fotokopie en transcriptie van CH van Wijngaarden uit 2002 een contract van 26 maart 1662 aanwezig in het belastingmuseum te Rotterdam, waarin de verkochte brouwerij "de brouwerije van de Leeuw" wordt genoemd. Over de locatie van de huizen van Schrijver "Baillu ende schout der stadt Oudewater" en Craijesteijn "out schepen mitgaders Raet ende Vroetschap der selver stadt" staat te lezen dat de: "huijsingen ende erven staande ende gelegen nevens malkanderen opde havestraat bij de hallbrugge binnen dese voorschr. stadt (= Oudewater) daar noortwaarts vande huijsinge vanden heere Hendrick Schrijver de Brouwerije vande Leeuw, ende suijtwaarts vande huijsinge vande heere Craeijesteijn, de heere Niclaas Speijert regerende Burgemeester alhier naast gelegen sijn (...)". Uit het stuk blijkt verder dat het erf van Schrijver en Craesteijn in elk geval loopt tot aan de Wijngaardstraat (net als dat van de brouwerij).
Met betrekking tot inv.nr. 27: I.31 Fotokopie uit het Algemeen Nederlandsch Familieblad, 1885, van het wapen Rodem burch. I.32 Een transcriptie van de akte in het 'het tweede vertichtboek folium 87 et ultra' door C. van Wijngaarden, 2002. GA Oudewater, Weeskamer inv.nr. 3, f. 87-88 (gedateerd 28 november 1665). De tekst hiervan is vrijwel gelijkluidend aan stuk 28.1. Verder een transcriptie van de 17 september 1665 gedateerde boedelinventaris van de bezittingen van Hendrik Schrijver opgesteld ten behoeve van de weeskamer (gemeentearchief Oudewater, inv.nr.7, fol. 47v-57v. I.33 Een fotokopie van de eigendomsbrief van 4 oktober 1641, bewaard in het familiearchief Caan, Centraal Bureau voor Genealogie in Den Haag. Uit deze eigendomsbrief blijkt dat Petrus Scriverius de Hofstede van Isack Godin uit het bezit van diens overleden vrouw Maria Godin kocht. De samengevoegde Hofstede Rietvelt is, zo blijkt uit stukken in het archief Caan, tot in de negentiende eeuw steeds binnen de familie vererfd. Op 1 mei 1766 en op 31 mei 1775 verhuurt Wilhelmia de Wildt 'Rietwijk onder de Bailliuagie van Woerden' aan verschillende pachters (Rijksarchief Utrecht, ONA Oudewater, 1986, sub dato).
Met betrekking tot inv.nr. 31:
I.34 Een fotokopie uit het Nationaal Archief te Den Haag, afd. 3, Rechterlijk Archief Alphen aan de Rijn, 3.3.08, nr. 29 fol. 42 verso-43 verso, over onder andere een 'Extract vande Scheydinge vanden heer Pieter Schrijver zal.r'. F. 42v: "Extract vande Scheydinge vanden heer Pieter Schrijver zal.r. (=Petrus Scriverius)". Kopie (of extract) van het extract dat door notaris Adriaan Maas te Oudewater op 21 april 1714 gewaarmerkt is als uittreksel van het origineel van de "Corte Staat, en deijlinge vanden naargelaten boedel van ons heer vader Pieter Schrijver zal.r". Dit origineel was opgemaakt voor notaris Cornelis Tou(w) te Amsterdam op 16 maart 1661 en ondertekend door Willem Schrijver, Hendrik Schrijver en als getuigen Andreas van Wommen en Cornelis de Graeff. Aan Willem was toegevallen "De Hofstede genaamt Wolswijk (= Woelwijk) op, etc.", aan Hendrik "Het huys op den Rijn, en Agter aan 't kerkhoff (=het Turxchooft), etc.; Veertien margen lants bij de Goutsesluys, etc. ƒ 10000.0.0". F. 43r: Door schout en schepenen ondertekende kopie van een acte van overdracht ten behoeve van ene Pieter van Dielen van 26 april 1714. Mr. Pieter Schrijver, Scriverius' kleinzoon, verschijnt voor schout en schepenen "in den Ambagte van Alphen, ende Rietveld". Hij komt als enig overgebleven executeur testamentair van Anna van Rodenburg ingevolge haar testament (voor notaris Johan Maas in Oudewater op 9 februari 1704 gepasseerd) en mede namens zijn zuster: Anna Wilhelmina (wed. Justus van den Boogaart), Margareta, Cornelia Aletta (wed. Rudolph van Zijll), Johannes de Wild als echtgenoot van Mia Catharina, en Christina Henrietta (volgens hun gemeenschappelijke lastgeving, gepasseerd voor not. Adriaan Maas, 25 april 1704), allen tesamen universeel erfgenaam van Scriverius' zoon Hendrik Schrijver en Anna van Rodenburg. Pieter Schrijver verklaart verkocht te hebben voor "elft duizent Car: guldens tot XL grooten het stuk" aan Pieter van Dielen Isaacqz. te Haarlem een "huys, borg, ende schuyr, met omtrent vier en twintig margen lands (...) gelegen (...) op de polder vant Steeck binnen desen Ambagte" aan de Rijn. Van dat land was een deel "op 't Rijneveld" op 6 juli 1628 in bezit gekomen van Petrus Scriverius, een ander deel met de behuizing op 8 september 1655. Beide samen waren bij de boedelscheiding van 16 maart 1661 aan Hendrik Schrijver gekomen.De originele 25 april 1714 gedateerde akte van overdracht berust onder de protocollen van notaris Adriaan Maas. Rijksarchief Utrecht, ONA Oudewater, 1921, sub dato. In het Algemeen Nederlandsch Familieblad 8 (1891), blz. 97, waarvan een kopie is toegevoegd, staat een door M.G. Wildeman geschreven uittreksel van beide stukken, waaruit ten onrechte geconcludeerd zou kunnen worden dat het om meer dan twee teksten gaat. De voor notaris Cornelis Touw gepasseerde boedelscheiding van 16 maart 1661 is niet meer in diens protocollen in het gemeentearchief van Amsterdam aanwezig. Zie echter over twee andere bijgevoegde fotokopieën van stukken uit het protocol van notaris Tou, van dezelfde datum, de beschrijving in deze bijlage (stuk I.4).
Met betrekking tot inv.nr. 31: I.35 Fotokopie, transcriptie en identificatie van de genoemde portretten door M. Roscam Abbing. I.36 Overdruk: Wolleswinkel, E.J., 'De portrettenverzameling van Mr. Jan Willem van Hoogstraten (1722-1770)', Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie en het Iconographisch Bureau, deel 34 (1980), 79-98.
Met betrekking tot inv.nr. 32: I.37 Transcriptie van stuk 32.3 en 32.4, M. Roscam Abbing, januari 2001.
Met betrekking tot inv.nr. 33: I.38 Fotokopie afschrift uit het familiearchief Rodenburg. Transcriptie van de bijbelbladen door M. Roscam Abbing. I.39 Een fotokopie van het testament van Willem de Wildt en Mia van Rodenburgh uit 1688.
Met betrekking tot inv.nr. 34: I.40 M. Roscam Abbing, E. Vink, 'De dominee, de drossaard en de paapse stoutigheden. Over een richtingenstrijd in Oirschot en Best', Noordbrabants Historisch Jaarboek 10 (1993), 99-121, met op blz. 118-121 een transcriptie van de petitie (stuk 34.1). In dit artikel wordt dit stuk uitgebreid becommentarieerd. I.41 Kopie uit wat over Johannes de Wildt en diens familie is geschreven in de Boekzaal der geleerde Waerelt, november 1738, 638-643.
Met betrekking tot inv.nr. 35: I.42 Door M. Roscam Abbing vervaardigde genealogie De Wildt, januari 2002. I.43 Enveloppe met genealogische aantekeningen van "de Amsterdamse tak van de" familie De Wildt, in de hand van Jan Willem Pieter (XII-D). Meest uittreksels uit: Nederland's Patriciaat 1910; Elias, De Vroedschap van Amsterdam, deel I, 392; De Nederlandsche Leeuw 1889, 1891, 1931; De Boekzaal der Geleerde Waerelt, 1738. I.44 Fotokopie van het door M. Roscam Abbing en P. Tuynman geschreven artikel 'De "Schrijver-Van Rodenburg-bijbel" in het familiearchief-Van Hoogstraten', in: De Nederlandsche Leeuw 119 (2002), nr. 7-8, 319-338.
Een door de auteurs opgesteld en juli 2004 gedateerd genealogisch overzicht van de (uitgestorven) familie Schrijver op basis van literatuur- en archiefonderzoek.
Op 25 april 2001 promoveerde mevrouw Sandra Langereis aan de universiteit van Amsterdam op het proefschrift getiteld Geschiedenis als ambacht. Oudheidkunde in de Gouden Eeuw: Arnoldus Buchelius en Petrus Scriverius. Voor haar onderzoek heeft zij inzage gekregen in de Scriveriana, met name de brieven gericht aan Petrus Scriverius. De correspondentie heeft vooral betrekking op de voorwaarden waaronder zij deze stukken kon raadplegen en de wijze waarop zij daarvan in haar onderzoek gebruik heeft gemaakt.